Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/200d
200d Eiser heeft het bevrijdend verweer niet vermeld in de dagvaarding; na de conclusie van antwoord of tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat eiser bekend was met het bevrijdend verweer
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691963:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie Novakovski 2006, p. 4 linkerkolom.
Van het verstrekken van onjuiste informatie dienen advocaten zich te onthouden (art. 8 van de Gedragsregels voor Advocaten). Een advocaat die in de dagvaarding opnam dat hem geen verweer bekend was, kreeg een waarschuwing opgelegd (Hof van Discipline 14 juni 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:102).
Giesen (Asser Procesrecht 1 Giesen 2015/81) en Van Schaick (Asser Procesrecht 2 Van Schaick 2022/60) besteden aandacht aan het feit dat eisende partijen maar mager voldeden aan hun verplichtingen.
Zie bijv. Rb. Limburg 23 augustus 2017, ECLI:NL:RBLIM:2017:8075.
Kamerstukken II 1999/2000, 26 855, nr. 5, p. 51 en 52, Kamerstukken I 2001/02, 26 855, nr. 16, p. 23.
Rb. ‘s-Hertogenbosch 11 november 2009, ECLI:NL:RBSHE:2009:BK5649, NJF 2010/76. [De vordering van] eiser werd i.c. niet ontvankelijk verklaard. Zie ook Rb. Limburg 24 januari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:687 (‘geen verweer gevoerd’).
Heeft eiser een bevrijdend verweer niet vermeld in de dagvaarding, dan kan later blijken op grond van overgelegde bescheiden dat eiser wel op de hoogte was van een te voeren bevrijdend verweer.1 Op het niet naleven van de substantiëringsverplichting door eiser is geen wettelijke sanctie gesteld. Het enkele feit dat in de dagvaarding is opgemerkt dat van verweerder geen verweer bekend is, terwijl later blijkt dat die mededeling niet klopt, leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding (art. 120 lid 4 Rv).2 Als uitgangspunt geldt dat indien verweerder zich naar behoren op de vordering heeft kunnen verweren (schriftelijk of bij de mondelinge behandeling), hij niet in zijn procesbelangen is geschaad.
Wanneer eiser willens en wetens niet aan zijn substantiëringsverplichting heeft voldaan en niet vermeldt dat de wederpartij preprocessueel een beroep heeft gedaan op een bevrijdend verweer,3 terwijl later blijkt dat eiser ten tijde van de dagvaarding op de hoogte moet zijn geweest van het bevrijdend verweer, kan deze opstelling in strijd zijn met de regels van de goede procesorde. Aan bewust achterhouden van informatie kan de rechter een sanctie verbinden.
Sanctie?
Repeatplayers namen de substantiëringsplicht met de nodige korrels zout.4 Er zijn verschillende voorbeelden te noemen waarbij incassobureaus het niet zo nauw namen met de met de stelplicht, de substantiëringsplicht en waarheids- en volledigheidsplicht.5
De eisende partij liet door haar handelen de kans ontstaan dat bij een niet verschijnen van de wederpartij de rechter de vordering (bij verstek) zou toewijzen op grond van onvolledige en onjuiste informatie. Ook de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht stelde naar aanleiding van het advies van de Expertgroep modernisering burgerlijk procesrecht dat rechters doorgaans niet (voldoende serieuze) gevolgen verbinden aan (evidente) niet-nakoming van de genoemde verplichtingen (Advies nr. 56). De rechter kan wanneer een partij een wettelijke verplichting heeft geschonden daaraan de consequentie verbinden die hem geraden voorkomt en bijvoorbeeld een kostenveroordeling uitspreken (art. 237 lid 1 Rv), een late wijziging weigeren wegens strijd met de goede procesorde of nieuwe feiten of bewijs weigeren.
Art. 120 lid 4 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht wordt enigszins aangepast: de rechter kan ingeval eiser niet voldoet aan de substantiëringsverplichting en bewijsaandraagplicht daaraan de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.6 Dit is codificatie van bestaand recht.
De rechter kan overwegen dat eiser er mee bekend was dat verweerder dit bevrijdend verweer voerde – dat de preprocessuele opstelling van verweerder duidelijk was –, en dat eiser bij de dagvaarding en ter voorbereiding van de mondelinge behandeling van partijen de mogelijkheid heeft gehad hierop te reageren.
Voorbeeld
Eiseres (institutioneel verhuurster) had niet voldaan aan haar substantiëringsverplichting door aan te geven dat de wederpartij geen inhoudelijk, relevant verweer had gevoerd en had het geschil gepresenteerd als een standaard huurincasso, terwijl later blijkt dat de weren van de huurder beschouwd konden worden als een beroep op opschorting c.q. verrekening met een vordering in reconventie; eiseres en haar gemachtigde waren daarmee bekend en hadden de relevantie hiervan moeten onderkennen.7
Zo zou bijvoorbeeld het aanbod van eiser bij de mondelinge behandeling bepaalde bescheiden in het geding te brengen ter weerlegging van het bevrijdend verweer, kunnen worden gepasseerd op grond van strijdig met de regels van een goede procesorde (op grond van art. 20 lid 1 Rv; waken voor onredelijke vertraging van de procedure en art. 85 lid 1 en 3 Rv; plicht om stukken waarop partijen zich wensen te beroepen tijdig in het geding te brengen).