HR, 01-11-2022, nr. 20/02140
ECLI:NL:HR:2022:1567
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-11-2022
- Zaaknummer
20/02140
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1567, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑11‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:801
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:5298, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:801, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑09‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1567
ECLI:NL:HR:2022:801, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑06‑2022; (Cassatie, Tussenuitspraak)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:5298
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:333
ECLI:NL:PHR:2022:333, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:801
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0119
Uitspraak 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). Klachten over afwijzing verzoeken tot het horen van getuigen en het voegen van stukken. HR: art. 81.1 RO. Vervolg op ECLI:NL:HR:2022:801 (tussenarrest HR).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02140
Datum 1 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2020, nummer 21-003560-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Verdere procesverloop in cassatie
1.1
De Hoge Raad heeft bij arrest van 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801, geoordeeld dat het eerste en het tweede cassatiemiddel niet tot cassatie kunnen leiden. Bij dat arrest is de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de overige cassatiemiddelen.
1.2
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
1.3
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het vierde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 29 maanden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze 28 maanden beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2022.
Conclusie 13‑09‑2022
Inhoudsindicatie
Aanvullende conclusie AG op ECLI:NL:PHR:2022:333 n.a.v. HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801 i.v.m. bespreking resterende middelen. Artt. 149a, 149b, 315 en 415 Sv. Falende klachten over afgewezen verzoeken tot voeging van stukken aan dossier en horen getuigen (M3) en terechte klacht over overschrijding inzendtermijn in cassatie (M4). De conclusie strekt tot verlaging straf wegens overschrijding redelijke termijn en verder tot verwerping.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02140
Zitting 13 september 2022
AANVULLENDE CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 8 juli 2020 wegens “mensenhandel, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag € 6.000,00 ter zake van immateriële schade toegewezen, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld. Aan de verdachte is in verband daarmee een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van dat bedrag.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld.
2. Aanleiding nadere conclusie
2.1
In deze zaak heb ik op 12 april 20221.geconcludeerd dat het eerste middel dat betrekking heeft op de afwijzing van een niet-ontvankelijkheidsverweer faalt. Verder heb ik geconcludeerd dat het tweede middel betreffende de afwijzing van het verzoek om het horen van een belastende en nog niet eerder door de verdediging gehoorde getuige [getuige 5] terecht is voorgesteld en daarom de overige in het in het derde en vierde middel voorgestelde klachten onbesproken gelaten.
2.2
De Hoge Raad heeft in zijn tussenarrest van 7 juni 20222.geoordeeld dat de onder het eerste middel geformuleerde klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van deze uitspraak en dat het tweede middel weliswaar terecht is voorgesteld maar niet kan leiden tot cassatie wegens onvoldoende belang van de verdachte. Tevens heeft de Hoge Raad in dit tussenarrest mij in de gelegenheid gesteld om mij alsnog uit te laten over het derde en vierde middel. Dat doe ik bij deze.
2.3
Het derde middel komt op tegen de motivering van de afwijzing van de verzoeken tot:
- het horen van een aantal getuigen (andere getuigen dan waarop het tweede middel betrekking heeft) die een licht zouden kunnen werpen op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster,
- het horen van de aangeefster zelf en/of
- het voegen van stukken aan het dossier.
Het vierde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2.4
Voor de leesbaarheid van deze aanvullende conclusie zal ik hierna nogmaals de feiten samenvatten en het procesverloop weergeven die voor de bespreking van de middelen van belang is.
3. De zaak
3.1
Volgens de vaststellingen van het hof gaat het in onderhavige zaak om het volgende.De verdachte heeft met de aangeefster gedurende de ten laste gelegde periode een relatie gehad. De verdachte leefde van de inkomsten die de aangeefster ( [benadeelde] ) gedurende de relatie met haar werk als prostituee verdiende en van haar Wajong uitkering. Zij is op verzoek van de verdachte met dat werk begonnen, omdat zij zich niet kon verenigen met het idee dat de verdachte zijn schulden bij ene [betrokkene 3] zou afbetalen met inkomsten die hij uit werk als gigolo zou verdienen. De verdachte en de aangeefster gebruikten samen cocaïne en verbleven samen op verschillende adressen. Samen maakten zij seksadvertenties en onderhielden zij contact met de klanten die daarop reageerden. Ook heeft de verdachte de aangeefster vervoerd of laten vervoeren naar een prostitutiepand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bewogen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken en dat sprake is geweest van uitbuiting. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, meermalen gepleegd.
4. Het procesverloop
4.1
Op 7 juli 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank Gelderland van 26 juni 2017.
4.2
Bij appelschriftuur van 17 juli 2017 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om stukken aan het dossier toe te laten voegen en een aantal personen als getuige te horen. Dit verzoek is als volgt toegelicht:
“(…)2. Stukken van de strafzaak/stafzaken van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Ik ben mij ervan bewust dat zich 1 rapport, het psychologische rapport d.d. 31 oktober 2013 (blz. 180 e.v.) zich in het dossier bevindt; daartoe strekt het verzoek zich derhalve niet uit. Mij is niet bekend of er nog andere rapportages beschikbaar zijn. Tevens graag informatie over de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door [benadeelde] , waarover op blz. 21 wordt gerelateerd.
3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] . Toelichting: Uit het dossier zou kunnen blijken van een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid waar het aangeefster betreft (zie onder andere de psychologische rapportage). Gesteld wordt door het OM dat cliënt haar in het kader van het telastegelegde feit zou hebben beïnvloed. In het licht van de sthenische ontkenning van [betrokkene 3] door de jaren heen is het opmerkelijk dat, indien zij eenmaal onder de invloedsfeer komt van anderen (dezerzijds wordt aangenomen: vanaf 26 augustus 2013, datum van detentie), zij tot het (vermeende) inzicht komt dat sprake zou zijn van dwang en druk, op zodanige wijze dat sprake is van strafbaar handelen van cliënt. Mogelijk dat zij in het kader van deze begeleiding wat al te nadrukkelijk op dat spoor is gezet. Het betreft onder andere rapportages van FPA en kliniek Cederborg te Zuid Laren en in Wamsveld (blz. 447), maar tevens personen die met haar contact hebben gehad in de PI te Zwolle en in het kader van het doen van aangifte en het wijzen op de mogelijkheid van het indienen van een vordering benadeelde partij. Ter onderbouwing enige citaten:- "momenteel verblijft in een gesloten kliniek. Zij gaf aan dat de relatie met [verdachte] is verbroken en dat zij nu pas de ware aard van [verdachte] had leren kennen,” (blz. 32)- Verklaring [benadeelde] als getuige bij RC: “In de gevangenis en kliniek heb ik veel geleerd. Ze hebben mij gesteund. Ze hebben mij dingen laten zien. Ik was jong en naïef.”- Blz, 384, verklaring aangeefster, naar aanleiding van bezoek van cliënt: “Ze zeiden, vertel maar gewoon de waarheid. We zagen het al toen hij op bezoek kwam, dat die jongen slecht voor jou was.”
4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het ‘gebroken been’ waarvan volgens een van de getuigen sprake zou zijn; cliënt ontkent dat nadrukkelijk;
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt.
6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”.(…)En met verzoek de volgende getuigen te horen:
(…)c. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt.
d. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarin zij aangeeft op 10 november 2014 “het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd: wat is toen exact besproken en met wie; wat is er vervolgens besproken en afgesproken, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven.
e. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederborg, Wamsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken.
f. Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , schrijftolk, allen betrokken bij het verhoor van aangeefster d.d. 30 maart 2015, terzake waarvan registratie niet zou hebben plaats gevonden; blijkens de aanwezigheid van de schrijftolk is dat blijkbaar een bewuste keuze geweest. Op grond waarvan?
g. [betrokkene 5] , moeder van aangeefster; onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC uitdrukkelijk (pv blz..3); voorts over de kennis van en handelingen op de computer/intemeth. [betrokkene 6] , vader van aangeefster: zelfde argumentatie;
(…)
j. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…).k. [betrokkene 9] (…); echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen;
l. [getuige 6] (…). Deze getuige kan in het verlengde van de andere hiervoor genoemde getuigen verklaren over eerdere (prostitutie-)activiteiten van [betrokkene 3] ;
m. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen. Verzoek is om deze getuige in chronologie als laatste te horen, zodat zij desgewenst kan worden geconfronteerd met nadere verklaringen van andere getuigen en/of tussentijds nader ontvangen bescheiden/informatie.”
4.3
Bij de regiezitting van het hof van 28 februari 2018 is namens de verdachte aan de hand van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte notities onder meer het volgende naar voren gebracht:
“(…)Aan het dossier toe te voegen stukken:Door haar gebruikte aantekeningen: bij politie (blz. 116 t/m 148); betreffen dat dezelfde aantekeningen als bij verhoor RC (lijkt niet zo te zijn, want ingeleverd?): wat staat er in; door wie zijn die aantekeningen opgesteld; geheel op eigen initiatief; op advies derde? Wanneer; heeft iemand haar daarbij geholpen, zo ja, wie?Over deze aantekeningen zou zij benaderd, althans bevraagd kunnen worden. Verzoek is daartoe over te (laten) gaan. Bij voorkeur door haar (mede) hierover te horen door de RHC. Als zij wordt gehoord - en ze heeft die aantekeningen eerder meegenomen (bij RC) - dan zal ze die nu weer ook meenemen.
Verzoek is om in appel ook de volgende stukken, aan het dossier toe te laten voegen:
(…)2. Stukken van de strafzaak/stafzaken: van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Het is de keus van het OM geweest om een psychologisch rapport in het dossier te voegen; dat is op zich niet gebruikelijk. Als dan de keuze is gemaakt om dergelijke informatie toe te voegen, dan dient dat naar mijn mening ook volledig te geschieden. Een en ander in het bijzonder in verband met geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster. Privacy van aangeefster kan in dat verband dan ook geen (genoegzaam) argument meer zijn om verzoek af te wijzen.
3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] . Naast de reeds gegeven toelichting: die beïnvloedbaarheid is groot te noemen, zie ook de verklaringen van a. [betrokkene 6] , vader: “je kunt haar alles wijsmaken”(blz. 219)b. Haar opa, [betrokkene 10] : beïnvloedbaar (blz. 240);c. [betrokkene 11] , vriendin van aangeefster: “ze was makkelijk te manipuleren ... Ze besefte niet wat goed of fout is. Geen normen en waarden.” (blz. 320)Kun je een kant mee op redeneren: cliënt heeft haar beïnvloed/gemanipuleerd; hij ontkent dat. Maar ook een ander kant: door die ‘kwetsbaarheid’ kan de hulpverlening (inclusief politie: contacten geweest) haar tevens manipuleren en beïnvloeden. Sprake van een evident omslagpunt op het moment dat dat contact ontstaat. En nadat ze eenmaal contact heeft met hulpverleners beseft ze een en ander opeens wel ...Sprake geweest van (bewuste of onbewuste) beïnvloeding, waaruit zij op enig moment de conclusie trekt door cliënt te zijn misbruikt/gebruikt? Daar dienen de hulpverleners waarmee zij contact heeft gehad over te worden bevraagd. Er ontstaat dan een soort van selffulfilling prophesy. Zie bijvoorbeeld de verklaring van aangeefster: Blz. 154: “En toen dacht hij die kan ik de hoer laten spelen. Hij liet mij verliefd worden op hem ... Echt een loverboy, maar eerst zei ik dat nooit. Maar mensen vertelden mij dat hij een loverboy was. Ik wist dat niet.”
4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het ‘gebroken been’; ziet ook op geloofwaardigheid en betrouwbaarheid: eenvoudig te verifiëren of daarvan sprake is geweest. Haar kan toestemming tot verstrekken van medische gegevens worden gevraagd (heeft ze in het kader van het opsporingsonderzoek al gedaan); indien dat alsnog nodig mocht zijn en zij weigert kan daaraan een bepaalde conclusie worden verbonden. Ook weer in het teken van hetgeen reeds in het dossier is gevoegd: gedragskundige rapportage, info over abortussen. Verzoek betreft derhalve relatief geringe aanvulling.
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt. Wat was de rol van [benadeelde] in deze kwestie; blijkt uit de stukken dat cliënt daarbij een relevante rol heeft gehad, zoals [benadeelde] stelt?
6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”. Of is dat op grond van de meldingen in BVH, blz. 40/77?
(…)
En met verzoek de volgende getuigen te horen:
(…)
c. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt. Hij geeft aan (blz. 32) een paar keer door aangeefster te zijn gebeld vanuit gesloten kliniek: hoe is dat precies gegaan; telefoonnummer gegeven met bepaald doel; heeft hij haar (ook) benaderd? En wat is er precies besproken: hoe c.q. door wie heeft zij “de ware aard” van cliënt leren kennen? Wordt in kader geplaatst van einde van de relatie: de boze ex? Heeft hij daar vervolgens contact over opgenomen met zijn collega [verbalisant 2] , die aangeefster vervolgens benadert? (blz. 35)Idem terzake van moeder: wat is (op of voor 7 oktober 2014, blz. 27) besproken over omgang tussen cliënt en zijn zoon en de mogelijkheden om die omgang te doen stoppen? Was hij ook betrokken bij melding op 4 oktober 2014 door moeder over deze omgang (blz. 76)
d. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarvan het verbaast dat dat slechts in het kader van vordering verstrekking verkeersgegevens vaste telefonie is vastgelegd. Daarin geeft zij aan op 10 november 2014 “het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd (op verzoek van collega [verbalisant 1] ?): wat is toen exact besproken en met wie (ook met begeleiding/kliniek waarvan ze informatie heeft gekregen, zo ja welke informatie?). Is er bijvoorbeeld sprake geweest van een bepaalde therapie of benadering/- beïnvloeding van aangeefster? Wat is er vervolgens afgesproken en gebeurd; immers, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven.
e. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederborg, Warnsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken. Waarover hebben zij met haar gesproken, hoe hebben zij haar geholpen; welke inzichten hebben zij haar geleerd; hoe verliep dat proces; is haar medicatie verstrekt, zo ja, welke; zijn daar voorwaarden aan verbonden?
f. Verbalisant [verbalisant 3] en [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , schrijftolk, allen betrokken bij het verhoor van aangeefster d.d. 30 maart 2015, terzake waarvan registratie niet zou hebben plaats gevonden: blijkens de aanwezigheid van de schrijftolk is dat blijkbaar een bewuste keuze geweest. Op grond waarvan? Blz. 441 : “door omstandigheden afgeweken van 'aanwijzing Audio en visuele registratie.”
Hoezo/welke ‘omstandigheden’? Voorts: daarbij is gebruik gemaakt van geluidsopnamen: graag nadere duidelijkheid over: verwerkt in verhoor; wie zegt wat? Is onduidelijk (begint op blz. 152).
g. [betrokkene 5] , moeder van aangeefster; onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC uitdrukkelijk (pv blz. 3); voorts over de kennis van en handelingen op de computer/internet.h. [betrokkene 6] , vader van aangeefster: zelfde argumentatie;Deze twee getuigen hebben eerder contact gehad met de psycholoog in het kader van opstellen rapportages: discrepanties in verklaringen; in het bijzonder over geweld (en: feitelijkheden) en prostitutie in het kader van de relatie tussen cliënt en aangeefster.Zie ook de verklaring van [betrokkene 6] over tijdstip van aanvang prostitutiewerkzaamheden, al vóór relatie met cliënt: blz. 222 (“niet dat ik weet”) en 230; “Erna, dat weet ik heel zeker.” En over de vraag waarom dochter aangifte heeft gedaan: “Dat weet ik niet zo goed. Het zou kunne zijn dat anderen op haar ingesproken hebben en dat ze zelf het besef hee[f]t gekregen dat het niet normaal was wat hij deed. Ze is ook door hem gedumpt.” (blz. 229)Wederom relevant voor eerder genoemde getuigen: personen waarmee zij contact heeft gehad.
(…)
j. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…).k. [betrokkene 9] (…); echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen; volgens de AG geen belang; echter rechtbank overweegt in haar vonnis, blz. 3:“De stelling van verdachte dat de verklaringen van voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn omdat zij samenspannen tegen hem zodat hij zijn zoontje [betrokkene 2] niet meer kan zien, vindt geen enkele steun in de processtukken.”
l. [getuige 6] (…) Deze getuige kan in het verlengde van de andere hiervoor genoemde getuigen verklaren over eerdere (prostitutie-)activiteiten van [betrokkene 3] . Heeft cliënt daar een rol in, zo ja, welke.
m. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen. Verzoek is om deze getuige in chronologie als laatste te horen, zodat zij desgewenst kan worden geconfronteerd met nadere verklaringen van andere getuigen en/of tussentijds nader ontvangen bescheiden/informatie. Onder andere waar zij heeft verklaard:- Damia: zij wil voor mij getuigen dat hij dat bij mij geflikt heeft en ik voor haar. Maar dat weet hij niet. Dan heb je nog een getuige erbij.” Wat bedoelt zij hiermee: kunnen ze uit eigen wetenschap verklaren, of helpen ze elkaar een waarheid te liegen? (blz. 156 onderaan);- In hoeverre heeft zij (volstrekt?) op eigen initiatief gehandeld terzake van prostitutie; wanneer is zij.daarmee begonnen? Blz. 156: Toen mijn ouders gingen scheiden, ging ik met jongens naar bed. Toen was ik 14, 15.”- Wat bedoelt zij met: “hij zijn straf, ik vrijspraak.” (blz. 88). Blijkbaar heeft zij een (aanmerkelijk) eigen belang; zij verblijft nog in detentie (Cederborg) en wil er blijkbaar uit; overleg over geweest met politie(getuigen): tevens belang terzake van die getuigen.- Blz. 99: Hij heeft liefde gegeven, zorg gegeven, 24 uur samen; en: “Dat is een loverboy ook zeggen ze. Dat wist ik niet. Ik heb wel eens verhalen gelezen, die sloeg haar, enz. Dat heb ik niet meegemaakt. Hij heeft het goed gespeeld.” Wat is er wel gebeurd: dus niet geslagen, wat heeft hij dan goed gespeeld: blijkbaar invulling achteraf volgens een bepaald (door anderen - bij herhaling - voorgehouden) scenario?- Blz. 104: “Ik weet niet wat ik wel en niet moet geloven van hem” (politie: lastig hé); zij: “Iedereen zegt dat hij een loverboy is.” En op de vraag wie was de baas in jullie relatie (blz. 106): “niemand, dat hadden we niet, een baas.”- Inhoud van rapport psycholoog, oktober 2013: geen loverboy.- Blz. 112: “Hij heeft mij dus niet gedwongen en niet slagen voor het geld, maar wel gemanipuleerd.” Hoe komt ze daar bij; het woord/begrip manipuleren zal niet uit haar eigen koker komen ...- Blz. 159: “Hij wist wel dat ik er niet tegen kon als hij gigolo wilde doen. Toen wist ik dat niet, maar nu wel. Hij wou me dus zo inpakken.” Hoe is ze tot dit inzicht, deze conclusie (met de kennis/beinvloeding van nu) gekomen?”
4.4
Het tussenarrest van het hof van 14 maart 2018 houdt ten aanzien van voornoemde verzoeken, het volgende in:3.
“ (…) Oordeel van het hof(…)‘Aantekeningen aangeefster/slachtoffer ’ Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
(...) Stukken betreffende aangeefster [benadeelde]; De onder de punten 2. tot en met 4. weergegeven verzoeken4.betreffen allen - kort gezegd - het toevoegen van aanvullende informatie en rapportages betreffende aangeefster [benadeelde] aan het dossier. Het hof acht het verzoek om deze stukken aan het dossier toe te voegen, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald. Het hof acht de toevoeging van deze stukken aan het strafdossier daarom niet noodzakelijk, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
(…) Aangifte van [betrokkene 4] / volledige informatie uit het politiesystemen; Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. De verzoeken zullen daarom worden afgewezen.
(…)
c. [verbalisant 1] d. [verbalisant 6] e. Medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven De verzoeken tot het horen van [verbalisant 1] , [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven zullen worden afgewezen. De verdediging wenst de getuigen te bevragen over hun contacten met aangeefster en of er - kort gezegd - sprake kon zijn geweest van beïnvloeding van aangeefster. De gevraagde getuigen kunnen echter enkel verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad, maar niet over de invloed van deze contacten op aangeefster. Daarnaast acht het hof het verzoek onder e., gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing, te onbepaald. Verdachte is door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
f. [verbalisant 3] , [verbalisant 4] en [verbalisant 5] De advocaat-generaal heeft aangegeven dat de vragen van de verdediging in een aanvullend proces-verbaal door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] kunnen worden beantwoord, waardoor het horen van [verbalisant 5] niet meer relevant is. De raadsman heeft hier ter terechtzitting mee ingestemd, zodat dit verzoek geen verdere bespreking behoeft
g. [betrokkene 5] h. [betrokkene 6] Het hof kan ermee instemmen dat door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, als getuigen worden gehoord: D.F de [betrokkene 5] (…) en [betrokkene 6] (…)
j. [betrokkene 7] en [betrokkene 8] k. [betrokkene 9] Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv, zodat het belang van de verdediging om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen. Verdachte is daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
l. [getuige 6] Het hof kan ermee instemmen dat door de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof, als getuige wordt gehoord: [getuige 6] (…)
m. [benadeelde] Aangeefster is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris in bijzijn van toenmalige raadsman van verdachte. Hierbij is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Het hof ziet, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing, geen noodzaak om deze getuige opnieuw te horen.”
4.5
Uit de ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 overgelegde pleitnotities blijkt, voor zover van belang voor de bespreking van het middel, dat de eerder afgewezen verzoeken als volgt zijn herhaald:5.
“(…) De reeds eerder gedane verzoeken worden hierbij herhaald met de daarbij gegeven argumentatie; dat betreft:
Toevoegen van de volgende stukken; die kunnen alle worden geplaats[t] in het kader van de vraag naar de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster. Hoe kan het dat geoordeeld wordt dat de verzochte stukken niet van belang is voor de beantwoording van de vragen ex artt. 348 en 350 Sv? Betreft in deze zaak in het bijzonder de vraag naar de overtuiging van het bewijs; op grond van het ontbreken van die - aangeefster en haar (gewijzigde) standpunt omtrent prostitutie betreffende - stukken, is sprake van een onvolledig dossier en kan die vraag niet (genoegzaam) worden beantwoord.
1. De door aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen; temeer omdat ze daarvan zowel bij haar aangifte als bij het verhoor bij de RC daarvan gebruik maakt. Temeer van belang omdat verhoor niet is geregistreerd. Het aanvullend pv d.d. 19 juni 2018 van [verbalisant 3] - anderen die ook pv moesten opstellen weten blijkbaar niets meer - heeft terzake het laat opstellen en die non-registratie niets opgeleverd: enerzijds wordt gesteld “er was niemand aanwezig die wist hoe een verhoor in die verhoorkamer technisch vastgelegd diende te worden”, anderzijds “ik was tijdens het verhoor in de veronderstelling dat het werd opgenomen. Later bleek dat er geen opnames geregistreerd waren. Dat is nooit de bedoeling geweest.” Hoe kan dan ooit wel de bedoeling zijn geweest opnamen te maken, als er geen terzake capabele personen aanwezig waren??2. Stukken van de strafzaak/stafzaken van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak; inclusief documentatie en terzake opgemaakte rapportages. Tevens graag informatie over de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door [benadeelde] , waarover op blz. 21 wordt gerelateerd.3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] .4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder aangaande het 'gebroken been’ waarvan volgens een van de getuigen (Pagie, RC) sprake zou zijn; cliënt ontkent dat nadrukkelijk;
5. Aangifte van [betrokkene 4] , geregistreerd onder 2014026930: zie pv verbalisant [verbalisant 1] , pv blz. 32: daarin zou cliënt als (hoofd)verdachte zijn aangemerkt.6. Volledige informatie uit het politiesystemen voor zover nog niet aan het dossier toegevoegd; . mede naar aanleiding van de opmerking in het dossier (blz. 21 ) dat cliënt geregistreerd staat als (ex)vriend/loverboy”.
En herhaling van het verzoek de volgende getuigen te horen, naast de reeds op 28 februari 2018 gegeven toelichting: a. Verbalisant [verbalisant 1] , zulks naar aanleiding van diens pv d.d.14 oktober 2014 (blz. 31): omtrent de contacten die hij heeft gehad met [betrokkene 3] en de activiteiten die hij heeft verricht en de contacten die hij heeft gehad met derden/anderen, bijvoorbeeld met de moeder van cliënt. b. Verbalisant [verbalisant 2] , zulks terzake van haar pv d.d. 19 november 2014 (blz. 34 e.v.), waarin zij aangeeft op 10 november 2014 "het slachtoffer [benadeelde] ” te hebben benaderd: wat is toen exact besproken en met wie; wat is er vervolgens besproken en afgesproken, pas op 10 februari 2015 wordt aangifte gedaan. Voor zover anderen tevens over deze contacten kunnen verklaren worden die personen hierbij tevens als getuige opgegeven. c. Medewerkers van de verschillende instanties waar [benadeelde] heeft verbleven en met haar (over haar leven en over cliënt) contact hebben gehad: van PI Zwolle, Cederbörg, Wamsveld, etc., zulks in het verlengde van het hiervoor onder 3 gedane verzoek tot toevoeging van stukken. Extra toelichting: Deze personen kunnen verklaren omtrent de inhoud van de contacten die zij met aangeefster hebben gehad: wat betrof dat? Dat is de 1e vraag. Vervolgens is de vraag of dat door hen of door verdediging/hof/AG als beïnvloeding kan worden gekwalificeerd: heeft dat invloed op de (bewijs)waarde van de vervolgens door haar afgelegde verklaringen? Waarom zouden de (deskundige) medewerkers van instellingen niet kunnen verklaren over eventuele invloed op haar? Te onbepaald? Onderzoek wordt niet gedaan, dus door verdediging niet nader te onderbouwen; gaat hof in arrest zeggen: niet of onvoldoende gebleken?! Daarmee materiële waarheidsvinding gediend? Nee. (…) e. [betrokkene 7] (oom van cliënt) en [betrokkene 8] (nicht van cliënt) (…). f. [betrokkene 9] (…) echtgenote van cliënt. Deze getuigen kunnen verklaren omtrent de relatie van cliënt met zijn beide ouders, de verwikkelingen terzake van [betrokkene 2] en het ‘zwart maken’ door de ouders van cliënt van hem en anderen; g. [benadeelde] , aangeefster: cliënt betwist uitdrukkelijk de juistheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen.
Bijzonder in deze zaak is dat [betrokkene 3] gedurende jaren expliciet en impliciet heeft ontkend dat sprake zou zijn van gedwongen prostitutie; ja, er was sprake van een relatie waar over en weer mishandeling plaats vond; ook verbaal geweld werd over en weer niet geschuwd. Zij geeft dat zelf aan: 2 ruzie, 2 schuld, blz. 94. Maar niet/onvoldoende blijkt van verband met prostitutie; ook niet of onvoldoende van een ‘geobjectiveerde overwichtsituatie.’
Uit het dossier blijkt van een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid waar het aangeefster betreft (zie onder andere de psychologische rapportage). Het is onjuist om dat alleen cliënt aan te rekenen en niet degenen die haar verder hebben bijgestaan, begeleid en behandeld.Het is opmerkelijk dat, indien zij eenmaal onder de invloedsfeer komt van anderen (dezerzijds wordt aangenomen: vanaf 26 augustus 2013; datum van detentie), zij tot het (vermeende) inzicht komt dat sprake zou zijn van dwang en druk, op zodanige wijze dat sprake is van strafbaar handelen van cliënt.Gesteld wordt dat zij in het kader van deze begeleiding wat al te nadrukkelijk op dat spoor is gezet. Als dan blijkt dat de relatie is beëindigd (en cliënt relatie met een ander is aangegaan), geeft dat verder voedingsbodem aan die gedachte; wrok, wraak.Daarom is verzocht om, teneinde daar nader inzicht in te verkrijgen, rapportages van FPA en kliniek Cederborg te Zuid Laren en in Wamsveld (blz. 447) aan het dossier toe te laten voegen. In hoeverre heeft zij toen nog ontkend dat sprake was van druk en dwang, maar van een geheel eigen keuze van haar?Ter onderbouwing enige citaten:- "momenteel verblijft in een gesloten kliniek. Zij gaf aan dat de relatie met [verdachte] is verbroken en dat zij nu pas de ware aard van [verdachte] had leren kennen.” (blz. 32)- Verklaring [benadeelde] als getuige bij RC: "In de gevangenis en kliniek heb ik veel geleerd. Ze hebben mij gesteund. Ze hebben mij dingen laten zien. Ik was jong en naïef.”Blz. 384, verklaring aangeefster, naar aanleiding van bezoek van cliënt: "Ze zeiden, vertel maar gewoon de waarheid. We zagen het al toen hij op bezoek kwam, dat die jongen slecht voorjou was.”Wat is de waarheid, die waarheid? Reconstrueren van eigen verleden: altijd terug kijkend met de kennis/het inzicht van dat moment.
Uit het nieuw aan het dossier toegevoegde proces-verbaal PL078L2011119754 ("kopie pv 05/721562- 11”; november 2011) blijkt dat ook weer: Blz. 6: “Het slachtoffer heeft naar de politie meerdere malen duidelijk gemaakt dat alles op vrijwillige basis was en dat zij wel mishandeld was door haar partner maar dat dat om ruzies ging en niet omdat zij gedwongen werd om zichzelf te prostitueren.” Zie ook blz. 19: geweld heeft niets met prostitutie te maken: “zij werkte in de prostitutie .. dat was haar eigen keus.” Wie vervolgens de buurvrouw en neef zijn (die anders zouden verklaren) blijft.onduidelijk ...: onvolledig pv? Verzoek om die stukken alsnog toe te voegen en om aangeefster ook hieromtrent nader te horen. Aangeefster doet daar ook niet geheimzinnig over; de getuige [getuige 7] , blz. 16, die ze af en toe spreekt in het kader van overlast, geeft aan: “Ik hoorde de vrouw mij vertellen dat ze als prostituee werkt. Ik hoorde de man mij vertellen dat hij gek van de vrouw word.” Blijkbaar is er veel roddel en achterklap, want [benadeelde] heeft op een gegeven moment “buiten op straat staan schreeuwen dat ze een prostituee is en dat iedereen dat mag weten.” (blz. 20).
Hierbij herhaald en ingelast: de inhoud van mijn pleitnota van 28 februari 2018.
Er zijn enkele getuigen gehoord bij RHC d.d. 2 oktober 201 8 en 5 februari 2019: [betrokkene 5], moeder van aangeefster; kijkt om in wrok, cliënt zou schuld zijn van echtscheiding. Volgens rapportage, blz. 185, onderaan: gescheiden toen aangeefster 12 was; toen ging moeder ook harddrugs gebruiken. Moeder bevestigt als getuige - in tegenstelling tot wat [benadeelde] verklaard - onder andere over het feit dat haar dochter altijd tegen haar heeft gezegd vrijwillig in de prostitutie te zijn gegaan, zelfs vóórdat zij een relatie had met cliënt: [benadeelde] betwist dat laatste als getuige bij RC; naar we moeten vast stellen: ten onrechte; past bij de ‘brainwash’ die ze blijkbaar heeft ondergaan. Hoe is dat nu op de computer gegaan, omhoog plaatsen van advertenties? Getuige geeft aan: computer had ze op de Hommelseweg: maar toen was ze nog niet met [verdachte] : dat moet dan zijn geweest voordat ze cliënt leerde kennen: redeneren naar wenselijke conclusie. Vader, [betrokkene 6]: "ik weet wel dat er veel mensen op haar hebben ingepraat. Sowieso wij, vrienden en vriendinnen. Ik weet niet of er ook mensen vanuit de kliniek op har hebben ingepraat. Voorts is verklaring van vader irrelevant, trekt conclusies, hoofdzakelijk gebaseerd op non-contact met zijn dochter: "Meestal ben ik de laatste die iets te weten komt van haar." [getuige 6]. over periode in [plaats]: “Ze gingen op een gewone manier met elkaar om, ze liepen hand in had, gaven elkaar een kus. Ze zaten daar dan vaak samen beneden. Zij ging dan soms opeens naar boven. Ik vroeg wat ze dan ging doen. Hij zei; ‘ze werkt’. Ik zei: hoe kun je nou gaan met een meisje dat werkt?’ Hij zei: ‘ik heb mijn best gedaan, maar ze wil niet stoppen.”
Hieruit blijkt dat aangeefster volledig uit vrije wil en op eigen initiatief prostitutiewerkzaamheden heeft verricht; zowel voordat ze cliënt leerde kennen als tijdens hun relatie. Ook blijkt dat cliënt tegenstander was van deze werkzaamheden; desondanks ging ze daarmee door. De stellingen in het vonnis van de rechtbank (pas na aanvang relatie, op verzoek van cliënt) zijn dan ook onjuist (blz. 5).
(…)”.
4.6
Het hof heeft voornoemde verzoeken in het bestreden arrest van 8 juli 2020 opnieuw als volgt afgewezen:
“(…)(Herhaalde) verzoeken verdediging
De raadsman heeft de op de regiezitting van 28 februari 2018 verschillende verzoeken gedaan. Een aantal van deze verzoeken is toegewezen. De raadsman heeft ter zitting de eerder afgewezen verzoeken herhaald en in zijn pleitnota onderbouwd. Deze verzoeken luiden - kort en zakelijk weergegeven - als volgt:
Het toevoegen van de volgende stukken:1. De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen. 2. De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages. Tevens de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door aangeefster.3. Rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster.4. Medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been.5. De aangifte van [betrokkene 4] .6. Volledige informatie uit het politiesysteem voor zover deze nog niet aan het dossier is toegevoegd.
Het horen als getuigen van:a. Verbalisant [verbalisant 1]b. Verbalisant [verbalisant 2]c. Medewerkers van de verschillende instanties waar aangeefster heeft verbleven en die met haar contact hebben gehad.(…)e. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]
f. [betrokkene 9]g. Aangeefster(…)
Oordeel hof
Het toevoegen van stukken.
1.Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Ten overvloede merkt het hof op dat de aantekeningen die aangeefster heeft gebruikt tijdens haar eerste verhoor zich in het dossier bevinden op pagina 116 tot en met 149.
2. t/m 4.De onder de punten 2. tot en met 4. weergegeven verzoeken betreffen alle - kort gezegd - het toevoegen van aanvullende informatie en rapportages betreffende aangeefster aan het dossier. Het hof acht het verzoek om deze stukken aan het dossier toe te voegen, gelet op de daarvoor gegeven onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald. Het hof acht de toevoeging van deze stukken aan het strafdossier daarom niet noodzakelijk, zodat de verzoeken zullen worden afgewezen.
5. en 6.Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het toevoegen van deze stukken niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv zodat toevoeging van deze stukken aan het strafdossier reeds daarom niet noodzakelijk is. De verzoeken zullen worden afgewezen.
Het horen van getuigen.
a. b. c.De verzoeken tot het horen van [verbalisant 1] ; [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven zullen worden afgewezen. Het horen van deze getuigen acht het hof niet noodzakelijk. De verdediging wenst de getuigen te bevragen over hun contacten met aangeefster en of er - kort gezegd sprake kan zijn geweest van beïnvloeding van aangeefster. De gevraagde getuigen kunnen echter enkel verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad, maar niet over de mogelijke invloed van deze contacten op aangeefster. Daarnaast acht het hof het verzoeken onder c. nog immer te onbepaald, zodat de noodzaak van het horen van deze getuige(n) niet is gebleken.
(…) e. f.Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen.
g.Aangeefster is in eerste aanleg gehoord door de rechter-commissaris in bijzijn van de toenmalige raadsman van verdachte. Hierbij is de verdediging in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen aan de getuige. Het hof ziet, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing geen noodzaak om deze getuige opnieuw te horen. (…)”
4.7
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezen verklaard dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsen te Nederland, te weten te Nijmegen en /of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of te en/of te in Nederland,
een ander, te weten [benadeelde] ,
A.
(sub 1) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde]
en
(sub 4) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde] seksuele handelingen met of voor en derde en
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde]
immers heeft/is verdachte
- met die [benadeelde] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] erg verliefd op verdachte is geworden en
- die [benadeelde] cocaïne laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [benadeelde] ertoe gebracht als prostituee te werken en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [benadeelde] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [benadeelde] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [benadeelde] op de site van Speurders en/of onder de werknaam [naam]
- een of meeralen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [benadeelde] te regelen
- die [benadeelde] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [benadeelde] naar klanten en prostitutiepanden
- die [benadeelde] prostitutieverdiensten, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [benadeelde] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [benadeelde] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.”
5. Het derde middel
5.1
Het derde middel klaagt over de afwijzing van het verzoek een aantal stukken toe te voegen aan het dossier en het verzoek een aantal personen als getuige te horen.
5.2
Uit de toelichting op het middel volgt dat het hier gaat om verzoeken van de verdediging die reeds bij appelmemorie zijn gedaan en – na een regiezitting op 28 februari 2018 - bij tussenarrest van 14 maart 2018 door het hof zijn afgewezen. Deze verzoeken zijn herhaald ter terechtzitting van de inhoudelijke behandeling op 24 juni 2020 en in het bestreden arrest (wederom) afgewezen omdat het hof – kort samengevat – daartoe geen noodzaak aanwezig achtte. Over deze afwijzingen in het bestreden arrest wordt in het derde middel geklaagd.
6. Juridisch kader
Verzoeken voegen van stukken in het dossier
6.1
Zoals gezegd klaagt het derde middel in de eerste plaats over de afwijzing van diverse verzoeken tot het voegen van stukken in het dossier. Bij de beoordeling van deze klacht kan het volgende voorop worden gesteld.
6.2
Ingevolge art. 149a lid 2 Sv behoren tot de processtukken “alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 149b”.6.Of aan dit zogenaamde relevantiecriterium is voldaan, hangt af van de concrete inhoud of betekenis van het stuk voor de desbetreffende strafzaak.7.Volgens de Hoge Raad is daarbij niet de aard van het stuk primair bepalend, maar de relevantie van het stuk voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen.8.Een stuk kan in ieder geval als relevant voor de desbetreffende strafzaak worden beschouwd wanneer het gaat om stukken die van belang kunnen zijn bij het beantwoorden van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv, zoals belastende of ontlastende stukken in het kader van het ten laste gelegde feit, stukken die van belang zijn voor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, stukken die zien op de (controle) van de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek en stukken die voor de straftoemeting relevant zijn. Ook stukken die betrekking hebben op de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal of de rechtmatigheid (van de verkrijging) daarvan kunnen onder het relevantiecriterium vallen.9.
6.3
Ter terechtzitting gedane verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken, zijn verzoeken in de zin van art. 328 Sv om toepassing te geven aan art. 315 lid 1 Sv (dat op grond van art. 415 Sv ook in hoger beroep van toepassing is.10.De maatstaf waaraan de rechter dergelijke verzoeken moet toetsen is of van de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij de beoordeling van beslissingen tot afwijzing van een verzoek om voeging moet, net als bij de afwijzing van getuigenverzoeken (waarover hieronder meer) het richtsnoer zijn ‘of de beslissing begrijpelijk is in het licht van – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.11.Verzoeken horen van getuigen
6.4
6.5
Over de beoordeling van getuigenverzoeken heeft de Hoge Raad in 2014 en 2017 twee overzichtsarresten gewezen. In het arrest van 1 juli 201412.heeft de Hoge Raad met betrekking tot het noodzakelijkheidscriterium overwogen dat de rechter naar aanleiding van een gemotiveerd, duidelijk en stellig verzoek van de verdediging om getuigen op te roepen, de noodzaak daartoe zal moeten beoordelen met het oog op de volledigheid van het onderzoek. De rechter kan het verzoek afwijzen op de grond dat hij zich door het verhandelde ter terechtzitting voldoende ingelicht acht en dat hem dus de noodzakelijkheid van het gevraagde verhoor niet is gebleken.13.Over de gevallen en de mate waarin een afwijzing nader zou moeten worden gemotiveerd overweegt de Hoge Raad dat hij geen algemene regels kan geven omdat zich vele, uiteenlopende situaties kunnen voordoen. Wel geeft hij aan dat daarbij van belang zijn de aard van het onderwerp waarover de getuige zou kunnen verklaren en de indringendheid van de door de verdediging aangevoerde argumenten om hem te horen.14.In cassatie gaat het bij de beoordeling van de afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen om de vraag of het hof het juiste criterium heeft toegepast en of de beslissing begrijpelijk is in het licht van wederom – als waren het communicerende vaten – enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het verzoek is afgewezen.15.
6.6
In aanvulling daarop heeft de Hoge Raad in het arrest van 4 juli 2017,16.uiteengezet welke eisen gelden met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen. Die motiveringsplicht houdt in dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van artikel 348 Sv en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden. Ook draagt dat vereiste eraan bij dat de rechter zo vroegtijdig mogelijk het recht op een eerlijk proces in de zin van art. 6 lid 1 EVRM bij de beoordeling van het verzoek kan betrekken.17.
6.7
Die motiveringsplicht is in de zaak-Keskin op 19 januari 202118.door het EHRM ten aanzien van het oproepen van belastende getuigen in strijd geacht met art. 6 EVRM omdat in deze gevallen het belang bij het horen wordt voorondersteld, dus niet nader hoeft te worden onderbouwd. Daarop heeft de Hoge Raad in een arrest van 20 april 202119.de eisen met betrekking tot de onderbouwing van verzoeken van de verdediging tot het oproepen en horen van getuigen die een belastende verklaring hebben afgelegd en die door de verdediging niet zijn ondervraagd bijgesteld. Verzoeken tot het horen van deze specifieke groep getuigen hoeven niet langer te worden onderbouwd en mogen dus ook niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd. In alle overige gevallen geldt nog steeds de in het hiervoor genoemde arrest van 4 juli 2017 neergelegde regel dat het verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd. Het arrest van 20 april 2021 heeft hier geen verandering in gebracht.20.
7. Bespreking van het derde middel
7.1
Het hof heeft alle ter terechtzitting gedane verzoeken waarover in het derde middel wordt geklaagd terecht beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. In cassatie wordt geklaagd dat het hof de (herhaalde) verzoeken heeft afgewezen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, althans dat het hof deze beslissing onbegrijpelijk en ontoereikend heeft gemotiveerd, althans onvolledig heeft gemotiveerd.
7.2
De onderhavige verzoeken zijn in het bestreden arrest door het hof als volgt samengevat:
“Het toevoegen van de volgende stukken:1. De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen.2. De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages. Tevens de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door aangeefster.3. Rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster.4. Medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been.5. De aangifte van [betrokkene 4] .6. Volledige informatie uit het politiesysteem voor zover deze nog niet aan het dossier is toegevoegd.
Het horen als getuigen van:a. Verbalisant [verbalisant 1]b. Verbalisant [verbalisant 2]c. Medewerkers van de verschillende instanties waar aangeefster heeft verbleven en die met haar contact hebben gehad.(…)e. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]f. [betrokkene 9]g. Aangeefster.”
7.3
Het hof heeft de verzoeken geclusterd besproken. In de toelichting op het middel heeft de steller van het middel bij de formulering van de klachten dezelfde clustering aangehouden. Ik zal bij de bespreking van deze klachten om die reden dezelfde indeling hanteren.
Het toevoegen van stukken
De door aangeefster bij haar verhoren als aangeefster gemaakte en gebruikte aantekeningen (1)
7.4
De verdediging heeft verzocht de aantekeningen van aangeefster die zij zou hebben gemaakt en gebruikt ten tijde van haar aangifte en haar verhoor bij de rechter-commissaris aan het dossier toe te voegen. Toewijzing van dit verzoek zou van belang zijn gelet op het ontbreken van een audio- visuele registratie van het verhoor van aangeefster op 30 maart 2015, te meer nu uit de door verbalisanten opgemaakte aanvullende processen-verbaal niet duidelijk is geworden waarom de procedure hieromtrent niet is gevolgd.
7.5
Anders dan de steller van het middel vind ik het oordeel van het hof dat gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van dit verzoek het voegen van deze stukken niet van belang wordt geacht voor de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv niet onbegrijpelijk. Ter onderbouwing van het verzoek is enkel aangevoerd dat de aantekeningen van de aangeefster van belang zijn met het oog op het ontbreken van een audio- visuele registratie van het verhoor van aangeefster op 30 maart 2015. Nog daargelaten dat niet duidelijk is op welke aantekeningen wordt gedoeld, nu uit de door het hof ten overvloede gemaakte opmerking volgt dat de aantekeningen die de aangeefster heeft gemaakt bij haar eerste verhoor zich reeds in het dossier bevinden, heeft de verdediging niet aangevoerd waarom de aantekeningen in dit verband relevant zouden zijn.21.Uit de algemene vooropstelling van de verdediging dat alle verzoeken om voeging van stukken in deze zaak moeten wordt geplaatst in het kader van de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van aangeefster leid ik af dat het de verdediging te doen is om de toetsing van de betrouwbaarheid van bewijsmateriaal. Bij gebreke van een nadere en meer concrete toelichting inzake de relevantie van de betreffende stukken voor in de betreffende zaak te nemen beslissingen was het hof mijns inziens niet gehouden tot een nadere motivering.De stukken van de strafza(a)k(en) tegen aangeefster zelf (2) rapportages / verslagen / aantekeningen van hulpverlening / begeleiding van aangeefster (3) en medische gegevens van aangeefster aangaande een door haar opgelopen gebroken been (4)
7.6
Bij de onder 2 tot en met 4 weergegeven verzoeken gaat het kort samengevat om aanvullende informatie en rapportages over de persoon van aangeefster. Volgens de verdediging zou uit deze stukken een bepaalde mate van beïnvloedbaarheid van de aangeefster kunnen blijken en is dit relevant in het kader van de beoordeling van de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
7.7
Het hof heeft deze verzoeken gelet op de onderbouwing en de inbreuk op de privacy van aangeefster die het verstrekken van deze informatie zou opleveren, te onbepaald geacht en het verzoek om voeging van deze stukken reeds daarom niet noodzakelijk gevonden.
7.8
Volgens de steller van het middel is dat oordeel niet begrijpelijk omdat het openbaar ministerie reeds een psychologisch rapport over de persoon van aangeefster in het dossier heeft gevoegd en daarmee reeds inbreuk is gemaakt op de privacy van de aangeefster. Bovendien is het oordeel dat het verzoek te onbepaald is onverenigbaar met het oordeel dat dit een te grote inbreuk op de privacy van de aangeefster zou zijn; enerzijds wordt aangenomen dat de inhoud van de stukken onbekend is terwijl voeging in het dossier dan toch een (vergaande) inbreuk zou vormen, aldus de steller van het middel.
7.9
Zoals gezegd komt het bij de beoordeling van dergelijke verzoeken neer op de vraag of het gaat om stukken die voor enige door de rechter ter zitting te nemen beslissing relevant is. Strikt genomen biedt art. 149a Sv geen ruimte voor een belangenafweging.22.Uit de formulering van de afwijzende overweging van het hof leid ik echter af dat het dragende argument voor afwijzing van het verzoek niet is gelegen in een belangafweging maar in het feit dat het verzoek te onbepaald is waardoor het hof kennelijk niet kan vaststellen op welke stukken de verzoeken zien en waarom deze relevant zouden kunnen zijn voor enige door de rechter te nemen beslissing. Dat oordeel vind ik gelet op de summiere onderbouwing – mede in het licht van het feit dat er zich reeds een psychologische rapportage over de persoon van de aangeefster in het dossier bevindt - niet onbegrijpelijk. De aangifte van [betrokkene 4] (5) en volledige informatie uit het politiesysteem (6)
7.10
Ten slotte heeft de verdediging gevraagd om de aangifte van [betrokkene 4] toe te voegen aan het dossier alsmede de volledige informatie uit het politiesysteem met betrekking tot de verdachte. In het geval van de aangifte van [betrokkene 4] zou het – zo begrijp ik uit het onderliggende dossier23.– gaan om een afpersing waarbij de verdachte als (hoofd)verdachte zou zijn aangemerkt. Dit stuk zou van belang zijn om vast te kunnen stellen of de verdachte daarbij een relevante rol heeft gehad en welke rol de aangeefster in deze kwestie heeft gehad. Met betrekking tot de stukken uit het politiesysteem zou de relevantie van voeging zijn gelegen in de opmerking in het dossier dat verdachte zou zijn geregistreerd als (ex)vriend/loverboy.
7.11
Ook deze verzoeken zijn door het hof afgewezen omdat – gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing – het voegen van deze stukken niet van belang wordt geacht voor de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en 350 Sv en om die reden voeging niet noodzakelijk is. In het licht van hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek om de getuige te horen, is die afwijzing niet onbegrijpelijk en tevens toereikend gemotiveerd. Zonder nadere toelichting van de verdediging, die ontbreekt, valt immers niet in te zien waarom de aangifte in een andere strafzaak dan de onderhavige en algemene informatie over de verdachte uit het politiesysteem relevant zijn bij de beantwoording van de vragen van art. 348 Sv en art. 350 Sv in onderhavige zaak.
Het horen van getuigen
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven (a, b en c)
7.12
De verdediging heeft onder meer verzocht de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 6] en medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven als getuigen te horen. Nu het hier gaat om ontlastende getuigen moet de afwijzing van deze verzoeken niet worden beoordeeld aan de hand van de Post-Keskin-rechtspraak van de Hoge Raad, maar op basis van eerder genoemde algemene overzichtsarresten van de Hoge Raad uit 2014 en 2017, waarbij het kort samengevat neer komt op de vraag of de afwijzende beslissing begrijpelijk is.
7.13
De steller van het middel meent dat de afwijzing van deze getuigenverzoeken onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd is gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van deze verzoeken. Tijdens de regiezitting heeft de verdediging aangevoerd dat zij de getuigen wil horen over de inhoud van hun contacten met de aangeefster. Bij de inhoudelijke behandeling heeft de verdediging dit verzoek gehandhaafd en ter onderbouwing hier aan toegevoegd dat het kort gezegd de vraag is of ‘dat [contact] door hen of door de verdediging/hof/AG als beïnvloeding kan worden gekwalificeerd’ en of dat invloed heeft op de bewijswaarde van vervolgens door de aangeefster afgelegde verklaringen.
7.14
Het hof heeft in het bestreden arrest geoordeeld dat het geen noodzaak ziet deze personen als getuigen te horen omdat deze personen enkel kunnen verklaren over de contacten die zij met aangeefster hebben gehad en niet over de mogelijke invloed van deze contacten op de aangeefster. Met betrekking tot het verzoek ‘medewerkers van instanties waar aangeefster heeft verbleven’ heeft het hof daar nog aan toegevoegd dat dit verzoek te onbepaald is.
7.15
Volgens de toelichting op het middel heeft het hof met dit oordeel nadrukkelijk de strekking, redenen en onderbouwing van het verzoek miskend; het zou de verdediging juist te doen zijn geweest om meer inzicht te krijgen in de aard en de inhoud van de contacten. Daarbij heeft het hof ten onrechte aangenomen dat de getuigen niet zouden kunnen verklaren over de mogelijke beïnvloedbaarheid van de aangeefster en is bovendien miskend dat het oordeel of aangeefster door deze contacten mogelijkerwijs zou zijn beïnvloed nadrukkelijk aan het hof is overgelaten.
7.16
Ik kan de steller van het middel hierin niet volgen. Het hof heeft expliciet onderkend dat de getuigen wel degelijk kunnen verklaren over de inhoud van hun contacten met de aangeefster, maar kennelijk vond het hof het niet noodzakelijk hen hierover te horen gelet op het oordeel dat deze getuigen niet zouden kunnen verklaren over de invloed van deze contacten op de aangeefster, en dus - zo begrijp ik het hof - over de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk nu uit de motivering van de verzoeken volgt dat de onderhavige verzoeken zijn gedaan om de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster ter discussie te stellen. Het ging niet om de inhoud van de contacten op zichzelf. Ook het oordeel dat de getuigen niet zouden kunnen verklaren over de mogelijke invloed van hun contacten op de aangeefster vind ik niet onbegrijpelijk. Dat zijn immers geen feitelijke vaststellingen waarover zij naar eigen wetenschap zouden kunnen verklaren. In dit oordeel ligt besloten dat het hof zichzelf kennelijk ook niet in staat achtte dergelijke vaststellingen te doen. Ook in zoverre is de afwijzing dus niet onbegrijpelijk en is het hof niet ontoelaatbaar vooruitgelopen op de verklaringen van de getuigen.
[betrokkene 7] , [betrokkene 8] en [betrokkene 9] (e en f)
7.17
Verder heeft de verdediging verzocht om [betrokkene 7] (oom van verdachte), [betrokkene 8] (nicht van verdachte) en [betrokkene 9] (echtgenote van verdachte) als getuigen te horen. Ook dit zijn ‘ontlastende’ getuigen zodat zich geen ‘Kesin-situatie’ voor doet en in cassatie moet worden bezien of de afwijzende beslissing van het hof in het licht van wat de verdediging heeft aangevoerd begrijpelijk is.
7.18
Dit verzoek is zowel op de regiezitting als ter terechtzitting op dezelfde wijze als volgt onderbouwd. Deze getuigen zouden kunnen verklaren over de relatie van verdachte met zijn ouders ( [betrokkene 12] en [betrokkene 13] ) en de verwikkelingen rondom [betrokkene 2] , het zoontje van de verdachte; zij zouden kunnen verklaren dat de verklaringen die zijn afgelegd door de ouders van de verdachte onbetrouwbaar zijn omdat zij de verdachte willen ‘zwart maken’. Dit verzoek is meer in het bijzonder gedaan gelet op het oordeel van de rechtbank in eerste aanleg dat de stelling van verdachte dat de verklaringen van zijn ouders onbetrouwbaar zijn omdat zij samenspannen tegen hem zodat hij zijn zoontje [betrokkene 2] niet meer kan zien, geen enkele steun vindt in de processtukken.
7.19
Het hof heeft deze verzoeken afgewezen omdat het gelet op de onderbouwing van deze verzoeken het horen van de verzochte getuigen niet van belang acht voor de beantwoording van de vragen van de art. 348 Sv en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuige te horen niet is gebleken. Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven summiere onderbouwing en in het licht van de bewijsoverweging24.over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [betrokkene 12] en [betrokkene 13] waaruit volgt dat het dossier kennelijk geen aanknopingspunten geeft om aan te nemen dat die [betrokkene 12] en [betrokkene 13] de verdachte zouden benadelen vind ik dat oordeel niet onbegrijpelijk.
Aangeefster (g)
7.20
Ten slotte heeft de verdediging verzocht om aangeefster (nogmaals) als getuige te horen. Hoewel hier anders dan bij voornoemde verzoeken wel sprake is van een belastende getuige doet zich hier evenmin een Keskin-situatie voor omdat de verzochte getuige al bij de rechter-commissaris is gehoord en de verdediging bij dat verhoor vragen heeft kunnen stellen. Dat betekent dat wanneer de verdediging deze getuige nadien wil horen, een nadere onderbouwing van het daartoe strekkend verzoek mag worden verlangd, meer in het bijzonder waarom niet met het eerdere verhoor kan worden volstaan en dat concreet wordt aangegeven welke vragen nog aan de getuige moeten worden gesteld. Met mijn ambtgenoten Frielink en Paridaens meen ik dat in dit soort gevallen de in de randnummers 6.4 en 6.5 besproken jurisprudentie op zichzelf nog wel relevant kan zijn.25.
7.21
In onderhavige zaak heeft het hof het verzoek om aangeefster nogmaals te horen afgewezen omdat a) aangeefster reeds in eerste aanleg als getuige bij de rechter-commissaris, in aanwezigheid van de raadsman is gehoord en b) gelet op de gegeven onderbouwing van het verzoek het hof geen noodzaak ziet om aangeefster nogmaals als getuige te (laten) horen.
7.22
Geklaagd worden over het oordeel onder b; volgens de steller van het middel zou het hof ten onrechte niet hebben gereageerd op hetgeen door de verdediging in beroep ten grondslag is gelegd aan het opnieuw horen van aangeefster. In de toelichting wordt in dit verband gewezen op hetgeen door de verdediging is aangevoerd tijdens de regiezitting op 28 februari 2018 (zie hiervoor onder randnummer 4.3) en tijdens de inhoudelijke behandeling op 24 juni 2020 (zie hiervoor onder randnummer 4.5). Kern van het betoog tijdens de regiezitting is dat de aangeefster in een nieuw verhoor desgewenst zou kunnen worden geconfronteerd met nader ontvangen bescheiden/stukken en/of nadere verklaringen van andere getuigen. Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak heeft de verdediging onder verwijzing naar haar pleitnotitie zoals voorgehouden op de regiezitting gepersisteerd bij het verzoek om aangeefster nogmaals te horen, maar niet onderbouwd aangegeven over welke nadere ontvangen stukken zij zou moeten worden gehoord. Dat is op zich niet verwonderlijk nu het hof bij tussenarrest vrijwel alle verzoeken om voeging van stukken heeft afgewezen.26.Ook in de toelichting op het middel wordt hierover geen helderheid verschaft, zodat het in het duister blijft over welke nadere stukken aangeefster zou moeten worden gehoord.
7.23
Dat is anders met betrekking tot de nadere verklaringen van andere getuigen. Terecht merkt de steller van het middel op dat bij tussenarrest een aantal verzoeken om getuigen te horen wel is toegewezen, zodat het verzoek om aangeefster te confronteren met deze verklaringen wel degelijk relevant is geworden. De steller van het middel doelt daarmee neem ik aan op de verklaringen van [betrokkene 5] en [betrokkene 6] (de ouders van aangeefster) en [getuige 6] die zij op 2 oktober 2018 en 5 februari 2019 tegenover de raadsheer-commissaris als getuigen hebben afgelegd.27.Dat neemt niet weg dat zoals gezegd van de verdediging mag worden verwacht dat zij aangeeft waarom aangeefster met deze verklaringen zou moeten worden geconfronteerd. In de toelichting op het middel wordt voor deze onderbouwing verwezen naar pagina 2 onderaan en pagina 3 onderaan de pleitnota zoals overgelegd op de inhoudelijke zitting van 24 juni 2020 en gesteld dat dit in zijn algemeenheid ziet op de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster. Concreet lees ik in deze passages als onderbouwing voor het verzoek28.dat uit deze nadere verklaringen zou kunnen worden afgeleid dat aangeefster in het verleden uit vrije wil en op vrijwillige basis is begonnen met prostitutie-activiteiten en de verdediging de aangeefster met deze verklaringen wil confronteren teneinde de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster te betwisten.
7.24
Deze verklaringen hebben echter kennelijk op een eerdere periode uit het leven van de aangeefster betrekking en niet op de ten laste gelegde periode. Tegen deze achtergrond vind ik het oordeel van het hof dat – gelet op het feit dat de aangeefster al een keer nader is gehoord bij de rechter-commissaris waarbij de verdediging in de gelegenheid is geweest de betrouwbaarheid van aangeefster nader te toetsen – geen noodzaak is gebleken om de aangeefster nogmaals aan een verhoor te onderwerpen, niet onbegrijpelijk en was het hof niet gehouden tot een nadere motivering.
7.25
Het middel faalt.
8. Het vierde middel
8.1
In het vierde middel wordt geklaagd dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 lid 1 EVRM is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
8.2
Het cassatieberoep is ingesteld op 15 juli 2020. De stukken van het geding zijn op 18 augustus 2021 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van 8 maanden overschreden en de klacht dus terecht voorgesteld. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan zestien maanden sinds het instellen van het cassatieberoep zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot strafvermindering.
8.3
Het middel slaagt.
9. Conclusie
9.1
Het derde middel faalt en kan met een aan art. 81 lid 1 RO ontleende overweging worden afgedaan. Het vierde middel is terecht voorgesteld.
9.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
9.3
Deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑09‑2022
Zie tussenarrest HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:801.
Met overneming van vetgedrukte en gecursiveerde tekst.
Te weten: (zie p. 2 tussenarrest):2. Stukken van de strafzaak/strafzaken van [benadeelde] , aangeefster in de onderhavige zaak, inclusief documentatie en ter zake opgemaakte rapportages, en informatie over de schorsingsvoorwaarden en het overtreden daarvan door [benadeelde] ;3. Rapportages/verslagen/aantekeningen van hulpverlening/begeleiding van [benadeelde] ;4. Medische gegevens van [benadeelde] : onder andere aangaande het ‘gebroken been’ waarvan volgens een van de getuigen sprake zou zijn.
Met overneming van onderstreepte en vetgedrukte tekst.
Vgl. Kamerstukken II 2010/11, 32 468, nr. 6, p. 14.
HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218, NJ 2021/235 m.nt. J.M. Reijntjes, r.o. 2.4.
Leerstukken. R. ter Haar, G.H. Meijer en A. Seuters, Leerstukken Strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, (hoofdstuk 3.11) p. 440; M.J. Borgers, ‘Processtukken’, DD 2014, p. 1-18 (onder 3.3).
G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht (bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans), Wolters Kluwer: Deventer 2021, p. 257.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot AG Keulen 15 december 2020, 19/03740 (niet gepubliceerd, HR 16 februari 2021: art. 81 RO); Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440 m.nt. Kooijmans, rov. 3.8.2; HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.76.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.8.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2.9.
HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. M.J. Borgers, rov. 2..76.
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441, m. nt. Kooijmans.
Herhaald in HR 20 april 2022, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m. nt. Reijntjes, rov. 2.9.1
EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516, NJ 2021/93 m.nt. W.H. Vellinga (Keskin/Nederland).
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. J.M. Reijntjes (Post-Keskin).
HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498, r.o. 2.5.1-2.5.4.
Een blik over de papieren muur leert dat het eerste verhoor waar het hof aan refereert heeft plaatsgevonden op 10 februari 2015 (p. 85-115). Dit verhoor werd blijkens het voorblad van het proces-verbaal audiovisueel geregistreerd. Als bijlage bij dit verhoor zijn de aantekeningen gevoegd die zij tijdens het verhoor bij zich had (p. 116-149). Op 30 maart 2015 is aangeefster aanvullend gehoord (p. 150-179). Dit verhoor is niet audio-visueel geregistreerd. Verder merk ik op dat de rechter-commissaris tijdens het verhoor van aangeefster op 17 oktober 2016 (p. 2-3) in aanwezigheid van de toenmalige raadsman van de verdachte heeft gevraagd naar de ‘briefjes’ met aantekeningen die de aangeefster bij zich had. De inhoud van deze briefjes zijn niet bij het verhoor gevoegd en de toenmalige raadsman heeft hier ook niet om gevraagd.
Zie hierover uitgebreider: M.J. Borgers, ‘Processtukken’, DD 2014, p. 1-18 (onder 3.4).
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2014 opgemaakt door [verbalisant 1] , p. 32.
“Betrouwbaarheid verklaringen getuigen (…) [betrokkene 12] en [betrokkene 13]De stelling van verdachte dat de verklaringen van voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn omdat zij samenspannen tegen hem zodat hij zijn zoontje [betrokkene 2] niet meer kan zien, vindt geen enkele steun in de processtukken en is ook overigens niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuigen.”
Conclusie AG Frielink 25 januari 2022, ECLI:NL:PHR:2022:60 (HR: art. 81 RO, zie HR 15 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:371, r.o. 2); Conclusie AG Paridaens 12 april 2022, ECLI:NL:PHR:2022:358 (HR: art. 81 RO, zie HR 7 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:837).
Het hof heeft bij tussenarrest van 14 maart 2018 wel ingestemd met het verzoek dat het politiedossier dat aan de sepotmedeling met betrekking tot een eerdere verdenking van mensenhandel aan het dossier zal worden toegevoegd (zie tussenarrest, p. 7 onder ad B.1). Verder blijkt uit de stukken dat het openbaar ministerie de verdediging in haar verzoeken deels tegemoet is gekomen door toe te zeggen dat enkele aanvullende processen-verbaal zullen worden opgemaakt betreffende bevindingen van verbalisanten (zie tussenarrest, p. 6, ad A. over de wijze van verslaglegging van het verhoor van aangeefster, p. 2, C (a,b) en p. 7 ad C, a.b met betrekking tot het horen van verbalisanten over de aard en inhoud van een gesprek dat zij op 14 mei 2014 met aangeefster hebben gevoerd.)
De verzoeken om deze personen als getuigen te horen zijn toegewezen bij tussenarrest van 14 maart 2018, zie onder randnummer 4.4.
Zie onder randnummer 4.5.
Uitspraak 07‑06‑2022
Inhoudsindicatie
Tussenarrest HR. Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f Sr). Post-Keskin. Afwijzing van bij appelschriftuur gedaan en ttz. in hoger beroep herhaald verzoek tot horen van ex-vrouw van verdachte als getuige op de grond dat verzoek onvoldoende is onderbouwd. Gebruik van getuigenverklaring voor bewijs. Is afwijzing, althans gebruik van eerder door getuige afgelegde verklaring voor bewijs, verenigbaar met art. 6 EVRM? Afwijzing is niet zonder meer begrijpelijk, in aanmerking genomen dat Rb en hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede o.g.v. die door verdachte betwiste verklaring van getuige zonder dat verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces (vgl. HR:2021:576). Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden. De feiten en omstandigheden die in bewijsmiddel (verklaring van getuige) naar voren komen, volgen grotendeels ook uit andere door hof gebruikte b.m. Omstandigheid dat verdachte zich in negatieve termen uitliet over aangeefster, komt niet aan de orde in andere door hof gebruikte b.m. maar die omstandigheid betreft geen onderdeel van bewezenverklaring en is in geheel van bewijsvoering van hof van zeer ondergeschikte betekenis. Een en ander brengt met zich dat ook als desbetreffende b.m. wordt weggedacht, bewezenverklaring z.m. toereikend is gemotiveerd en dat verdachte onvoldoende belang heeft bij klachten van middel. Volgt verwijzing naar rolzitting teneinde AG in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over overige middelen. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/02140
Datum 7 juni 2022
TUSSENARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 juli 2020, nummer 21-003560-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de afwijzing door het hof van het door de verdediging gedane verzoek tot het horen van [getuige 5] als getuige, althans het gebruik van de eerder door deze getuige afgelegde verklaring voor het bewijs, niet verenigbaar is met het door artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsen te Nederland, te weten te Nijmegen en /of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of in Nederland,
een ander, te weten [benadeelde] ,
A.
(sub 1) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde]
en
(sub 4) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde] seksuele handelingen met of voor en derde en
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde]
immers heeft/is verdachte
- met die [benadeelde] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] erg verliefd op verdachte is geworden en
- die [benadeelde] cocaïne laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [benadeelde] ertoe gebracht als prostituee te werken en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [benadeelde] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [benadeelde] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [benadeelde] op de site van [...] en/of onder de werknaam [naam 1]
- een of meermalen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [benadeelde] te regelen
- die [benadeelde] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [benadeelde] naar klanten en prostitutiepanden
- die [benadeelde] prostitutieverdiensten, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [benadeelde] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [benadeelde] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen PCT controle Nijmegen (als bijlage op pagina 20-21 van het proces-verbaal, genummerd 20141113.0833) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 14 mei 2014 vond er een prostitutiecontrole plaats. Voor deze actiedag zijn diverse seksadvertenties geselecteerd. Een van deze advertenties betrof een advertentie op de site www. [...] .nl. Het betrof een advertentie van een persoon genaamd [naam 1] met vermelding van het telefoonnummer 06- [0001] . Deze advertentie was opvallend omdat erin vermeld stond dat [naam 1] 24 uur per dag bereikbaar was. Tevens stond in de tekst vermeld dat het hebben van seks zonder condoom ook tot de mogelijkheden behoorde. Dit zijn signalen van mensenhandel.
Er werd op 14 mei 2014 door een gecertificeerd mensenhandelrechercheur als klant gebeld naar voornoemd telefoonnummer en er werd een seksafspraak gemaakt. De klant zou worden opgepikt op de [a-straat] in Nijmegen ter hoogte van huisnummer [1] .
Er werd contact gemaakt met een vrouwspersoon met donker haar en een tatoeage in haar gezicht. Deze vrouwspersoon wilde dat er direct een bedrag van € 150,- betaald werd. Vervolgens zou zij naar de voorzijde van een ander pand lopen om de klant via de achterzijde binnen te laten. Hierop heeft de rechercheur zich als opsporingsambtenaar bekend gemaakt. De vrouw is diverse keren gevraagd zich te legitimeren, maar dit kon/wilde ze niet. Ook was ze frequent met haar mobiele telefoon aan het bellen. Tijdens de telefoongesprekken klonk ze verward en was ze erg druk. Ze gaf steeds aan “kom nou, kom dan’. De vrouw bleek te zijn [benadeelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
Bij bevraging meldkamer bleek dat [benadeelde] gesignaleerd stond terzake overtreden van artikel 14fa Strafrecht. [benadeelde] diende op last van de officier van justitie te worden aangehouden wegens overtreding van de schorsingsvoorwaarden. Nadat wij haar hadden medegedeeld dat ze mee moest naar het hoofdbureau van de politie in Nijmegen, wilde ze nog wat persoonlijke goederen meenemen. Ze bleef steeds bellen met een zogenaamde vriendin, maar wij zagen vanaf het adres [b-straat 1] te Nijmegen een man al bellend naar beneden komen lopen. Toen hij [benadeelde] zag hingen beiden hun telefoon op.
De man gevraagd of hij zich kon legitimeren. De man bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] .
[benadeelde] kwam op ons verward/afwezig over. Het leek alsof zij onder invloed van medicijnen of drugs was. Opvallend was dat [benadeelde] een verticale groen/blauwe tatoeage onder haar linkeroog heeft met de letters [naam 2] . Tijdens het gesprek op bureau zei ze dat ze deze naam ook op haar borst heeft staan. Ze gaf aan dat [naam 2] is afgeleid van de voornaam van [verdachte] .
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 27-30 van het proces-verbaal, genummerd PL0700-2014107219- 2) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 7 oktober 2014 afgelegde verklaring van [getuige 1] :
Ik ben de moeder van [verdachte] . Ik ben er de afgelopen jaren getuige van geweest dat [verdachte] een relatie kreeg met een meisje dat [benadeelde] heet. De eerste keer dat ik met haar in contact kwam is ongeveer 4 jaar geleden. [verdachte] was toen ongeveer 28 jaar oud, dus [benadeelde] moet toen ongeveer 18 of 19 jaar oud zijn geweest. De eerste keer dat [benadeelde] bij ons aan de deur kwam was toen [verdachte] haar bankpas had afgepakt. [benadeelde] zei toen tegen mij dat zij geen geld en geen onderdak meer had, omdat [verdachte] alles van haar had afgepakt.
Ik weet nog dat toen ik [benadeelde] leerde kennen, zij een net meisje was. Toen ik haar ongeveer een halfjaar later zag, viel mij op dat [benadeelde] er anders uit zag. Ik zag dat zij veel magerder was en ze veel slechter verzorgd was dan de eerste keer. Zij vertelde dat ze misbruikt werd door [verdachte] . Zij vertelde onder andere dat [verdachte] haar verkocht aan andere mannen. Ik heb zelf gezien hoe [verdachte] telefonisch contact opnam met een klant en dat hij [benadeelde] dwong om bij de klant in de auto te gaan.
Ik weet nog dat [verdachte] een tijdje bij een vriend heeft ingewoond. Dat was een flatwoning in dezelfde flat als waar ik zelf woon (het hof begrijpt: in [plaats] ) op de vierde verdieping. Hij heeft vanuit die woning [benadeelde] vaak aangeboden aan klanten.
[benadeelde] vertelde ook dat [verdachte] cocaïne aan haar gaf en dat [verdachte] zelf ook cocaïne gebruikte. Ik heb dat trouwens van [benadeelde] en van [verdachte] zelf gehoord. Ik heb ook van andere mensen in de buurt gehoord dat [verdachte] klanten aan het werven was voor [benadeelde] .
Ik weet dat [verdachte] cocaïne aan [benadeelde] gaf om haar afhankelijk te maken en haar zodoende makkelijker te kunnen verkopen aan mannelijke klanten. Ik heb daar vaak ruzie met [verdachte] over gehad.
[verdachte] vertelde aan mij dat hij al het geld van [benadeelde] afpakte en daar zelf cocaïne voor kocht. Voor [benadeelde] bleef dan niets over en daardoor ging zij zich vreemd gedragen.
Ik weet dat [verdachte] [benadeelde] voor zich heeft laten werken in Deventer. Ik weet ook dat [verdachte] een tijdje een huis heeft gehuurd in de wijk [wijk 1] in [plaats] en daar vanuit die woning [benadeelde] voor zich heeft laten werken. Dat heeft ongeveer 6 maanden geduurd.
[verdachte] heeft ook met de bankpas van [benadeelde] via internet geld van de rekening van [benadeelde] gehaald. Dat was toen [benadeelde] vast zat in de gevangenis.
De laatste vier jaar heeft [verdachte] een luxe leven geleid. Hij zat in dure hotels en leefde erop los. Hij deed dat samen met [benadeelde] en hij haalde dan ook klanten naar de hotelkamer om seks te hebben tegen betaling met [benadeelde] .
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever (als bijlage op pagina 87-114 van het proces-verbaal, genummerd 20150304.05.40) voor zover inhoudende ‑ zakelijk weergegeven - als de op 10 februari 2015 afgelegde verklaring van [benadeelde] :
V: Hoe komt het daar op?
A: Gewoon getatoeëerd. Na 2 jaar.
O: Tatoeage op het gezicht.
V: 2 jaar nadat je hem (het hof begrijpt: verdachte) kende is dat erop gekomen?
A: Ja
V: Waarom wou je dat?
A: Omdat ik van hem hield. Verliefd op hem was.
V: Je zei, ik heb 3 tatoeages? 1 hier en boven je poes. Wat staat daar?
A: Ook [verdachte] . Die had ik binnen een week gezet toen ik met hem had.
V: Waarom?
A: Ik wou hem niet meer kwijt, ik dacht: “Hij is het weet je?” omdat het zijn naam is. Omdat ik verliefd op hem was en ga niet meer bij hem weg.
A: Ik had nog met hem contact. [geboortedatum] (het hof begrijpt: [geboortedatum] 2014) op zijn verjaardag nam hij niet meer op.
V: Wat vind je dan wat hij jou aangedaan heeft?
A: Dat hij mij gevraagd heeft om te werken, omdat hij schuld had. (..) Ik heb het gedaan voor hem, omdat we schuld hadden bij een [betrokkene 3] . We waren bij een hotel bij het station in Arnhem. Hij wilde geld hebben.
A: Toen in april kreeg ik met [verdachte] . 24 april. Even terugtellen... 2010 of 2011 kreeg ik met hem.
V: 24 april, dat wel? Het is nu 2015 hè?
A: Als ik nu met hem had gehad, had ik nu, 24 april 5 jaar met hem.
A: Ik leerde een Turkse jongen kennen. Ik sprak met hem af. In het tussenstraatje, hij belde en nam een jongen mee, [verdachte] . We waren meteen verliefd. En dat was liefde op het eerste gezicht. Die [verdachte] belde, om te daten. Ik zeg, met [benadeelde] , ik ben die meisje, zullen we wat afspreken? Ja is goed zei hij. Toen haalde hij de volgende dag, in het weekend geloof ik, hebben we afgesproken, en toen nam hij me mee naar [plaats] . In de zilveren auto van zijn vader. Hij woonde in [plaats] aan de [e-straat] en dat was een heel groot huis. Hij woonde daar alleen.
(...)
Ik had met hem gepraat en verteld dat ik met jongens naar bed ging, voor liefde. En wat ik te kort kwam laat maar zeggen. De jongens dumpten mij in één keer. Toen zei hij: Ik kan wel psychiater worden. We zaten op bed met alcohol en een jointje. Ik wou niet zo snel met hem naar bed. Ik heb hem 4 uurtjes laten wachten. Omdat ik hem net leerde kennen. Ik dacht: als ik mijn lichaam geef, gaat hij misschien weg en dat wil ik niet. Hij zei de volgende dag je blijft bij mij.
(...)
Toen ging ik met hem afspreken. Toen ben ik later bij hem ingetrokken. In de [e-straat] in [plaats] bij hem thuis. Na 2 weken kwam hij vragen, hij had een schuld, hij moet een jongen terugbetalen. Hij zei, kan je ermee leven dat ik gigolowerk ga doen? Ik zei: Nee. En toen zei hij: Ik dwing je niet, maar zou jij het dan misschien willen doen? Ik zeg, dan ben je toch een pooier? Nee, alleen om de schulden te betalen aan [betrokkene 3] . Toen heb ik achter de ramen gewerkt.
Huur een kamertje.. Ik ga het niet zonder condoom doen ... Je moet een knopje omdraaien en niet met gevoel doen en zo. Ik moest vragen hoe het werkte. Ik heb ook gehuild omdat ik er moeite mee had, in Nijmegen de eerste keer.
V: Misschien ligt het aan mij hè? Hoe kom je in Nijmegen terecht?
A: Ik ga met hem mee, en dan geef je je paspoort en zeg je dat je een kamertje wil en betaal je die..
V: Hoe weet hij dat dan?
A: Hij heeft meer hoertjes gehad. Die [betrokkene 6] heeft ook achter de raam gewerkt. Hij zei dat hij haar achter de raam vandaan had gehaald. Maar dat geloof ik niet. Nu doet ze nog steeds SM, geen hoer spelen meer. Maar wel SM. [betrokkene 5] . En die woonde met hem.
V: Daar heeft hij een kind mee?
A: Ja, [betrokkene 2] . Een jongetje.
V: Hij wil naar Nijmegen? Hoe zijn jullie naar Nijmegen gegaan? Hij had geen rijbewijs?
A: Ja. Volgens mij had iemand ons gebracht. Ik moest paspoort geven en dan een kamer betalen. Was de eerste keer dat ik daar werkte hè?
V: Hij zegt tegen jou: Je moet je paspoort geven en geld betalen?
A: Ja voor de huur. Die kamer moet je betalen. € 185 was je kamer.
V: Hoe lang mag je daar voor blijven in die kamer?
A: Van ’s morgens 9 uur tot de volgende dag 8 uur dan moet je er uit. Eerst de kamer terug, en dan winst. Zei hij tegen mij.
V: Nijmegen, waar bel je dan aan?
A: Hij weet precies waar het zat. (..) Dan moet je aanbellen zei hij, dan komt er een vrouw naar beneden. Ik zei: Ik wil een kamer huren. Legitimatie bij me en hoe oud ik ben?
V: En hoe kwam je aan het geld voor die kamer te huren?
A: Wajong uitkering?
V: Waar was [verdachte] die dag?
A: Hij wachtte op mij.
V: Hoe begin je daar aan de eerste dag?
A: Het stinkt daar, een rare geur weet je?
V: Hoe was zo’n eerste keer?
A: Niet leuk. Vies! Al die haren van die man daar.. deed ik een doekje er omheen. Hij zegt, je moet het gewoon, snel doen, kwartiertje. En snel klaar laten komen dat hij snel weg gaat.
V: Dat zei [verdachte] dan?
A: Ik moest met ouwe mannen naar bed, niet met jonge jongens, want die neuken te hard. Oude mannen komen sneller klaar. Geen Marokkanen en geen Turken. Geen jonge jongens, gaat je kut uitlubberen zei hij. Niet zonder condoom. Niet kussen. En geen anaal. Mocht ik ook niet.
V: Kamerregels zijn er ook?
A: Ja, je mag niemand voor € 20 naar binnen laten. 15 minuten € 50 en een half uurtje € 100. En een uurtje € 200. Zo deed ik dat.
V: Ik doe niet zonder condoom zeg je. Hoe kom je daar aan?
A: Kopen daar. En glijmiddel.
V: Wie heeft die gekocht?
A: Ik. Hij zei, kan je kopen, een ding die daar staat, moet je € 10 ingooien en heb je 100 condooms. En glijmiddel en sigaretten.
V: Wat had je aan dan?
A: String en bh en hakken. En ik had mijn haar gestyled.
V: Hij zei: Stijl staat goed hè? En wat zei hij verder over wat je aan moest?
A: Dat was het. Lingerie. Soms deed ik ook samen kopen met hem. Hakken kopen. Mooie lingerie kopen. Maar ik had gewoon een rode string aan en een witte bh, dat was niet goed.
V: Hoe ging die eerste keer?
A: (...) Af en toe kwam hij even langslopen, ik wou dat hij bij me in de buurt was. Tuurlijk zei hij, gewoon beschermen toch?
A: Die schuld, ik moest eerst vragen, en dat ging uiteindelijk niet om de schuld maar om snuiven en kamer betalen. Hij zei maar dat hij de schuld had.
V: Hij heeft jou gevraagd of jij dat werk wilde doen. Hij gebruikte dat geld niet om die schuld af te betalen maar om te snuiven en te leven en voor die kamer te betalen in Nijmegen? Vertel verder.
A. Toen hij uit huis in [plaats] moest, ben ik met hem bij mijn moeders vriendin [betrokkene 4] ingetrokken in [k-straat] .
(...)
A: We konden daar niet blijven en daarna op de [f-straat] vlakbij de [l-straat] . Ik had GHB gebruikt en lag in het ziekenhuis. Wij wouden dat ook. Ik ontving daar ook klanten in huis. (..) Een kamer gehuurd van een jongen die ging er zelf uit.
V: Hoe ging het daar met klanten ontvangen?
A: Hij wachtte bij de buurjongen en ik ging met de klant naar boven. Seks op de bank en dan ging die klant weer weg en had ik geld verdiend.
V: Hoe kan die klant jou vinden?
A: Op [website] . Hoe ik ook gepakt ben. Een gratis advertentie op [website] , en een halfuurtje € 70 en een uurtje € 120. En dan komen de klanten bij je huis.
V: Wie heeft de advertentie erop gezet?
A: Ik met hem, samen deden we alles.
V: Hoe kwam je erop om dit te doen dan?
A: Daar zat die ex op, die [betrokkene 5] . Ik zei hoeveel moet ik doen? Ik kan niet rekenen. € 70 half uur en een uurtje € 120 zei hij dan, en dan schreef ik het op.
(...)
V: Vind je het goed dat we even dat stukje doen over jouw beperking?
A: Ik denk snel negatief, kan me moeilijk verplaatsen in een ander. Dingen uitleggen aan mij, op de Jip en Janneke manier. PDD-NOS heb ik. Weet ik niet hoor, dat zeggen ze. En ik heb een stressstoornis. En alles moet duidelijk zijn anders word ik ook gek. Je moet me de datum geven. Ik ben heel impulsief. Soms geloof ik dingen snel. (..) Posttraumatische stressstoornis. Ze zeggen dat ik borderline heb, dat geloof ik niet. Paranoïde heb ik. Dat was het wel. (...) 83 IQ, dat is onder het gemiddelde.
V: Jullie hebben even bij [betrokkene 5] gewoond?
A: Ja. En bij haar heb ik ook klanten ontvangen. In een straatje er achter.
V: Heb je nog contact met hem?
A: Nee. Ik heb op 1 augustus (het hof begrijpt: 2014) voor het laatst contact gehad. 31 juli nam hij niet op toen ik hem belde, toen was hij jarig. De dag erna pakte een meisje op en zei ik: Vieze pooier, je bent nog niet van me af en toen zei hij ineens “Ik houd van je schat” toen hing hij op.
(...)
V: Je had nog meer plekken waar je achter het raam had gezeten?
A: Amsterdam, Eindhoven, Doetinchem [...] heette dat. Enne.. Antwerpen. Even denken hoor... Deventer. Was bij die brug. (..) In Doetinchem kon je goed verdienen. Was een goede omgeving.
A: Ik verdiende € 500 door de week per dag en in het weekend € 600 - € 700 per dag. Van 9-21 uur. En ik werd opgehaald door een taxi, goedkope taxi € 15 heen en voor € 15 terug.
(...)
A: Soms liet hij me ook wel thuis. Weet je...dan hoef je niet te werken. Hij zei niet dat ik moest werken maar: “We hebben geld nodig”.
V: Wanneer hoefde jij niet te gaan?
A: Als ik echt moe was.
(...)
We hebben ook nog op [h-straat] en op [i-straat] gewoond.
A: In [hotel B] was ik zwanger, ik had GHB op, hij wilde mij stil krijgen. Toen liep het uit de hand. We hadden een contactverbod, dus [verdachte] zei: was even het bloed eraf. Dat niemand het ziet. Ik zeg dat ik gevallen ben, zei ik. De ouders van [verdachte] kwamen ons ophalen.
A: In meerdere hotels geweest, daar ontvingen we ook klanten. In hotel [C] in Duiven ontving ik ook klanten.
A: In Amsterdam heb ik ook gewerkt. (..) Bij de [j-straat] . Daar zijn ramen gewoon, niet op de wallen maar een ander. Ik ging met de trein daarheen, paspoort geven en kamer betalen en klaar. Als ik een klant had, belde ik, en sms’te ik, ik heb nu € 200, € 150.
V: Waarom stuur je berichtjes, hoeveel geld je hebt verdiend?
A: Hij vond het wel fijn, we hadden afgesproken dat ik hem gewoon ging bellen. Ik liet hem weten hoeveel ik verdiend had. (..) Gewoon hoeveel er binnen was, aan elkaar laten weten.
V: Hij stuurt jou toch geen smsjes wat hij verdiend heeft?
A: Nee hij was thuis en deed niks.
V: Wie was de baas in jullie relatie?
A: Niemand. Dat hadden we niet, een baas. Nee. Hij eigenlijk denk ik. Hoe bedoel je baas?
V: Wie beslissingen maakt overal over?
A: Hij! Alle twee eigenlijk wel en deden we sms’en.
V: Als je de huur moet betalen ergens, waar je woont. Waar jullie samen een kamer hadden, wie betaalde dan de huur?
A: Hij, van mijn geld. Hij had geen geld.
V: Wie is de baas over jouw rekening?
A: Ik maar hij had het bankpasje en de pincode.
V: Toen jullie samen waren, wie had het pasje dan?
A: Ik, maar we deden alles samen 24 uur. En haalde alles meteen eraf.
V: Hele uitkering? (het hof begrijpt: Wajonguitkering) Waar liet je dat dan zolang?
A: In zijn zak, hij wilde laten zien dat de man alles moest betalen, dat hij geld in zijn broek had. Als ik had gewerkt, gaf ik het aan hem. We deden het samen opmaken, dat wel.
V: Snap je nu, waarom je het allemaal gedaan hebt toen?
A: Omdat ik verliefd op hem was. Ik zou het ook voor geen andere jongen doen achter de ramen werken. Zo blind was ik.
A: Veel taxi's kennen ons. We gingen altijd met de taxi. In Nijmegen ook.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor aangever (als bijlage op pagina 175 van het proces-verbaal, genummerd 276) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [benadeelde] :
V: (..) Komt er eentje binnen met een grote pik?
A: Dan pijp ik alleen, hij wilde niet dat mijn kut werd uitgelubberd en zo.
V: Daar hebben jullie niet over gepraat, wat je zou doen als je ongesteld was?
A: Dan stopte ik gewoon tot ik niet meer ongesteld was.
V: Even kijken. Over de advertenties.
A: Ja ik heb klanten ontvangen boven. Wachtte hij op de WC. Ik noemde hem dan [verdachte] .
A: Op de [m-straat] nummer [1] ben ik begonnen. Ontvangen en escort ook. Ging ik ook in Nijmegen bij een klant naar binnen. Een halfuurtje. En dan wachtte hij voor de deur, als taxichauffeur, en deed hij dat hij taxichauffeur was. En hij hielp me ook altijd als ik niet kon praten, hoeveel kost het, dan zei hij € 150. Of voor meer uren, deden we niet zonder condoom, zei hij € 200. Wat ik moest zeggen, wist ik natuurlijk niet.
V: Welk telefoonnummer gebruikte je voor de advertenties?
A: Ja was zijn nummer.
5. Het psychologisch pro justitia onderzoek d.d. 31-10-2013 betreffende [benadeelde] , opgemaakt door J.A.M. Gresnigt, werkzaam als klinisch psycholoog, als bijlage van het procesdossier op pagina 180, 197, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende:
Bij [benadeelde] is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesgesteldheid in termen van een zwakbegaafd intelligentieniveau en een persoonlijkheidsstoornis NAO met op de voorgrond borderline kenmerken; daarnaast paranoïde, antisociale en afhankelijke trekken. Voorts is er sprake van een ziekelijke stoornis in termen van cocaïneafhankelijkheid en cannabisafhankelijkheid. Differentiaal diagnostisch wordt een post traumatische stressstoornis overwogen.
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 204 van het proces-verbaal, genummerd 2014107219) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 8 april 2015 afgelegde verklaring van [getuige 4] :
[benadeelde] werkte in de prostitutie om geld te verdienen. Het geld wat zij verdiende, maakten ze samen op. Ze hebben ooit een auto gekocht. Verder ging het geld op aan drugs en hotels. Beiden waren verslaafd aan cocaïne.
Dit alles heeft zich afgespeeld vanaf 2010 toen zij elkaar hebben leren kennen en heeft ongeveer geduurd tot eind 2013.
[benadeelde] vond het niet goed dat [verdachte] als gigolo ging werken en daarom ging [benadeelde] de prostitutie in. [verdachte] bracht haar ook overal naartoe. Hij had weliswaar geen rijbewijs maar toch reed hij met de auto en ging naar Doetinchem, Deventer, Nijmegen en zelf naar België. Ook heeft de vader van [verdachte] [benadeelde] weleens weggebracht ook dan reed [verdachte] mee.
[benadeelde] was voordat zij [verdachte] leerde kennen niet verslaafd aan cocaïne. Het was voor mij wel duidelijk dat [verdachte] de pooier van haar was. Hij was altijd bij haar en kreeg ook al haar geld.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 207, 210 van het proces-verbaal, genummerd 2014107219) voor zover inhoudende ‑ zakelijk weergegeven - als de op 26 juni 2015 afgelegde verklaring van [getuige 4] :
O: U verklaart dat [benadeelde] het gevaar niet ziet en snel afhankelijk is.
A: Het gebruiken van drugs. Het manier van werken als prostituee. Daar zag ze geen gevaar in. (..) Ze laat alles van een ander afhangen. Haar leven dan. (..) Ze kon de gevolgen niet overzien toen ze cocaïne ging gebruiken. Ze was helemaal idolaat van hem.
V: Wanneer is [benadeelde] cocaïne gaan gebruiken?
A: Was vrij kort in de relatie tussen [benadeelde] en [verdachte] . Daarvoor was het alleen een blowtje roken.
A: De Wajong van mijn dochter ging naar hem, want hij had geen uitkering en hij werkte ook niet. Haar dochter moest in een garagebox slapen.
A: [verdachte] zag er altijd op en top uit, netjes in de kleren, gedoucht. [benadeelde] daarentegen was niet gedoucht, had kale plekken op haar hoofd.
V: Wie had het bankpasje van [benadeelde] in bezit/gebruik?
A: Hij had het wel vaak ja.
V: Weet u waar [benadeelde] heeft geslapen in de tijd dat ze een relatie had met [verdachte] ?
A: In een schuur bij de ouders van [verdachte] , in een park, in auto's, in hotels. Ook wel eens in het trappenhuis van de flat.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 218 e.v. van het proces-verbaal, genummerd 2014107219) voor zover inhoudende ‑ zakelijk weergegeven - als de op 13 april 2015 afgelegde verklaring van [getuige 3] :
V: Wat voor meisje is [benadeelde] ?
A: [benadeelde] heeft PDD-NOS en een laag IQ. Je kunt haar alles wijsmaken.
(...)
V: Wist [verdachte] dat uw dochter zwakbegaafd was?
A: Ik neem aan van wel. Als je dat niet ziet, dan ben je zelf ook zwakbegaafd.
V: Wist u dat [benadeelde] werkzaam was in de prostitutie?
A: Ja, op een gegeven moment had ik dat wel door. Ze vertelde het ook.
A: [verdachte] regelde alles. Hij was ook overal bij. Hij regelde overal kamertjes in Deventer, Nijmegen etc.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 230 van het proces-verbaal, genummerd 2014107219) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 29 juni 2015 afgelegde verklaring van [getuige 3] :
V: Wie maakte de afspraken met de klanten?
A: Dat deden ze samen. [verdachte] zat dan volgens mij bij zijn moeder en dan belde hij [benadeelde] op dat er weer een klant was. Hij vertelde dan dat ze daar en daar heen moest.
10. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 250 van het proces-verbaal, genummerd 2014107219, 184) voor zover inhoudende ‑ zakelijk weergegeven - als de op 29 april 2015 afgelegde verklaring van [getuige 5] :
A: [benadeelde] is niet zo slim en naïef. Ze heeft een geestelijke achterstand. Als je met haar praat merk je al gelijk dat zij niet zo slim is. Haar manier van doen kun je vergelijken met een meisje van 15 / 16 jaar. Zij is ook makkelijk te beïnvloeden (...)
[verdachte] had het er over dat [benadeelde] een hoer en een slet was. Hij had geen goed woord voor haar over.
(...) Ze weet dat [benadeelde] in de prostitutie werkte. [verdachte] was haar pooier. Voor [verdachte] draaide het alleen maar om het geld. Ze gingen van het ene adres naar het andere. Een kennis van haar heeft [benadeelde] en [verdachte] ook nog rondgereden en naar klanten gebracht.
(...)
[benadeelde] was duidelijk verliefd op [verdachte] en de angst om [verdachte] te verliezen was groot bij haar.
11. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 254, 255 van het proces-verbaal, genummerd 07VRP14014 Raaf, 232) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 6] :
V: Waarvan kent u [benadeelde] ?
A: Op een dag belde ze 's avonds laat bij mij aan. Zij vertelde mij een verhaal dat zij uit haar woning was gezet. Het was bij mij om de hoek van de [c-straat] waar ik voorheen heb gewoond.
V: Welke afspraken mbt huur/verblijf in de woning zijn vooraf besproken met [verdachte] en [benadeelde] ?
A: Ze zouden voor de kamer die ze bij mij hebben gehuurd € 250 betalen. (..) Dit werd betaald door [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) althans het geld kwam van [benadeelde] . (..) Ze hebben 2 keer huur betaald. Niet de volledige huur. (..) Allebei de keren is er contant betaald. (..) Klanten die geld afhandig werden gemaakt zijn ook wel eens bij mij aan de deur geweest om het geld weer terug te halen.
12. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 287 van het proces-verbaal, genummerd 07VRP14014 Raaf, 211) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 18 mei 2015 afgelegde verklaring van [getuige 7] :
Het ging over het adres [c-straat] in [plaats] . Ik heb daar toen seks gehad met [benadeelde] . Ik heb daar € 40 voor betaald. Ik heb dat geld aan [benadeelde] gegeven en zij heeft dat geld gelijk aan haar vriend [verdachte] (het hof begrijpt verdachte) gegeven. Toen [verdachte] het geld van haar had gekregen ging hij de kamer uit en heb ik seks gehad. Daarna ben ik naar huis gegaan en ik ben later op de dag teruggegaan voor een tweede keer seks. Ik heb haar toen € 50 gegeven. Ook toen gaf zij het geld weer aan haar vriend [verdachte] . Die tweede keer heeft er echter geen seks plaatsgevonden. [benadeelde] zei namelijk dat ik niet bij haar naar binnen mocht omdat ik te groot geschapen was. Toen ik geen seks met haar mocht hebben wilde ik mijn geld terug, maar zij wilde het geld niet teruggeven.
[benadeelde] heeft mij verteld dat zij klanten ontving in Hotel [A] op [d-straat] in Arnhem. Ik weet dat zij afspraken maakte met haar telefoon. (..) Als zij dan naar Hotel [A] ging dan gingen ze altijd met zijn tweeën, haar vriend [verdachte] ging altijd mee.
Zij - [benadeelde] en [verdachte] - woonden dus samen in huis aan de [c-straat 1] te [plaats] . Zij huurden die ruimte van [getuige 6] .
13. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 320 van het proces-verbaal, genummerd 07VRP14014 Raaf, 294) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 30 juni 2015 afgelegde verklaring van [getuige 8] :
[benadeelde] is een meisje met een achterstand. Ik vertelde haar weleens wat maar drong niet tot haar door. Ik moest het wel tien keer opnieuw vertellen. Ze was makkelijk te manipuleren. Ze was heel onzeker en is veel vernederd. Ze besefte niet wat goed of fout is. Geen normen en waarden. Ik weet niet of ze dat ooit geleerd heeft van haar ouders. Ze had altijd veel vriendjes.
14. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 327-333 van het proces-verbaal, genummerd 07VRPI4014 Raaf, 295) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de op 6 juli 2015 afgelegde verklaring van [getuige 1] :
V: Als ik het goed begrijp verbleef [verdachte] dan bij u thuis en [benadeelde] zwierf op straat?
A: Ja zo ging het vaak. Het is ook voorgekomen dat ik [benadeelde] de sleutel van onze kelder gaf, want ik kon haar niet binnenlaten.
V: Sliep ze dan in de kelder?
A: Dat is een paar keer voorgekomen. Ze sliep ook weleens in het trappenhuis van de flat omdat ze geen onderdak had. (..) Ik gaf de sleutel van de kelder aan [verdachte] . Die ging naar beneden en liet [benadeelde] in de kleder. Daarna sloot [verdachte] de kelder af.
V: Maar dan zat [benadeelde] eigenlijk opgesloten in de kelder?
A: Dat klopt, maar daar binnen was het wel warm en ik heb haar een bed en dekens gegeven zodat ze daar kon slapen.
V: Maar als ze dan naar de wc moest?
A: Dan deed ze haar behoefte in de kelder.
V: U hebt verklaard dat u hebt gezien dat [verdachte] [benadeelde] dwong bij de klant in de auto te gaan. Hoe hebt u dit kunnen zien?
A: Ik heb dat niet gezien, maar door de telefoon gehoord. Ik hoorde dat [verdachte] tegen [benadeelde] zei dat ze in moest stappen. (..) [verdachte] sprak op gebiedende toon tegen haar.
V: Hoe wist u dat ze naar een klant gebracht werd?
A: [verdachte] was hier open over. Hij vertelde dit gewoon. (..) Hij vertelde dan dat hij [benadeelde] naar een klant ging brengen. Hij kwam er laat in de avond thuis. (..) Ik heb telefoongesprekken gehoord tussen [verdachte] en klanten over prijs en dergelijke. Daarin sprak hij openlijk over het wegbrengen van [benadeelde] naar klanten. Ik ken ene Nordin die [benadeelde] vaak naar klanten bracht. Dat is een vriend van [verdachte] .
V: U verklaart ook dat [verdachte] [benadeelde] drugs heeft gegeven om haar afhankelijk van hem te maken. Hoe weet u dat?
A: Dat heeft [benadeelde] mij zelf verteld. [verdachte] begon drugs te gebruiken waar [benadeelde] bij was. [verdachte] zei haar dat ze dit ook moest gaan doen. (..) [benadeelde] hield heel erg veel van [verdachte] . Ze was een soort hondje voor hem. Ze deed alles wat [verdachte] haar vroeg. [verdachte] gebruikte haar en kon haar alles laten doen.
V: Klopt het dat [verdachte] het geld van [benadeelde] afpakte?
A: [verdachte] vertelde mij dat thuis.
(...)
A: [benadeelde] heeft mij dit zelf een keer verteld. Dit was toen zij en [verdachte] ruzie hadden in [hotel B] in Arnhem. Ik heb hen toen opgehaald. Toen ik even alleen was met [benadeelde] vertelde ze mij dat [verdachte] haar geld afpakte.
V: Weet u welke schulden [verdachte] heeft?
A: Heel veel. (..) Ik geloof dat het iets van € 100.000,- is. (..) Er is nooit afgelost. Hij heeft zijn schulden nooit betaald.
V: Wanneer heeft hij deze schulden gekregen, voor of na de relatie met [benadeelde] ?
A: Hij had daarvoor ook al schulden, maar tijdens zijn relatie met [benadeelde] is dit alleen maar meer geworden.
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige bij de rechter-commissaris van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, d.d. 17 oktober 2016, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als de verklaring van [getuige 1] :
Ik ben heel vaak getuige geweest dat mijn zoon [benadeelde] belde en zei dat zij dingen moest doen. [benadeelde] belde mij wel eens op dat mijn zoon geld had afgenomen van haar en dat ze zonder geld op straat stond.
16. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 335-339 van het proces-verbaal, genummerd 07VRP14014 Raaf, 300) voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van [getuige 2] :
[benadeelde] werkte in de prostitutie. Ik heb ook haar seksadvertentie gezien. Dat heb ik gezien op een tablet. [verdachte] zat die advertentie te bekijken en toen heb ik dat gezien. Hij maakte op die manier afspraken met mannen. We waren toen in mijn woning aan [h-straat] .
V: Weet u waar [benadeelde] overal gewerkt heeft als prostituee?
A. In Arnhem maar ook buiten Arnhem, dat hoorde ik van mijn zoon maar ik heb ze ook weleens weggebracht. Ik heb ze een keer naar Doetinchem gebracht naar een club in de buurt van een industrieterrein bij een sloperij. Ik ben het gebouw binnengegaan en zag dat er ramen waren. Achter die ramen stonden vrouwen in lingerie. [benadeelde] ging daar naartoe om te werken in de prostitutie.. (..) Ik heb [benadeelde] daar twee keer naartoe gebracht en een keer was [verdachte] daar ook bij. [verdachte] heeft toen daar met de clubeigenaar gesproken. (..) Ik moest haar ook in Deventer bij het station afzetten.
V: Welk inkomen had [verdachte] tijdens zijn relatie met [benadeelde] ?
A: Hij had geen uitkering en geen werk. Hij verkocht [benadeelde] via internet en in clubs. Daar leefde hij van. Ik weet dat [benadeelde] ook nog een Wajonguitkering had. Ik weet dat [benadeelde] ook niet helemaal goed was in haar hoofd anders krijg je geen Wajong uitkering. Van [verdachte] heb ik ook gehoord dat [benadeelde] niet helemaal goed was in haar hoofd.
V: Wat weet u van de schulden die [verdachte] heeft?
A: Ik weet dat hij heel veel schulden heeft.
17. Een proces-verbaal terechtzitting van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, d.d. 12 juni 2017 voor zover inhoudende als de verklaring van verdachte - zakelijk weergegeven -:
Ik had inderdaad een schuld aan [betrokkene 3] .
Zij vroeg mij hoe ze een kamertje om te werken moest huren. Ik wist dat wel een beetje van vroeger. Het was [benadeelde] die mij vroeg om advertenties omhoog te bellen en dat deed ik wel eens. Ik ben een keer meegereden met de chauffeur, [betrokkene 1] , die [benadeelde] wegbracht. Ik heb hem voor haar geregeld om haar te brengen. Hij was haar vaste chauffeur. Ik heb zo’n 30.000 - 40.000 euro schuld. Ik zit in de schuldsanering.”
3.2.3
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 237f lid 1 sub 1, 4, 6 en 9 en van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Betrouwbaarheid verklaringen aangeefster
Het hof stelt voorop dat in zijn algemeenheid, maar zeker in mensenhandelzaken, zorgvuldig en behoedzaam moet worden omgegaan met verklaringen van getuigen in strafzaken. De betrouwbaarheid van belastende verklaringen van vermeende slachtoffers in mensenhandelzaken kan immers onder druk staan vanwege bijvoorbeeld wraakgevoelens. Ook kan de betrouwbaarheid van ontlastende verklaringen van vermeende slachtoffers negatief beïnvloed zijn door angst, gevoelens van loyaliteit of vanwege het hanteren van andere normen en waarden dan die welke ten grondslag liggen aan de strafwetgeving over mensenhandel.
De verklaringen van aangeefster dienen te worden beoordeeld op de mate van consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op onderdelen inconsistenties of zelfs tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Verschillen tussen haar verklaringen kunnen bijvoorbeeld veroorzaakt zijn door de feilbaarheid van het menselijk geheugen, als gevolg van tijdsverloop of teweeggebracht zijn onder invloed van emoties en ontstaan zijn door het delict. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop deze zijn afgelegd.
De verdediging heeft de betrouwbaarheid van aangeefster bestreden. Het hof acht de verklaringen van aangeefster bruikbaar voor bewijs in die zin dat het hof haar verklaringen op behoedzame wijze zal gebruiken. Het hof stelt vast dat aangeefster in haar diverse verklaringen over de prostitutiewerkzaamheden en wat daarmee samen hing in de kern consistent heeft verklaard. Het hof zal slechts die (delen van) verklaringen bezigen voor het bewijs die op essentiële punten en in voldoende mate ondersteund worden door ander bewijs.
Betrouwbaarheid verklaringen getuigen [getuige 5] , [getuige 1] en [getuige 2]
De stelling van verdachte dat de verklaringen van voornoemde getuigen onbetrouwbaar zijn omdat zij zouden hebben samengespannen tegen hem zodat hij zijn zoontje, [betrokkene 2] , niet meer kan zien, vindt geen enkele steun in de processtukken en is ook overigens op grond van het onderzoek niet aannemelijk geworden. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de verklaringen van deze getuigen.
Feiten en omstandigheden
Verdachte en aangeefster hebben gedurende de ten laste gelegde periode een relatie gehad. Bij aanvang van de relatie was aangeefster 19 jaar oud en verdachte 29 jaar oud. Tijdens deze relatie werkte aangeefster vrijwel van begin af aan als prostituee. Verdachte had geen werk noch andere inkomsten en leefde van de inkomsten van aangeefster. Verdachte en aangeefster gebruikten samen cocaïne en verbleven samen op verschillende adressen. Verdachte heeft samen met aangeefster seksadvertenties opgesteld en weleens een seksadvertentie van aangeefster omhoog gebeld. Hij heeft haar vervoerd of laten vervoeren naar een prostitutiepand. Verdachte was in het bezit van de bankpas en pincode van aangeefster en hij had hoge schulden.
Aangeefster heeft verklaard dat zij in april 2010 een relatie kreeg met verdachte. Het was liefde op het eerste gezicht. Hij nam haar mee naar Zevenaar. Ze praatten en aangeefster vertelde dat zij met jongens naar bed ging voor liefde, maar dat deze jongens haar in één keer dumpten. Aangeefster wou niet zo snel naar bed met verdachte omdat ze bang was dat ook hij weg zou gaan als zij haar lichaam gaf. Zij heeft hem daarom 4 uur laten wachten. De volgende dag zei verdachte tegen haar: je blijft bij mij. Later is aangeefster ingetrokken bij verdachte in de woning aan de [e-straat] in [plaats] . Kort nadat aangeefster bij verdachte was ingetrokken zei hij tegen haar dat hij voor altijd bij haar zou blijven, maar ook dat hij een schuld had. Hij moest een jongen terugbetalen. Hij vroeg aan aangeefster of zij ermee kon leven als hij - verdachte - gigolowerk zou gaan doen. Aangeefster wilde dit niet.
Hierop reageerde verdachte met “Ik dwing je niet, maar zou jij het dan misschien willen doen?”. Verdachte zei dat het alleen was om de schulden te betalen aan een zekere [betrokkene 3] . Aangeefster heeft hierna in de prostitutie achter de ramen gewerkt. Zij had al in het begin van de relatie de naam van verdachte in haar schaamstreek laten tatoeëren. Hij had immers gezegd dat hij voor altijd bij haar zou blijven.
Verdachte heeft bevestigd dat hij hoge schulden had. Verschillende getuigen hebben hier ook over verklaard. Verdachte had geen inkomsten uit werk, uitkering of anderszins. De vader van verdachte heeft verklaard dat verdachte aangeefster via internet en clubs verkocht en dat hij daarvan leefde. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het geld dat aangeefster verdiende nooit gebruikt is om de schuld aan [betrokkene 3] of andere schulden af te betalen. Dat is gebruikt voor andere zaken. Voorts heeft verdachte ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij nooit van plan is geweest om als gigolo te gaan werken.
De moeder van aangeefster alsmede andere getuigen beschrijven dat aangeefster heel verliefd op verdachte dan wel idolaat van verdachte was. De moeder van verdachte heeft verklaard dat aangeefster een soort hondje van verdachte was, zij hield erg van hem en deed alles wat hij haar vroeg. Aangeefster heeft zelf verklaard dat zij alles gedaan heeft omdat zij heel erg verliefd was op verdachte. Ze was stapelgek op hem. Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat verdachte aangeefster regelmatig buiten haar aanwezigheid een hoer en een slet noemde en geen goed woord voor haar over had.
De ouders van aangeefster geven aan dat aangeefster zwakbegaafd is en dat zij daarnaast gediagnostiseerd is met PDD-NOS en een persoonlijkheidsstoornis. Verdachte wist dat aangeefster PDD-NOS had. De moeder van aangeefster heeft verklaard dat aangeefster eigenlijk geen gevaar ziet en snel afhankelijk is. Ook getuigen [getuige 5] , ex-vrouw van verdachte en [getuige 8] , vriendin van aangeefster, verklaren dat aangeefster zwakbegaafd, naïef en makkelijk te beïnvloeden is. [getuige 5] heeft verklaard ‘Als je met haar praat, merkje al gelijk dat ze niet zo slim is. Haar manier van doen kun je vergelijken met een meisje van 15 of 16 jaar’. De vader van verdachte heeft verklaard dat hij van verdachte hoorde dat aangeefster niet helemaal goed in haar hoofd is. In het Pro Justitia rapport van 31 oktober 2013 is door de onderzoekend klinisch psycholoog geconcludeerd dat bij aangeefster sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesgesteldheid in termen van zwakbegaafd intelligentieniveau en een persoonlijkheidsstoornis NAO met op de voorgrond borderlinekenmerken. Daarnaast zou er ook sprake zijn van afhankelijke trekken.
Ten tijde van de relatie is aangeefster cocaïne gaan gebruiken en hieraan verslaafd geraakt. Verdachte gebruikte ook al voor de relatie met aangeefster cocaïne. Een heel groot deel van de verdiensten uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster maakten verdachte en aangeefster op aan cocaïne.
De eerste keer dat aangeefster zichzelf prostitueerde was in Nijmegen. Zij heeft toen ook gehuild omdat zij er moeite mee had. Aangeefster is met verdachte meegegaan naar Nijmegen. Hij zei dat zij haar paspoort daar moest geven en moest zeggen dat ze een kamertje wilde en dan aan iemand geld moest betalen. Aangeefster moest zich legitimeren en zeggen hoe oud ze was. Het kamertje betaalde zij van haar Wajong-uitkering. Toen aangeefster achter het raam in Nijmegen werkte kwam verdachte af en toe even langs lopen. Ze vond het de eerste keer niet fijn, maar ze deed het puur voor de verdachte, zodat hij zijn schuld kon betalen.
Verdachte zei tegen aangeefster dat ze met ouwe mannen naar bed moest, niet met jonge jongens, want die neuken te hard, waardoor “de kut van aangeefster zou uitlubberen”. Als mannen een “grote pik” hadden dan mocht zij - om dezelfde reden - alleen pijpen. Ouwe mannen komen sneller klaar. Ook mocht aangeefster geen seks hebben met Marokkanen en Turken. Het mocht ook niet zonder condoom en aangeefster mocht klanten niet kussen. Ook anale seks mocht niet. Condooms moest aangeefster zelf kopen. Verdachte vertelde haar waar ze dat kon doen. Aangeefster moest een string, bh en hakken dragen. Soms kocht zij samen met verdachte lingerie. Verdachte bepaalde ook de prijzen voor de prostitutiewerkzaamheden.
Verdachte zei niet dat ze moest werken, maar wel dat het geld op was. Ze hoefde niet te werken als ze echt moe was. Als ze ziek was, moest ze verdachte vragen of ze thuis mocht blijven. Eén keertje zei verdachte blijf maar thuis. De andere keren moest ze wel werken. Anders hadden ze geen geld, zei verdachte. Ze was verliefd op verdachte en daarom deed ze het voor hem.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat verdachte telefonisch klanten regelde en dat ze een keer gehoord heeft dat verdachte op gebiedende toon tegen aangeefster zei dat ze bij een klant in de auto moest stappen.
Aangeefster en verdachte hebben op verschillende adressen gewoond, daarnaast verbleven zij, als zij geld hadden, in hotels. Zij hebben onder andere op de [f-straat] in [plaats] gewoond. Daar ontving aangeefster ook klanten. Verdachte wachtte dan bij de buurjongen. Aangeefster heeft ook in de woning van [getuige 5] in [plaats] klanten ontvangen. Verdachte vertelde haar dat hij dat huis ook had betaald. Aan de [g-straat] in [plaats] huurden zij een ruimte van [getuige 6] . Ook daar ontving aangeefster klanten, waaronder getuige [getuige 7] . Aangeefster heeft in Amsterdam, Eindhoven, Doetinchem, Antwerpen en Deventer achter het raam gezeten. Als ze geen geld hadden dan sliep verdachte bij zijn ouders. Aangeefster zwierf dan rond en kwam dikwijls aan de deur bij de ouders van verdachte. Zij sliep dan soms in het trappenhuis of verdachte liet haar in de kelder slapen en sloot de deur af.
Klanten konden aangeefster vinden door een advertentie op [...] .nl. Verdachte maakte al dan niet samen met aangeefster deze advertenties. Aangeefster werkte onder andere onder de naam [naam 1] . Het telefoonnummer dat bij de advertenties stond was van verdachte. Zowel aangeefster als verdachte namen deze telefoon op en maakten afspraken met klanten.
Zowel de vader van aangeefster als de moeder van verdachte hebben gehoord dat verdachte aangeefster belde om te zeggen dat ze naar een klant moest.
Verdachte had het bankpasje van aangeefster. Ze pinden altijd gelijk de hele Wajong-uitkering. Verdachte deed dat geld dan in zijn zak. Als aangeefster had gewerkt dan gaf zij dat geld ook aan verdachte. Ze maakten het geld samen op. De ouders van aangeefster en de moeder van verdachte bevestigen dat aangeefster al het geld aan verdachte gaf en dat hij beschikte over haar bankpasje.
Getuige [getuige 7] is door de politie gehoord naar aanleiding van een melding op 5 januari 2013. Het ging om een adres in Arnhem. [getuige 7] heeft die dag seks gehad met aangeefster en heeft aangeefster daarvoor betaald. Hij gaf dat geld aan aangeefster en aangeefster gaf dat geld meteen aan verdachte. Dezelfde dag is hij opnieuw naar aangeefster gegaan voor seks. Het geld dat hij haar gaf, gaf zij weer aan haar verdachte. Aangeefster heeft [getuige 7] verteld dat zij ook klanten ontving in hotel [A] in Arnhem. Verdachte ging dan altijd met haar mee.
De moeder van verdachte heeft verklaard dat ze verdachte en aangeefster na een ruzie in [hotel B] in Arnhem heeft opgehaald. Aangeefster vertelde haar toen dat verdachte haar geld afpakte. De moeder van verdachte heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat aangeefster haar wel eens opbelde met de mededeling dat haar geld door verdachte was afgenomen en dat ze zonder geld op straat stond.
Aangeefster werd vaak opgehaald door een goedkope taxi. Verdachte en aangeefster gingen altijd met de taxi. In Nijmegen ook. Verdachte zorgde voor het vervoer van aangeefster naar klanten en prostitutiepanden. Hij bracht/haalde aangeefster zelf of regelde dat zij door een chauffeur gehaald/gebracht werd. De vader van verdachte heeft haar ook weleens gebracht. Op momenten dat verdachte niet meeging naar klantafspraken dan ging aangeefster er zelf naartoe met de trein. Ze belde en sms’te dan om aan verdachte te zeggen hoeveel geld ze verdiend had.
In mei 2014 heeft aangeefster haar schorsingsvoorwaarden overtreden en is zij naar verdachte toegegaan. Verdachte heeft toen een kamer voor haar gehuurd in Nijmegen aan de [b-straat 1] . Op 14 mei 2014 vond er een prostitutiecontrole plaats. Een rechercheur heeft toen in de hoedanigheid van klant een afspraak gemaakt met aangeefster. Aangeefster werd aangehouden vanwege overtreding van de schorsingsvoorwaarden. Vanaf het adres [b-straat 1] te Nijmegen zagen de verbalisanten verdachte komen lopen. Hij verklaarde dat hij samen met aangeefster op dat adres verbleef.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geen toekomst met aangeefster zag zolang zij zichzelf prostitueerde en drugs gebruikte. Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij in een forensische kliniek verbleef toen zij op [...] 2014 (de verjaardag van verdachte) probeerde om telefonisch contact met hem te krijgen. Aangeefster verkeerde toen blijkbaar nog in de veronderstelling dat zij een relatie met verdachte had. Verdachte nam de telefoon niet op. Op 1 augustus probeerde zij het opnieuw. Toen nam een meisje de telefoon op. Uit de verklaring van verdachte blijkt dat hij op [...] 2014 getrouwd is met zijn huidige partner.
Artikel 273f eerste lid, sub 1, 4, 6 en 9.
Ten aanzien van sub 4, 6 en 9 geldt dat pas tot een bewezenverklaring kan worden gekomen als sprake is van uitbuiting. Ten aanzien van sub 1 geldt dat verdachte het oogmerk moet hebben gehad van uitbuiting.
Verdachte heeft aangeefster bewogen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken. Hij heeft haar namelijk voorgesteld om in de prostitutie te gaan werken zodat met het verdiende geld zijn schulden konden worden afgelost. Verdachte heeft eerst gedaan alsof hij zelf zijn schulden wilde aflossen door voor te stellen dat hij als gigolo zou gaan werken. Uit niets blijkt echter dat hij dit serieus van plan is geweest. Toen aangeefster zei dat ze niet wilde dat verdachte als gigolo ging werken, heeft hij voorgesteld dat zij in de prostitutie zou gaan werken. Verdachte heeft vervolgens het werk van aangeefster (mede) georganiseerd en gefaciliteerd en aangeefster aangestuurd. Verdachte leefde van de opbrengsten uit de prostitutie en financierde daarmee onder andere zijn drugsgebruik. Als het geld op was zei hij dat tegen aangeefster, zodat zij wist dat ze weer aan het werk moest. Vanwege haar verliefdheid op verdachte deed zij alles wat verdachte haar vroeg. Zij geloofde verdachte toen hij zei dat hij voor altijd bij haar zou blijven, terwijl verdachte ter zitting van het hof heeft aangegeven dat hij aangeefster door het prostitutiewerk en drugsgebruik niet zag als een toekomstige echtgenote. Toen aangeefster in detentie zat (en dus niet meer financieel interessant was voor verdachte), trouwde verdachte met een andere vrouw met wie hij kennelijk wel een gezamenlijke toekomst voor ogen had.
Verdachte heeft uit financieel opportunisme gehandeld door een vrouw die door haar verliefdheid ‘als een hondje achter hem aan liep’ over te halen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken en haar verdiensten aan hem af te staan. Aangeefster gaf een groot deel van haar inkomsten uit prostitutie aan verdachte, hij beschikte over haar pinpas en pincode en de Wajonguitkering van aangeefster werd door haar ook grotendeels afgeven. Vanwege haar verliefdheid en haar zwakbegaafdheid doorzag aangeefster verdachte niet en kostte het verdachte weinig moeite om haar verdiensten in handen te krijgen. De moeder van verdachte heeft verklaard dat aangeefster haar een keer vertelde dat verdachte haar geld afpakte en dat ze wel eens werd gebeld door aangeefster die haar vertelde dat ze op straat stond, omdat verdachte haar geld had afgenomen. Het hof leidt hieruit af dat aangeefster geen of niet altijd zeggenschap had over haar verdiensten.
Vanwege 1) de wijze waarop aangeefster is bewogen in de prostitutie te gaan (blijven) werken ‑ namelijk door misleiding en door misbruik te maken van haar verliefdheid en zwakbegaafdheid -, 2) het oogmerk van financieel gewin van verdachte en 3) de omstandigheden dat aangeefster haar verdiensten afstond aan verdachte en er geen (volledige) zeggenschap over had, was er sprake van uitbuiting.
Daar waar verdachte aangeefster naar klanten bracht of liet brengen was sprake van vervoer met het oogmerk van uitbuiting.
Gelet op vorenstaande en op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen, en de later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest opgenomen bewijsmiddelen, acht het hof bewezen dat verdachte aangeefster als gevolg van misleiding, misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en misbruik van een kwetsbare positie in de prostitutie heeft laten werken en hem het geld dat zij hiermee verdiende heeft laten afgeven. Het vorenstaande maakt dat verdachte aangeefster heeft uitgebuit als gevolg van de misleiding en het misbruik dat hij maakte van haar kwetsbaarheid en dat verdachte financieel profijt heeft gehad van die uitbuiting.”
3.3.1
De verdediging heeft bij schriftuur het verzoek gedaan om [getuige 5] als getuige te horen. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 28 februari 2018 gehechte pleitnota houdt daarover het volgende in:
“ [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van cliënt ( [betrokkene 2] ), het feit dat cliënt haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens cliënt belastend gaat verklaren. Hoe komt dat? Sowieso onnavolgbaar hoe verklaring tot stand is gekomen: verhoor vangt aan op 29 april 2015 (blz. 241), gesloten en getekend op dezelfde dag (blz. 246); echter er wordt gerelateerd over contacten met de getuige - na overleg met advocaat - om delen uit haar verklaring te halen (blz. 245: dat gebeurt dan blijkbaar ook: “de zaken die niet relevant zijn voor dit onderzoek, zijn door ons uit de verklaring gehaald”): op 6 mei contact en op 11 mei (blz. 246) verhoor beëindigd (maar op 29 april ondertekend?). Hoe is dat gegaan? Wat is er gebeurd, welke delen zijn uit de verklaring gehaald; is daar over onderhandeld; heeft dat invloed gehad op haar verklaring jegens cliënt d.d. 11 mei 2015 (blz. 249 e.v.)? Zij verklaart over het feit dat er “geen liefde” zou zijn, dat aangeefster “gemanipuleerd” is, “abortus dus geen liefde”: conclusies of eigen wetenschap. Immers, zij verklaart tevens dat het contact met cliënt “altijd over onze zoon” ging (blz. 250). Overigens is er tevens tegenstelling tussen de verklaring van deze getuige (blz. 251) en aangeefster, onder andere aangaande het ontvangen van klanten in haar woning: terzake nader te bevragen.”
3.3.2
Het hof heeft het verzoek tot het horen van [getuige 5] als getuige afgewezen. Het hof heeft deze afwijzing als volgt gemotiveerd:
“ [getuige 5] (...) Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv, zodat het belang van de verdediging om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen. Verdachte is daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.”
3.3.3
De raadsman van de verdachte heeft het verzoek tot het horen van [getuige 5] ter terechtzitting op 24 juni 2020 herhaald. De aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte pleitnota houdt daarover het volgende in:
“ [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van cliënt ( [betrokkene 2] ), het feit dat cliënt haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens cliënt belastend gaat verklaren.”
3.3.4
De raadsman heeft dit verzoek op de terechtzitting als volgt nader toegelicht:
“Opeens was er een omslagpunt bij getuige [getuige 5] . Het slachtoffer is gemanipuleerd? Ze is niet zo slim? Hoe kan zij dat beoordelen? Hoe komt zij daarbij? De verdediging moet de verklaring kunnen toetsen. Cliënt zegt dat ze het onderling hebben afgesproken.”
3.3.5
Het hof heeft het verzoek bij eindarrest afgewezen en die afwijzing als volgt gemotiveerd:
“Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen.”
3.4
Het hof heeft de verzoeken tot het horen van [getuige 5] in de kern afgewezen op de grond dat die verzoeken onvoldoende zijn onderbouwd. De afwijzing van die verzoeken, waaraan door de verdediging onder meer ten grondslag is gelegd dat de eerder afgelegde verklaring van die getuige een belastende strekking heeft, is niet zonder meer begrijpelijk. De Hoge Raad neemt daarbij in aanmerking dat de rechtbank en het hof de bewezenverklaring hebben aangenomen mede op grond van die door de verdachte betwiste verklaring van [getuige 5] zonder dat de verdediging deze getuige heeft kunnen ondervragen, terwijl het hof niet ervan blijk heeft gegeven te hebben nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces (vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576).
3.5
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht. Dat hoeft echter niet tot cassatie te leiden om de volgende redenen. De feiten en omstandigheden die in bewijsmiddel 10 - de verklaring van [getuige 5] - naar voren komen, volgen grotendeels ook uit andere door het hof gebruikte bewijsmiddelen. Wat [getuige 5] heeft verklaard over de geestelijke vermogens van de aangeefster en de omstandigheid dat de aangeefster makkelijk te beïnvloeden is, is eveneens af te leiden uit onder meer de verklaring van de aangeefster (bewijsmiddel 3), het pro justitia onderzoek betreffende de aangeefster (bewijsmiddel 5), de verklaring van [getuige 3] (bewijsmiddel 8) en de verklaring van [getuige 8] (bewijsmiddel 13). Voor zover de verklaring van [getuige 5] inhoudt dat de aangeefster in de prostitutie werkte, dat de verdachte optrad als haar pooier, en zij van het ene adres naar het andere gingen, volgen die feiten en omstandigheden ook uit onder meer de verklaring van de aangeefster (bewijsmiddel 3) en de verklaring van [getuige 2] (bewijsmiddel 16). Dat een kennis de verdachte en de aangeefster naar klanten heeft gebracht, volgt tevens uit de verklaring van [getuige 1] (bewijsmiddel 14) en de verklaring van de verdachte (bewijsmiddel 17). Dat de aangeefster verliefd was op de verdachte en angst had hem te verliezen, komt naar voren in de verklaring van de aangeefster (bewijsmiddel 3) en de verklaring van [getuige 1] (bewijsmiddel 14). De omstandigheid dat de verdachte zich in negatieve termen uitliet over de aangeefster, komt niet aan de orde in andere door het hof gebruikte bewijsmiddelen, maar die omstandigheid betreft geen onderdeel van de bewezenverklaring en is in het geheel van de bewijsvoering van het hof van zeer ondergeschikte betekenis. Een en ander brengt met zich dat ook als bewijsmiddel 10 wordt weggedacht, de bewezenverklaring zonder meer toereikend is gemotiveerd en dat de verdachte onvoldoende belang heeft bij de klachten van het cassatiemiddel.
4. Slotsom
De advocaat-generaal heeft zich niet uitgelaten over het derde cassatiemiddel en over het vierde cassatiemiddel. De Hoge Raad is van oordeel dat de advocaat-generaal daartoe alsnog in de gelegenheid moet worden gesteld. Met het oog daarop zal de zaak naar de rolzitting worden verwezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 13 september 2022;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juni 2022.
Conclusie 12‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Mensenhandel, meermalen gepleegd (art. 273f, sub 1, 4, 6 en 9 Sr). Post Keskin. Slagende klacht dat het hof het bij appelschriftuur gedane en ttz. herhaalde verzoek tot het oproepen en horen van een belastende getuige ten onrechte heeft afgewezen. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/02140
Zitting 12 april 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
hierna: de verdachte.
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft de verdachte bij arrest van 8 juli 2020 wegens “mensenhandel, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 29 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Daarnaast heeft het hof de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] tot het bedrag € 6.000,00 ter zake van immateriële schade toegewezen, een en ander zoals in het bestreden arrest vermeld. Aan de verdachte is in verband daarmee een schadevergoedingsmaatregel opgelegd ter hoogte van dat bedrag.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, heeft vier middelen van cassatie voorgesteld. Het eerste middel heeft betrekking op de afwijzing van een niet-ontvankelijkheidsverweer. Het tweede middel betreft de afwijzing van het verzoek om het horen van een belastende en nog niet eerder door de verdediging gehoorde getuige [getuige 5] . Het derde middel richt zich tegen de motivering van de afwijzing van de verzoeken tot: het horen van een aantal (andere) getuigen die een licht zouden kunnen werpen op de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, het horen van de aangeefster zelf en/of het voegen van stukken aan het dossier. Het vierde middel klaagt over de schending van de redelijke termijn in de cassatiefase.
2. De zaak
2.1.
Volgens de vaststellingen van het hof gaat het in onderhavige zaak om het volgende. De verdachte heeft met de aangeefster gedurende de tenlastegelegde periode een relatie gehad. De verdachte leefde van de inkomsten die de aangeefster ( [benadeelde] ) gedurende de relatie met haar werk als prostituee verdiende en van haar Wajong uitkering. Zij is op verzoek van de verdachte met dat werk begonnen, omdat zij zich niet kon verenigen met het idee dat de verdachte zijn schulden bij ene [betrokkene 3] zou afbetalen met inkomsten die hij uit werk als gigolo zou verdienen. De verdachte en de aangeefster gebruikten samen cocaïne en verbleven samen op verschillende adressen. Samen maakten zij seksadvertenties en onderhielden contact met de klanten die daarop reageerden. Ook heeft de verdachte de aangeefster vervoerd of laten vervoeren naar een prostitutiepand. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft bewogen om in de prostitutie te gaan en te blijven werken en dat sprake is geweest van uitbuiting. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan mensenhandel, meermalen gepleegd. Tijdens de behandeling van de zaak bij het hof is door de verdediging aan de orde gesteld dat het openbaar ministerie voor een deel van de tenlastegelegde periode de strafzaak tegen de verdachte heeft geseponeerd en dat het openbaar ministerie gedeeltelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Daarover gaat het eerste middel.
3. Het eerste middel
3.1.
Het eerste middel klaagt dat het hof het verweer van de verdediging strekkende tot gedeeltelijke nietontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie verworpen heeft op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen en het openbaar ministerie dientengevolge ten onrechte voor de gehele tenlastegelegde periode ontvankelijk is verklaard.
3.2.
In dat verband is ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 het volgende aan de orde geweest:
“De voorzitter houdt voor dat ook een geseponeerde zaak ter zake van mensenhandel op het strafblad staat. In 2011 is verdachte onder meer verdacht geweest van mensenhandel, maar uiteindelijk is er alleen een schuldigverklaring voor belediging gevolgd. De rechtbank heeft het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard voor de periode april 2010 tot en met 17 oktober 2011. Het openbaar ministerie zegt dat er sprake is van nieuwe omstandigheden waardoor de hele periode erin betrokken kan worden. In het dossier bevindt zich geen machtiging als bedoeld in artikel 255 Wetboek van Strafvordering.
De advocaat-generaal merkt op dat een dergelijke machtiging er ook niet is.
De voorzitter vat samen dat het hof niet beschikt over een sepotbeslissing, dat er geen machtiging als bedoeld in artikel 255 Wetboek van Strafvordering is en dat de beschikbare informatie enkel volgt uit het strafblad.
De raadsman merkt op dat het hof eerder heeft aangegeven dat het vonnis niet gevoegd zou worden en dat de raadsman hierover dan ook niet beschikt.
De voorzitter merkt op dat hij het betreffende vonnis heeft aangetroffen bij de voorbereiding van de zaak.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik trof het stuk ook aan naar aanleiding van de regiezitting. Daarnaast trof ik RC-stukken aan in de zaak met parketnummer 05/721562-11. Hierin staat dat de officier van justitie een vordering inbewaringstelling heeft gedaan. De rechter-commissaris heeft toen alleen ernstige bezwaren aangenomen ten aanzien van het mishandelingsfeit.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het hof beschikt over een vonnis dat ik niet heb. De advocaat-generaal beschikt over RC-stukken die ik niet heb. Ik heb alleen het politiedossier. Ik word hierdoor overvallen. Het zijn voor mij volstrekt nieuwe stukken.
De voorzitter houdt voor dat hij heeft vastgesteld dat er geen sepotmededeling bij de stukken is. Nu hoort het hof van de advocaat-generaal dat er nog een ander stuk zou zijn.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Mijn eerdere verzoeken zijn afgewezen. Voor mij is dit een nieuw gezichtspunt. U werpt voor de eerste keer onduidelijkheid over het sepot op.
De jongste raadsheer merkt op dat in het dossier geen sepotbeslissing zit.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Het overvalt mij. Ik begrijp het, de verdediging heeft gevraagd om stukken. Ik was niet de advocaat in die zaak. Het ligt op de weg van de advocaat-generaal om de sepotmededeling op te zoeken.
De voorzitter houdt voor dat de griffier hier navraag naar heeft gedaan, maar dat de mededeling is gedaan dat de beslissing er niet is. Er is enkel verwezen naar het strafblad.
De raadsman merkt op dat het hof dit dan ook aan de raadsman had moeten mededelen zodat hij zich had kunnen voorbereiden, nu is hij daarvan onkundig gehouden.
De jongste raadsheer merkt op dat er een stuk ontbrak en dat de griffier daarom navraag heeft gedaan. De raadsman heeft in eerste aanleg een beroep gedaan op het sepot. De rechtbank spreekt alleen over het strafblad.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Als u dit met mij had gecommuniceerd dan had u het kunnen krijgen. Ik had er in ieder geval onderzoek naar kunnen doen.
De voorzitter merkt op dat het nooit de bedoeling van het hof is geweest om de raadsman onkundig te houden van stukken. Het is een prominent punt in de zaak.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Aan de verdediging kan dit alles in elk geval niet worden tegengeworpen. Ik heb geen ruimte gehad om onderzoek te doen naar de sepotbeslissing. Ik doe dan ook het voorwaardelijke verzoek om de zaak aan te houden, opdat de verdediging dit alsnog kan onderzoeken.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven: De voorzitter was stapsgewijs aan het nagaan welke stukken het hof heeft aangetroffen. In dat verband is het vonnis in de zaak met parketnummer 05/721562-11 genoemd. Ik stel vast dat ik ter zitting heb bevestigd over dit vonnis te beschikken maar dat de raadsman deze vraag ontkennend heeft beantwoord. Ik heb voorts een mededeling gedaan dat zich in mijn stukken een vordering inbewaringstelling en een beslissing van de rechter-commissaris bevinden. Op die vordering staan drie feiten, waaronder een mensenhandelfeit dat betrekking heeft op de periode van 1 februari 2010 toten met 18 oktober 2011. De rechter-commissaris heeft niet voor dit feit, maar voor het mishandelingsfeit de ernstige bezwaren aangenomen. In het vonnis staat dat het gaat om huiselijk geweld en een belediging. Voor het eerste feit volgde vrijspraak voor het tweede feit een schuldigverklaring zonder strafoplegging. Nu heb ik gevraagd aan ambtgenoten of er ooit een sepotbrief verstuurd is ter zake van de mensenhandel. Dit is niet gebeurd omdat het mensenhandelfeit onder het eerder genoemde parketnummer viel. Het sepot is echter wel in het systeem geregistreerd. Dit is alles wat ik weet. En dit weet ik sinds gisteren.
U – jongste raadsheer – vraagt mij of de zaak dan in opdracht van de officier van justitie is geseponeerd.
Ik zeg u dat in het proces-verbaal staat dat er geen getuigen zijn gehoord, dat alles op vrijwillige basis was en dat er geen sprake was van gedwongen prostitutie. Voorts is vastgesteld dat [benadeelde] later alsnog aangifte heeft gedaan voor de periode april 2010 – mei 2014. Dit was dus een novum voor de verdenking. Bij de rechter-commissaris is op grond van 126m Sv een aanvraag voor een telefoontap gedaan. In deze aanvraag is gewag gemaakt van artikel 255 Wetboek van Strafvordering. Tevens is een machtiging gevraagd door de officier van justitie. In de BOB-aanvraag staat artikel 255 Sv genoemd.
U – voorzitter – merkt op dat er geen aparte 255-vordering is maar dat dit allemaal via de machtiging voor de tap lijkt te zijn verlopen.
Ik zeg u dat er sprake is geweest van een daad van vervolging. Dit is niet lichtvaardig geschied. Gelet op het vermelden van het novum is op basis daarvan de machtiging afgegeven. De vordering is volgens de wet geschied.
De voorzitter merkt op dat de raadsman en het hof ook moeten kunnen beschikken over de stukken waarover advocaat-generaal spreekt.
De raadsman vraagt of de discussie nog steeds gaat over de vraag of er wel of geen sprake was van een sepot.
De voorzitter merkt op dat het hof daar nog over zal moeten beslissen.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Er is een sepot 02 afgegeven door de officier van justitie. Dit is voor cliënt ook duidelijk geworden. Mogelijk is er geen officieel briefje verstuurd. Voor zover u zou menen dat onvoldoende is gebleken dat er sprake is geweest van een sepot dan doet de verdediging het verzoek om de verdediging de mogelijkheid te bieden om hiernaar nader onderzoek te doen.
Dit is dus een voorwaardelijk verzoek.”
3.3.
Uit de ter zitting overgelegde pleitnotities blijkt dat, voor zover relevant voor de beoordeling van het middel, het volgende is aangevoerd:
“Niet-ontvankelijkheid periode vóór 17 oktober 2011: geseponeerde zaak.
Verzoek tot bevestiging oordeel rechtbank op grond van art. 255 lid 4 Sv. De R-C is niet expliciet ingegaan op 'de nieuwe bezwaren'; dat die nieuwe bezwaren er zijn voor de betreffende periode blijkt niet, althans onvoldoende; betreft slechts een machtiging tot het opnemen van telecommunicatie, niet een in de zin van art. 255 lid 4. Zie:
Hof 's-Hertogenbosch 04-06-2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2120
Daarnaar gevraagd ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal bevestigd dat zij evenmin over de in artikel 255, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bedoelde machtiging beschikt. Derhalve moet het naar 's hofs oordeel ervoor worden gehouden dat de machtiging, in strijd met het daartoe dwingende wettelijke voorschrift, niet is verleend.”
Terzake van die periode zijn geen, althans te weinig aanwijzingen dat sprake was van genoegzame verdenking mensenhandel, van nieuwe bezwaren.
Dat de RC bij de verhoren vragen over de betreffende periode heeft toegestaan is niet relevant; de niet-ontvankelijkheid is/kon immers pas later (worden) uitgesproken.”
3.4.
In aanvulling daarop is verder nog het volgende naar voren gebracht:
“[…]
Ik heb u het voorwaardelijke verzoek gedaan om de zaak aan te houden om een en ander uit te zoeken over het sepot. Wanneer is de zaak geseponeerd? Op een gegeven moment is er sepotcode 02 gegeven. Het is van belang om te weten wanneer dit is gebeurd. Indien u het in het nadeel van cliënt uitlegt dan wil ik de mogelijkheid hebben om het nader te onderzoeken. De datum is van belang voor de afweging wat dan de nieuwe feiten/omstandigheden zijn. In 2011 wisten we al dat er gezegd werd dat mevrouw aangezet zou zijn tot het verrichten van prostitutiewerkzaamheden. Welke informatie heeft de rechter-commissaris gekregen? De rechter-commissaris had een expliciet verzoek moeten krijgen.
Stel dat het hier om een moord zou gaan en dat feit is geseponeerd. Vervolgens komt er een 255-verzoek. Dan betreft het duidelijk een feit in het verleden. In het onderhavige geval is het een doorlopend feit. Waarschijnlijk heeft de rechter-commissaris daar niet bij stilgestaan. Voor een tapmachtiging verwacht je geen informatie van vier jaar terug. Dus dat is niet zo relevant voor de machtiging. Er waren geen nieuwe bezwaren op het moment dat de zaak geseponeerd werd. We weten niet welke informatie er toen was. Het oordeel van de rechtbank is juist.
Opmerking griffier: De raadsman overhandigt aan de voorzitter een exemplaar van eerder gedane verzoeken.”
3.5.
Het hof heeft in verband met de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie het volgende overwogen:
“Standpunt verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging voor de periode tot 17 oktober 2011. De raadsman heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de zaak tegen verdachte voor deze periode reeds door het openbaar ministerie geseponeerd is en dat – in strijd met artikel 255 Sv – geen machtiging is verleend door de rechter-commissaris om nader onderzoek te doen. Voorts is onvoldoende gebleken dat er sprake was van nieuwe bezwaren.
Voorwaardelijk verzoek
De raadsman heeft het voorwaardelijke verzoek gedaan om – indien het hof van oordeel is dat onvoldoende duidelijk is dat er sprake is geweest van een sepot – de zaak aan te houden en de verdediging de mogelijkheid te geven om een en ander nader te onderzoeken om te kunnen onderbouwen dat er sprake geweest is van een sepot.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie wel ontvankelijk is in de vervolging. Zij heeft hiertoe – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat er vanuit gegaan moet worden dat de zaak geseponeerd is ten aanzien van de periode tot en met 18 oktober 2011. Er is geen ‘kennisgeving niet verdere vervolging’ aan verdachte betekend, noch is er anderszins een schriftelijke sepotbrief gestuurd. De advocaat-generaal heeft ter zitting toegelicht dat er geen sepotbrief verzonden is omdat onder hetzelfde parketnummer (05-721562-11) verdachte wel vervolgd is voor andere feiten. In het systeem is de zaak wel geregistreerd als geseponeerd en verdachte is hiervan op de hoogte geraakt. De officier van justitie heeft aan de advocaat-generaal bevestigd dat de zaak voor de periode tot 18 oktober 2011 geseponeerd is wegens onvoldoende bewijs. Ondanks dat een en ander niet geheel volgens de regels is gegaan, staat dit er echter volgens de advocaat-generaal niet aan in de weg om aan te nemen dat de zaak in zoverre daadwerkelijk geseponeerd is en dat verdachte daarvan mocht uitgaan.
De geschetste gang van zaken laat echter de mogelijkheid onverlet voor de officier van justitie de verdachte op een later moment -ook ten aanzien van de periode waarvoor eerder sepot is afgegeven- te vervolgen indien aan de vereisten daarvoor is voldaan. Dat is volgens de advocaat-generaal in deze zaak het geval. De rechter-commissaris heeft namelijk impliciet een machtiging ex artikel 255 Sv afgegeven. Immers, in het proces-verbaal aanvraag bevel telecommunicatie staat expliciet vermeld dat met deze aanvraag tevens machtiging wordt gevraagd als bedoeld in artikel 255 lid 4 Sv. De rechter-commissaris is ervan op de hoogte gesteld dat de zaak geseponeerd was en dat het nieuwe opsporingsonderzoek deels betrekking had op de eerder geseponeerde periode. Door het verlenen van de machtiging tap, is impliciet ook sprake van toewijzing van de vordering ex artikel 255 lid 4 Sv.
Oordeel hof
Het hof ziet zich ter beoordeling van hetgeen hiervoor besproken is voor verschillende vragen gesteld.
Allereerst dient beoordeeld te worden of er een sepot was afgegeven ten aanzien van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op de periode tot 18 oktober 2011.
Zo ja, dan dient de vraag beantwoord te worden of de verdachte ondanks dat sepot voor de betreffende periode opnieuw vervolgd kon worden.
Het hof zal vervolgens beoordelen of artikel 255 Sv van toepassing is;
I.
Het hof constateert dat zich in het dossier geen sepotbrief noch een ‘kennisgeving niet verdere vervolging’ bevindt. Het hof stelt voorts vast dat volgens het meest recente Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte de zaak geseponeerd is op grond van onvoldoende bewijs. Verder bevindt zich in het dossier een vonnis met hetzelfde parketnummer als dat van de geseponeerde mensenhandelzaak, waaruit blijkt dat het mensenhandelfeit van de dagvaarding is afgehaald. De rechter heeft in die zaak in de strafmotivering daarover iets overwogen.
Het hof stelt voorop dat beginselen van behoorlijke procesorde met zich brengen, dat de voor het justitiële beleid verantwoordelijke organen niet handelen naar willekeur maar in gebondenheid jegens de verdachte aan toezeggingen, welke bij laatstgenoemde gerechtvaardigde verwachtingen hebben opgewekt. Op grond van de hiervoor omschreven omstandigheden en op basis van het gerechtvaardigd vertrouwen dat hierdoor gewekt mocht worden bij verdachte, oordeelt het hof dat hij ervan uit mocht gaan dat de zaak geseponeerd was wegens onvoldoende bewijs.
Het hof gaat er bij de verdere beoordeling dan ook vanuit dat er een sepot was afgegeven voor de mensenhandelzaak onder parketnummer 05-721562-11 voor de periode tot 18 oktober 2011.
Gelet op vorenstaande zal het hof het voorwaardelijk gedane verzoek van de verdediging verder onbesproken laten.
II.
In geval sprake is van een sepot kan de officier van justitie niettemin tot een (nieuwe) vervolging overgaan als er nieuwe bezwaren zijn.1.Naar het oordeel van het hof waren er inderdaad nieuwe bezwaren. Zo heeft [benadeelde] pas na de sepotbeslissing uitgebreid en gedetailleerd aangifte gedaan en heeft deze aangifte ook betrekking op de periode vóór 18 oktober 2011. In het dossier bevinden zich daarnaast verschillende verklaringen die na de sepotbeslissing zijn afgelegd en die inhouden of impliceren dat [benadeelde] reeds in 2010 en 2011 werd uitgebuit door de verdachte.
Het hof zal vervolgens de vraag beantwoorden of er naast het vereiste van nieuwe bezwaren nog aanvullende vereisten golden voordat de officier van justitie kon besluiten een nieuwe vervolging in te stellen voor de periode tot 18 oktober 2011. Dat zou het geval zijn geweest als artikel 255 Sv van toepassing was geweest.
III.
Artikel 255 lid 1 Sv luidt als volgt:
“De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.”
In de onderhavige zaak is geen sprake van een van de omstandigheden zoals genoemd in artikel 255 lid 1 Sv. Er was geen sprake van een buitenvervolgingstelling, een verdachte betekende kennisgeving dat de zaak geëindigd was of een verdachte betekende kennisgeving van niet verdere vervolging.
Het hof oordeelt daarom dat artikel 255 Sv niet van toepassing is op de onderhavige zaak. Dat betekent dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging, ook als het gaat om de periode tot 18 oktober 2011.
Het hof zou overigens tot dezelfde conclusie zijn gekomen als artikel 255 Sv wel van toepassing zou zijn geweest.
In geval artikel 255 Sv van toepassing zou zijn, zou sprake zijn van een onherstelbaar vormverzuim. Het betreft evenwel geen vormverzuim dat zou leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad2.volgt immers dat indien de feitenrechter tot het oordeel komt dat, gegeven de omstandigheden, de verdachte niet lichtvaardig ter terechtzitting is gedagvaard, zodat aan de strekking van het derde lid van art. 255 Sv niet is tekortgedaan, het geconstateerde verzuim zonder gevolg kan blijven. Vanwege het bestaan van nieuwe bezwaren, zoals hierboven is besproken, is het hof inderdaad van oordeel dat verdachte niet lichtvaardig is vervolgd en derhalve dat (in geval van toepasselijkheid van artikel 255 Sv) het verzuim zonder gevolg kan blijven.
Voor zover artikel 255 Sv eveneens wil waarborgen dat verdachte niet lichtvaardig opnieuw aan opsporingsmiddelen wordt blootgesteld, geldt dat het opsporingsonderzoek tevens betrekking had op de verdenking van mensenhandel in de periode vanaf 18 oktober 2011. Het is het hof niet gebleken dat er na de sepotbeslissing opsporingshandelingen zijn verricht die slechts betrekking hadden op de periode tot 18 oktober 2011. Dus ook in zoverre is verdachte niet in een door artikel 255 Sv te beschermen belang geschaad.”
3.6.
Dan kom ik nu toe aan de bespreking van het middel.
3.7.
Art. 255 Sv luidt:
“1. De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
2. Als nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van getuigen of van den verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke later zijn bekend geworden of niet zijn onderzocht.
3. In dat geval kan de verdachte niet ter terechtzitting van de rechtbank worden gedagvaard, dan na een ter zake van deze nieuwe bezwaren ingesteld opsporingsonderzoek.
4. Tot de instelling van een opsporingsonderzoek als bedoeld in het derde lid wordt niet overgegaan dan na machtiging door de rechter-commissaris, verleend op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast.”
3.8.
Op grond van art. 255 lid 1 Sv, kan een verdachte na een aan hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, niet in verband met hetzelfde feit opnieuw in rechte worden betrokken. Onder ‘in rechten betrekken’ – zoals deze zinsnede in de wettekst luidt – moet worden verstaan: een rechter in de zaak betrekken in welk stadium van het onderzoek dan ook. Ingevolge het eerste lid van art. 255 dienen de vervolgingshandelingen ten aanzien van de verdachte dan ook vanaf het moment van de kennisgeving van niet verdere vervolging, beëindigd te worden en mogen in beginsel geen nieuwe vervolgingshandelingen meer verricht worden.3.Uitzondering op die regel, zo volgt uit het tweede lid, kan worden gemaakt als er nieuwe bezwaren bekend worden. Het tweede lid somt limitatief op in welke gevallen daarvan sprake kan zijn. Daarvan kan sprake zijn als er verklaringen van getuigen zijn, die later bekend zijn geworden of eerder niet zijn onderzocht.4.Nieuwe ‘inzichten’ van het openbaar ministerie of een wijziging in de jurisprudentie zijn daar niet onder begrepen.5.Het is geen vereiste dat het om een nieuw bewijsmiddel gaat dat pas na de kennisgeving van niet verdere vervolging bekend is geworden. Niet uitgesloten is dat het gaat om een bewijsmiddel dat als nieuw wordt aangemerkt, omdat het in de betreffende zaak niet inhoudelijk bij het onderzoek aan de orde is geweest, bijvoorbeeld als het gaat om een bewijsmiddel dat in een andere zaak is gebruikt of waarop in de loop van het onderzoek enkel door iemand op is gezinspeeld.6.
3.9.
Volgens de Hoge Raad strekte de voorloper van art. 255 lid 2 Sv ertoe te waarborgen dat de verdachte, van wiens verdere vervolging eerder was afgezien, niet lichtvaardig op grond van nieuwe bezwaren alsnog ter terechtzitting kon worden gedagvaard.7.Indien aan een verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend en hij daarna ter zake van hetzelfde feit opnieuw in rechte is betrokken, dient de rechter die over de strafzaak oordeelt uiteindelijk te beoordelen of er van nieuwe bezwaren als bedoeld in art. 255 Sv is gebleken op grond waarvan de betrokkene opnieuw kan worden vervolgd. Bij een ontkennende beantwoording van die vraag dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn strafvervolging.8.Toen het gerechtelijk vooronderzoek nog bestond was het uitgangspunt dat bij de beoordeling van voornoemde vraag de resultaten van dat vooronderzoek bij die beoordeling werden betrokken. Tegenwoordig geldt op basis van art. 255 lid 3 Sv dat de nieuwe bezwaren getoetst moeten worden tijdens het opsporingsonderzoek, waartoe overigens pas kan worden overgegaan als daarvoor op vordering van de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris is verkregen.9.
3.10.
In het onderhavige geval is het openbaar ministerie in eerste aanleg niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, voor zover het de periode april 2010 tot en met 17 oktober 2011 betreft, vanwege niet-naleving van het gestelde in art. 255 Sv. In hoger beroep zijn aan de verdachte – kort gezegd – mensenhandelfeiten ten laste gelegd, gepleegd in de periode van april 2010 tot en met mei 2014. Het hof heeft het openbaar ministerie, ondanks hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht, ontvankelijk geacht in de vervolging, ook voor zover het gaat om de periode tot 18 oktober 2011.
3.11.
In de toelichting op het middel wordt betoogd dat het hof bij de bespreking van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie een te beperkt toetsingskader heeft gehanteerd, door zich enkel uit te laten over die gevallen waarin een sepotbeslissing en/of kennisgeving aan een verdachte is uitgereikt. Volgens de steller van het middel heeft de verdachte uit andere omstandigheden, namelijk het na het opsporingsonderzoek en aanvangen van de vervolging terzake in die eerdere zaak ‘niet langer opnemen in de dagvaarding’, mogen afleiden dat hij in het geheel niet verder zou worden vervolgd.
3.12.
Ik kan deze lezing van het bestreden arrest niet volgen. In navolging van het namens de verdachte ter terechtzitting ingenomen standpunt, waaraan het uitgangspunt ten grondslag is gelegd dat art. 255 Sv van toepassing is, heeft het hof getoetst of in casu sprake was van een buitenvervolgingstelling als bedoeld in art. 255 lid 1 Sv. Het oordeel daarover lees ik zo dat het hof primair meent dat verdere toetsing aan art. 255 Sv niet aan de orde is, omdat een aan de verdachte betekende kennisgeving dat de zaak geëindigd was of dat hij niet verder zou worden vervolgd, als bedoeld in art. 255 lid 1 Sv, geen onderdeel uitmaakt van de stukken van het geding. De in dat artikel gestelde waarborgen gelden dan niet ingeval het openbaar ministerie alsnog besluit over te gaan tot vervolging.
3.13.
Het hof heeft het daarbij echter niet gelaten en breder getoetst dan de toelichting op het middel doet voorkomen. Het hof heeft namelijk getoetst of het tot hetzelfde oordeel zou komen als zich in dit geval een met art. 255 lid 1 Sv, gelijk te stellen situatie zou hebben voorgedaan. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de verdachte er, ook zonder een aan hem betekende kennisgeving, vanuit kon gaan dat zijn zaak voor zover het ging om de mensenhandelfeiten in de periode tot 18 oktober 2011 geseponeerd was. Het hof baseert zich daarbij op het vonnis in de zaak met parketnummer 05-721562-11, waarin die mensenhandelfeiten van de dagvaarding zijn gehaald, de rechter in die zaak in de strafmotivering niets over mensenhandel heeft overwogen en het Uittreksel Justitiële Documentatie dat het hof onder ogen heeft gekregen, dat het sepot bevestigt. Het hof heeft dus onderkend dat de verdachte ervan uit mocht gaan dat de zaak destijds geseponeerd was wegens onvoldoende bewijs (‘sepot 02’). Dat laat echter onverlet, zoals het hof terecht heeft overwogen, dat op basis van nieuwe bezwaren alsnog tot vervolging kan worden overgegaan. Dat geldt ook ingeval zich niet de situatie voordoet zoals bedoeld in art. 255 lid 1 Sv, en de in dat artikel gestelde aanvullende waarborgen daarom niet gelden. Anders dan de steller van het middel kennelijk tot uitgangspunt neemt, doet zich in het onderhavige geval geen situatie voor waarin de verdachte erop kon vertrouwen dat zijn zaak onvoorwaardelijk was beëindigd en niet opnieuw kon aanvangen.
3.14.
Voor zover het middel erover klaagt dat het hof een te beperkte toets heeft aangelegd, mist de klacht dus feitelijke grondslag.
3.15.
Ook voor zover geklaagd wordt dat het hof het openbaar ministerie in strijd met het bepaalde in art. 68 Sr heeft ontvangen in de vervolging voor zover die betrekking heeft op de periode voor 17 oktober 2011, kan het middel niet tot cassatie leiden. In art. 68 Sr is het ne bis in idem-beginsel of verbod van dubbele vervolging neergelegd, dat inhoudt dat iemand niet tweemaal kan worden vervolgd en bestraft voor het begaan van hetzelfde feit. Daarvoor is nodig dat sprake is van een in kracht van gewijsde gegane vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of veroordeling. Daarvan is in onderhavige zaak geen sprake. Het ne bis in idem-beginsel staat er niet aan in de weg op een later moment alsnog voor een feit te vervolgen, terwijl op een eerder moment van vervolging is afgezien.
3.16.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt dat het hof het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 5] , die belastend heeft verklaard en nog niet eerder door de verdachte is kunnen worden gehoord, heeft afgewezen op gronden die deze verwerping niet kunnen dragen, althans deze beslissing ontoereikend heeft gemotiveerd, terwijl de verklaring van die getuige vervolgens in strijd met het bepaalde in art. 6 EVRM voor het bewijs tegen de verdachte is gebruikt.
4.2.
Uit de stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden blijkt, voor zover voor de beoordeling van het middel relevant, het volgende procesverloop:
(i) Op 7 juli 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het eindvonnis van de rechtbank Gelderland d.d. 26 juni 2017.
(ii) Bij appelschriftuur van 17 juli 2017 heeft de raadsman van de verdachte verzocht om [getuige 5] als getuige te horen. Dit verzoek is als volgt toegelicht:
“[…]
i. [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van Cliënt ( [betrokkene 2] ), het feit dat cliënt haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens cliënt belastend gaat verklaren.
[…]”
(iii) Bij de regiezitting van het hof van 28 februari 2018 is namens de verdachte aan de hand van de aan het proces-verbaal van de terechtzitting gehechte notities onder meer het volgende naar voren gebracht:
“[…] En dan weten we ook dat cliënt eerder een vriendin, de moeder van zijn kind, uit de prostitutie heeft gehaald: daarover bestaat geen enkele onduidelijkheid: [getuige 5] , blz. 241 e.v.: “dat hij mij uit de prostitutie haalt en dan in de vrouwenhandel zit, snap ik niet.” (blz. 244).
[…]
En met verzoek de volgende getuigen te horen:
[…]
i. [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van cliënt ( [betrokkene 2] ), het feit dat cliënt haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens cliënt belastend gaat verklaren. Hoe komt dat? Sowieso onnavolgbaar hoe verklaring tot stand is gekomen: verhoor vangt aan op 29 april 2015 (blz. 241), gesloten en getekend op dezelfde dag (blz. 246); echter er wordt gerelateerd over contacten met de getuige - na overleg met advocaat - om delen uit haar verklaring te halen (blz. 245: dat gebeurt dan blijkbaar ook: “de zaken die niet relevant zijn voor dit onderzoek, zijn door ons uit de verklaring gehaald”): op 6 mei contact en op 11 mei (blz. 246) verhoor beëindigd (maar op 29 april ondertekend?). Hoe is dat gegaan? Wat is er gebeurd, welke delen zijn uit de verklaring gehaald; is daar over onderhandeld; heeft dat invloed gehad op haar verklaring jegens cliënt d.d. 11 mei 2015 (blz. 249 e.v.)? Zij verklaart over het feit dat er “geen liefde” zou zijn, dat aangeefster “gemanipuleerd” is, “abortus dus geen liefde”: conclusies of eigen wetenschap. Immers, zij verklaart tevens dat het contact met cliënt “altijd over onze zoon” ging (blz. 250). Overigens is er tevens tegenstelling tussen de verklaring van deze getuige (blz. 251) en aangeefster, onder andere aangaande het ontvangen van klanten in haar woning: terzake nader te bevragen.
[…]”
(iv) Het tussenarrest van het hof van 14 maart 2018 houdt ten aanzien van het verzoek om de getuige [getuige 5] te horen, het volgende in:
“Verzoeken
Bij appelschriftuur van de raadsman van verdachte, mr. C.N.G.M. Starmans, ingekomen op 17 juli 2017, zijn onderzoekswensen opgegeven. Op de regiezitting van het hof van 28 februari 2018 heeft de raadsman de onderzoekswensen nader toegelicht en aangevuld. De verdediging heeft, kort samengevat, de volgende verzoeken: […]
C: Het horen van de volgende getuigen:
[…]
i. [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van verdachte, het feit dat verdachte haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens verdachte belastend gaat verklaren;
[…]
Oordeel van het hof
[…]
i. [getuige 5]
j. [betrokkene 7] en [betrokkene 8]
k. [betrokkene 9]
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv, zodat het belang van de verdediging om deze getuigen te horen niet is gebleken.
Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen. Verdachte is
daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.”
(v) Uit de ter terechtzitting in hoger beroep van 24 juni 2020 overgelegde pleitnotities blijkt dat dat verzoek als volgt is herhaald:
“[…]
En herhaling van het verzoek de volgende getuigen te horen, naast de reeds op 28 februari 2018
gegeven toelichting:
[…]
d. [getuige 5] : kan verklaren over de strijd om de zoon van cliënt ( [betrokkene 2] ), het feit dat cliënt haar uit de prostitutie heeft gehaald en de omslag in haar houding, uitmondende in haar verklaring van 11 mei 2015, waar zij een volstrekt andere toon aanslaat en ineens jegens cliënt belastend gaat verklaren.
[…]”
(vi) Ter terechtzitting is daarop verder nog het volgende aangevuld:
“[…]
Opeens was er een omslagpunt bij getuige [getuige 5] . Het slachtoffer is gemanipuleerd? Ze is niet zo slim? Hoe kan zij dat beoordelen? Hoe komt zij daarbij? De verdediging moet de verklaring kunnen toetsen. Cliënt zegt dat ze het onderling hebben afgesproken.
[…]”
Het hof heeft het verzoek in het bestreden arrest opnieuw als volgt afgewezen:
“(Herhaalde) verzoeken verdediging
De raadsman heeft de op de regiezitting van 28 februari 2018 verschillende verzoeken gedaan. Een aantal van deze verzoeken is toegewezen. De raadsman heeft ter zitting de eerder afgewezen verzoeken herhaald en in zijn pleitnota onderbouwd. Deze verzoeken luiden - kort en zakelijk weergegeven – als volgt:
[…]
Het horen als getuigen van:
[…]
d. [getuige 5]
[…]
Oordeel hof
[…]
d. e. f.
Gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing acht het hof het horen van deze getuigen niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuigen te horen niet is gebleken. Het verzoek tot het horen van deze getuigen zal daarom worden afgewezen.”
4.3.
Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van april 2010 t/m mei 2014 op meerdere plaatsen te Nederland, te weten te Nijmegen en /of te Arnhem en/of te Eindhoven en/of te Zevenaar en/of te Amsterdam en/of te Doetinchem en/of te Deventer en/of te Duiven en/of te en/of te in Nederland,
een ander, te weten [benadeelde] ,
A.
(sub 1) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie, heeft vervoerd en, (telkens) met het oogmerk van uitbuiting van die [benadeelde]
en
(sub 4) (telkens) door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
en
(sub 9)
- met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen, te weten door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
die [benadeelde] heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [benadeelde] seksuele handelingen met of voor en derde en
B.
(sub 6) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [benadeelde]
immers heeft/is verdachte
- met die [benadeelde] een liefdesrelatie aangegaan, ten gevolge waarvan die [benadeelde] erg verliefd op verdachte is geworden en
- die [benadeelde] cocaïne laten gebruiken waaraan zij verslaafd is geraakt
- die [benadeelde] ertoe gebracht als prostituee te werken en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij een grote schuld had die afgelost moest worden en
- tegen die [benadeelde] gezegd dat hij anders zou gaan werken als gigolo
- die [benadeelde] instructies gegeven voor het huren van een werkkamer
- die [benadeelde] geïnstrueerd welke klanten zij wel en niet mocht ontvangen en welke handelingen zij wel en niet moest/mocht doen
- een of meer seksadvertenties gemaakt van die [benadeelde] op de site van [...] en/of onder de werknaam [naam 1]
- een of meeralen die seksadvertentie(s) omhoog gebeld
- door (prijs)afspraken te maken met klanten
- door klanten voor die [benadeelde] te regelen
- die [benadeelde] vervoerd en/of vervoer heeft geregeld voor die [benadeelde] naar klanten en prostitutiepanden
- die [benadeelde] prostitutieverdiensten, laten afgeven aan hem, verdachte
- die [benadeelde] haar bankpas en pincode aan hem, verdachte laten afstaan
door welke feiten en omstandigheden voor die [benadeelde] een (afhankelijkheids)situatie is ontstaan waaraan zij zich niet heeft kunnen onttrekken en/of ten gevolge waarvan zij geen weerstand heeft kunnen bieden aan verdachte”
4.4.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het oordeel van het hof dat het verzoek kan worden afgewezen omdat ten aanzien van het horen van getuige [getuige 5] niet is gebleken van een belang voor de beantwoording van de vragen van art. 348 en 350 Sv, gelet op hetgeen door de verdediging aan het verzoek ten grondslag is gelegd en in het licht van de Keskin-jurisprudentie onbegrijpelijk en ontoereikend gemotiveerd is. Verder is aangevoerd dat uit het bestreden arrest niet blijkt dat het hof zich er rekenschap van heeft gegeven of de procedure in haar geheel voldoet aan het door art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces; niet is gebleken dat het hof beoordeeld heeft wat de reden is van het niet uitoefenen van het ondervragingsrecht, wat het gewicht is van de verklaring van de getuige in het licht van de overige inhoud van het dossier/de bewezenverklaring en of er compenserende factoren zijn voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Daarbij wijst de steller van het middel op het gewicht dat aan de verklaring is toegekend, namelijk ter onderbouwing van de betwiste afhankelijkheidsrelatie van de aangeefster ten opzichte van de verdachte, en op het ontbreken van compenserende factoren doordat alle andere verzoeken ook zijn afgewezen.
4.5.
Bij de beoordeling van het middel kan het volgende worden vooropgesteld. Naar aanleiding van het arrest van het EHRM van 19 januari 2021 in de zaak Keskin is de Hoge Raad in zijn arrest van 20 april 2021 ingegaan op de beoordeling van verzoeken die betrekking hebben op het horen van belastende getuigen ten aanzien waarvan de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen.10.
Daarbij is door de Hoge Raad voor zover van belang voor de beoordeling van het middel in onderhavige zaak onder meer het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
“ 2.9.2 De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin heeft tot gevolg dat in bepaalde gevallen het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Dat is aan de orde als het verzoek betrekking heeft op een getuige ten aanzien van wie de verdediging het ondervragingsrecht nog niet heeft kunnen uitoefenen, terwijl deze getuige al – in het vooronderzoek of anderszins – een verklaring heeft afgelegd met een belastende strekking. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. Daarvan is in ieder geval sprake als de rechter in eerste aanleg een verklaring van een getuige voor het bewijs heeft gebruikt, en de verdediging in hoger beroep het verzoek doet deze getuige op te roepen en te (doen) horen.
[…]
2.9.5
Opmerking verdient verder dat de uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin niet afdoet aan de eis die in de rechtspraak van de Hoge Raad wordt gesteld en die ook aansluit bij de rechtspraak van het EHRM, dat als de verdediging een getuige wenst te ondervragen, zij hiertoe het nodige initiatief neemt. Dat houdt in dat de verdediging die wens kenbaar moet maken door een stellig en duidelijk verzoek te doen tot het oproepen en horen van een concreet aangeduide getuige. In de gevallen waarin, zoals hiervoor onder 2.9.2 aan de orde is gekomen, het belang bij het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, mag zo’n verzoek niet worden afgewezen op de enkele grond dat het verzoek niet of niet naar behoren is onderbouwd.
[…]
Beoordeling van de ‘overall fairness’ van de procedure
2.12.1
De voor het Nederlandse stelsel kenmerkende omstandigheid dat de rechter in de loop van het strafproces beslissingen neemt over het oproepen en horen van getuigen, is niet alleen van betekenis bij de beoordeling van getuigenverzoeken, maar ook bij de eindbeoordeling van de zaak. Zoals in het onder 2.2 genoemde arrest van 4 juli 2017 is overwogen, moet de rechter voordat hij einduitspraak doet, nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Zo nodig zal hij hetzij ambtshalve alsnog overgaan tot het oproepen en het horen van (een) getuige(n), hetzij bij zijn beslissing over de bewezenverklaring onder ogen moeten zien of en zo ja, welke gevolgen moeten worden verbonden aan de omstandigheid dat de verdediging, ondanks het nodige initiatief daartoe, geen gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om de relevante getuige(n) in enig stadium van het geding te (doen) ondervragen.
2.12.2
Deze wijze van beoordeling sluit aan bij de drie stappen die in de rechtspraak van het EHRM deel uitmaken van de beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen. Van belang hierbij zijn (i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt, (ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en (iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid. Deze beoordelingsfactoren moeten daarbij in onderling verband worden beschouwd. Naarmate het gewicht van de verklaring groter is, is het – wil de verklaring voor het bewijs kunnen worden gebruikt – des te meer van belang dat een goede reden bestaat voor het niet bieden van een ondervragingsgelegenheid en dat compenserende factoren bestaan. Dit betekent dat met name in gevallen waarin niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen zonder dat die in beslissende mate zal steunen op de verklaring van de getuige, terwijl de verdediging het nodige initiatief heeft getoond om het ondervragingsrecht te kunnen uitoefenen en een goede reden ontbreekt om de getuige niet te horen, de rechter (alsnog) zal moeten overgaan tot het oproepen en horen van die getuige, althans nog zal moeten doen wat redelijkerwijs mogelijk is om de verdediging de gelegenheid te bieden tot uitoefening van het ondervragingsrecht.
Als de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor de door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd. Als de rechter oordeelt dat (vooralsnog) onvoldoende compenserende factoren hebben bestaan, onderzoekt hij of daartoe alsnog stappen kunnen worden gezet. Het gaat er daarbij in de kern om dat de rechter de betrouwbaarheid van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige zorgvuldig onderzoekt, een en ander in samenhang met het overige bewijsmateriaal en in het licht van de betwisting door de verdachte van die verklaring.
[…]
2.12.3
De toetsing in cassatie kan gericht zijn op de vraag of de beslissing het tenlastegelegde mede op grond van een verklaring van een niet-ondervraagde getuige bewezen te verklaren in overeenstemming is met het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces en de daaraan verbonden notie van ‘the overall fairness of the trial’. Bij deze beoordeling kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dit het geval is, (nader) heeft gemotiveerd. Verder heeft wat hiervoor onder 2.12.2 is overwogen ook betekenis voor de toetsing in cassatie van klachten die zich specifiek richten tegen een beslissing tot afwijzing van een verzoek tot het oproepen en horen van een getuige die een belastende verklaring heeft afgelegd. Het belang bij de betreffende cassatieklacht kan ontbreken als de procedure in haar geheel – ondanks de afwijzing van het verzoek tot het horen en oproepen van die getuige – voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Het ligt daarom in de rede dat, als een dergelijke klacht wordt aangevoerd, de schriftuur een toelichting bevat dat en waarom de bestreden beslissing tot gevolg heeft dat het recht op een eerlijk proces is geschonden. […]”
4.6.
De Hoge Raad heeft deze overwegingen in zijn arrest van 12 oktober 202111.nog in die zin aangevuld dat voor de beoordeling of wordt voldaan aan de eisen van een eerlijk proces, het gewicht van de betreffende getuigenverklaring in de bewijsconstructie nog altijd een belangrijke beoordelingsfactor is, maar dat dit er niet aan afdoet dat ook de aanwezigheid van een goede reden voor het niet kunnen ondervragen van de getuige en het bestaan van compenserende factoren in die beoordeling moeten worden betrokken, waarbij al deze beoordelingsfactoren in onderling verband dienen te worden beschouwd. Verder heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 1 februari 202212.bepaald dat ook het in gevaar komen van de gezondheid van de getuige in verband met het ondervragingsrecht een goede reden voor het niet kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht kan zijn, mits de bewezenverklaring niet in overwegende mate op de verklaring van die getuige steunt.
4.7.
De hiervoor genoemde of hiermee vergelijkbare uitzonderingsgevallen doen zich echter in onderhavige zaak niet voor. Het hof heeft het bij appelschriftuur gedane verzoek tot het horen van getuige [getuige 5] bij tussenarrest van 14 maart 2018 afgewezen op de grond dat op geen enkele wijze zou zijn gemotiveerd wat de relevantie is tussen hetgeen de getuige zouden kunnen verklaren, het al dan niet bewezen zijn van de ten laste gelegde feiten en een eventueel op te leggen straf. Verder overweegt het hof dat het hof het horen van deze getuige, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing, niet van belang acht voor de beantwoording van de vragen van artikelen 348 en 350 Sv, zodat het belang van de verdediging om deze getuige te horen niet is gebleken. Bij de inhoudelijke behandeling van de zaak op 24 juni 2020 is het verzoek herhaald. In het bestreden arrest heeft het hof dat herhaalde verzoek afgewezen op de grond dat het hof het horen van de getuige, gelet op de door de verdediging gegeven onderbouwing van het verzoek, niet van belang acht voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv, zodat de noodzaak om deze getuige te horen niet is gebleken. Een nadere motivering of onderbouwing ontbreekt in het arrest.
4.8.
Uit de stukken van het geding kan niet worden opgemaakt dat de verdediging op enig moment in de procedure het ondervragingsrecht ten aanzien van [getuige 5] heeft kunnen uitoefenen. De bij de politie afgelegde verklaringen van [getuige 5] zijn zowel door de rechtbank als het hof in voor de verdachte belastende zin gebruikt voor het bewijs.13.Gelet daarop doet zich hier dan ook een geval voor waarin het belang bij het oproepen en horen van de getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang verlangd had mogen worden. Daarnaast klaagt het middel er ook terecht over dat het hof heeft nagelaten zich uitdrukkelijk uit te laten over de vraag hoe de afwijzing van het verzoek moet worden bezien in het licht van de eisen die gelden voor de beantwoording van de vraag of de procedure in haar geheel eerlijk is verlopen in de zin van het in art. 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Dat het hof zich hierover in het geheel niet heeft uitgelaten is in cassatie niet zonder meer reparabel omdat de Hoge Raad in beginsel niet uit eigener beweging kan toetsen of de procedure, ondanks de omstandigheid dat de verzochte getuige niet door de verdediging is kunnen worden gehoord, voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in art. 6 EVRM, bijvoorbeeld vanwege het gewicht van de verklaring van de betrokken getuige in de bewijsconstructie.14.Met name hierin zit het belang van de motiveringsplicht van de feitenrechter en tevens de belangrijkste tekortkoming van het bestreden arrest.
Het middel is dan ook terecht voorgesteld.
4.9.
Het middel slaagt.
5. Omdat het tweede middel slaagt, behoeven het derde en vierde middel geen bespreking. Mocht de Hoge Raad een ander oordeel zijn toegedaan, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
Conclusie
6. Het eerste middel faalt. Het tweede middel slaagt. Het derde en vierde middel behoeven geen bespreking.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak op het bestaande beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2022
Vgl. ECLI:NL:HR:2010:BK4448.
HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:BX4490.
Melai/Groenhuijsen e.a., commentaar op art. 255 Sv, aant. 1.
Getuigenverklaringen ‘van horen zeggen’ kunnen daar ook onder vallen, zie Hof Amsterdam 21 maart 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BP9113.
Zie Valkenburg, in: T&C Strafvordering, commentaar op art. 255 Sv, aant. 4 (online, actueel t/m 1 januari 2022), onder verwijzing naar A.J. Blok en L.Ch. Besier, Het Nederlandsche strafproces, Haarlem: H.D. Tjeenk Willink 1925, p. 614, die in dat verband ook noemen het ‘weder voor den dag komen van een reeds gehoorden, doch sedert verdwenen getuige, op het weder terugvinden van een reeds onderzocht, doch sedert verloren geraakt bescheid’.
Zie Blok/Besier a.w., p. 614.
HR 4 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3543, NJ 2002/430, rov. 3.6.
HR 4 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3543, NJ 2002/430, rov. 3.7.
EHRM 19 januari 2021, ECLI:CE:ECHR:2021:0119JUD000220516, NJ 2021/93, m. nt. Vellinga (Keskin/Nederland) en HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m. nt. Reijntjes (Post-Keskin).
HR 12 oktober 2021 ECLI:NL:HR:2021:1418, NJ 2021/368, m.nt. Jörg.
HR 1 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:86.
Zie het promis-vonnis van de rechtbank onder voetnoten 5, 13, 20, 21, 39, 41 en 47 en de Aanvulling bewijsmiddelen op het arrest van het hof van 8 juli 2020, p. 11, bewijsmiddel 10.
Zie in dit verband HR 15 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:174, de beslissing t.a.v. het eerste cassatiemiddel, waarbij mijn ambtgenoot AG Vegter in zijn daaraan voorafgaande conclusie nog een ‘reddingspoging’ waagde door in de overweging van het hof dat de verklaring van de niet gehoorde getuige in belangrijke mate steun vond in overige bewijsmiddelen, een compenserende factor te lezen. De Hoge Raad ging hierin niet mee, maar casseerde niet omdat de verdachte onvoldoende belang had bij cassatie op dit punt waarbij werd meegewogen dat de rechter-commissaris compensatiemogelijkheden had geboden voor de beperkingen bij het horen van de betrokken getuige die door toedoen van de verdachte zelf waren ontstaan.