Zie ook C.P.M. Cleiren, De procedure van het beklag tegen niet-vervolging op de schop, Strafblad 2008, p. 539 e.v.
HR, 19-01-2010, nr. 08/04518 H
ECLI:NL:PHR:2010:BK4448
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
19-01-2010
- Zaaknummer
08/04518 H
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK4448
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK4448, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑01‑2010; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK4448
ECLI:NL:PHR:2010:BK4448, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑01‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK4448
- Wetingang
- Vindplaatsen
NbSr 2010/74
Uitspraak 19‑01‑2010
Inhoudsindicatie
Herziening. Vervolging voor het feit waarop de sepotmededeling ziet kan niet worden aangemerkt als een omstandigheid a.b.i. art. 457.1.2 Sv. Ingevolge art. 255.1 Sv jo. art. 12i Sv kan een verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend alsnog worden vervolgd wanneer tegen hem nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of wanneer het Hof n.a.v. een klacht a.b.i. art. 12 Sv van oordeel is dat vervolging had moeten plaatshebben. De verdachte kan aan vorenbedoelde kennisgeving derhalve niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij niet zal worden vervolgd. Hetzelfde geldt voor de met de kennisgeving van niet verdere vervolging vergelijkbare, maar in de wet niet geregelde ‘sepotmededeling’. De aanvrage is ongegrond en wordt ingevolge art. 468 Sv afgewezen.
19 januari 2010
Strafkamer
nr. 08/04518 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kinderrechter in de Rechtbank te Arnhem van 15 september 2008, nummer 05/600438-08 (gevoegd bij nummer 05/601118-08), ingediend door mr. J. Schouten, advocaat te Arnhem, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kinderrechter heeft de aanvrager onder meer ter zake van "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot
niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie indien de Kinderrechter destijds bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat de onder parketnummer 05/600438-08 aangebrachte zaak was geseponeerd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage zal afwijzen.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. In de aanvrage wordt melding gemaakt van een brief van 21 augustus 2007 van inspecteur van politie [verbalisant 1] gericht aan de aanvrager. Deze brief, die ziet op de zaak met parketnummer 05/600438-08, houdt in dat besloten is het opgemaakte proces-verbaal niet in te dienen bij de Officier van Justitie en dat dit betekent dat tegen de aanvrager geen strafvervolging zal worden ingesteld. Desalniettemin is de aanvrager vervolgd voor het feit waarop de sepotmededeling ziet.
4.3. Uit onderzoek dat op verzoek van de Advocaat-Generaal is verricht blijkt dat na overleg met een gemandateerd beoordelaar besloten is tot het seponeren wegens het ontbreken van wettig bewijs, dat vervolgens namens het slachtoffer een klacht als bedoeld in art. 12 Sv is ingediend en dat deze klacht heeft geleid tot het oordeel van de Officier van Justitie dat er wel voldoende bewijs was om over te gaan tot vervolging.
4.4. Uit art. 255, eerste lid, in verbinding met art. 12i Sv volgt dat een verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, alsnog kan worden vervolgd wanneer tegen hem nieuwe bezwaren bekend zijn geworden of wanneer het hof naar aanleiding van een klacht als bedoeld in art. 12 Sv van oordeel is dat vervolging had moeten plaatshebben. De verdachte aan wie een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend, kan aan deze kennisgeving derhalve niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij niet zal worden vervolgd. Hetzelfde zal derhalve hebben te gelden voor de met de kennisgeving van niet verdere vervolging vergelijkbare, maar in de wet niet geregelde "sepotmededeling".
4.5. Hieruit volgt dat de door de aanvrager gestelde omstandigheid dat de onder parketnummer 05/600438-08 aangebrachte zaak was geseponeerd, niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 19 januari 2010.
Conclusie 19‑01‑2010
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
De Kinderrechter te Arnhem heeft aanvrager van herziening bij onherroepelijk geworden vonnis van 15 september 2008 wegens ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ (parketnummer 05/600438-08; gepleegd op 01 mei 2007), ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ (parketnummer 05/601118-08 feit 1; gepleegd op 7/8 juli 2007) en ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen goederen’ (parketnummer 05/601118-08 feit 2; gepleegd in de periode van 1 december 2007 tot en met 31 januari 2008) veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, met de bijkomende beslissingen als vermeld in de aantekening van het mondeling vonnis.
2.
Namens aanvrager is door mr. drs. J. Schouten, advocaat te Arnhem, een aanvraag tot herziening ingediend.
3.
De aanvraag berust op de stelling dat als de rechter er mee bekend was geweest dat de onder parketnummer 05/600438-08 aangebrachte zaak was geseponeerd, het onderzoek van die zaak zou hebben geleid tot niet ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Ter adstructie van deze stelling zijn, voor zover voor de beoordeling van de aanvraag relevant, aan de aanvraag een drietal brieven gehecht:
- —
een brief van inspecteur van politie [verbalisant 1] aan aanvrager van 21 augustus 2007, voor zover hier relevant inhoudende:
‘Betreft : bericht van seponering
Feit: openlijk geweld tegen personen
Datum: 14 juni 2007
Plaats: ARNHEM in VARKENSSTRAAT
Geachte heer/mevr. [aanvrager]
De politie heeft tegen u proces-verbaal opgemaakt voor het hierboven vermelde feit.
Ik heb echter besloten het proces-verbaal niet in te dienen bij de Officier van Justitie.
Dit betekent dat tegen u geen strafvervolging wordt ingesteld.
Wel maak ik u er op attent dat van mijn beslissing een aantekening wordt gemaakt.
De inspecteur van politie.
[verbalisant 1]’
- —
een brief van de raadsman van aanvrager aan inspecteur van politie [verbalisant 1] van 29 augustus 2007, voor zover hier relevant inhoudende:
‘Arnhem, 29 augustus 2008
(…)
Geachte mevrouw/heer [verbalisant 1],
Bijgaande brief ontving [aanvrager] vorig jaar; een zaak tegen hem zou zijn geseponeerd. Het zou hierbij gaan om openlijk geweld op de Varkensstraat in Arnhem op 14 juni 2007. [Aanvrager] begrijpt dit niet goed, omdat hij op 14 juni 2007 in het geheel niet in de Varkensstraat is geweest; wel enige weken eerder (op Koninginnedag). Kan het zijn dat het sepot ziet op de zaak op Koninginnedag (30 april/1 mei 2007)?
Met vriendelijke groet,
J. Schouten’
- —
een brief van inspecteur van politie [verbalisant 1] aan de raadsman van aanvrager van 30 september 2007, voor zover hier relevant inhoudende:
‘Arnhem, 30 september 2008,
Mijnheer J.Schouten,
Naar aanleiding van uw schrijven de dato 29 augustus 2008 betreffende seponeren van de strafzaak tegen [aanvrager] bericht ik U het volgende.
Het proces-verbaal PLO700/07-093495 is onder dossiernummer 07- 006177 ingezonden naar Justitie.
Met betrekking tot [aanvrager] werd bij voorleggen aan justitie besloten tot seponeren over te gaan in deze strafzaak. Het betreft inderdaad de zaak betrekking hebbende op de nacht van 30 april 2007/ 1 mei 2007. Abusievelijk werd in de brief de datum vermeld van 14 juni 2007.
Reden daarvan is dat de aangifte pas werd gedaan op de datum 14 juni 2007, vandaar de foute vermelding van de datum op de brief aan [aanvrager].
Ik hoop U voldoende te hebben geïnformeerd in deze zaak.
Met vriendelijke groet,
De inspecteur van politie
[verbalisant 1]’.
4.
Op mijn verzoek heeft het College van Procureurs-Generaal een onderzoek doen instellen naar de in de strafzaak door de Officier van Justitie genomen beslissingen. Bij brief van 12 augustus 2009 heeft het College van Procureurs-Generaal mij een brief gezonden van de Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissementsparket Arnhem d.d. 5 augustus 2009 met bijlagen. Deze brief houdt onder meer in:
‘De zaak is eerst telefonisch aangemeld bij het Frontoffice van het Openbaar Ministerie, parket Arnhem, op 17 augustus 2007. Toen is na overleg met gemandateerd beoordelaar Essers besloten tot een politiesepot wegens het ontbreken van wettig bewijs (zie frontoffice journaal bijlage I).
In de sepotbrief d.d. 21 augustus 2007 die door de politie is verzonden is abusievelijk een verkeerde pleegdatum genoemd, namelijk 14 juni 2007 in plaats van 30 april 2007 / 1 mei 2007 (bijlage II).
Slachtoffer [slachtoffer] kon zich niet verenigen met dit besluit, en namens hem is een klacht tegen het politiesepot ingediend (bijlage III).
De klacht heeft geleid tot een herbeoordeling van de zaak door Officier van Justitie Graumans. Naar haar oordeel was er wel voldoende bewijs voorhanden om ten aanzien van (onder meer) [aanvrager] over te gaan tot vervolging.
Daarnaast heeft zij op 29 januari 2008 nog enige onderzoeksvragen uitgezet bij de politie (bijlage IV)’.
5.
In de aanvraag wordt het volgende aangevoerd. Toen de strafzaak tegen aanvrager op 15 september 2008 door de Kinderrechter werd behandeld, was op de brief van de raadsman van 29 augustus 2008 nog geen antwoord ontvangen. De Officier van Justitie was naar eigen zeggen niet bekend met de omstandigheid dat de zaak met parketnummer 05/600438-08 zou zijn geseponeerd. Aanvrager is toen bij vonnis van 15 september 2008 veroordeeld, welke uitspraak op 29 september 2008 in kracht van gewijsde is gegaan. Op 1 oktober 2008 werd alsnog het antwoord van inspecteur van politie [verbalisant 1] ontvangen.
6.
Uit de brief van 30 september 2008 kan worden opgemaakt dat ook de brief van 21 augustus 2007 betrekking had op het op 1 mei 2007 gepleegde feit.
7.
Aan de aanvraag ligt kennelijk de stelling ten grondslag dat een verdachte aan een aan de Officier van Justitie toe te rekenen sepotmededeling het rechtens te honoreren vertrouwen kan ontlenen dat hij voor het feit waarop het sepot betrekking heeft nimmer zal worden vervolgd. Die opvatting is niet juist.
8.
Ook al is de verdachte een kennisgeving van niet verdere vervolging gestuurd dan kan hij niettemin worden vervolgd wanneer tegen hem nieuwe bezwaren bekend zijn geworden (art. 255, eerste lid, Sv). Voorts kan een kennisgeving van niet verdere vervolging worden doorbroken door een beslissing tot vervolging van het Hof, genomen op een tijdig (art. 12l, eerste lid, Sv) door een belanghebbende, zoals een slachtoffer, ingediende klacht tegen de beslissing om niet te vervolgen (art. 255, eerste lid jo. 12i Sv).
9.
Anders dan in een kennisgeving van niet verdere vervolging voorziet de wet niet in een sepotmededeling. Daarom zal zeker aan een sepotmededeling niet het rechtens te honoreren vertrouwen kunnen worden ontleend dat de Officier van Justitie hierop niet kan c.q. mag terugkomen. Uiteraard zal de Officier van Justitie daar, gelet op de beginselen van goede procesorde, wel goede gronden voor moeten hebben. Een klacht van het slachtoffer tegen het besluit niet te vervolgen, is gelet op de erkenning die het belang van het slachtoffer bij vervolging in de wet (art. 51a e.v. Sv, art. 336 e.v.) alsmede in op basis van art. 130, vierde lid, Wet RO uitgevaardigde aanwijzingen van het Openbaar Ministerie, zoals de Aanwijzing slachtofferzorg, heeft gekregen1., een goede grond in vorenbedoelde zin.
10.
In het onderhavige geval was de vrijwel meteen na de sepotmededeling ingediende klacht van de ouders van het minderjarige2. slachtoffer aanleiding voor de Officier van Justitie nader onderzoek naar de zaak te (laten) doen en de beslissing tot sepot opnieuw te overwegen. Daarom kan aanvrager aan de sepotmededeling niet het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd. De brief van de inspecteur van politie [verbalisant 1] d.d. 30 september 2008 vormt dus niet een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid, onder 20, Sv.
11.
Deze conclusie strekt tot afwijzing van de aanvraag tot herziening.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑01‑2010
Het slachtoffer [slachtoffer] is geboren op [geboortedatum] 1990, de klacht d.d. 23 augustus 2007 kwam binnen op 28 augustus 2007.