Vgl. in dit verband HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92.
HR, 02-06-2020, nr. 20/00613
ECLI:NL:HR:2020:1008
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
02-06-2020
- Zaaknummer
20/00613
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1008, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 02‑06‑2020; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:315
ECLI:NL:PHR:2020:315, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑04‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1008
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑06‑2020
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag, klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend door verpleegkundige (centralist meldkamer) en haar werkgever (geneeskundige meldkamer) tegen vordering OvJ tot verstrekking van gevoelige gegevens (meldkamergesprek) ex art. 126nf Sv, nadat alarmnummer van meldkamer is gebeld i.v.m. aantreffen van bejaarde vrouw die is overleden en vervolgens o.g.v. nader onderzoek vermoeden is gerezen van misdrijf. Verschoningsrecht verpleegkundige en afgeleid verschoningsrecht geneeskundige meldkamer, art. 218 Sv. 1. Verzuim onderzoek in raadkamer aan te houden in afwachting van nadere door OM aan te leveren informatie. 2. Is sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die verschoningsrecht kunnen doorbreken? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/00613 Bv
Datum 2 juni 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 7 november 2019, nummers RK 19/3075 en RK 19/3184, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klaagster 1],
en
[klaagster 2],
gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door het openbaar ministerie. Het heeft bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 juni 2020.
Conclusie 07‑04‑2020
Inhoudsindicatie
CAG. OM-cassatie tegen raadkamerbeslissing rechtbank, dat geen inbreuk wordt gemaakt op het verschoningsrecht van de Geneeskundige 112-meldkamer. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/00613 Bv
Zitting 7 april 2020
CONCLUSIE
A.E. Harteveld
In de zaak
[klaagster 1]
en
[klaagster 2]
hierna: de klagers.
1. De rechtbank Den Haag heeft bij beschikking van 7 november 2019 het klaagschrift van klaagster (19/3075) en [klaagster 2] (19/3184) ertoe strekkende dat het beroep op het verschoningrecht wordt gehonoreerd en dat de envelop met de gegevensdragers van het meldkamergesprek, zonder dat van de inhoud daarvan door de officier van justitie wordt kennisgenomen en zonder dat daarvan een kopie wordt gemaakt, wordt teruggegeven gegrond verklaard en het verzoek van de [klaagster 2] tot teruggave aan haar van de envelop met de gegevensdragers afgewezen.
2. Het cassatieberoep is ingesteld door officier van justitie mr. B.C.C. van Roessel en mr. W.J.V. Spek, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Den Haag, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Casus en procesverloop
3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Op 8 mei 2019 omstreeks 11.00 uur werd in de woning aan de [a-straat 1] te Den Haag door thuiszorgmedewerkster [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] of meldster) en [betrokkene 2] (hierna: dochter) het (naar later bleek) levenloze lichaam van de 91-jarige [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) aangetroffen. [betrokkene 1] heeft het alarmnummer 112 gebeld en zij heeft op aanwijzingen van klaagster, verpleegkundig(e) (centralist) werkzaam bij de [klaagster 2], het lichaam van het slachtoffer verplaatst en gereanimeerd. Hoewel in eerste instantie werd uitgegaan van een natuurlijk overlijden is na een uitvoerige gerechtelijke sectie op het lichaam van het slachtoffer geconcludeerd dat zij door een misdrijf om het leven is gekomen. De politie is op 14 mei 2019 een onderzoek gestart naar het overlijden van het slachtoffer en naar de diefstal van haar sieraden.
3.2.
De officier van justitie heeft op 28 mei 2019 een vordering verstrekking gevoelige gegevens als bedoeld in art. 126nf Sv gedaan. Voor het onderzoeksteam zou het - doordat de woning na het overlijden niet gelijk als plaats delict is behandeld en niet is kunnen worden vastgesteld hoe het slachtoffer is aangetroffen en mogelijk sporen verloren zijn gegaan - noodzakelijk zijn om het meldkamergesprek tussen de meldster en klaagster te verkrijgen en te beluisteren in verband met:
(i) het vaststellen van de tijdlijn van het slachtoffer;
(ii) mogelijk relevante informatie welke tijdens het meldkamergesprek door de meldster wordt gegeven;
(iii) de informatie van de melding te verifiëren met de afgelegde verklaringen en
(iv) meer informatie te verkrijgen over hoe het slachtoffer is aangetroffen en welke handelingen door de meldster zijn verricht.
3.3.
De rechter-commissaris heeft op 29 mei 2019, op genoemde schriftelijke vordering van de officier van justitie, een machtiging als bedoeld in art. 126nf Sv verleend tot het vorderen van de “Geluidsopname meldkamergesprek op 8 mei 2019 te 10:59:30 uur (na doorschakeling) met telefoonnummer [telefoonnummer]” (hierna: meldkamergesprek) van de Meldkamer Ambulancedienst Den Haag. Het Hoofd [klaagster 2], [betrokkene 3], heeft geweigerd aan de vordering van de officier van justitie te voldoen, omdat de klaagster zich wil beroepen op haar verschoningsrecht. Op verzoek van de rechter-commissaris heeft [betrokkene 3] op 19 augustus 2019 een encrypted gegevensdrager, met daarop de gevorderde geluidsopname, aan de rechter-commissaris verstrekt, zodat deze kan beoordelen of het verschoningsrecht moet worden doorbroken in het belang van de waarheidsvinding.
3.4.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 28 augustus 2019 geoordeeld dat het beroep op het verschoningsrecht door de klaagster dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding, nu die waarheidsvinding onvoldoende lijkt gewaarborgd zonder de geluidsopname. Dat oordeel is gestoeld op de volgende omstandigheden:
(i) de inhoud van het meldkamergesprek kan informatie opleveren over de wijze waarop het stoffelijk overschot van het slachtoffer is aangetroffen en over de handelingen die door de meldster zijn verricht;
(ii) de ernst van de verdenking (een levensdelict);
(iii) de plicht van de Staat om effectief en onafhankelijk onderzoek naar de verdenking te doen (art. 2 EVRM);
(iv) de ontstane maatschappelijke onrust en media-aandacht;
(v) de informatie op de geluidsopname kan niet op andere, minder ingrijpende, wijze verkregen worden.
3.5.
Tegen genoemde beslissing van de rechter-commissaris is door de klagers een klaagschrift ingediend, ertoe strekkende dat het beroep van de verpleegkundig centraliste op het verschoningsrecht wordt gehonoreerd en dat de envelop met de gegevensdrager, zonder dat van de inhoud daarvan door de officier van justitie wordt kennisgenomen en zonder dat daarvan een kopie wordt gemaakt, per direct in handen van de [klaagster 2] wordt gesteld. Dit beklag is door de rechtbank op 29 oktober 2019 in raadkamer behandeld.
3.6.
De bestreden beschikking houdt in dat de rechtbank bij de beoordeling van het beklag heeft kennisgenomen van de volgende door de officier van justitie aan de rechtbank en de raadsman ter beschikking gestelde processen-verbaal van de politie eenheid Den Haag:
(i) proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] (proces-verbaalnummer: PL 1500
2019127995-3) d.d. 12 mei 2019;
(ii) proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] (proces-verbaalnummer: 38) d.d.
16 mei 2019;
(iii) proces-verbaal aanvraag vordering verstrekking gevoelige gegevens (proces-
verbaalnummer: 136) d.d. 28 mei 2019;
(iv) proces-verbaal van bevindingen, toestemming 112 [betrokkene 1] (proces- verbaalnummer:
288) d.d. 18 oktober 2019;
(v) proces-verbaal van bevindingen, 112 melding CPA (proces-verbaalnummer: 289) d.d.22
oktober 2019;
(vi) proces-verbaal van bevindingen, toestemming familie voor opvragen 112 melding CPA
(proces-verbaalnummer: 292) d.d. 25 oktober 2019.
4. Het eerste middel
4.1.
Het middel klaagt dat de rechtbank heeft verzuimd het onderzoek in raadkamer aan te houden in afwachting van nadere door het openbaar ministerie aan te leveren informatie.
4.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
““Het oordeel van de rechtbank
Met de rechter-commissaris, klagers en het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het meldkamergesprek onder het medisch beroepsgeheim valt op grond waarvan klaagster het verschoningsrecht toekomt en de [klaagster 2] het afgeleid verschoningsrecht.
Aan het verschoningsrecht ligt ten grondslag dat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het toevertrouwde, om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is het medisch beroepsgeheim niet absoluut. Er kunnen zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van hetgeen aan de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, is niet in een algemene regel te vatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen.
Dat de dochters van het slachtoffer en meldster toestemming hebben gegeven voor het vrijgeven van het meldkamergesprek is ook geen omstandigheid die het verschoningsrecht doorbreekt. Ten eerste betreft het geen toestemming van degene wiens medische informatie in het meldkamergesprek is besproken, te weten het slachtoffer. Ten tweede, geldt ook bij toestemming van degene wiens medische informatie het betreft, onverkort de hiervoor vermelde toets.
De ernst van het gepleegde strafbare feit (een levensdelict dat over het algemeen in de maatschappij grote ophef veroorzaakt), media-aandacht en de omstandigheid dat het grootschalige onderzoek nog niet tot een verdachte heeft geleid, zijn naar het oordeel van de rechtbank omstandigheden die onvoldoende zwaar wegen om te kunnen spreken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken.
Uit de thans door de officier van justitie aan de rechtbank ter beschikking gestelde processen-verbaal van politie en de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting kan niet zonder meer geconcludeerd worden dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen onmisbaar is voor het aan de dag brengen van de waarheid. Meldster heeft binnen enkele dagen na het aantreffen van het slachtoffer twee gedetailleerde verklaringen afgelegd over hoe zij het slachtoffer heeft aangetroffen en welke handelingen zij op aanwijzingen van de centralist verpleegkundige op het lichaam van het slachtoffer heeft verricht. De officier van justitie heeft benadrukt dat zij deze verklaringen betrouwbaar acht. Ook zijn er, zo stelt de officier van justitie, nog andere getuigen gehoord, waaronder de dochter van het slachtoffer die het slachtoffer heeft gevonden. Deze getuigenverklaringen zijn echter niet aan de rechtbank ter beschikking gesteld, zodat zij deze ook niet kan betrekken in haar afweging.
Bovendien is niet gebleken dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen niet ook op een andere, minder ingrijpende, wijze kan worden verkregen, zodat de rechtbank evenmin op die grond tot doorbreking van het beroepsgeheim komt.
In dat verband overweegt de rechtbank dat klaagster [klaagster 1] op haar beurt als getuige gehoord zou kunnen worden over het gevoerde meldkamergesprek, waarbij zij per vraag de afweging kan maken of zij zich al dan niet op haar verschoningrecht wil beroepen. Ook zou bijvoorbeeld aan klaagster [klaagster 1] toestemming gevraagd kunnen worden voor gedeeltelijke vrijgave van de geluidsopname, al dan niet via een schriftelijke uitwerking daarvan, waarbij die gedeelten van het gesprek die volgens klaagster niet onder haar beroepsgeheim vallen, of ten aanzien waarvan zij zich niet (langer) op het verschoningsrecht beroept, ter beschikking van de officier van justitie worden gesteld. Er zijn dan ook op dit moment nog alternatieve mogelijkheden voor de officier van justitie om informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen, op minder ingrijpende wijze te verkrijgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van het verschoningsrecht bij deze stand van zaken zwaarder weegt dan het belang van de waarheidsvinding op de gronden zoals aangevoerd door de officier van justitie.
De rechtbank honoreert daarom het beroep op het (afgeleide) verschoningsrecht en zal het beklag van klagers gegrond verklaren, zodat de officier van justitie vooralsnog geen kennis mag nemen van het onderhavige meldkamergesprek.
De rechtbank acht het in het licht van het bovenstaande aangewezen dat de envelop met de gegevensdrager bij de rechter-commissaris blijft en zij zal het verzoek deze in handen te stellen van de [klaagster 2] dan ook afwijzen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag van klagers [klaagster 1] en de [klaagster 2] gegrond, zodat de officier van justitie vooralsnog geen kennis mag nemen van de “geluidsopname meldkamergesprek op 8 mei 2019 te 10.59:30 uur (na doorschakeling) met telefoonnummer [telefoonnummer]” van de [klaagster 2];
- wijst af het verzoek om teruggave van de envelop met de gegevensdrager aan de [klaagster 2].”
4.3.
Het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“(…)De voorzitter geeft een korte samenvatting van het verloop van de zaak en van de stukken het dossier. De voorzitter maakt tevens melding van het voorlopig standpunt van het Openbaar Ministerie van 25 oktober 2019.(…)
In aanvulling op de pleitaantekeningen deelt de raadsman mee, zakelijk weergegeven:
Onder punt 6:
De dochter van het slachtoffer, de eerste persoon die het slachtoffer heeft aangetroffen, kan gehoord worden over de oorspronkelijke positie waarin het slachtoffer lag en over wat zij ter plaatse heeft gezien en aangetroffen. Uit de stukken die de officier van justitie heeft verstrekt volgt dat de dochter van het slachtoffer een verklaring heeft afgelegd. Het proces-verbaal van verhoor van deze dochter is echter niet aan mij en aan uw rechtbank verstrekt.
(…)De officier van justitie voert het woord, zakelijk weergegeven:Ik ben de zaaks officier van justitie in deze zaak. In het voorlopig standpunt van het Openbaar Ministerie heb ik het één en ander al uiteengezet over het onderzoek in deze zaak en heb ik geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Ik blijf bij dat standpunt.
Het grootschalige onderzoek heeft nog niet geleid tot een verdachte. Vast staat dat het slachtoffer door een misdrijf om het leven is gekomen. Iedereen die ook maar enigszins betrokken is geweest bij het slachtoffer is gehoord. Ook beide dochters van het slachtoffer zijn meermalen gehoord. Uit de verklaring van de dochter die haar moeder heeft aangetroffen, blijkt dat zij de woning inging, haar moeder zag liggen en meteen de woning heeft verlaten, zodat zij niet heel goed heeft gezien hoe het slachtoffer lag.
Het forensisch onderzoek kent zijn beperkingen, omdat aanvankelijk niet werd uitgegaan van een niet-natuurlijk overlijden. Hierdoor is het forensisch onderzoek in de woning pas opgestart nadat het lichaam van het slachtoffer uit de woning was gehaald. Wij weten dus niet hoe het lichaam van het slachtoffer precies is aangetroffen. Meldster [betrokkene 1] heeft 112 gebeld en zij is te woord gestaan door klaagster. Er is geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van meldster. Het 112-gesprek heeft een aantal minuten geduurd, totdat de ambulance er was. Meldster heeft tijdens dat gesprek, op aanwijzingen van klaagster, handelingen op het lichaam van het slachtoffer verricht. Aan de hand van de handelingen die meldster op het lichaam heeft verricht, kan vastgesteld worden hoe het lichaam van het slachtoffer precies is aangetroffen. Dat is van belang voor het technisch onderzoek op de plaats delict.
Gelet op het karakter van deze beklagprocedure en in het belang van het onderzoek in de moordzaak zijn de verklaring van de dochter van het slachtoffer en het proces-verbaal van verdenking met nummer 3 NN01 niet gevoegd in deze procedure. Omdat de identiteit van de verdachte onbekend is, is sprake van een ‘NN verdachte’. In genoemd proces-verbaal van verdenking is de doodsoorzaak van het slachtoffer vermeld. Op grond van dat proces-verbaal heeft de rechter-commissaris een machtiging verleend en heeft de rechter-commissaris beslist dat het verschoningsrecht van klaagster doorbroken kan worden.
(…)
Klaagster [klaagster 1] is niet gehoord door de politie, omdat ik ervan uitga dat zij zich op iedere vraag op haar verschoningsrecht zal beroepen.
Om verder te kunnen in het onderzoek is het van belang om kennis te nemen van de inhoud van het meldgesprek. Het belang van de waarheidsvinding prevaleert boven het belang van het verschoningsrecht, mede getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en de subsidiariteit.
(…)
De raadsman voert andermaal het woord, zakelijk weergegeven:
Omdat ik de verklaring van de dochter niet heb gekregen, kan ik niet zelf beoordelen wat zij heeft verklaard. Die verklaring is relevant in deze procedure. Verder is het voor klagers van belang om kennis te nemen van de inhoud van het proces-verbaal van verdenking nummer 3 NN01 om op de juiste gronden een afweging te kunnen maken. De officier van justitie kiest ervoor de genoemde stukken niet aan mij en aan de rechtbank te verstrekken.
(…)
De officier van justitie voert andermaal het woord, zakelijk weergegeven:
Uit de verklaring van de dochter van het slachtoffer blijkt dat zij heeft verklaard over dingen die in werkelijkheid anders zijn geweest. Hieruit blijkt dat het geheugen van mensen niet onfeilbaar is. Het is van belang om de getuigenverklaringen te kunnen toetsen aan objectief bewijs.(…)”
4.4.
Het voorlopige standpunt van het openbaar ministerie van 25 oktober 2019 waarvan het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling melding maakt houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“(…)
In casu wordt opgevraagd de geluidsopname van het meldkamergesprek dat is gevoerd door meldster vlak nadat zij het lichaam van het slachtoffer aantrof. Het valt te verwachten dat in dit gesprek is gesproken over hoe meldster het slachtoffer precies aantrof. Hoewel de meldster hierover in haar getuigenverklaringen ook heeft verklaard en er geen enkele reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van meldster, moet opgemerkt worden dat deze getuigenverklaringen zijn afgelegd geruime tijd na het voeren van het meldkamergesprek. De reële mogelijkheid bestaat dan ook dat in het meldkamergesprek dingen zijn gezegd over het precieze aantreffen van het slachtoffer die in de getuigenverklaringen niet - of wellicht ivm tijdsverloop - anders aan de orde zijn geweest.
Het is voor het onderzoek van g[e]root belang om kennis te nemen van hetgeen is gezegd in het meldkamergesprek nu - naar wordt aangenomen - de meldster de enige is geweest die het slachtoffer in de oorspronkelijke positie heeft zien liggen toen zij werd aangetroffen.
Zoals eerder gezegd werd het forensisch onderzoek in de woning ernstig bemoeilijkt vanwege het verplaatsen van het slachtoffer en vanwege het feit dat niet precies duidelijk is hoe (en waar precies) het slachtoffer lag toen zij werd aangetroffen door meldster. Het meldkamergesprek zou hier meer informatie over kunnen geven en is dan ook onmisbaar voor het aan de dag brengen van de waarheid.
(…)
Bovendien rust op de Nederlandse Staat op grond van artikel 2 EVRM de verplichting tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek wanneer sprake is van het overlijden van een patiënt en wanneer de verdenking ter zake van een levensdelict is gerezen.
(…)”
4.5.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het onder 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank niet anders kan worden begrepen dan dat de rechtbank onvoldoende in staat was om een definitief oordeel te geven op het beklag en de rechtbank voor ogen had dat zij op een later moment, nadat klaagster als getuige was gehoord en/of aan klaagster alsnog om toestemming was gevraagd voor een gedeeltelijke vrijgave van de geluidsopname, tot een ander oordeel zou kunnen komen. De steller van het middel vermag in dat verband niet in te zien wat de rechtbank voor ogen had bij het nemen van deze (voorwaardelijke) beslissing, met name niet hoe de rechtbank daarover opnieuw een oordeel zou kunnen geven.
4.6.
De steller van het middel meent dan ook dat de rechtbank, die zich klaarblijkelijk onvoldoende voorgelicht achtte om tot een definitief oordeel te komen, bij deze stand van zaken niet had kunnen komen tot gegrondverklaring van het klaagschrift. In plaats daarvan had de rechtbank het onderzoek in raadkamer moeten aanhouden in afwachting van het horen van de klaagster als getuige en/of het vragen van toestemming aan klaagster voor gedeeltelijke vrijgave van de geluidsopname, zo nodig onder het stellen van een termijn voor het alsnog doen verrichten van die onderzoekshandelingen. De enkele omstandigheid dat een beoordeling van het klaagschrift op grond van de voorhanden stukken niet goed mogelijk is levert - gelet op de onderzoekstaak van de beklagrechter - immers geen reden op om het beklag gegrond te verklaren. Onder verwijzing naar de conclusie van mijn toenmalige ambtgenoot Knigge bij het arrest van 23 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX6930, NJ 2012/619 meent de steller van het middel dan ook dat de rechtbank zich aanvullend had moeten laten informeren, in het bijzonder door het geven van een bevel aan het openbaar ministerie om stukken over te leggen.
4.7.
Aan het middel ligt zo bezien de opvatting ten grondslag dat de rechtbank onderhavig beklag gegrond heeft verklaard, omdat een (definitieve) beoordeling van het beklag op grond van de voorhanden zijnde stukken niet goed mogelijk is. Die lezing van de bestreden beschikking deel ik op grond van het navolgende niet.
4.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van het verschoningsrecht zwaarder weegt dan het belang van de waarheidsvinding, op de gronden zoals aangevoerd door de officier van justitie. Dit oordeel berust in de kern op de volgende twee gronden:
(i) uit de thans door de officier van justitie aan de rechtbank ter beschikking gestelde processen-verbaal van politie en de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting kan niet zonder meer worden geconcludeerd dat informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen onmisbaar is voor het aan de dag brengen van de waarheid;
(ii) er (bovendien) op dit moment nog alternatieve mogelijkheden voor de officier van justitie zijn om informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen op minder ingrijpende wijze te verkrijgen.
4.9.
Bij de in 4.8 onder (i) genoemde grond heeft de rechtbank - gelet op de stukken waarvan zij bij de beoordeling van het beklag heeft kennis genomen, zoals weergegeven onder 3.6 - klaarblijkelijk het oog op de door de meldster bij de politie afgelegde verklaringen. In dat verband neemt de rechtbank in aanmerking dat de meldster binnen enkele dagen na het aantreffen van het slachtoffer twee gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over het onderwerp waarover door het openbaar ministerie meer informatie wordt gewenst, te weten over hoe de meldster het slachtoffer heeft aangetroffen en welke handelingen zij op aanwijzingen van de klaagster op het lichaam van het slachtoffer heeft verricht. Daarbij merkt de rechtbank op dat de officier van justitie in raadkamer heeft benadrukt dat zij deze verklaringen betrouwbaar acht. Wat betreft de door de officier van justitie in raadkamer gegeven toelichting kan worden opgemerkt dat is aangevoerd dat aan de hand van de handelingen die de meldster op het lichaam van het slachtoffer heeft verricht vastgesteld kan worden hoe het lichaam van het slachtoffer precies is aangetroffen, hetgeen van belang zou zijn voor het technisch onderzoek op de plaats delict. Het voorlopige standpunt van de officier van justitie - zoals weergegeven onder 4.4 - houdt nog in dat er geen enkele reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van hetgeen de meldster over het aantreffen van het slachtoffer heeft verklaard, maar er wel een reële mogelijkheid bestaat dat in het meldkamergesprek dingen zijn gezegd over het precieze aantreffen van het slachtoffer die in de getuigenverklaringen niet - of wellicht in verband met het tijdsverloop anders - aan de orde zijn geweest. Daarbij wordt uitgegaan van de aanname dat de meldster de enige is geweest die het slachtoffer in de oorspronkelijke positie heeft zien liggen toen zij werd aangetroffen.
4.10.
Het door de officier van justitie gestelde belang van de waarheidsvinding is zo bezien in de kern gelegen in het verkrijgen van nadere (aanvullende) informatie over hoe het slachtoffer lag toen zij door de meldster werd aangetroffen. Uit de overwegingen van de rechtbank blijkt dat van oordeel is dat op basis van de verklaringen van de meldster op dit punt (en overigens tevens op het punt van de handelingen die de meldster op aanwijzingen van de klaagster op het lichaam van het slachtoffer heeft verricht) voldoende zicht kan worden verkregen op de situatie bij het aantreffen van het slachtoffer en het meldkamergesprek zo bezien voor het aan de dag brengen van de waarheid onvoldoende toegevoegde waarde heeft. De door de steller van het middel bedoelde situatie, dat de rechtbank onderhavig beklag gegrond heeft verklaard omdat een (definitieve) beoordeling van het beklag op grond van de voorhanden zijnde stukken niet goed mogelijk is, doet zich hier dus allerminst voor. Dat in dat kader de rechtbank verwijst naar ‘deze stand van zaken’ en tevens het woord ‘vooralsnog’ bezigt maakt dat niet anders – daaruit blijkt slechts dat het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op de informatie die haar ten tijde van het nemen van de beslissing ter beschikking stond.
4.11.
Gelet op het voorgaande geheel ten overvloede ga ik nog in op hetgeen de steller van het middel heeft opgemerkt omtrent de (on)mogelijkheid voor de officier van justitie om een latere beslissing van de rechter-commissaris naar aankleding van een hernieuwde vordering aan de raadkamer voor te leggen, aangezien slechts de beslagene een klaagschrift tegen een (toewijzende) beslissing kan indienen. In aanvulling op die mogelijkheid valt namelijk nog te wijzen op de mogelijkheid van hoger beroep voor de officier van justitie tegen een afgewezen vordering. Kort gezegd: de mogelijkheid voor een tweede rechtsgang is – althans in theorie – niet uitgesloten.
4.12.
Het middel faalt.
5. Het tweede middel
5.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans onvoldoende is gemotiveerd.
5.2.
Ik merk allereerst op dat tegen het hiervoor onder 4.2 weergegeven oordeel van de rechtbank dat het meldkamergesprek onder het medisch beroepsgeheim valt op grond waarvan klaagster het verschoningsrecht toekomt en de [klaagster 2] een afgeleid verschoningsrecht1., in cassatie niet wordt opgekomen.
5.3.
Bij de beoordeling van het middel moet als uitganspunt worden vooropgesteld dat het verschoningsrecht (van een verpleegkundig centralist) in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht (vgl. HR 1 maart 1985, ECLI:NL:HR:1985:AC9066, NJ 1986/173). Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen. In een geval als het onderhavige, waarin het alarmnummer van de meldkamer is gebeld in verband met het aantreffen van een vrouw die vermoedelijk is overleden en vervolgens op grond van nader onderzoek het vermoeden is gerezen van een ernstig misdrijf, dient de afweging van de in aanmerking komende factoren te worden gemaakt tegen de achtergrond van de uit art. 2 EVRM - waarin het recht op leven is gewaarborgd - voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek (vgl. HR 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416).2.
5.4.
Zoals hiervoor onder 4.8 reeds aan de orde kwam berust het oordeel van de rechtbank dat het belang van het verschoningsrecht in het onderhavige geval zwaarder weegt dan het belang van de waarheidsvinding (op de gronden zoals aangevoerd door de officier van justitie) in de kern op twee gronden, te weten dat de informatie die mogelijk uit het meldkamergesprek kan worden verkregen voor het aan de dag brengen van de waarheid niet onmisbaar is nu er op de punten waarvoor het meldkamergesprek van belang zou kunnen zijn reeds (betrouwbare) getuigenverklaringen beschikbaar zijn en bovendien niet is gebleken dat de mogelijk uit het meldkamergesprek te verkrijgen informatie niet op andere, minder ingrijpende, wijzen kan worden verkregen, waarbij - kort gezegd - kan worden gedacht aan het horen van de klaagster als getuige dan wel het aan de klaagster vragen van toestemming voor gedeeltelijke vrijgave van het meldkamergesprek.
5.5.
Verder overweegt de rechtbank nog dat de toestemming van de dochters van het slachtoffer en de meldster (ook) geen omstandigheid is die het verschoningsrecht doorbreekt, omdat het geen toestemming is van degene wiens medische informatie in het meldkamergesprek is besproken en ook bij toestemming van degene wiens medische informatie het betreft onverkort de (onder 5.3) vermelde toets geldt. Wat betreft de ernst van het gepleegde strafbare feit (een levensdelict dat over het algemeen in de maatschappij grote ophef veroorzaakt), de media-aandacht en de omstandigheid dat het grootschalige onderzoek nog niet tot een verdachte heeft geleid, oordeelt de rechtbank dat deze omstandigheden onvoldoende zwaar wegen om te kunnen spreken van zeer uitzonderlijke omstandigheden die het verschoningsrecht kunnen doorbreken.
5.6.
In de toelichting op het middel zijn vier klachten opgenomen. Alleen de vierde klacht heeft betrekking op één van de onder 5.4 genoemde gronden waarop voornoemd oordeel van de rechtbank steunt. Geklaagd wordt dat de rechtbank door te overwegen dat uit de haar op dit moment ter beschikking staande informatie niet kan worden geconcludeerd dat de opgevraagde gegevens onmisbaar zijn voor het aan de dag brengen van de waarheid een te strenge toets heeft aangelegd. De eis van onmisbaarheid zou niet volgen uit de rechtspraak van de Hoge Raad en de steller van het middel meent dat voldoende is dat de gevorderde gegevens “een belangrijke rol zouden kunnen spelen” bij de waarheidsvinding. Dat de officier van justitie in het voorlopige standpunt de term “onmisbaar” heeft gebezigd zou slechts aangeven wat het belang van de gegevens voor het onderzoek is. Het oordeel van de rechtbank op dit punt zou bovendien onvoldoende zijn gemotiveerd, nu in het voorlopig standpunt van de officier van justitie gemotiveerd is uiteengezet waarom het meldkamergesprek van belang is voor de waarheidsvinding en waarom de zich reeds in het dossier bevindende verklaringen onvoldoende informatie bieden voor verder onderzoek.
5.7.
Deze klacht stuit af op hetgeen hiervoor onder 4.8-4.10 is vermeld. Dat de rechtbank een te strenge toets heeft gehanteerd vermag ik bovendien niet te zien. De rechtbank bezigt uitsluitend de door de officier van justitie zelf gebruikte terminologie en die terminologie doet aan de begrijpelijkheid van het oordeel niet af, terwijl het oordeel - ook in het licht van hetgeen door de officier van justitie is gesteld - toereikend is gemotiveerd.
5.8.
Als gezegd is de belangenafweging van de rechtbank uitgevallen in het voordeel van het belang van het verschoningsrecht en hebben de overige door de officier van justitie gestelde factoren (de veronderstelde toestemming van het slachtoffer, de ernst van het feit, de media-aandacht en het ontbreken van een verdachte) het afgelegd tegen het gestelde belang van de gegevens voor de waarheidsvinding en de omstandigheid dat de gegevens op andere wijze kunnen worden verkregen. Deze gronden kunnen het oordeel van de rechtbank dat het belang van het verschoningsrecht prevaleert boven het belang van de waarheidsvinding zelfstandig dragen, zodat de eerste en derde klacht, waarin enkel wordt opgekomen tegen hetgeen de rechtbank over de andere factoren heeft overwogen - zoals weergegeven onder 5.5 - mijns inziens geen bespreking behoeven. Overigens deel ik niet de aan genoemde klachten ten grondslag liggende opvatting dat de rechtbank gehouden was het toetsingskader zoals neergelegd in het arrest van 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6141, NJ 2011/416 onder 4.3.2 toe te passen, nu het daar genoemde toetsingskader niet voor het specifieke geval als het onderhavige is geschreven.
5.9.
Dan resteert alleen nog de klacht dat dat uit de overwegingen van de rechtbank niet blijkt dat zij haar afweging heeft gemaakt tegen de achtergrond van de uit art. 2 EVRM - waarin het recht op leven is gewaarborgd - voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek, terwijl in het onderhavige geval sprake is van een levensdelict en van de zijde van het openbaar ministerie is aangevoerd dat genoemde verplichting tot onderzoek op de Nederlandse Staat rust.
5.10.
Zoals hiervoor onder 5.3 is vooropgesteld dient de rechter in een geval als het onderhavige, waarin het alarmnummer van de meldkamer is gebeld in verband met het aantreffen van een vrouw die vermoedelijk is overleden en vervolgens op grond van nader onderzoek het vermoeden is gerezen van een ernstig misdrijf, de afweging van de in aanmerking komende factoren te worden gemaakt tegen de achtergrond van de uit art. 2 EVRM - waarin het recht op leven is gewaarborgd - voortvloeiende verplichting van de Staat tot het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek. Door de officier van justitie is daar in het voorlopig standpunt ook op gewezen. In de belangenafweging van de rechtbank wordt van voornoemde verplichting weliswaar niet met zoveel woorden gewag gemaakt, maar in de gronden waarop de beslissing rust - in het bijzonder de subsidiariteitsgrond - ligt besloten dat de effectiviteit van het door het openbaar ministerie te verrichten onderzoek in het onderhavige geval door het bestaan van alternatieve mogelijkheden om de informatie op minder ingrijpende wijze te verkrijgen, (nog) niet in het geding is. Ook deze klacht van het middel faalt.
5.11.
Gelet op het voorgaande geeft het oordeel van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor onder 5.3 bedoeld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel toereikend gemotiveerd.
5.12.
Het middel faalt in al zijn onderdelen.
6. Beide middelen falen en kunnen worden verworpen met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑04‑2020
HR 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205, NJ 2018/92.