GHB is de afkorting van gamma-hydroxy-boterzuur, een drug die in het verleden werd gebruikt als narcosemiddel en als middel tegen slapeloosheid.
HR, 04-10-2022, nr. 22/01550
ECLI:NL:HR:2022:1324
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2022
- Zaaknummer
22/01550
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1324, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:666
ECLI:NL:PHR:2022:666, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1324
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑06‑2022
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2022-0269
SR-Updates.nl 2022-0188
GJ 2022/131
Uitspraak 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag ex art. 552a Sv na vordering van gegevens (medisch dossier van kind) bij ziekenhuis i.v.m. onderzoek naar poging doodslag/zware mishandeling door moeder. Medisch verschoningsrecht, art. 218 Sv. Is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van afgeleid verschoningsrecht rechtvaardigen? Ziekenhuis beroept zich op afgeleid verschoningsrecht m.b.t. de vordering van het medisch dossier van 3-jarig kind v.zv. dat ziet op de ziekenhuisopname waarbij GHB is aangetroffen in bloed van het kind. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:1999:ZD7280, HR:2017:1205 en HR:2004:AO5070 m.b.t. zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin belang dat waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven verschoningsrecht. Rb heeft van belang geacht dat (i) het gaat om verdenking van ernstig strafbaar feit t.a.v. zeer jong kind, (ii) in het bloed van kind aanzienlijke hoeveelheid GHB is aangetroffen, terwijl in slaapkamer van verdachte een flesje GHB is aangetroffen en meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte waaronder GHB, (iii) de gevorderde gegevens alleen betrekking hebben op opname van kind op opnamedag, (iv) forensisch arts van NFI brongegevens nodig heeft om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in bloed van het kind en welke gevaren dit met zich bracht en (v) deze gegevens bovendien niet op andere wijze zijn te verkrijgen. M.b.t. de onder (iv) en (v) vermelde omstandigheden heeft Rb kennelijk o.g.v. mededelingen van OvJ over achtergrond van de vordering van de gegevens, als vaststaand aangenomen dat de door OM aangezochte forensisch arts het geheel aan medische “brongegevens” m.b.t. ziekenhuisopname van het kind op de opnamedag nodig heeft om “gedegen” forensisch onderzoek te kunnen doen naar gevaar waaraan kind heeft blootgestaan door de in zijn bloed aangetroffen GHB. Daaruit volgt dat informatie waarvan OM op andere, indirecte wijze kennis heeft gekregen en mogelijk bij de instantie Veilig Thuis op te vragen informatie voor dat forensisch onderzoek niet volstaat, mede in aanmerking genomen dat daarbij de juistheid en volledigheid van deze indirect verkregen of te verkrijgen medische informatie niet kan worden vastgesteld. Gelet op dit een en ander getuigt oordeel Rb dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld niet van onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel (ook in licht van wat namens klaagster is aangevoerd) toereikend gemotiveerd. Volgt verwerping. CAG: anders.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01550 Bv
Datum 4 oktober 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 april 2022, nummer RK 21/012880, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster]
,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de klaagster.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft R.J. van Eenennaam, advocaat te Leiden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat het klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het afgeleid verschoningsrecht van de klaagster rechtvaardigen.
2.2
De conclusie van de advocaat-generaal houdt het volgende in over de achtergrond van deze zaak:
“Op 31 december 2020 is de toen driejarige [betrokkene 1] met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Hij was buiten bewustzijn, slap en had afwijkende pupillen. Ook leek sprake te zijn van verwaarlozing. In zijn bloed werd een zeer hoge concentratie GHB aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is (kennelijk door de artsen van het ziekenhuis) een melding gedaan bij een vertrouwensarts van Veilig Thuis dat er mogelijk sprake zou zijn van kindermishandeling. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de moeder van [betrokkene 1] is als verdachte aangemerkt van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft het openbaar ministerie met een machtiging van de rechter-commissaris ex art. 126nf Sv (een deel van het) het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft dit, in samenspraak met de betreffende kinderartsen, met een beroep op het afgeleid verschoningsrecht geweigerd en een klaagschrift ex art. 98 Sv ingediend bij de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de klaagster een afgeleid verschoningsrecht toekomt (en impliciet dat de gevorderde stukken hieronder vallen) en geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. Het beklag is ongegrond verklaard en de rechter-commissaris heeft inbeslagname toegestaan van het medisch dossier voor zover dit betrekking heeft op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. Verder heeft de rechter-commissaris beslist dat hiervan slechts kennis kan worden genomen als onherroepelijk is beslist op een eventueel art. 552a Sv-beklag. De klaagster heeft vervolgens een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] aan de rechter-commissaris toegezonden met een versleuteling, onder de toezegging dat indien onherroepelijk is beslist dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken, het wachtwoord zal worden nagezonden.
Namens de klaagster is daarna een art. 552a Sv-klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, waarin wederom een beroep is gedaan op het afgeleid verschoningsrecht en is verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van het medisch dossier.”
2.3.1
Het klaagschrift van de klaagster houdt onder meer het volgende in:
“Buitenproportioneel
19. Daarnaast meent klaagster dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim buitenproportioneel zou zijn.
20. In de beschikking van de RC staat vermeld dat het medisch dossier inzicht zal kunnen geven in de wijze / toestand waarin [betrokkene 1] werd opgenomen, de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen, welke onderzoeken zijn gedaan en hoe hij reageerde. Dit inzicht zou vermoedelijk leiden tot waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek, aldus de beschikking van de RC.
21. Klaagster meent dat ‘vermoedelijke waarheidsvinding’ onvoldoende is om te komen tot een doorbreking van het verschoningsrecht. Dat geldt te meer nu al bekend is wat de hoeveelheid GHB was die is aangetroffen in [betrokkene 1] ’s bloed. Uit de begeleidende brief bij de vordering medische gegevens (productie 2) blijkt immers dat ‘uit onderzoek is (...) gebleken’ dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had.
22. Het valt moeilijk in te zien dat de medische onderzoeken die zijn gedaan en/of dat de reactie van [betrokkene 1] op deze onderzoeken leiden tot waarheidsvinding daar waar het gaat om het toedienen door moeder of het zelf drinken van GHB aan/door [betrokkene 1] , terwijl dat de centrale vraag is die (eerst) beantwoord moet worden als het gaat om een verdenking van een poging doodslag dan wel zware mishandeling.
23. Dat er sprake is geweest van gevaar is evident. De officier van justitie spreekt in haar e-mail aan een medewerkster van klaagster (productie 3) immers over de volgende omstandigheden: ‘Uit de melding bleek dat op 31 december 2020 een ambulance was gewaarschuwd omdat [betrokkene 1] onwel was geworden. Toen de ambulance kwam was [betrokkene 1] bleek en niet bij bewustzijn. Eenmaal in het ziekenhuis was hij niet wekbaar en slap en werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Zijn situatie verslechterde dusdanig dat de artsen hem wilden intuberen. Op dat moment kwam hij bij. Er bestond een sterke verdenking op intoxicatie met drugs en uit bloedonderzoek bleek dat er sprake was van een zeer hoge concentratie GHB.’
24. Het OM wenst, blijkens diezelfde e-mail, een forensisch deskundige antwoord te laten geven op de vraag naar de gevaarzetting en over het mogelijke moment van inname van de GHB. Los van de vraag of het medisch dossier daar al iets aan zou kunnen bijdragen, meent klaagster dat de voornoemde informatie uit de e-mail van de officier voldoende basis biedt om uitspraken te doen over de gevaarzetting. Daarvoor is een doorbreking van het medisch beroepsgeheim niet de aangewezen weg, noch noodzakelijk. De behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang is in deze, is gedeeld met Veilig Thuis.
25. In een (aanvullend) e-mailbericht d.d. 4 mei 2021 (productie 4) laat de officier van justitie overigens weten dat er van het incident met [betrokkene 1] door de artsen zelf melding is gemaakt bij Veilig Thuis. De officier huldigt het standpunt dat er op dat moment reeds voor is gekozen om de geheimhouding te doorbreken. Zij schrijft dan ook: ‘Ik begrijp niet goed waarom de betrokken artsen hun geheimhouding wel ten aanzien van de melding van Veilig Thuis hebben willen doorbreken, maar diezelfde gegevens niet ter beschikking willen stellen aan het naar aanleiding van de door hun zelf gedane melding, gestarte onderzoek.’
26. De officier van justitie miskent hiermee dat ten aanzien van een melding bij Veilig Thuis is voorzien in een wettelijke uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Echter, de omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet - hetgeen de verplichting meebrengt tot verstrekking aan Veilig Thuis van aan hem/haar als arts toevertrouwde gegevens - brengt niet mee dat het de arts (of de afgeleid verschoningsgerechtigde) niet (meer) vrijstaat om zich in een procedure als de onderhavige op zijn verschoningsrecht te beroepen. Het doel van een dergelijke melding is immers dat de veiligheid van het kind wordt gewaarborgd, niet om bewijs in een strafproces te verstrekken.
27. Klaagster meent dan ook dat in deze zaak de noodzaak ontbreekt om het verschoningsrecht te doorbreken. Zij meent dat dit buitenproportioneel is omdat het medisch dossier veel meer gegevens bevat dan nodig om het antwoord te geven op de vraag over gevaarzetting en/of tijdstip van inname van de GHB. Verstrekking van alle gevorderde gegevens/het medische dossier, is reeds daarom buitenproportioneel. Immers mag ‘de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder (...) gaan dan strikt nodig, voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.’
(...)
Ad (d) Informatie op andere wijze te verkrijgen
33. Vooralsnog zijn er alternatieven om de gewenste informatie te verkrijgen. Het OM beschikt kennelijk, gezien de e-mail van de officier over hoe [betrokkene 1] er aan toe was, over gedetailleerde (medische) informatie. Bij de melding bij Veilig Thuis is, in het belang van het kind, door de betrokken arts(en) inderdaad gedetailleerde informatie verstrekt. Voorzover nodig, kan bij Veilig Thuis (aanvullende) informatie worden opgevraagd.”
2.3.2
Volgens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de raadsman van de klaagster daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Noodzaak ontbreekt
8. Als u dat belang in het achterhoofd houdt, moeten er dus zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn om het verschoningsrecht te doorbreken. En die zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn er niet naar mening van klaagster.
9. Ik verwijs u naar mijn klaagschrift voor de argumenten daarvoor, al wil ik nog wel even het belangrijkste argument aanstippen: naar mening van klaagsters ontbreekt de noodzaak voor de doorbreking van het zo belangrijke verschoningsrecht. Het openbaar ministerie (OM) beschikt al over heel veel informatie.
(...)
Andere mogelijkheden om bewijzen te verkrijgen
13. Klaagster meent ook dat, naast de andere argumenten die al zijn aangevoerd in het klaagschrift, niet vaststaat, dat de gewenste gegevens niet op andere wijzen kunnen worden verkregen. Het OM stelt dat dit niet het geval is, maar klaagster ontbreekt, waarschijnlijk net als de Rechtbank, elk inzicht hierin. Immers is de vraag wat de stand van het onderzoek nu is. Wordt er nog onderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden er nog getuigen gehoord? Kunnen die getuigen wellicht verklaringen afleggen over hetgeen de moeder aan hen heeft verklaard? Zijn er getuigen gehoord ‘uit het milieu' van de moeder? Zijn er buren gehoord? Is alle informatie bij Veilig Thuis opgevraagd en welke relevante informatie ontbreekt er dan? Kan die betreffende informatie dan niet specifiek worden opgevraagd? Het is onduidelijk, terwijl het wel relevant is voor de motivering van de feitelijke omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat er in deze zaak sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’.
14. Naast de genoemde mogelijkheden is het wellicht nog mogelijk om eerst aan de moeder zelf te vragen hoe het kan dat [betrokkene 1] GHB in zijn bloed had. Ook kan bekeken worden of er meer meldingen zijn geweest bij Veilig Thuis en of er mogelijk nog meer informatie via Veilig Thuis kan worden verkregen. Daarbij merk ik op dat een melding aan Veilig Thuis door een arts niet wordt gedaan om de opsporing en berechting van daders van kindermishandeling mogelijk te maken. Artsen doen een dergelijke melding om te bewerkstelligen dat aan de kindermishandeling een einde komt. Een dergelijke reden voor melding ligt voor artsen in het verlengde van hun eigen taak: het bevorderen van gezondheid en het verminderen van lijden. Dat is in deze ook gebeurd en kennelijk heeft dat gewerkt. Dat is een reden minder om het verschoningsrecht te doorbreken.”
2.3.3
De rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer het volgende in:
“Feiten
Bij beslissing van 23 februari 2021 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [verdachte] (hierna: de verdachte) met opgemeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Sv gericht aan [klaagster] (oftewel klaagster).
De vordering ziet op de volgende gegevens:
- het complete medisch dossier van [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1] ), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De officier van justitie heeft bij klaagster uiteindelijk een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd ter inbeslagname.
(...)
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard en aan klaagster het bevel gegeven tot afgifte van het medisch dossier van [betrokkene 1] , voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020, via een beveiligde email aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.
Standpunten van de klaagster en het Openbaar Ministerie
In het klaagschrift wordt verzocht om voormeld beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster en daartoe is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De gevorderde gegevens vallen onder het beroepsgeheim van de behandelend arts en daarom wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht van die arts. [klaagster] heeft derhalve een afgeleid verschoningsrecht in de zin van artikel 218 Sv. Er is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarnaast is er niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts is het de vraag of [betrokkene 1] niet evenredig in zijn belangen zou worden geschaad indien zijn moeder strafrechtelijk vervolgd wordt. Tot slot moet voorkomen worden dat mensen zoals de moeder van [betrokkene 1] zich in de toekomst, mocht dat nodig zijn, niet meer durven te wenden tot een zorgverlener omdat zij bang zijn dat gegevens aan politie of justitie zullen worden verstrekt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident.
De beoordeling van het klaagschrift
Verschoningsgerechtigde (...)
De rechtbank stelt vast dat aan de behandelend arts een verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv en [klaagster] (klaagster) derhalve een afgeleid verschoningsrecht heeft.
(...)
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer een arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen.
Daarbij worden allereerst de aard en de ernst van de verdenking in aanmerking genomen. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind. In het bloed van [betrokkene 1] is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen. Bovendien is op de slaapkamer van verdachte, waar [betrokkene 1] verbleef, een flesje GHB aangetroffen. Ook heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB.
Bovendien is in raadkamer gebleken dat de forensische arts van het NFI brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen. De medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 zijn voor dit onderzoek nodig om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. De officier van justitie heeft ook in raadkamer vermeld dat de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet worden toegevoegd aan het dossier.
Deze gegevens zijn bovendien niet op een andere wijze te verkrijgen. [betrokkene 1] zelf is immers te jong om te kunnen vertellen wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en verdachte heeft geen toestemming gegeven voor verstrekking van het medisch dossier van haar zoon.
Gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De rechtbank zal het klaagschrift daarom ongegrond verklaren.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel wordt het volgende vooropgesteld. Het verschoningsrecht van onder meer de arts is in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD7280). De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen (vgl. HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205). In dit verband geldt verder dat als moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, die inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit. (Vgl. HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070.)
2.5
De rechtbank heeft onderzocht of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld. Bij de beantwoording van die vraag heeft de rechtbank van belang geacht dat (i) het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind, (ii) in het bloed van het kind een aanzienlijke hoeveelheid GHB is aangetroffen, terwijl in de slaapkamer van de verdachte een flesje GHB is aangetroffen en meerdere personen hebben verklaard dat de verdachte drugs gebruikte waaronder GHB, (iii) de gevorderde gegevens alleen betrekking hebben op de opname van het kind op 31 december 2020, (iv) de forensisch arts van het NFI brongegevens nodig heeft om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van het kind en welke gevaren dit met zich bracht en (v) deze gegevens bovendien niet op een andere wijze zijn te verkrijgen.Met betrekking tot de onder (iv) en (v) vermelde omstandigheden heeft de rechtbank kennelijk op grond van de mededelingen van de officier van justitie over de achtergrond van de vordering van de gegevens, als vaststaand aangenomen dat de door het openbaar ministerie aangezochte forensisch arts het geheel aan medische “brongegevens” met betrekking tot de ziekenhuisopname van het kind op 31 december 2020 nodig heeft om “gedegen” forensisch onderzoek te kunnen doen naar het gevaar waaraan het kind heeft blootgestaan door de in zijn bloed aangetroffen GHB. Daaruit volgt dat de informatie waarvan het openbaar ministerie op andere, indirecte wijze kennis heeft gekregen en mogelijk bij de instantie Veilig Thuis op te vragen informatie voor dat forensisch onderzoek niet volstaat, mede in aanmerking genomen dat daarbij de juistheid en volledigheid van deze indirect verkregen of te verkrijgen medische informatie niet kan worden vastgesteld.
2.6
Gelet op dit een en ander getuigt het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals hiervoor bedoeld onder 2.4, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel - ook in het licht van wat namens de klaagster is aangevoerd - toereikend gemotiveerd.
2.7
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2022.
Conclusie 05‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 98 jo 552a Sv door een (afgeleid verschoningsgerechtigd) ziekenhuis tegen inbeslagname van een medisch dossier van een patiënt. De AG stelt zich op het standpunt dat het oordeel van de rechtbank dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen, gelet op wat is aangevoerd namens de klaagster, niet toereikend is gemotiveerd. Het advies is de beschikking te vernietigen en de zaak terug te wijzen naar de rechtbank.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01550 Bv
Zitting 5 juli 2022
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, heeft bij beschikking van 5 april 2022 het klaagschrift van de klaagster ex art. 98 jo 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan haar van een medisch dossier van haar patiënt ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank ‘de inbeslagname toegestaan van het medisch dossier’, zoals vermeld in de beschikking.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster. R.J. van Eenennaam, advocaat te Leiden, heeft één middel van cassatie voorgesteld, dat zich keert tegen het oordeel van de rechtbank dat het afgeleid verschoningsrecht van de klaagster, een ziekenhuis, mag worden doorbroken.
2. Waarover het in deze verschoningsrecht-zaak gaat
2.1.
De klaagster in deze zaak is een ziekenhuis dat zich ten aanzien van een medisch dossier van een patiënt beroept op een haar toekomend afgeleid verschoningsrecht.
2.2.
Het feitencomplex waar dit beroep betrekking op heeft is als volgt. Op 31 december 2020 is de toen driejarige [betrokkene 1] met spoed opgenomen in het ziekenhuis. Hij was buiten bewustzijn, slap en had afwijkende pupillen. Ook leek sprake te zijn van verwaarlozing. In zijn bloed werd een zeer hoge concentratie GHB1.aangetroffen. Naar aanleiding hiervan is (kennelijk door de artsen van het [klaagster]) een melding gedaan bij een vertrouwensarts van Veilig Thuis dat er mogelijk sprake zou zijn van kindermishandeling. Daarop is een strafrechtelijk onderzoek gestart en de moeder van [betrokkene 1] is als verdachte aangemerkt van poging tot doodslag dan wel zware mishandeling.
2.3.
In het kader van dit strafrechtelijk onderzoek heeft het openbaar ministerie met een machtiging van de rechter-commissaris ex art. 126nf Sv (een deel van het) het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd van het ziekenhuis. Het ziekenhuis heeft dit, in samenspraak met de betreffende kinderartsen, met een beroep op het afgeleid verschoningsrecht geweigerd en een klaagschrift ex art. 98 Sv ingediend bij de rechter-commissaris.2.De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat de klaagster een afgeleid verschoningsrecht toekomt (en impliciet dat de gevorderde stukken hieronder vallen) en geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden waarin het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het verschoningsrecht. Het beklag is ongegrond verklaard en de rechter-commissaris heeft inbeslagname toegestaan van het medisch dossier voor zover dit betrekking heeft op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. Verder heeft de rechter-commissaris beslist dat hiervan slechts kennis kan worden genomen als onherroepelijk is beslist op een eventueel art. 552a Sv-beklag. De klaagster heeft vervolgens een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] aan de rechter-commissaris toegezonden met een versleuteling, onder de toezegging dat indien onherroepelijk is beslist dat het verschoningsrecht moet worden doorbroken, het wachtwoord zal worden nagezonden.
2.4.
Namens de klaagster is daarna een art. 552a Sv-klaagschrift ingediend tegen de beslissing van de rechter-commissaris, waarin wederom een beroep is gedaan op het afgeleid verschoningsrecht en is verzocht om opheffing van het beslag en teruggave van het medisch dossier.
2.5.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 5 april 2022 geoordeeld dat klaagster weliswaar een afgeleid verschoningsrecht heeft, maar dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen en het beklag ongegrond verklaard. Het cassatieberoep is tegen deze beslissing gericht.
3. De bestreden beschikking van de rechtbank
3.1.
De beschikking van de rechtbank houdt – voor zover van belang – het volgende in:
“Procedure
Op 24 augustus 2021 is op grond van artikel 552a, in samenhang met de artikelen 126nf, 96a, derde lid, en 98 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een klaagschrift ingediend.
Het klaagschrift is op 22 maart 2022 door de raadkamer in het openbaar behandeld, waarbij de officier van justitie, mr. L. de Graaf, en de raadsman van klaagster, mr. R.J. van Eenennaam, zijn gehoord. De pleitnotitie van de raadsman zal worden gehecht aan het proces-verbaal van de zitting.
Feiten
Bij beslissing van 23 februari 2021 heeft de rechter-commissaris in het strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene 2] (hierna: de verdachte) met opgemeld parketnummer aan de officier van justitie, op diens vordering, een machtiging verleend voor een vordering tot het verstrekken van gevoelige gegevens op grond van artikel 126nf Sv gericht aan [klaagster] (oftewel klaagster).
De vordering ziet op de volgende gegevens:
- het complete medisch dossier van [betrokkene 1] (hierna te noemen: [betrokkene 1]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2017.
De officier van justitie heeft bij klaagster uiteindelijk een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] gevorderd ter inbeslagname.
De raadsman van klaagster heeft op 20 mei 2021 aan de officier van justitie geschreven dat klaagster bereid is aan de - beperkte - vordering gehoor te geven, met dien verstande dat het ziekenhuis bereid is het medisch dossier middels een beveiligde verbinding door te zenden aan de rechter-commissaris, omdat de rechter-commissaris het dossier in beslag zal moeten nemen, waarna de toegangscode bekend zal worden gemaakt als onherroepelijk is beslist op het beroep dat het ziekenhuis doet op het verschoningsrecht. De raadsman heeft in ditzelfde bericht vermeld dat voor zover de officier van justitie zich op het standpunt blijft stellen dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding zou prevaleren boven het belang van het verschoningsrecht, de brief aan de officier van justitie moet worden beschouwd als een bezwaarschrift in de zin van artikel 98 lid 2 Sv. In het verweerschrift van 15 juli 2021 heeft de officier van justitie haar standpunt gehandhaafd, stellende dat haars inziens sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding prevaleert boven het belang van het verschoningsrecht.
De rechter-commissaris heeft bij beschikking van 23 juli 2021 het bezwaar ongegrond verklaard en aan klaagster het bevel gegeven tot afgifte van het medisch dossier van [betrokkene 1], voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020, via een beveiligde email aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris heeft beslist dat slechts van deze gegevens zal worden kennisgenomen indien onherroepelijk is beslist op het beklag ex artikel 552a Sv.
Standpunten van de klaagster en het Openbaar Ministerie
In het klaagschrift wordt verzocht om voormeld beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster en daartoe is - kort weergegeven - het volgende aangevoerd. De gevorderde gegevens vallen onder het beroepsgeheim van de behandelend arts en daarom wordt een beroep gedaan op het verschoningsrecht van die arts. [klaagster] heeft derhalve een afgeleid verschoningsrecht in de zin van artikel 218 Sv. Er is geen sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van de waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarnaast is er niet voldaan aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Voorts is het de vraag of [betrokkene 1] niet evenredig in zijn belangen zou worden geschaad indien zijn moeder strafrechtelijk vervolgd wordt. Tot slot moet voorkomen worden dat mensen zoals de moeder van [betrokkene 1] zich in de toekomst, mocht dat nodig zijn, niet meer durven te wenden tot een zorgverlener omdat zij bang zijn dat gegevens aan politie of justitie zullen worden verstrekt.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag en heeft daartoe het volgende - kort weergegeven - aangevoerd. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident.
De beoordeling van het klaagschrift
Verschoningsgerechtigde en versnelde beklagprocedure
De rechtbank stelt vast dat aan de behandelend arts een verschoningsrecht toekomt op grond van artikel 218 Sv en [klaagster] (klaagster) derhalve een afgeleid verschoningsrecht heeft.
Ingevolge artikel 552a lid 8 Sv dient het gerecht binnen dertig dagen op het beklag te beslissen indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 218 Sv.
Nu klaagster op grond van artikel 218 Sv een afgeleid verschoningsrecht heeft, is de termijn van de versnelde beklagprocedure van toepassing. De rechtbank constateert dat voornoemde termijn is overschreden, maar verbindt hieraan geen consequenties nu klaagster hiermee niet in haar belangen is geschaad.
Beoordeling
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer een arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen.
Daarbij worden allereerst de aard en de ernst van de verdenking in aanmerking genomen. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind. In het bloed van [betrokkene 1] is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen. Bovendien is op de slaapkamer van verdachte, waar [betrokkene 1] verbleef, een flesje GHB aangetroffen. Ook heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB.
Bovendien is in raadkamer gebleken dat de forensische arts van het NFI brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen. De medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 zijn voor dit onderzoek nodig om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate.
Voorts acht de rechtbank het van belang dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. De officier van justitie heeft ook in raadkamer vermeld dat de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet worden toegevoegd aan het dossier.
Deze gegevens zijn bovendien niet op een andere wijze te verkrijgen. [betrokkene 1] zelf is immers te jong om te kunnen vertellen wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en verdachte heeft geen toestemming gegeven voor verstrekking van het medisch dossier van haar zoon.
Gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
De rechtbank zal het klaagschrift daarom ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart voormeld klaagschrift ongegrond;
- staat inbeslagname toe van het medisch dossier over [betrokkene 1], geboren op
[geboortedatum] 2017, voor zover betrekking hebbend op de opname van 31 december 2020.”
4. Het middel
4.1.
Het middel houdt in dat de rechtbank op onjuiste gronden is gekomen tot afwijzing van het beroep op het verschoningsrecht, althans dat het oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
4.2.
Het middel valt uiteen in een rechtsklacht en een aantal motiveringsklachten.
4.3.
Voor de beoordeling van de klachten stel ik het volgende voorop.
4.4.
Uit art. 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) vloeit voort dat een ieder die is ingeschreven in een op grond van de Wet BIG gehouden register verplicht is geheimhouding in acht te nemen ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd, of wat hij daarbij als geheim te weten is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Niet iedereen die een geheimhoudingsplicht heeft, heeft ook een verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv. Dit artikel heeft het oog op personen tot wier taak het behoort aan anderen hulp te verlenen maar die deze taak slechts dan naar behoren kunnen vervullen indien zij zich kunnen verschonen ten aanzien van geheimen die hun zijn toevertrouwd door hulpzoekenden die zonder de zekerheid van geheimhouding tegenover justitie aan deze beroepsbeoefenaren geen hulp zouden vragen.3.Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrij en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de betreffende beroepsbeoefenaren moet kunnen wenden. De arts behoort tot de beroepsbeoefenaren die een algemeen erkend verschoningsrecht hebben. In de jurisprudentie is in voorkomende gevallen ook aan anderen een verschoningsrecht toegekend, onder meer ten aanzien van de verpleegkundige.4.Niet alle informatie ten aanzien waarvan een geheimhoudingsverplichting geldt, is ook object van het verschoningsrecht. Het verschoningsrecht geldt voor wetenschap die de bedoelde beroepsbeoefenaren 'als zodanig is toevertrouwd'.
4.5.
Het verschoningsrecht is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht.5.De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt is niet in een algemene regel samen te vatten. De ernst van het delict kan hierbij een rol spelen, maar ook de vraag of de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht sprake is, gelden zware motiveringseisen.6.De Hoge Raad heeft in een geval waarin het alarmnummer van de meldkamer was gebeld in verband met het aantreffen van een vrouw die vermoedelijk was overleden en waarbij op grond van nader onderzoek het vermoeden was gerezen van een ernstig misdrijf, overwogen dat de afweging van de in aanmerking komende factoren dient te worden gemaakt tegen de achtergrond van de uit art. 2 EVRM (recht op leven) voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek.7.Indien moet worden geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding dient te prevaleren, mag de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.8.
4.6.
Tot zover het juridisch kader.
4.7.
De rechtsklacht is dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft aangelegd door te overwegen dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en daarmee te suggereren dat van haar niet kan worden gevergd om ten gronde een oordeel te vellen over de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht moet wijken voor het belang van waarheidsvinding.
4.8.
Naar mijn mening berust deze klacht op een onjuiste lezing van de betreffende overweging. Deze luidt in haar geheel:
“Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden.”
4.9.
Gelet op de laatste zin heeft de rechtbank met deze vooropstelling bedoeld dat in de beklagprocedure niet vooruitgelopen mag worden op een mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak, te weten de (eventuele) strafzaak tegen de verdachte. Dat de rechtbank deze (standaard)overweging heeft opgenomen zou kunnen zijn ingegeven door het namens de klaagster aangevoerde argument dat door strafrechtelijke vervolging van de moeder van [betrokkene 1], de belangen van [betrokkene 1] onevenredig zouden kunnen worden geschaad. Hoe dan ook mist de klacht feitelijke grondslag.
Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt immers dat zij de vraag of zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die het doorbreken van het verschoningsrecht rechtvaardigen, ten gronde heeft beantwoord en het daarbij behorende toetsingskader niet heeft miskend of de op het spel staande belangen slechts op summiere wijze heeft getoetst.
4.10.
Het middel faalt in zoverre.
4.11.
Voorts bevat de schriftuur vijf motiveringsklachten, die volgens de steller van het middel tot de conclusie moeten leiden dat het oordeel van de rechtbank dat ‘gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht’ ontoereikend is gemotiveerd.
4.12.
De eerste klacht is dat de rechtbank in haar motivering ten onrechte buiten beschouwing laat dat het hier niet gaat om een verdenking tegen de (afgeleid) verschoningsgerechtigde.
4.13.
Namens de klaagster is in raadkamer aangevoerd dat deze omstandigheid een belangrijke wegingsfactor is. Zoals ik hiervoor voorop heb gesteld is de beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt niet in algemene regels samen te vatten. Wel zijn uit de jurisprudentie van de Hoge Raad factoren af te leiden die kunnen meewegen bij deze beoordeling. De omstandigheid of de verdenking al dan niet is gericht tegen de (afgeleid) verschoningsgerechtigde is er daar een van.9.De klacht dat rechtbank ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten dat het hier niet gaat om een zodanige verdenking, kan daarom op zichzelf niet tot een onbegrijpelijk oordeel van de rechtbank leiden. Wel kan deze omstandigheid bij de algehele begrijpelijkheid van het oordeel van de rechtbank worden betrokken.10.
4.14.
De tweede motiveringsklacht houdt in dat het oordeel van de rechtbank dat de medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 nodig zijn om vast te stellen welke percentage GHB precies is aangetroffen in zijn bloed onbegrijpelijk is, gelet op wat is aangevoerd over de reeds voorhanden informatie hierover. Daarbij wordt er op gewezen dat justitie reeds beschikt over informatie over de gesteldheid van [betrokkene 1] toen hij werd opgenomen. Deze klacht hangt samen met de derde motiveringsklacht dat de rechtbank er ten onrechte geen blijk van heeft gegeven voldoende te hebben onderkend en onderzocht of de verzochte gegevens niet op een andere wijze konden worden verkregen, terwijl namens de klaagster is aangevoerd dat reeds zeer gedetailleerde informatie is verstrekt aan Veilig Thuis.
4.15.
Ik zal deze klachten gezamenlijk bespreken.
4.16.
Het klaagschrift van 24 augustus 2021 dat namens de klaagster is ingediend houdt onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
“Buitenproportioneel
19. Daarnaast meent klaagster dat doorbreking van het medisch beroepsgeheim buitenproportioneel zou zijn.
20. In de beschikking van de RC staat vermeld dat het medisch dossier inzicht zal kunnen geven in de wijze / toestand waarin [betrokkene 1] werd opgenomen, de hoeveelheid GHB die in zijn bloed is aangetroffen, welke onderzoeken zijn gedaan en hoe hij reageerde. Dit inzicht zou vermoedelijk leiden tot waarheidsvinding in het strafrechtelijk onderzoek, aldus de beschikking van de RC.
21. Klaagster meent dat ‘vermoedelijke waarheidsvinding’ onvoldoende is om te komen tot een doorbreking van het verschoningsrecht. Dat geldt te meer nu al bekend is wat de hoeveelheid GHB was die is aangetroffen in [betrokkene 1]’s bloed. Uit de begeleidende brief bij de vordering medische gegevens (productie 2) blijkt immers dat ‘uit onderzoek is (...) gebleken’ dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had.
22. Het valt moeilijk in te zien dat de medische onderzoeken die zijn gedaan en/of dat de reactie van [betrokkene 1] op deze onderzoeken leiden tot waarheidsvinding daar waar het gaat om het toedienen door moeder of het zelf drinken van GHB aan/door [betrokkene 1], terwijl dat de centrale vraag is die (eerst) beantwoord moet worden als het gaat om een verdenking van een poging doodslag dan wel zware mishandeling.
23. Dat er sprake is geweest van gevaar is evident. De officier van justitie spreekt in haar e-mail aan een medewerkster van klaagster (productie 3) immers over de volgende omstandigheden: ‘Uit de melding bleek dat op 31 december 2020 een ambulance was gewaarschuwd omdat [betrokkene 1] onwel was geworden. Toen de ambulance kwam was [betrokkene 1] bleek en niet bij bewust zijn. Eenmaal in het ziekenhuis was hij niet wekbaar en slap en werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Zijn situatie verslechterde dusdanig dat de artsen hem wilden intuberen. Op dat moment kwam hij bij. Er bestond een sterke verdenking op intoxicatie met drugs en uit bloedonderzoek bleek dat er sprake was van een zeer hoge concentratie GHB.’
24. Het OM wenst, blijkens diezelfde e-mail, een forensisch deskundige antwoord te laten geven op de vraag naar de gevaarzetting en over het mogelijke moment van inname van de GHB. Los van de vraag of het medisch dossier daar al iets aan zou kunnen bijdragen, meent klaagster dat de voornoemde informatie uit de e-mail van de officier voldoende basis biedt om uitspraken te doen over de gevaarzetting. Daarvoor is een doorbreking van het medisch beroepsgeheim niet de aangewezen weg, noch noodzakelijk. De behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang is in deze, is gedeeld met Veilig Thuis.
25. In een (aanvullend) e-mailbericht d.d. 4 mei 2021 (productie 4) laat de officier van justitie overigens weten dat er van het incident met [betrokkene 1] door de artsen zelf melding is gemaakt bij Veilig Thuis. De officier huldigt het standpunt dat er op dat moment reeds voor is gekozen om de geheimhouding te doorbreken, Zij schrijft dan ook: ‘Ik begrijp niet goed waarom de betrokken artsen hun geheimhouding wel ten aanzien van de melding van Veilig Thuis hebben willen doorbreken, maar diezelfde gegevens niet ter beschikking willen stellen aan het naar aanleiding van de door hun zelf gedane melding, gestarte onderzoek.'
26. De officier van Justitie miskent hiermee dat ten aanzien van een melding bij Veilig Thuis is voorzien in een wettelijke uitzondering op de geheimhoudingsplicht. Echter, de omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet - hetgeen de verplichting meebrengt tot verstrekking aan Veilig Thuis van aan hem/haar als arts toevertrouwde gegevens - brengt niet mee dat het de arts (of de afgeleid verschoningsgerechtigde) niet (meer) vrijstaat om zich in een procedure als de onderhavige op zijn verschoningsrecht te beroepen. Het doel van een dergelijke melding is immers dat de veiligheid van het kind wordt gewaarborgd, niet om bewijs in een strafproces te verstrekken.
27. Klaagster meent dan ook dat in deze zaak de noodzaak ontbreekt om het verschoningsrecht te doorbreken. Zij meent dat dit buitenproportioneel is omdat het medisch dossier veel meer gegevens bevat dan nodig om het antwoord te geven op de vraag over gevaarzetting en/of tijdstip van inname van de GHB. Verstrekking van alle gevorderde gegevens/het medische dossier, is reeds daarom buitenproportioneel. Immers mag ‘de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder (...) gaan dan strikt nodig, voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
(…)
Ad (d) Informatie op andere wijze te verkrijgen
33. Vooralsnog zijn er alternatieven om de gewenste informatie te verkrijgen. Het OM beschikt kennelijk, gezien de e-mail van de officier over hoe [betrokkene 1] er aan toe was, over gedetailleerde (medische) informatie. Bij de melding bij Veilig Thuis is, in het belang van het kind, door de betrokken arts(en) inderdaad gedetailleerde informatie verstrekt. Voorzover nodig, kan bij Veilig Thuis (aanvullende) informatie worden opgevraagd.”
4.17.
Uit het proces-verbaal van de raadkamerzitting volgt dat verweer is gevoerd aan de hand van de overgelegde pleitnotities. Deze houden – voor zover van belang – in dat het volgende namens de klaagster is aangevoerd:
“Noodzaak ontbreekt
(…) er [moeten] dus zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn om het verschoningsrecht te doorbreken. En die zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn er niet naar mening van klaagster.
9. Ik verwijs u naar mijn klaagschrift voor de argumenten daarvoor, al wil ik nog wel even het belangrijkste argument aanstippen: naar mening van klaagsters ontbreekt de noodzaak voor de doorbreking van het zo belangrijke verschoningsrecht. Het openbaar ministerie (OM) beschikt al over heel veel informatie. Ik merk daarbij op dat het ontbreken van de noodzaak om het verschoningsrecht te doorbreken, niet kan worden gecompenseerd door de ernst van de verdenking of de (vermeende) beperktheid van de inbreuk die op het verschoningsrecht wordt gemaakt. Als de noodzaak van de doorbreking van het verschoningsrecht er niet is, kan immers ook niet worden gesteld dat een doorbreking gerechtvaardigd is.
Kritisch kijken naar verdenking
10. Over die verdenking heb ik al opgemerkt dat het onwaarschijnlijk is dat de moeder van [betrokkene 1] opzet zal hebben gehad op de dood of op zware mishandeling van haar eigen kind. De aard en ernst van de verdenking is één van de toetsingscriteria en klaagster verzoekt u dan ook daar kritisch naar te kijken.
Waarom is kennisname medisch dossier nodig?
11. Het OM wil over een op zichzelf beperkte periode de medische gegevens verkrijgen van een minderjarige patiënt van [klaagster] om door een deskundige van het NFI te laten rapporteren over de gevaarzetting en/of het moment van inname van de GHB. Hoewel de periode beperkt is, betekent dit niet dat er sprake zou zijn van een geringe hoeveelheid medische gegevens. Het gaat om gegevens die zeer privacy gevoelig zijn en waarvan niet bij voorbaat vaststaat dat deze zullen leiden tot nadere waarheidsvinding. Temeer nu het OM al over alle relevante informatie beschikt of kan beschikken via Veilig Thuis.
Doel kennisname onduidelijk
12. Dat het moet gaan om gegevens die zullen leiden tot nadere waarheidsvinding, is van belang. Ik wijs u in dat kader op een uitspraak van de Hoge Raad van 2 juni 2020. Die zaak betrof een meldkamergesprek met een verpleegkundig centralist, dat door de meldster werd gevoerd naar aanleiding van het aantreffen van het levenloze lichaam van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde in die zaak dat he belang van het verschoningsrecht zwaarder woog dan het belang van de waarheidsvinding. Daarbij nam de rechtbank onder meer in aanmerking dat uit de door de officier van justitie aan de rechtbank ter beschikking gestelde processen-verbaal van politie en de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting niet zonder meer kon worden geconcludeerd dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kon worden verkregen onmisbaar was voor het aan de dag brengen van de waarheid. De Hoge Raad deed het cassatieberoep van het openbaar ministerie af met toepassing van art. 81, eerste lid, RO. Nu ook in deze zaak niet duidelijk is wat het grote belang is van de gegevens die het OM wil verkrijgen, moet het beklag alleen al om die reden gegrond worden verklaard.
Andere mogelijkheden om bewijzen te verkrijgen
13. Klaagster meent ook dat, naast de andere argumenten die al zijn aangevoerd in het klaagschrift, niet vaststaat, dat de gewenste gegevens niet op andere wijzen kunnen worden verkregen. Het OM stelt dat dit niet het geval is, maar klaagster ontbreekt, waarschijnlijk net als de Rechtbank, elk inzicht hierin. Immers is de vraag wat de stand van het onderzoek nu is. Wordt er nog onderzoek verricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, worden er nog getuigen gehoord? Kunnen die getuigen wellicht verklaringen afleggen over hetgeen de moeder aan hen heeft verklaard? Zijn er getuigen gehoord ‘uit het milieu' van de moeder? Zijn er buren gehoord? Is alle informatie bij Veilig Thuis opgevraagd en welke relevante informatie ontbreekt er dan? Kan die betreffende informatie dan niet specifiek worden opgevraagd? Het is onduidelijk, terwijl het wel relevant is voor de motivering van de feitelijke omstandigheden die moeten leiden tot het oordeel dat er in deze zaak sprake is van 'zeer uitzonderlijke omstandigheden’.
14. Naast de genoemde mogelijkheden is het wellicht nog mogelijk om eerst aan de moeder zelf te vragen hoe het kan dat [betrokkene 1] GHB in zijn bloed had. Ook kan bekeken worden of er meer meldingen zijn geweest bij Veilig Thuis en of er mogelijk nog meer informatie via Veilig Thuis kan worden verkregen. Daarbij merk ik op dat een melding aan Veilig Thuis door een arts niet wordt gedaan om de opsporing en berechting van daders van kindermishandeling mogelijk te maken. Artsen doen een dergelijke melding om te bewerkstelligen dat aan de kindermishandeling een einde komt. Een dergelijke reden voor melding ligt voor artsen in het verlengde van hun eigen taak: het bevorderen van gezondheid en het verminderen van lijden. Dat is in deze ook gebeurd en kennelijk heeft dat gewerkt. Dat is een reden minder om het verschoningsrecht te doorbreken.“
Conclusie
15. Samengevat meent klaagster dus dat de noodzaak om het verschoningsrecht te doorbreken er niet is, althans dat dit onvoldoende vaststaat omdat onduidelijk is wat het cruciale belang is van de gegevens uit het medische dossier. Daarnaast is onduidelijk wat het OM doet en heeft gedaan om op andere wijze duidelijkheid te verkrijgen omtrent de vragen die er nog zijn. Soortgelijke informatie zou bijvoorbeeld verkregen kunnen worden van getuigen en/of via Veilig Thuis.”
4.18.
Het proces-verbaal van de raadkamerzitting houdt in dat de officier van justitie vervolgens het volgende heeft aangevoerd:
“Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit. Er is inmiddels uitgebreid onderzoek gedaan. Meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Er dient nog onderzoek te worden gedaan door een forensische arts van het NFI. De forensische arts heeft in het kader van dit onderzoek de medische gegevens nodig van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020. Op deze manier kan worden vastgesteld welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen en welke gevaren dit met zich mee bracht. Voorts zijn de gevorderde gegevens noodzakelijk voor de beoordeling van de verwijtbaarheid van verdachte met betrekking tot dit incident. Verder wil ik benadrukken dat de gevorderde gegevens niet alleen belastende, maar ook ontlastende informatie ten aanzien van de verdenking kunnen bevatten. Het is derhalve in het belang van alle betrokken partijen, [betrokkene 1] voorop, dat er duidelijkheid komt. Tot slot zullen de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet rechtstreeks worden toegevoegd aan het dossier.”
4.19.
De rechtbank heeft in haar oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen betrokken dat in de raadkamer is gebleken dat de forensische arts brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen, omdat ‘de medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 voor dit onderzoek nodig zijn om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht en deze informatie nodig is om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate’. Deze gegevens zijn volgens de rechtbank niet op een andere wijze te verkrijgen.
4.20.
Dit oordeel van de rechtbank acht ik, in het licht van wat namens de klaagster naar voren is gebracht, niet begrijpelijk.
4.21.
Namens klaagster is aangevoerd dat uit de stukken al volgt dat uit onderzoek is gebleken in welke staat [betrokkene 1] verkeerde toen hij werd opgenomen en dat [betrokkene 1] 68 mg/kg GHB in zijn bloed had. Voor zover de rechtbank met haar overweging dat de NFI arts brongegevens nodig heeft, heeft bedoeld dat niet kon worden volstaan met deze wel beschikbare informatie, had zij dat oordeel nader toe moeten lichten. Bovendien is meermalen benadrukt dat de behandelend arts heeft aangegeven dat alle informatie uit het medisch dossier die van belang kan zijn, is gedeeld met Veilig Thuis en dat de informatie dus ook op andere wijze kon worden verkregen.11.De rechtbank heeft deze omstandigheden niet kenbaar bij haar oordeel betrokken en was daartoe wel gehouden.
4.22.
De tweede en derde motiveringsklachten slagen. Reeds daarom slaagt het middel en behoeven de overige klachten geen bespreking.12.
5. Conclusie
5.1.
Het middel slaagt.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de beschikking en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, opdat het klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.13.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2022
Personen met een bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan een vordering als bedoeld in art. 126nf Sv te voldoen voor zover het verschoningsrecht aan de verstrekking van de gegevens in de weg staat (vgl. HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7126).
Vgl. HR 25 oktober 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4685, NJ 1984/132.
Vgl. HR 23 november 1990, ECLI:NL:HR:1990:ZC0052, NJ 1991/761.
Vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173.
HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386.
HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205 onder verwijzing naar HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416. Zie ook de conclusie van Harteveld ECLI:NL:PHR:2020:315 onder 5.10.
HR 29 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO5070. Vgl. ook HR 17 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369.
Vgl. HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386, waarin de Hoge Raad de omstandigheid dat de verdenking niet is gericht tegen de verschoningsgerechtigde aanmerkt als relevante omstandigheid. Zie ook HR 17 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1369 en HR 21 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD7817, waaruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een verschoningsgerechtigde wél als verdachte wordt aangemerkt, niet toereikend is om zijn verschoningsrecht te doorbreken.
Zie voorbeeld HR 9 mei 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV2386.
Zie art. 7.1.1.2 jo 7.1.4.1 Jeugdwet jo art. 7.1.3 lid 2 onder e Besluit Jeugdwet waarin ten aanzien van (de afdeling van spoedeisende hulp van) ziekenhuizen voor gevallen van (vermoedelijke) kindermishandeling een uitzondering op de wettelijke plicht tot geheimhouding wordt gemaakt. De Hoge Raad heeft in 2009 opgemerkt dat een arts die een melding doet bij een Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (thans Veilig Thuis) verplicht is tot verstrekking van de aan hem of haar als arts toevertrouwde informatie, zie HR 26 mei 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG5979. Overigens heeft de Hoge Raad in datzelfde arrest overwogen dat de enkele omstandigheid dat een arts een dergelijke melding doet niet meebrengt dat het de arts niet vrijstaat om zich in het kader van een strafvorderlijke inbeslagneming op zijn verschoningsrecht te beroepen.
Mocht de Hoge Raad mijn standpunt niet volgen, dan ben ik bereid om aanvullend te concluderen.
Ik merk op dat de steller van het middel in de schriftuur aan de Hoge Raad heeft verzocht de beschikking te vernietigen en te doen wat de rechtbank behoorde te doen (namelijk het beslag op te heffen met last tot teruggave aan klaagster) althans de zaak te verwijzen naar een hof. De eerste variant lijkt mij niet aangewezen en van de tweede variant is mij niet duidelijk geworden waarom de zaak naar de hoger beroepsrechter zou moeten worden verwezen.
Beroepschrift 09‑06‑2022
Aan de Hoge Raad te 's‑Gravenhage
Cassatieschriftuur
Ons kenmerk: 2021089/RJvE
Geeft eerbiedig te kennen:
[requirante], h.o.d.n. [A], statutair gevestigd te [adres], [postcode] [vestigingsplaats], hierna te noemen ‘requirante’, in deze zaak woonplaats kiezende te Leiden aan de Schipholweg 103 (2316XC), ten kantore van de maatschap van SKE Advocaten, voor wie advocaat mr. R.J. van Eenennaam in deze optreedt en uitdrukkelijk wordt gemachtigd tot het indienen van deze schriftuur, met het recht van substitutie, tevens domicilie kiezende te Den Haag, aan de griffie van de Hoge Raad, Korte Voorhout 8;
Middel I:
Het recht is geschonden en/of op straffe van nietigheid na te leven vormen zijn verzuimd, in het bijzonder is artikel 218 Sv. geschonden, doordat de Rechtbank Noord-Nederland, hierna te noemen ‘de Rechtbank’ op onjuiste gronden is gekomen tot afwijzing van het beroep van requirante op het medisch beroepsgeheim / het verschoningsrecht, althans dit oordeel onbegrijpelijk althans ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat niet, althans onvoldoende begrijpelijk is weergegeven het oordeel van de Rechtbank dat er sprake zou zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.
Toelichting:
1.
Het gaat in deze zaak om het volgende: Op 31 december 2020 is de minderjarige [betrokkene 1] met een ambulance naar het [A] gebracht. Op 1 januari 2021 ontving de politie een melding van Veilig Thuis dat er mogelijk sprake zou zijn van kindermishandeling. Hierop is een strafrechtelijk onderzoek gestart. Uit de melding bleek dat [betrokkene 1] bij aankomst van de ambulance niet bij bewustzijn was. Eenmaal in het ziekenhuis was hij niet wekbaar en slap en werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Op het moment dat de artsen hem wilden intuberen, kwam hij bij: Uit het bloedonderzoek bleek dat er sprake was van een zeer hoge concentratie GHB in het bloed van [betrokkene 1].
2.
Naar aanleiding van deze gegevens is door het OM een onderzoek gestart terzake poging doodslag danwel zware mishandeling van [betrokkene 1], waarbij de moeder van [betrokkene 1] is aangemerkt als verdachte. In dat kader heeft het OM requirante (het [A]) gevorderd om (uiteindelijk) een deel van het medisch dossier van [betrokkene 1] te verstrekken. Het [A] heeft met een beroep op het medische beroepsgeheim en het verschoningsrecht, geweigerd aan de vordering van het OM te voldoen. Voorts heeft requirante een bezwaarschrift op de voet van artikel 98 tweede lid Wetboek van Strafvordering ingediend. Dat bezwaar is ongegrond verklaard, waarna requirante de medische gegevens aan de Rechter-Commissaris ter beschikking heeft gesteld op een wijze dat deze gegevens beveiligd zijn met een, alleen aan requirante bekend, wachtwoord. Het door het requirante ingediende klaagschrift op de voet van artikel 552a Wetboek van Strafvordering tegen deze inbeslagname, is door de Rechtbank op 5 april 2022 ongegrond verklaard. De beschikking van de Rechtbank wordt door deze schriftuur bestreden.
Recht en belang bij cassatie
3.
Requirante doet een beroep op de ratio van het medisch beroepsgeheim. Dat dient het belang van de privacy van de patiënt en het vertrouwen dat eenieder mag hebben dat elke medische hulpverlener zal zwijgen omtrent hetgeen hem/haar bekend is geworden in de uitoefening van zijn/haar beroep. Het recht op privacy is vastgelegd in o.m. artt. 8 EVRM, 17 IVBPR en art. 10 van de Grondwet. ‘Het vertrouwen in de medische hulpverlener (en het belang van toegankelijkheid van de zorg) is een collectief belang, een maatschappelijk belang dat bescherming verdient, een belang dat mede de orde in de maatschappij bepaalt’ aldus W.L. J.M. Duijst-Heesters, Boeven in het ziekenhuis, 2005, blz. 26. Het beroepsgeheim vormt aldus de hoeksteen van de vertrouwensrelatie tussen patiënt en hulpverlener en is cruciaal om mensen het vertrouwen te geven dat hun medische gegevens veilig zijn bij de hulpverlener of hulpverlenende instantie.
4.
Requirante meent dat patiënten in het algemeen en zeker iemand als de moeder van [betrokkene 1] (en van mogelijk meer kinderen), zich ook in de toekomst vrij moeten voelen om zich tot een arts te wenden, zonder dat zij moeten vrezen dat vertrouwelijke informatie ‘zomaar’ aan derden wordt verstrekt. Het algemeen belang en het individuele belang zijn hier in het geding. Verstrekt requirante het medisch dossier aan Justitie, dan kan dat zorgmijdend gedrag met zich brengen. Dit kan tot gevolg hebben dat patiënten zich niet ofte laat melden met gezondheidsproblemen, terwijl zij wel medische hulp nodig hebben. Heel concreet betreft dat i.c. een moeder van een jong kind/jonge kinderen. Dit is door requirante zowel aangevoerd in het klaagschrift (randnummers 37–40) als ter zitting (pleitnota, randnummers 5–7). Om die reden is dan ook een strikte interpretatie van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ geboden.
Overwegingen Rechtbank
5.
De Rechtbank heeft ten aanzien van het geschil als volgt overwogen: (…) ‘Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. (…)’ en:
6.
‘(…) Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden. Het verschoningsrecht van onder meer een arts is echter in zoverre niet absoluut, dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt — ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap hem als zodanig is toevertrouwd — moet prevaleren boven het verschoningsrecht (vgl. HR 30 november 1999, NJ 2002, 438).’
7.
‘De rechtbank is van oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht in dit geval rechtvaardigen. Daarbij worden allereerst de aard en de ernst van de verdenking in aanmerking genomen. Het gaat om een verdenking van een ernstig strafbaar feit ten aanzien van een zeer jong kind. In het bloed van [betrokkene 1] is een aanzienlijke hoeveelheid GHB aangetroffen. Bovendien is op de slaapkamer van verdachte, waar [betrokkene 1] verbleef, een flesje GHB aangetroffen. Ook heeft de officier van justitie in raadkamer medegedeeld dat meerdere personen hebben verklaard dat verdachte drugs gebruikte, waaronder GHB. Bovendien is in raadkamer gebleken dat de forensische arts van het NFI brongegevens nodig heeft om een gedegen onderzoek te doen. De medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 zijn voor dit onderzoek nodig om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] en welke gevaren dit met zich mee bracht. Deze informatie is nodig om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate. Voorts acht de rechtbank het van belang dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020. De officier van justitie heeft ook in raadkamer vermeld dat de gevorderde gegevens enkel worden verstrekt aan het NFI en niet worden toegevoegd aan het dossier. Deze gegevens zijn bovendien niet op een andere wijze te verkrijgen. [betrokkene 1] zelf is immers te jong om te kunnen vertellen wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en verdachte heeft geen toestemming gegeven voor verstrekking van het medisch dossier van haar zoon. Gelet op al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die tot gevolg hebben dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht. (…)’
Onjuiste maatstaf: summiere toetsing
8.
De Rechtbank heeft bij de beoordeling van het klaagschrift niet of slechts deels de maatstaven aangelegd die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld. Immers overweegt de Rechtbank ten onrechte dat in deze vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat is onjuist. In deze is het juist essentieel dat de rechter ten gronde beslist over de vraag of er sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding moet prevaleren boven het verschoningsrecht.’ Met de geciteerde overweging (in randnummer 5) lijkt de Rechtbank te suggereren dat van haar niet gevergd kan worden om ten gronde (en dus diepgravend en niet slechts summier) een oordeel te vellen over de vraag of er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het verschoningsrecht ‘opzij gezet moet worden.’ Dat is onjuist.
Ontoereikende motivering
9.
Voor zover de Rechtbank inhoudelijk wel de maatstaven zou hebben aangelegd die in de jurisprudentie van de Hoge Raad zijn ontwikkeld (zie randnummer 6), lijkt de Rechtbank summier te hebben getoetst, althans is het oordeel dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden ontoereikend gemotiveerd. Dit terwijl zware motiveringseisen van toepassing zijn.1. Dit laat zich als volgt toelichten:
10.
Allereerst gaat het in deze niet om een tegen de (afgeleid) verschoningsgerechtigde bestaande verdenking. De Rechtbank laat dit naar mening van requirante onterecht buiten beschouwing. In het klaagschrift (randnummers 13 tot en met 16) is dit gegeven benoemd als een omstandigheid die meeweegt in de beoordeling van de vraag of er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn die maken dat het verschoningdrecht moet wijken voor de waarheidsvinding. Requirante verwijst naar de uitspraak van Uw Raad d.d. 9 mei 2006, NJ 2006, 622 waarin in aanmerking wordt genomen ‘(…) dat het hier niet gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking.’ Uw Raad is (terecht!) zeer terughoudend met doorbreking van het verschoningsrecht in gevallen waarin de verschoningsgerechtigde niet de verdachte is. Slechts in één geval dat bekend is aan requirante werd anders geoordeeld. Het ging in die zaak om seksueel misbruik binnen een Academisch Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie. In deze zaak waren ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden aanwezig’. Het ging hierbij om een casus waarin zowel slachtoffer als daders aan de zorg van de verschoningsgerechtigde geneesheer-directeur waren toevertrouwd en alleen de personalia van de opgenomen jeugdigen werden opgevraagd (HR 29 juni 2004 (strafkamer), NJ 2005, 273, m.nt. Kn). De inbreuk op het verschoningsrecht was aldus zeer beperkt.
11.
Ten tweede is in het klaagschrift aangevoerd (randnummers 19 tot en met 24) dat de vraag ‘welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1]’ al is beantwoord. In de brief van de politie d.d. 27 januari 2021 die als begeleidend schrijven dient bij de vordering verstrekking gevoelige gegevens, staat de exacte hoeveelheid GHB vermeld (zie productie 2 bij het klaagschrift). Zonder nadere motivering is het oordeel van de Rechtbank dat de medische gegevens van [betrokkene 1] met betrekking tot de opname van 31 december 2020 nodig zijn om vast te stellen welke hoeveelheid GHB precies is aangetroffen in het bloed van [betrokkene 1] onbegrijpelijk. Daarbij wijst requirante erop dat ook andere informatie beschikbaar is, namelijk dat [betrokkene 1] niet wekbaar was, slap was en dat werd geconstateerd dat er sprake was van pinpointpupillen. Op het moment dat de artsen hem wilden intuberen, kwam hij bij, zo schrijft de officier van Justitie (productie 3 bij het klaagschrift). Dat het medische dossier ‘nodig [is] om te kunnen beoordelen of verdachte een verwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate’ is naar mening van requirante dan ook onvoldoende duidelijk gemaakt. Ook hier geldt dat de motivering van de Rechtbank van het belang van doorbreking van het verschoningsrecht, tekort schiet.
12.
Ten derde is in het klaagschrift aangevoerd dat zeer gedetailleerde informatie is verstrekt aan Veilig Thuis en dat bij Veilig Thuis zonodig (aanvullende) informatie kan worden opgevraagd (randnummer 33). De Rechtbank heeft geen blijk ervan gegeven voldoende de vraag te hebben onderzocht of de relevante gegevens niet op andere wijze, namelijk via Veilig Thuis, konden worden verkregen. De Rechtbank benoemt slechts dat [betrokkene 1] zelf te jong is om te kunnen vertellen wat er gebeurd is voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname en dat de moeder van [betrokkene 1] geen toestemming geeft tot verstrekking van het medisch dossier van haar zoon. Dat laat onverlet dat er meer informatie bij Veilig Thuis voorhanden is en dat die informatie zonder doorbreking van het beroepsgeheim van requirante te verkijgen is.
13.
Ten vierde zal het medisch dossier geen inzicht geven in ‘(…) wat er is gebeurd voorafgaand aan zijn ziekenhuisopname.’ Het dossier geeft immers inzicht in de behandeling van [betrokkene 1] na opname in het ziekenhuis. Daarmee is de motivering van het belang van doorbreking van het verschoningsrecht onvoldoende althans onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
14.
Tot slot overweegt de Rechtbank dat ‘het van belang [is] dat de omvang van de gevorderde gegevens beperkt is. De gevorderde gegevens hebben alleen betrekking op de opname van [betrokkene 1] op 31 december 2020.’ Requirante meent dat ook deze overweging ontoereikend is gemotiveerd. De Rechtbank heeft er immers geen blijk van gegeven te hebben onderzocht wat de omvang van het medisch dossier / de medische gegevens is of hoe zij tot het oordeel is gekomen / hoe zij heeft gewogen dat de hoeveelheid medische gegevens gering zou zijn. In het klaagschrift is (randnummer 17) aangevoerd dat er in korte tijd een heleboel onderzoeken kunnen worden aangevraagd, uitslagen kunnen binnenkomen en gesprekken kunnen worden gevoerd. Dat de omvang van deze gegevens (die zeer privcay gevoelig zijn) ‘beperkt’ is, is naar de mening van requirante dan ook onvoldoende gemotiveerd.
15.
Nu de overwegingen van de Rechtbank afzonderlijk niet kunnen leiden tot de conclusie dat er sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ geldt dit ook voor ‘al deze factoren, in onderling verband en samenhang bezien (…)’ Nu deze overwegingen van de Rechtbank, noch afzonderlijk, noch in onderling verband bezien, mede gelet op de regels van proportionaliteit en subsidiariteit, zonder nadere toelichting kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van de door uw Raad in dit verband van belang geachte ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ die nopen tot doorbreking van het beroepsgeheim in verband met de waarheidsvinding, is de beschikking van de rechtbank onbegrijpelijk, althans onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Requirante verzoekt de Hoge Raad dan ook het cassatieberoep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en te doen wat de Rechtbank behoorde te doen en het beslag op te heffen met last tot teruggave aan requirante, althans de zaak te verwijzen naar een Gerechtshof teneinde de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw te berechten en af te doen.
Leiden 9 juni 2022
mr. R.J. van Eenennaam
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑06‑2022
Vgl. Hoge Raad 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3314, r.o. 3.2: ‘De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden — en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht — sprake is, selden zware motiverinzseisen.’