Einde inhoudsopgave
RvdW 2019/104
Heling; concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van bij verdachte aangetroffen geldbedragen.
HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
18 december 2018
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, Y. Buruma, M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens, A.E.M. Röttgering
- Zaaknummer
17/01030
- Conclusie
A-G mr. A.J. Machielse
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS70120:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2018:2352, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑12‑2018
ECLI:NL:PHR:2018:1014, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑09‑2018
Beroepschrift, Hoge Raad, 06‑12‑2017
- Wetingang
Essentie
Heling. Oordeel dat verdachte geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van de bij hem aangetroffen geldbedragen, is niet zonder meer begrijpelijk.
Samenvatting
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, waarbij het aan het OM is om bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. In dat geval mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.