Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/200a
200a Eiser heeft het hem bekende bevrijdende verweer van zijn wederpartij vermeld in zijn dagvaarding; eiser weerspreekt het bevrijdend verweer
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691477:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het gaat om daadwerkelijk door verweerder gevoerde verweren (Snijders (red.), Klaassen, Krans & Meijer 2022/137). Het vermelden van een te verwachten verweer en een weerlegging daarvan kan in sommige gevallen ook zinvol zijn; bijv. indien eiser verwacht dat verweerder een beroep zal doen op verjaring en eiser al bij de dagvaarding een beroep doet op stuitingsbrieven.
Zie ook HR 21 februari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4910, NJ 1969/308 met nt. H. Drion (Reyn/Hilwis).
HR 9 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5156, NJ 2005/468 (Kroymans/Verploegen), besproken door Boonekamp 2006.
In het KEI wetsvoorstel werd slechts vermeld dat art. 111 lid 3 Rv zou worden verplaatst naar art. 30a lid 3 sub f Voorstel KEI Rv en dat dit artikel zou gaan over de verplichting van eiser om in de procesinleiding de verweren en de gronden daarvoor te vermelden (Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 3 (MvT)). Of eiser ook al enigszins dient in te gaan op bevrijdende verweren is in de Kamerstukken niet te lezen. Het kan een logische vervolgstap zijn.
Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 3, p. 98, nr. B., p. 11 (MvT) (Nader Rapport na het advies van de Raad van State) en nr. 5, p. 47 (NV II).
Ahsmann 2020b/3.4.5: ‘De repliek (waarbij het verweer wordt weerlegd) is als het ware geïncorporeerd in de dagvaarding.’ Zij gaat in op de variant dat eiser een bevrijdend verweer weerlegt in zijn dagvaarding.
Zie voor dezelfde procedure ook nr. 157 waar het aspect dat de vordering strekt tot een negatieve verklaring voor recht nader wordt besproken.
HR 6 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2565, RvdW 2017/1063 (Marble House/Cimba); met verwijzing naar HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1185, NJ 2017/286 (Vrolijk/De Best), JBPr 2017/51 met nt. F.J.P. Lock.
Valk 2016b, p. 88 en 89.
HR 21 februari 1969, ECLI:NL:HR:1969:AC4910, NJ 1969/308 met nt. H. Drion (Reyn/Hilwis). Zie conclusie A-G M.H. Wissink ECLI:NL:PHR:2017:648, randnr. 3.12.1-3.13.
Met verwijzing naar HR 18 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:979, RvdW 2013/1254 (Farmerhoeve), HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:459, RvdW 2017/372 (lekkende kelder) en HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:140, RvdW 2017/197, JBPr 2017/23 met nt. F.J.P. Lock (schade aan inventaris).
Marble voldoet in zijn dagvaarding aan zijn substantiëringsverplichting en reageert daarbij tevens op het bevrijdend verweer van Cimba; ook is mogelijk dat Marble in de procedure reageert op het bevrijdend verweer van Cimba.
De woorden ‘kan beschikken’ worden vervangen door ‘beschikt en nog kan beschikken.’
Zoals is aangegeven, kan het verweer van eiser een grondslagverweer zijn (een gemotiveerde betwisting van het bevrijdend verweer) of een contra-bevrijdend verweer. In deze paragraaf wordt alleen het grondslagverweer van eiser behandeld.
Verhouding substantiëringsplicht en bevrijdend verweer
De substantiëringsverplichting van eiser (art. 111 lid 3 Rv: het vermelden van de ‘tegen de eis aangevoerde verweren en de gronden daarvoor’) houdt in dat eiser de door verweerder naar voren gebrachte preprocessuele verweren – in het voortraject al gebleken verweer1 – en de gronden daarvoor in de dagvaarding moet vermelden; eventuele bevrijdende verweren vallen onder deze verplichting. Een korte aanduiding is voldoende. Indien eiser een bevrijdend verweer in zijn dagvaarding vermeldt, leidt dit niet tot bewijslast ter zake.2 De materiële rechtsregel bepaalt de omvang van de stelplicht, niet wat feitelijk wordt gesteld. In dat geval trekt eiser niet bewijslast naar zich toe.3
Reikwijdte substantiëringsplicht
Is eiser ook gehouden in de dagvaarding op de verweren in te gaan en deze al enigszins te weerleggen?4 In de Kamerstukken over art. 111 lid 3 Rv (wijziging in 2002) valt te lezen dat de bedoeling was dat eiser ook een korte reactie zou geven op het door verweerder tot dan toe ingenomen standpunt.5 Ahsmann noemt het weerleggen van het verweer voor de hand liggen in verband met het feit dat geen gelegenheid bestaat voor re- en dupliek;6 zij meent dat de wetgever dit ingaan op verweren toch wel in gedachten had. Ook al is dit juist, haar conclusie dat ingeval van weerleggen van een bevrijdend verweer daarmee de stelplicht van eiser zou worden uitgebreid onderschrijf ik niet. Eiser voldoet in ruime mate aan zijn substantiëringsverplichting. De stelplicht betreft uitsluitend de feitelijke grondslag; voldoen aan de substantiëringsplicht brengt geen bewijsrisico mee. Ook de volledigheidsplicht staat los van de stelplicht. Wat eiser dus (al of niet verplicht) verder vermeldt over het geschil zijn aanvullende feiten die de stelplicht niet uitbreiden. Mijn conclusie is: weerleggen hoeft hij niet, maar mag hij wel en verhoogt zeker de procesefficiëntie. Bedacht moet worden dat met verweer meestal bedoeld zal zijn een grondslagverweer en niet zozeer een bevrijdend verweer. Het weerleggen betreft dan de nadere stelplicht van eiser.
Voorbeeld
De derdeverkrijger Marble House (verder Marble) vordert een verklaring voor recht dat Cimba Management (verder Cimba) zonder recht of titel een ruimte in een haar toebehorend bedrijfspand gebruikt en dat Marble de overeenkomst, die is gesloten tussen Cimba en de rechtsvoorganger van Marble, niet hoeft te respecteren. Cimba stelt hiertegenover dat de Marble wel aan die overeenkomst is gebonden, nu hij de ruimte huurt.7 Het hof heeft de vorderingen van Marble afgewezen; het heeft aannemelijk geacht dat Cimba de ruimte huurt. De Hoge Raad oordeelt dat uitgangspunt is dat degene die zich jegens de rechthebbende beroept op een recht om een goed te houden of te gebruiken, zoals een huurrecht, de stelplicht en bewijslast heeft met betrekking tot de feiten waaruit dat recht volgt.8 Marble hoeft slechts te stellen dat hij eigenaar is. De conclusie van de A-G M.H. Wissink wijkt af van het oordeel van de Hoge Raad. De A-G meende dat bij de verkrijger Marble de bewijslast berust van de stelling dat de overeenkomst geen huur is. Hij verwijst naar publicaties van Valk,9 Meijer en Wattendorff10 en naar de noot van Drion bij de procedure Reyn/Hilwis11 Wissink is van mening dat de vraag of de reactie van Marble op het bevrijdend verweer van Cimba als bevrijdend of bestrijdend heeft te gelden, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle feiten. Hij wil deze kwestie contextgevoelig benaderen.12 Hij betoogt dat de gevorderde ontruiming niet slechts is gebaseerd op het eigendomsrecht van Marble, maar ook op de rechtsgevolgen van zijn uitleg en kwalificatie van de overeenkomst. Marble heeft daarom zo nodig bewijslast van de feiten en omstandigheden die deze uitleg en kwalificatie ondersteunen. Wissink baseert de vordering tot ontruiming van Marble tevens op een beroep op bruikleen; dan is de reactie van Cimba: huur, te zien als een grondslagverweer. Ik onderschrijf de opvatting van Wissink niet: De stelling van Marble waarbij hij een beroep doet op een overeenkomst van bruiklening is m.i. een (al of niet bij voorbaat gedane)13 reactie op het bevrijdend verweer van Cimba dat er sprake is van huur. Wat buiten de stelplicht van eiser valt, komt in beginsel niet voor zijn bewijsrisico. Een partij draagt geen bewijsrisico voor feiten waarvoor zij geen stelplicht heeft. Bewijslast mag alleen worden gekoppeld aan stelplicht.Voor toewijzing van een vordering hoeft eiser niet de afwezigheid van de aangevoerde verweren ten grondslag liggende feiten te stellen en te bewijzen. Het verweer van Cimba is een bevrijdend verweer en de reactie van Marble op dit bevrijdend verweer een grondslagverweer. Bij Marble berust geen bewijsrisico voor feiten waarvoor zij geen stelplicht heeft.
De substantiëringsverplichting beoogt te bewerkstelligen dat het geschil (en niet alleen het standpunt van eiser) bij dagvaarding zo volledig mogelijk in beeld wordt gebracht, opdat de procedure zo efficiënt mogelijk kan worden gevoerd. Eiser is bevoegd te anticiperen op het hem bekende (bevrijdende) verweer door in de dagvaarding gemotiveerd het bevrijdend verweer te bestrijden en stukken over te leggen.
Inhoud bewijsaandraagplicht eiser
In art. 111 lid 3 Rv wordt gesproken over ‘bewijsmiddelen (…) ter staving van de aldus betwiste gronden van de eis’ en daar valt een reactie van de kant van eiser op het bevrijdend verweer niet onder. De bewijsaandraagplicht van eiser betreft bewijsmiddelen die de (betwiste) vordering van eiser ondersteunen. Die verplichting geldt ingeval verweerder preprocessueel een grondslagverweer heeft gevoerd. Dat is ook begrijpelijk: bij eiser berust het bewijsrisico, wanneer verweerder een grondslagverweer voert. Zou de bewijsaandraagplicht worden uitgebreid naar eventuele verweren naar aanleiding van een door verweerder gevoerd bevrijdend verweer, dan zou dit inhouden dat eiser al in dit stadium verplichtingen zou hebben ter zake van feiten die hij uitsluitend gemotiveerd zal moeten betwisten.
Art. 111 lid 3 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht breidt de bewijsaandraagplicht van eiser uit.14 Art. 120 lid 4 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht sluit daarop aan: voldoet eiser niet aan de substantiërings- en bewijsaandraagplicht van art. 111 lid 3 Rv, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht.
Variant a1: beperkte weerlegging door eiser
Mogelijk heeft eiser wel het bevrijdend verweer van verweerder in de procesinleiding weergegeven en enigszins weerlegd, maar doet hij dat zeer beperkt. Een weerlegging van het bevrijdend verweer in de dagvaarding is een voorschot op een gemotiveerde betwisting door eiser. Komt eiser tijdens de mondelinge behandeling met een uitvoeriger reactie op het bevrijdend verweer, dan zal de rechter verweerder in de gelegenheid moeten stellen te reageren op het verweer van eiser.15 Voor het geval eiser later in de procedure niet nader ingaat op dit bevrijdend verweer, zal de rechter beoordelen of de betwisting van het bevrijdend verweer in de procesinleiding voldoende gemotiveerd is geweest (art. 149 Rv).
Variant a2: eiser heeft het verweer van verweerder niet goed weergegeven
Mogelijk is het verweer van gedaagde niet goed weergegeven door eiser. Afhankelijk van hoe verweerder zijn verweer heeft weergegeven in zijn conclusie van antwoord, kan de rechter in zijn vonnis waarin hij de mondelinge behandeling beveelt verweerder om nadere inlichtingen vragen en verweerder eventueel om een (schriftelijk) nadere uitleg vragen.
De rechter zal een mondelinge behandeling bevelen; zie nr. 200b vanaf het (vette) kopje Mondelinge behandeling.