Rb. Limburg, 23-08-2017, nr. 5930065 CV EXPL 17-3666
ECLI:NL:RBLIM:2017:8075
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
23-08-2017
- Zaaknummer
5930065 CV EXPL 17-3666
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2017:8075, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 23‑08‑2017; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2017/4418
Uitspraak 23‑08‑2017
Inhoudsindicatie
Is een ‘gevorderde factuur’ waarvan de ‘verleende diensten’ als zodanig niet betwist zijn, een voldoende basis voor een door een ‘tandzorgkliniek’ in Best gecedeerde vordering? Of is op zijn minst een voldoende onderbouwd beroep op een onderliggende geneeskundige behandelingsovereenkomst nodig en mankeert het in deze zaak van een 25-jarige die zijn gehele gebit met noodlottig gevolg laat trekken, aan ‘informed consent’?.
RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer 5930065 CV EXPL 17-3666
Vonnis van de kantonrechter van 23 augustus 2017 (bij vervroeging)
in de zaak
de besloten vennootschap INFOMEDICS FACTORING B.V. (handelend onder de naam “INFOMEDICS”)
gevestigd en kantoorhoudend te Almere
hierna ook aan te duiden als “Infomedics”
eisende partij
gemachtigde een ongenoemd gelaten persoon ten kantore van “Yards deurwaardersdiensten bv” te Almere
tegen
[gedaagde]
wonend te [woonplaats 1] aan de [adres]
hierna ook aan te duiden als “ [gedaagde] ”
gedaagde partij
in persoon procederend, althans met bijstand van [naam familielid] te [woonplaats 2] (familielid)
Omdat Infomedics naliet de naam te noemen van de natuurlijke persoon die haar gemachtigde (een rechtspersoon) in rechte vertegenwoordigt, kan niet vastgesteld worden of de conclusie van repliek ondertekend is op een wijze die voldoet aan het bepaalde in art.83 Rv. Nu dit processtuk desondanks door de rolrechter op 28 juni 2017 geaccepteerd is, zullen daar geen voor Infomedics nadelige consequenties aan verbonden worden.
De procedure
INFOMEDICS heeft [gedaagde] bij dagvaarding van 12 april 2017 in rechte betrokken voor een vordering als uiteengezet in het exploot van dagvaarding. Tegelijk daarmee zijn enige ongenummerde fotokopieën als ‘bijlage’ dan wel ‘productie’ (de eisende partij gebruikt in de exploottekst beide kwalificaties) betekend. Infomedics verwijst in het exploot naar een beweerdelijk ‘op 28/05/2017 verzonden’ stuk, terwijl de productie een gekopieerde brief van 28 februari 2017 met bijlagen is.
[gedaagde] heeft op de eerste rolzitting waarvoor hij opgeroepen was, te weten op 3 mei 2017, mondeling geantwoord / verweer gevoerd. Hij heeft bij die gelegenheid verwezen naar enige overgelegde verklaringen zonder vermelding van de herkomst en/of ondertekening.
De bij die gelegenheid toegezegde ‘second opinion van een tandheelkundige’ - althans iets dat daarvoor moet doorgaan - is buiten de rolzitting om in de vorm van een pakketje niet ondertekende stukken op 16 mei 2017 ter griffie ontvangen en aan Infomedics doorgestuurd.
Vervolgens heeft Infomedics op 28 juni 2017 van repliek gediend onder bijvoeging van een reeks gefotokopieerde deelfacturen (prod.1) alsmede de nadere producties 2, 3, 4 en 5.
[gedaagde] heeft voor de rolzitting van 26 juli 2017 bij wijze van dupliek een wederom niet ondertekend stuk met bijlagen ingediend of doen indienen, klaarblijkelijk opgesteld door de niet als formeel gemachtigde optredende [naam familielid] . Hij heeft volhard bij zijn verweer.
Hierna is vonnis bepaald. De uitspraak is - vervroegd - op vandaag gesteld.
Het geschil
INFOMEDICS vordert de veroordeling van [gedaagde] - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - tot betaling van € 3 844,87 (ten onrechte voor het geheel als ‘hoofdsom’ aangemerkt), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 3 353,18 in hoofdsom vanaf 21 maart 2017 tot de voldoening. Ook wenst Infomedics vergoeding te verkrijgen van de aan haar zijde te liquideren proceskosten, eventueel vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van een daartoe strekkend veroordelend vonnis. Infomedics baseert haar op één nota stoelende hoofdvordering van € 3 353,18 op een aan haar gecedeerde vordering van de ‘zorgaanbieder’ “C.D.C Complete Tandzorg”, [naam directeur] te Best. De factuur zou dateren van 21 september 2016 en van het aan [gedaagde] gefactureerde bedrag van € 4 195,28 zou slechts € 842,19 betaald en verder niets gecrediteerd zijn, zodat per saldo € 3 353,18 resteert. Kennelijk, maar Infomedics ging daar eerst bij repliek op in, vloeide de rekening voort uit een opeenvolging van in de tijd gespreide tandheelkundige (be)handelingen. Een overeenkomst waarop die ‘door de zorgaanbieder verrichtte’ (bedoeld zal zijn: verrichte) handelingen berustten, is bij exploot niet genoemd, laat staan overgelegd.
In het omstandige en onnodig ingewikkeld geformuleerde exploot stelt Infomedics zich op het standpunt dat [gedaagde] in gebreke gebleven is ‘de factuur/facturen’ te voldoen. En dat in weerwil van ‘toegezonden’ schriftelijke herinneringen en aanmaningen van ‘CMIB Incassobureau B.V.’ te Almere. Zij acht [gedaagde] ter zake in verzuim ‘sinds het verstrijken van de betalingstermijn van de nota’ (volgens haar komt op die nota een gehanteerde termijn van 28 dagen voor). Tot 21 maart 2017 brengt Infomedics [gedaagde] naast de onbetaald gelaten hoofdsom van € 3 353,18 een niet nader gespecificeerd bedrag van € 31,37 aan vervallen geachte wettelijke rente in rekening. Een renteberekening is niet overgelegd. Een tevens gevorderd bedrag van € 460,32 aan buitengerechtelijke invorderingskosten baseert Infomedics op de ‘verzending’ van de reeds genoemde brief met de dagtekening ‘28/05/2017’, die het karakter van een zogeheten veertiendagenbrief had. Op de optelsom van gevorderde bedragen, € 3 844,87, brengt Infomedics tot slot een ‘door gedaagde in mindering voldaan’ bedrag van 0,00 in aftrek.
INFOMEDICS weerspreekt in voortgezet debat hetgeen [gedaagde] bij antwoord d.d. 3 mei 2017 inclusief de latere schriftelijke aanvulling tegen de vordering ingebracht heeft. Opnieuw laat zij na een overeenkomst van geneeskundige behandeling als basis van haar vordering te noemen, laat staan over te leggen. Wel wordt gerept van een door [gedaagde] voorafgaand aan het intakegesprek in Best ingevuld intakeformulier (prod.3 is een kopie van dit ongedateerde en niet van een handtekening voorziene formulier). Er zou vervolgens - mede met het oog op de te verwachten kosten - een behandelplan opgesteld zijn voor het vervaardigen van een kunstgebit (en daaraan voorafgaande handelingen / verrichtingen). Een dergelijk plan is door Infomedics echter ook niet overgelegd. ‘De gevorderde factuur’ (Infomedics bedoelt: de aan de vordering ten grondslag liggende factuur) zou zien op verrichtingen van de ‘zorgaanbieder’ (verder: CDC) in het tijdvak 11 juli 2016 tot en met 7 september 2016, althans op behandeling op de twee genoemde data. Vreemd is dat het als eerste productie overgelegde stuk niet de bij exploot genoemde datum 21 september 2016 draagt, doch de factuurdatum ‘07-10-2016’ vermeldt. Infomedics acht doorslaggevend dat ‘gedaagde op geen enkele wijze de diensten betwist’ (zij bedoelt: niet betwist dat die ‘diensten’ als zodanig plaatsgevonden hebben). Zij legt verder nog speciaal accent op het volgende. In een verklaring van ‘kwaliteitsmanager’ [naam kwaliteitsmanager] van CDC (prod.2) verwerpt deze namens de ‘zorgaanbieder’ de klachten zoals die van de kant van [gedaagde] aan de kantonrechter voorgelegd zijn.
Wel erkent Infomedics dat [gedaagde] al op 8 september 2016 (de dag na het aanmeten van het kunstgebit) zich telefonisch bij CDC meldde met een klacht / probleem. Daarvoor zijn hem toen suggesties gedaan, die uitgingen van het gegeven dat hij ‘moest wennen aan de prothese’. Vervolgens is er op 27 september 2016 wederom telefonisch contact geweest, waarna [gedaagde] op 28 november 2016 een ‘nazorg behandeling ondergaan’ heeft. ‘Botuitsteeksels’ zijn daarbij niet waargenomen door ‘de zorgaanbieder’. De naam van een behandelend tandarts is niet genoemd. Blijkens een e-mailbericht van 22 december 2016 was [gedaagde] ervan overtuigd dat het kunstgebit ‘nooit zou gaan werken’. Hij had het al 3½ maand niet in gehad en vroeg wat nu de opties waren. Die ontevredenheid kon volgens CDC / Infomedics echter niet leiden tot opschorting van de betaling, temeer nu ‘de zorgaanbieder’ niet in gebreke gesteld was. Op 10 januari 2017 heeft [gedaagde] een nieuw consult gehad, waarbij ‘de tandarts’ hem adviseerde een psycholoog en/of het CBT (Centrum voor Bijzondere Tandheelkunde) te raadplegen. [gedaagde] heeft hierna nagelaten in te gaan op het ‘aanbod van de zorgaanbieder’ om een controleafspraak te maken voor het verhelpen van de klachten. Het ‘medisch dossier’ (een als prod.4 overgelegd stuk van twee pagina’s met gegevens over behandelingen en ‘nazorg’) getuigt hier volgens Infomedics van.
Nu vaststaat dat ‘gedaagde de diensten erkent’ en dus (betaling van) de tandartsnota verschuldigd is (aan Infomedics), ‘kon niet anders dan van eiseres worden verlangt (sic!) om gedaagde in rechte te betrekken’. Infomedics meent dat het geheel van haar vorderingen ‘gereed ligt voor toewijzing’. De ‘zorgaanbieder’ heeft voldaan aan zijn verplichtingen, het vervaardigen van een kunstgebit en de daarop betrekking hebbende nazorg. Bij exploot volstond Infomedics met een globaal bewijsaanbod dat naar het bewijsobject noch naar de bewijsmiddelen ook maar enige concretisering bevat. In voortgezet debat heeft zij weliswaar enige schriftelijke stukken ingebracht, maar nagelaten daaromtrent (liefst specifiek) bewijs aan te bieden. Sterker nog: zij heeft haar eerdere globale bewijsaanbod niet eens herhaald.
Het verweer van [gedaagde] stoelt enerzijds op het oordeel dat uitermate ondeugdelijk werk geleverd is in de vorm van een ‘waardeloos stukje gebitsprothese’ dat niet in de kaak past in verband met het niet of onvoldoende rekening houden met ‘te grote botuitsteeksels’. Dit oordeel velt niet alleen [gedaagde] zelf of zijn oom [naam familielid] als zijn penvoerder, maar wordt naar beider zeggen gedeeld door de geraadpleegde tandtechnieker [naam tandtechnieker] te [vestigingsplaats] , tandheelkundig centrum Emma Tandartsen te Brunssum (tandarts [naam tandarts] , die [gedaagde] doorverwees voor een implantaatbehandeling) en Trail Centre Implantologie in Heerlen. In verband met de constateringen van deze deskundigen heeft [gedaagde] (althans zijn oom) inmiddels een klacht ingediend bij de inspectie voor de gezondheidszorg over de wijze van behandeling door CDC. De inspectie neemt naar zijn zeggen de zaak hoog op. Intussen stelt [gedaagde] zich op het standpunt niet te hoeven betalen voor zulke wanprestatie.
Daar komt bij dat [gedaagde] , geboren op [geboortedatum] 1991 en dus ten tijde van de intake in Best begin september 2016 net 25 jaar oud, door CDC op het verkeerde been gezet is. Hij is in eerste instantie niet door een tandarts gezien en geadviseerd, maar door een zekere [naam directeur] , (een van de) manager(s) van CDC en/of de directeur. Die wel als tandarts gepresenteerde persoon (die volgens [gedaagde] zich daarmee op strafbare wijze schuldig maakte aan ‘titelmisbruik) gaf hem het advies al zijn tanden en kiezen (ook de gezonde) te laten trekken en te laten vervangen door een gebitsprothese. Dit was niet alleen onnodig maar ook onwenselijk. Uit de gespecificeerde factuur blijkt ook dat hetgeen nu in rekening gebracht wordt, uitsluitend ziet op de ‘trekoperatie’, omdat alle kosten van (nood)kunstgebit al aan de ziektekostenverzekeraar doorberekend en door deze vergoed zijn (de door Infomedics gememoreerde betaling van € 842,10). De ziektekostenverzekeraar heeft geen controle op de rekening en/of de verrichte werkzaamheden toegepast. Uit die nota blijkt ook dat het trekken van tanden/kiezen veelal moeizaam ging. [gedaagde] heeft daarom aangekondigd ‘bij de tegenpartij’ (bedoeld zal zijn CDC) schadevergoeding te gaan claimen voor het onrechtmatig verwijderen van tanden en kiezen en de daarmee veroorzaakte kosten van nadere tandheelkundige behandeling en herstel.
[gedaagde] heeft in zijn beide conclusies verwezen naar de door hemzelf samengevatte opinie van de na behandeling bij CDC door hem geraadpleegde deskundigen op tandheelkundig gebied. Strikt genomen waren die opvattingen niet op schrift verwoord als herkenbare ‘second opinion’. Wel bevindt zich bij de stukken een drieregelig deeloordeel van tandarts [naam tandarts] te Brunssum d.d. 11 mei 2017 die correctie van een ‘scherpe botkam’ als veroorzaker van een protheseprobleem wenselijk acht en die tevens een doorverwijzing afgaf voor implantaatplaatsing. Ook verwijst [gedaagde] naar op internet aangetroffen klachten van andere personen die zich door de behandeling bij CDC benadeeld en gekrenkt voelen: al die klachten wijzen in dezelfde richting volgens [gedaagde] . In een radio- of televisierubriek van de omroep NCRV (“De Bron”) is hier aandacht aan besteed, onder meer door benadeelden aan het woord te laten. Volgens [gedaagde] worden niet alleen de ‘patiënten’ ernstig benadeeld (zelfs voor het leven getekend) maar worden door CDC ook de verzekeraars opgelicht.
De beoordeling
Gelet op de aard en inhoud van het ernstig te nemen verweer van [gedaagde] had alleszins voor de hand gelegen dat Infomedics niet volstaan had met het aan het woord laten van een ‘kwaliteitsmanager’ ( [naam kwaliteitsmanager] , volgens [gedaagde] de dienstdoende tandartsassistente van CDC). Zij had in plaats daarvan van stap tot stap een deugdelijke - liefst door een tandheelkundige bevestigde - verantwoording behoren te (laten) geven van de handelwijze van CDC wier factuur van 21 september of 7 oktober 2016 onderwerp van debat is. Nu [gedaagde] iedere rechtvaardiging aan de nota ontzegt, zal zorgvuldig nagegaan moeten worden of de aan Infomedics gecedeerde vordering van CDC een voldoende rechtsbasis én feitelijke onderbouwing (gekregen) heeft. Juist van een professionele procespartij als Infomedics en haar gemachtigde (die zich bij exploot als ‘repeatplayer’ meent te mogen beroepen op een zekere voorkeursbehandeling in de vorm van het geheel schriftelijk volvoeren van de procedure) mag meer verwacht én verlangd worden dan wat hier aan argumenten en bewijsmateriaal ingebracht is. Het feit dat de in persoon procederende [gedaagde] in zijn verweer hier en daar steken laat vallen en bijvoorbeeld geen second opinion overgelegd heeft die deze naam kan dragen, rechtvaardigt nog niet dat Infomedics de bij antwoord verwoorde opinies van andere behandelaars dan CDC zo laconiek meent te mogen afdoen. Zelfs het feit dat [gedaagde] tot dusver naliet buiten rechte CDC aansprakelijk te stellen en zelfs in rechte geen tegenvordering instelde, maakt hoogstens dat hij in deze procedure geen beroep kan doen op enige vorm van verrekening, maar impliceert niet dat daarmee de vordering van Infomedics ‘voor toewijzing gereedligt’.
Zoals [gedaagde] onweersproken gesteld heeft, ziet het restant van de factuur (na vergoeding van de kosten van een noodgebit door de verzekeraar) ‘slechts’ op de deels als ‘moeizaam’ beschreven extractie-activiteiten die de bij repliek eufemistisch als tandheelkundig adviseur omschreven CDC-directeur [naam directeur] ten aanzien van [gedaagde] noodzakelijk en wenslijk achtte. De naam van [naam directeur] als ‘zorgaanbieder’ - zonder het vermelden van de naam van een tandarts die zich voor de behandeling verantwoordelijk voelt - in de bij exploot verschafte behandelgegevens is volstrekt misplaatst. Infomedics bestrijdt immers niet dat [naam directeur] geen medicus / tandarts is, ook al heeft hij direct financieel belang bij de omzet van CDC en dus bij het werk van de volgens [gedaagde] in een latere fase ‘ingehuurde’ tandarts(en). Opmerkelijk in dit verband is ook het zogenaamde ‘medisch dossier’ dat Infomedics - zonder enig respect van haar kant of die van CDC voor de mogelijke vertrouwelijkheid van de daarin vermelde gegevens - overgelegd heeft (prod.4). Dit document noemt nergens een naam van een medisch behandelaar. Waar [gedaagde] aangeduid wordt als ‘de heer’ of ‘meneer’ jegens wie een bepaalde handeling verricht of met wie een bepaald gesprek gevoerd is, blijft aan de zijde van CDC de handelende persoon geheel in het duister. Boven of onder het bewuste document noch per handeling is vermeld óf daar een medicus / tandarts bij betrokken was, laat staan wie dat was. Terecht stelt [gedaagde] dan ook aan de orde (overigens zonder dat hij deze term in de mond nam) of er bij deze ‘aanpak’ van de tandheelkundige behandeling van de aanvang af sprake geweest is van ‘informed consent’.
Allereerst is daarbij de uiterst gebrekkige intake relevant, zeker nu deze blijkt te berusten op een vodje papier (prod.3) dat weliswaar een voorgedrukte naam en adres en een met pen aangekruiste eigen opvatting over de mate van angst voor de tandarts (‘extreem bang’) bevat, maar geen datum, geen ondertekening en geen beschrijving van de concrete wensen van de invuller voor zowel de voortgang als het te bereiken doel. Een verslag van het beoogde intakegesprek van de hand van [naam directeur] bevindt zich evenmin bij de stukken, laat staan dat zo’n verslag uitdrukkelijk door [gedaagde] geaccordeerd blijkt te zijn. Veel erger is dat er kennelijk in de tussentijd wel een ‘behandelplan’ gemaakt is waarop een kostenbegroting gebaseerd zal zijn, maar dat dit plan zich niet bij de processtukken bevindt, terwijl ook nergens uit blijkt dat dit uitdrukkelijk met [gedaagde] besproken en aan hem uitgereikt is. In dit verband behoeft geen verbazing te wekken dat Infomedics haar vordering slechts baseert op een factuur en niet op een welomschreven overeenkomst van geneeskundige behandeling en op de daarvoor vereiste specifieke feitelijke handelingen. Nog meer dan bij de overeenkomst in het algemeen in het civiele recht al geldt ten aanzien van de noodzaak van het precies op elkaar aansluiten van aanbod en aanvaarding, staat bij de geneeskundige behandelingsovereenkomst de eis van ‘informed consent’ centraal. Duidelijk moet zijn dat de voor- en nadelen en mogelijke risico’s van een voorgenomen behandeling aan de hand van deugdelijk voorafgaand onderzoek met de patiënt besproken en door deze volop begrepen zijn, zodat diens keuze in vol bewustzijn gemaakt kon worden en uiteindelijk ook gemaakt is. Uit alles blijkt in het onderhavige geval dat het hoogst twijfelachtig is of door CDC (en met haar Infomedics) aan alle redelijkerwijs te stellen voorwaarden voor een volwaardige wilsovereenstemming voldaan is. Nu Infomedics ook geen concreet bewijs op dit onderdeel aangeboden heeft, moet er van uitgegaan worden dat CDC op ontoereikende gronden en mede in het licht van de leeftijd van de ‘patiënt’ (25 jaar !) overgegaan is tot het verrichten van de extractiehandelingen (inclusief voorbereiding, begeleiding en ‘nazorg’) waarvan zij thans vergoeding verlangt.
De afwijzing van de vordering tot betaling van € 3 353,18 brengt op zichzelf al mee dat van een verplichting tot betaling van wettelijke rente en vergoeding van onnodig en/of prematuur gemaakte kosten van incasso geen sprake kan zijn. Voor die nevenvorderingen heeft bovendien te gelden dat eisende partij weliswaar uitgaat van buiten rechte ingetreden betalingsverzuim, maar zulk verzuim naar datum noch rechtsgrond in voldoende mate concretiseert. Bij eventueel aan de orde zijnde beoordeling van de beide nevenvorderingen had de aanspraak getoetst dienen te worden aan de verzuimregeling in § 2 van Boek 6 Afdeling 9 BW in combinatie met de artikelen 6:96 BW (incassokosten) en 6:119 BW (wettelijke rente). Waar Infomedics stelt of lijkt te impliceren dat de nota van 21 september 2016 (of was het toch 7 oktober 2016?) een fatale termijn van 28 dagen in de zin van art. 6:83 aanhef en sub a. BW in zich draagt, kan de kantonrechter haar daarin niet volgen. De factuur formuleert het immers zo, dat de aangeschreven persoon slechts vriendelijk ‘verzocht’ wordt binnen 30 dagen het factuurbedrag te voldoen. Een termijn die ten enenmale een fataal karakter ontbeert en dus geen vervaltermijn mag heten. Bij gebreke van zo’n termijn had Infomedics dus moeten terugvallen op de weg van ingebrekestelling (art. 6:82 BW) om verzuim van [gedaagde] te doen intreden. Dat zij die weg succesvol bewandeld heeft en wanneer / hoe, is evenmin met zoveel woorden gesteld, ermee rekening houdend dat Infomedics zelfs ten aanzien van de veertiendagenbrief met dagtekening 28 februari 2017 niet meer heeft gesteld dan dat zij deze ‘verzonden’ heeft. Voor een geslaagd beroep op het met zo’n brief beoogde effect had Infomedics op zijn minst moeten stellen dat [gedaagde] de brief met de daarin verwerkte wilsverklaring ontvangen heeft (art. 3:37 lid 3 BW). Dat dit niet vanzelf spreekt, moge blijken uit het feit dat Infomedics in de exploottekst een verzenddatum noemt die ligt na de dagvaardingsdatum Ook hier geldt dat Infomedics uiterst slordig omspringt met haar gemotiveerde stelplicht, maar ook nalaat voldoende concreet en/of gespecificeerd (naar onderwerp en middel) bewijs aan te bieden.
Bij deze uitkomst van het processuele debat zal Infomedics als de geheel in het ongelijk gestelde partij veroordeeld worden tot betaling van de kosten van de procedure. Zij wordt daarom veroordeeld aan [gedaagde] een bedrag van € 50,00 aan geschatte kosten van advies, correspondentie en bezoek aan de rolzitting te vergoeden die hij noodzakelijkerwijs voor zijn verweer heeft moeten maken. Omdat daarom niet gevraagd is, dient omtrent dit kostenoordeel uitvoerbaarverklaring bij voorraad achterwege te blijven. De kantonrechter gaat er desondanks van uit dat Infomedics binnen veertien dagen na vonnisdatum - althans na het moment dat [gedaagde] opgave gedaan heeft van een daarvoor te gebruiken bankrekening aan de gemachtigde van Infomedics - tot betaling overgaat.
De beslissing
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
- De vordering van Infomedics wordt afgewezen.
- Infomedics wordt verwezen in de proceskosten, zodat zij veroordeeld wordt een bedrag van € 50,00 aan kosten aan [gedaagde] te vergoeden door overmaking van een dergelijk bedrag op diens bankrekening uiterlijk veertien dagen nadat zij door [gedaagde] over dit betaaladres geïnformeerd zal zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.W.M.A. Staal en is in het openbaar uitgesproken.
Type HS