Ten aanzien van een advocaat nog weer eens samengevat in HR 19 mei 2009, LJN BH7284, NJ 2009, 443 en HR 2 maart 2010, LJN BJ9262.
HR, 18-06-2013, nr. 12/03293 B
ECLI:NL:HR:2013:CA3314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-06-2013
- Zaaknummer
12/03293 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
CA3314
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:CA3314, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑06‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:CA3314
ECLI:NL:PHR:2013:CA3314, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 19‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:CA3314
Beroepschrift, Hoge Raad, 13‑08‑2012
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0255
NbSr 2013/267
Uitspraak 18‑06‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Verschoningsrecht notaris. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR NJ 2005/353. De Rb heeft met toepassing van de juiste maatstaf uiteengezet dat en waarom zij van oordeel is dat zich de zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook t.a.v. datgene waarvan de wetenschap de klager als notaris is toevertrouwd - dient te prevaleren boven het verschoningsrecht. Daarbij heeft de Rb betrokken dat de aan klager verweten gedragingen raken aan de kern van diens werkzaamheden als, en aan dienst openbare en maatschappelijke functie van, notaris, in verband waarmee de wet hem voorhoudt dat hij zijn diensten zal hebben te weigeren in die gevallen waarin hij moet beseffen dat die eraan kunnen bijdragen dat i.s.m. het recht of met de openbare orde wordt gehandeld, of dat de van hem verlangde werkzaamheden een ongeoorloofd doel of gevolg dichterbij kunnen brengen. De Rb heeft vastgesteld dat klager wordt verdacht van o.m. het medeplegen van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift m.b.t. authentieke akten, en heeft als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat deze feiten als een zeer ernstig misdrijf moeten worden aangemerkt. Het oordeel van de Rb getuigt, in het licht van hetgeen partijen bij de behandeling in openbare raadkamer naar voren hebben gebracht, niet van miskenning van de in dit verband geldende zware motiveringseisen, en de Rb was niet gehouden haar oordeel omtrent het bestaan van de verdenking jegens klager en omtrent de ernst van die verdenking nader te motiveren om dit begrijpelijk te doen zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat hetgeen namens klager is aangevoerd de Rb in een beklagprocedure als de onderhavige, waarin slechts in beperkte mate kan worden onderzocht in hoeverre de jegens de verschoningsgerechtigde geformuleerde verdenking gegrond is, niet noopte de jegens klager bestaande verdenking als ongegrond aan te merken. De Rb was niet gehouden nader te motiveren waarom kennisneming van alle inbeslaggenomen documenten met het oog op de waarheidsvinding dringend geboden is.
18 juni 2013
Strafkamer
nr. S 12/03293 B
DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 10 februari 2012, nummer RK 11/1631, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Procesgang en bestreden beschikking
2.1.1. De Rechter-Commissaris in de Rechtbank Utrecht heeft op 31 oktober 2011 tijdens een doorzoeking in het kantoor van de klager, die notaris is, 29 notarisdossiers en andere documenten (gegevensdragers) inbeslaggenomen. Klager heeft zich ten aanzien van al die voorwerpen op zijn verschoningsrecht beroepen. Een namens de klager ingediend klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, strekkende tot teruggave van hetgeen in beslag werd genomen met uitzondering van twee documenten afkomstig uit een van de inbeslaggenomen dossiers, is bij de thans bestreden beslissing ongegrond verklaard.
2.1.2. Blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer van 25 januari 2012 heeft de raadsman van de klager aldaar het woord gevoerd overeenkomstig een aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. De pleitnota houdt onder meer in:
"2.3.2 subsidiair: geen zeer uitzonderlijke omstandigheden
(...)
11. Er zijn geen zeer uitzonderlijke omstandigheden in deze zaak. De wens dat deze omstandigheden er zijn zullen voor het Openbaar Ministerie nogal eens de vader van de gedachte zijn. Het beroepsgeheim wordt immers als hinder in het kader van de opsporing van financieel-economische delicten gezien. Dit algemeen rechtsbeginsel is evenwel een noodzakelijke hindernis in de rechtsstaat. Niet om de waarheidsvinding te belemmeren, maar om te voorkomen dat burgers zich niet meer vrij en open tot de notaris, advocaat of arts durven te wenden. Op 30 oktober 2007 heeft de Hoge Raad zich in een aantal beschikkingen over deze zeer uitzonderlijke omstandigheden uitgesproken. De relevante omstandigheden waren in die zaken:
- Beschikking I (HR: beklag gegrond, geen zeer uitzonderlijke omstandigheden)
(i) het meewerken van de notaris aan ABC-transacties op één dag;
(ii) het vermoeden van aanwezigheid van een tussenliggende koper en verkoper als stroman;
(iii) een opgezette constructie voor het grootschalig ontduiken van vennootschapsbelasting;
(iv) het aanmerken van de notaris als verdachte tijdens de raadkamerprocedure.
- Beschikking II (HR: beklag ongegrond, zeer uitzonderlijke omstandigheden)
Door de rechtbank was in aanvulling op bovenstaande omstandigheden,een tweetal nadere omstandigheden betrokken bij haar oordeel":
(v) het uit verklaringen blijken van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen;
12. Vergeleken met onderhavige casus kan daarover het volgende worden gezegd:
(i) er is geen sprake van het meewerken van de notaris aan ABC-transacties op één dag;
(ii) er is volgens het Openbaar Ministerie een vermoeden van aanwezigheid van tussenliggende koper en verkoper als stroman;
(iii) er is geen opgezette constructie voor het grootschalig ontduiken van vennootschapsbelasting;
(iv) zie (vi)
(v) het blijkt niet uit verklaringen van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen:
(vi) de notaris wordt weliswaar verdacht van overtreding van 140, 225/226 en 420bis/ter Sr, maar daarover het volgende.
13. Vanaf het begin van het onderzoek is door de diverse rechterlijke instanties overduidelijk te kennen gegeven dat niet is gebleken van op art. 140 Sr betrekking hebbende ernstige bezwaren. Op de valsheid bij de 1e koop heeft de notaris geen zicht. Dat wordt hem ook niet verweten. De valsheid zou er uit bestaan dat in strijd met de leveringsakte gelden zijn uitbetaald aan derden, terwijl eerst op 1 februari 2008 de Beleidsregel beperking uitbetaling van gelden aan derden (hierna: 'de Beleidsregel') in werking is getreden en het vóór die tijd niet ongebruikelijk was dat dit geschiedde (bijlage 2). Voor een valsheid, dan wel het vereiste opzet daarop, zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen. De stelling dat er sprake is van een valse akte om genoemde reden zou - ten onrechte - bovendien inhouden dat elke in de Beleidsregel genoemde uitzondering, die ook niet met zoveel woorden terug te vinden zijn in de akte, een valsheid in geschrifte zou behelzen. Uit een akte blijkt nooit of er geld wordt betaald aan de bank, aan een makelaar, aan een beslaglegger, aan een andere notaris of aan een andere derde. In de akte wordt geconstateerd dat aan de verplichting tot betaling van de koopsom is voldaan, niet hoe dat is geschied. Destijds gold op basis van tuchtrechtspraak dat noch uit art. 25 Wna noch uit enige beleidsregel "een verbod voor een notaris om gelden te ontvangen van of uit te betalen aan niet in een akte genoemde derde" volgde.
14. De Beleidsregel 2008 is geen verordening in de zin van art. 61, tweede lid jo. art. 89 Wna en wordt in de literatuur wel bestempeld als 'wollige regelgeving'. Het doel van de Beleidsregel is dat de geldstromen helder verlopen in het kader van fraudebestrijding. Uit deze zaak blijkt juist dat het klip en klaar is geworden waar de gelden naartoe zijn gegaan. Daar waar gelden (eerst) naar [betrokkene 2] zijn gegaan, geldt dat dit blijkens de akte zelf geen schimmig figuur is, maar de op de grond van een notariële volmacht (van een andere notaris) gevolmachtigde van de verkoper (pas op voor de hindsight bias!). Geenszins (bijvoorbeeld uit processen-verbaal van verhoren) blijkt dat de verkopers niet hebben ingestemd met deze wijze van uitbetaling. Op een notariële volmacht van een collega notaris mag een notaris bovendien afgaan.
15. Een tuchtrechtelijke beoordeling ligt voor deze verwijten eerder in het verschiet dan een strafrechtelijk vervolg, hoewel uit het voorgaande volgt dat deze waarschijnlijk ook tuchtrechtelijk zullen stranden. Het enkele feit dat de mogelijkheid dat klager opzettelijk valselijk een akte zou hebben opgemaakt en dat kennisname van de inhoud van de inbeslaggenomen stukken op dat punt duidelijkheid zou kunnen verschaffen denkbaar is, rechtvaardigt bij het ontbreken van voldoende concrete aanwijzingen niet dat het verschoningsrecht wordt doorbroken ten behoeve van de waarheidsvinding. Er zijn geen zeer uitzonderlijke omstandigheden.
2.3.3 Meer subsidiair: de mate van inbreuk of de omvang van het beslag
16. Indien uw rechtbank van oordeel is zou zijn dat er sprake is van deze 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' dan geldt meer subsidiair dat deze inbreuk niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de geheimhouder wordt verdacht onevenredig worden getroffen.
17. Het valt op dat zeer veel (29 maar liefst!) notarisdossiers in beslag zijn genomen. Ten aanzien van het totale beslag dat onderwerp van dit beklag is, kunnen vier sets stukken worden onderscheiden:
(i) vier witte enveloppen; een envelop met notarisdossier 1554/2785/2924, een envelop met notarisdossiers 3382/3811, een envelop met notarisdossiers 4214/4215 en een envelop met notarisdossier 2658;
(ii) één witte envelop met een enkel document
(iii) de gele enveloppen met de notarisdossiers 1554, 2785, 2924, 3377, 3503, 3515, 3516, 3679, 3710, 3891, 3720, 4007, 3728, 3807, 3902, 3911, 3920, 4038, 4105, 5002, 4959, 5089, 5106, 5124;
(iv) één witte envelop met een USB-stick, bevattende de digitale dossiers en de agenda en e-mail gegevens.
Ad (i) De vier witte enveloppen
18. Deze enveloppen bevatten, uitgezonderd notarisdossier 2658, de notarisdossiers van de zaken die in de processtukken als onderwerp van onderzoek worden aangemerkt:
- [a-straat 1] (2924)
- [b-straat 1] (2785)
- [c-straat 1] (1554)
- [d-straat 1](4214, 4215)
- [e-straat 1] (3382, 3811)
[a-straat 1] (2924) en [b-straat 1] (2758)
19. Het verwijt in deze dossiers betreft het in strijd met de leveringsakte uitbetalen van de verkoopopbrengst aan een derde in plaats van de verkoper. Hierover is inmiddels reeds het nodige gezegd. Van belang is dat deze dossiers van vóór februari 2008 dateren, dus vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregel. Voor schending van deze regel na 2008 is een aantal notarissen tuchtrechtelijk aangesproken omdat zij aan een woonlastenbeschermers gelden uitbetaalden: de klacht werd gegrond verklaard met oplegging van de maatregel enkele waarschuwing. Het Openbaar Ministerie beschikt al over de koopovereenkomsten A-B, de leveringsakten B-C, de hypotheekakten C, de rekeningoverzichten met de betalingen van en aan [betrokkene 2] van de ING Bank en ABN AMRO Bank (waaronder de litigieuze betalingen) en het kwaliteitsrekeningenoverzicht van notaris [betrokkene 1]. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een valsheid, dan wel het vereiste opzet daarop, een tuchtprocedure ligt meer voor de hand dan een strafrechtelijke toets en van noodzaak tot kennisname, naast de stukken waarover het Openbaar Ministerie reeds de beschikking heeft, is niet gebleken.
[c-straat 1] (1554)
20. Ten aanzien van de [c-straat] is al geoordeeld dat een tweetal documenten mogelijkerwijs als 'corpora et instrumenta delicti' is aan te merken. De verwijten in deze a-typische zaak betreffen een vals identiteitsdocument, een valse hypotheekaanvraag en een valse opgaaf omtrent looninkomsten.
Over het vals identiteitsdocument bestaat evenwel geen enkele verdere twijfel, die beslag van vertrouwelijk notarisdossiers rechtvaardigt. Het is achteraf duidelijk wat mevrouw heeft gedaan; de voorletters zijn omgedraaid en deze mevrouw is de enige vrouw die iets ouder wil zijn dan zij werkelijk is. De notaris heeft niet anders dan de verzekeraar gereageerd. Hij is er ook ingetuind, waarbij de tuchtrechtelijke vraag mogelijk is of hij te dien aanzien voldaan heeft aan zijn notariële zorgplicht. Een en ander wil niet zeggen dat de notaris strafrechtelijk heeft gehandeld. Van belang is dat er een rectificatieakte heeft plaatsgevonden. De notaris heeft geen zicht op de verwijten omtrent de valse hypotheekaanvraag bij [A] en de valse opgaaf omtrent looninkomsten. Het Openbaar Ministerie beschikt al over de leveringsakte, de koopovereenkomst, de hypotheekaanvraag, de hypotheekofferte en de begeleidende brief, de werkgeversverklaring en salarisspecificatie. In aanmerking genomen het oordeel van de notaris omtrent het kopie identiteitsdocument en de hypotheekakte is er geen verdere noodzaak dat ten behoeve van de waarheidsvinding door middel van inzage in de notarisdossiers het zwaarwegende maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk tot de notaris mag wenden moet wijken.
[e-straat 1] (3382, 3811)
21. De verdenking jegens de notaris betreft hier enkel art. 326 Sr, geen art. 225/226 Sr. Deze verdenking is overigens niet teruggekomen op de vordering tot bewaring. Er is ook daarom geen noodzaak om inzage te krijgen in de notarisdossiers ten koste van het maatschappelijk belang dat door het verschoningsrecht wordt gewaarborgd. Het Openbaar Ministerie beschikt bovendien al over leveringsakten, de hypotheekakten, het hypotheekdossier B incl koop- en aannemingsovereenkomst, de koopovereenkomst B-C, het taxatierapport C, het hypotheekdossier C, de hypotheekakte C en de rekeningoverzichten met de betalingen van en aan [betrokkene 2] van de ING Bank en ABN AMRO bank.
[d-straat 1] (4214, 4215)
22. Het verwijt in de zaak van [d-straat 1] houdt kort gezegd dat de opbrengst uit de verkoop van het ene registergoed via de kwaliteitsrekening wordt aangewend bij de aankoop van een ander registergoed. Dit verwijt, witwassen, volgt op de verwijten uit de zaak van de [a-straat 1]. Het aanwenden van de verkoopopbrengst voor een volgende aankoop via de kwaliteitsrekening is strafrechtelijk noch tuchtrechtelijk laakbaar. Het is ook geen red flag (risico-indicator). Er zijn geen of onvoldoende aanwijzingen voor betrokkenheid bij witwassen en er is geen noodzaak tot inzage van het dossier; het Openbaar Ministerie beschikt reeds over de rekeningafschriften.
23. In het algemeen dient te worden opgemerkt dat de notaris niet als een auctoriale lezer alles ziet of weet. Hij kan niet alles zien of beoordelen en hij is afhankelijk van de informatie die personen, bedrijven en instanties hem aanleveren (daarom is het maatschappelijk vertrouwen in handhaving van het beroepsgeheim ook zo belangrijk!):
"Op de notaris rust weliswaar een onderzoeksplicht, maar hij heeft als juridisch dienstverlener geen informatiepositie die vergelijkbaar is met die van een bestuurlijk toezichthouder of een opsporingsdienst. Daarmee is hetgeen hij kan waarnemen omtrent de rol die de door hem verleende diensten in een bredere context zouden kunnen spelen, per definitie beperkt."
ad (ii) De enkele witte envelop
24. Dit betreft een document met een bericht aan het Kadaster uit een notarisdossier dat op geen enkele wijze betrekking heeft op het dossier 4215 waarin het werd aangetroffen of op andere in beslag genomen dossiers.
Ad (iii) De gele enveloppen
25. Dit betreft een 22-tal overige notarisdossiers dat door het Openbaar Ministerie in beslag is genomen. Niet is gebleken dat deze zaken serieus onderwerp van onderzoek zijn. In dat verband is ook van belang dat de uitspraak van bijvoorbeeld de rechtbank Maastricht over drie in beslag genomen dossiers ging. Daarbij geldt dat inmiddels al is aangekondigd dat het strafdossier begin april 2012 gereed zal zijn, zodat dit laatste ook minder aannemelijk is.
Ad (iv) De witte envelop met USB-stick
26. Hierop bevinden zich de in beslag genomen digitale gegevens. Dezelfde standpunten worden hierbij ingenomen."
2.1.3. Tijdens de behandeling in raadkamer van 27 januari 2012 heeft de Officier van Justitie het woord gevoerd overeenkomstig een aan het proces-verbaal gehecht aanvullend verweerschrift. Dit aanvullend verweerschrift houdt in, voor zover hier van belang:
"Voorts kan mijns inziens worden verdedigd dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden, die het doorbreken van het verschoningsrecht kunnen rechtvaardigen.
Klager wordt immers verdacht van faciliteren van (hypotheek)fraude en witwassen. Hij zou dit bovendien gedaan hebben in het kader van een criminele organisatie waar hij zelf deel van zou hebben uitgemaakt. Het bestrijden van deze vorm van fraude staat hoog op de agenda van de landelijke politiek. Een dergelijke fraude tast de integriteit van het bankwezen en de bouwwereld aan. Beide zijn zeer belangrijke sectoren voor de huidige precaire economische situatie.
Ook kan aansluiting worden gezocht bij de conclusie van advocaat-generaal Bleichrodt in de Apothekerszaak, waarin hij stelt dat het verdedigbaar is dat indien de geheimhouder wordt verdacht van een misdrijf dat hij heeft begaan in de uitoefening van zijn beroep of dat met die beroepsuitoefening in nauw verband staat, dit onder het criterium van 'de omstandigheden van uitzonderlijke aard' valt.
In beginsel moeten cliënten kunnen vertrouwen op de geheimhouding door klager. Echter medeverdachten mogen daarop niet rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens. Net zoals klager toen hem dit duidelijk werd, zijn medewerking had moeten weigeren. Daarbij zij uitdrukkelijk opgemerkt dat het verschoningsrecht niet bedoeld is voor een verdachte om zich daarachter te verschuilen.
Ten einde te voorkomen dat de geheimhouding niet meer dan strikt noodzakelijk wordt doorbroken, heeft de inbeslagneming zich beperkt tot de betreffende dossiers. Om een indruk te krijgen van de omvang van de fraude (en de daarmee samenhangende impact op de maatschappij en bijbehorende strafmaat voor verdachte) is het noodzakelijk om die onroerend goed transacties waarbij er een verdenking is van fraude gepleegd door klager, verder te onderzoeken. Uit de onderzoeksgegevens blijkt de concrete verdenking zich namelijk tot de inbeslaggenomen dossiers uit te strekken. Alhoewel het zeker niet uitgesloten kan worden dat er ook fraude is gepleegd in andere dossiers van klager en medeverdachten, is van in beslagname van die dossiers vanwege het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel afgezien.
In de onderhavige zaak zijn de inbeslaggenomen gegevens van cruciaal belang voor het aan de dag brengen van de waarheid omtrent de gerezen verdenking. Uit de inbeslaggenomen bescheiden moet immers de mate van deelneming aan de criminele organisatie blijken. Dit kan onder meer blijken uit de wijze waarop verdachten met elkaar communiceren, de wijze van belonen voor geleverde diensten etc.
De rol van een notaris in de ABC-constructies, de hypotheek- en bouwdepotfraude is een cruciale. Uit de hoeveelheid dossiers kan de structurele betrokkenheid van de notaris daarbij blijken."
2.2. De bestreden beschikking houdt onder meer het volgende in:
"4. Status van de verzegelde en in beslag genomen stukken.
Blijkens het proces-verbaal van de doorzoeking in het kantoorpand van klager d.d. 31 oktober 2011, heeft de rechter-commissaris terzake de in beslag genomen geheimhoudersstukken geoordeeld dat deze zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan. Hiervan uitgaande, zou derhalve geen sprake hoeven zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hierboven genoemd (vgl. Hoge Raad 22 november 1991, NJ 1992, 315 en Hoge Raad 9 mei 2006, NJ 2006, 622).
Onduidelijk is echter waarop de rechter-commissaris voornoemd oordeel heeft gebaseerd, nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechter-commissaris de desbetreffende stukken heeft ingezien of op andere wijze op de hoogte was van de inhoud van die stukken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de constatering dat de geheimhoudersstukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan, terwijl nadere motivering van die constatering ontbreekt, niet door de rechter-commissaris kan zijn gedaan.
5. Zeer uitzonderlijke omstandigheden.
Nu niet is gebleken of de in casu in beslag genomen geheimhoudersstukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de inbeslagname van de geheimhoudersstukken desondanks rechtvaardigen.
De Hoge Raad heeft blijkens bestendige jurisprudentie op dit punt geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan meebrengen dat het in artikel 98 Sv genoemde verbod wordt geschonden. Deze inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid en voor een dergelijke uitzondering gelden strenge motiveringseisen. Hierbij kan onder meer een rol spelen de vraag of het gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking; de aard en ernst van de verdenking(en); de aard en omvang van de gegevens en de vraag of de informatie niet via andere weg kan worden verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld, om de navolgende redenen.
Klager wordt onder meer verdacht van het medeplegen van witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten (artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht). De aan klager verweten gedragingen raken de kern van de werkzaamheden en de functie van een notaris, in het bijzonder zijn openbare en maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De maatschappelijke functie van een notaris brengt met zich mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op door hem opgestelde en ondertekende stukken. Juist door dat vertrouwen in de bemoeiingen van de notaris, pleegt er in het maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opgestelde authentieke akte.
Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van zeer uitzonderlijke omstandigheden, omdat er in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel voorts betrokken dat het gaat om een verdenking gericht tegen de verschoningsgerechtigde (in casu klager) en dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Bovendien valt niet in te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door de inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het belang van de waarheidsvinding vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager.
Naar het oordeel van de rechtbank verzet het belang van strafvordering zich dan ook tegen opheffing van het beslag en de teruggave daarvan aan klager."
3. Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.1. Het eerste middel klaagt erover dat de Rechtbank haar oordeel dat zich de zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen waaronder het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het aan de notaris toekomende verschoningsrecht onvoldoende heeft gemotiveerd, mede in het licht van hetgeen namens de klager is aangevoerd ten aanzien van aard en ernst van de jegens hem bestaande verdenking.
Het tweede middel bevat de klacht dat de Rechtbank heeft verzuimd een toereikend gemotiveerde beslissing te geven op het verweer dat de inbeslagneming, gelet op aard en aantal van de inbeslaggenomen stukken, een verdergaande inbreuk op het aan de klager toekomende verschoningsrecht veroorzaakt dan voor de waarheidsvinding noodzakelijk kan zijn.
De middelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.2. Vooropgesteld moet worden dat het verschoningsrecht van de notaris, zoals dat onder meer in de art. 98 en 125l Sv tot uitdrukking is gekomen, in zoverre niet absoluut is dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht.
Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen.
De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen. De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt is in ieder geval niet toereikend maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de notaris geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005/353).
3.3. In haar hierboven aangehaalde overwegingen heeft de Rechtbank met toepassing van de juiste maatstaf uiteengezet dat en waarom zij van oordeel is dat zich de zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen op grond waarvan het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de klager als notaris is toevertrouwd - dient te prevaleren boven het verschoningsrecht.
3.4. Dienaangaande heeft de Rechtbank in haar overwegingen betrokken dat de aan de klager verweten gedragingen raken aan de kern van diens werkzaamheden als, en aan diens openbare en maatschappelijke functie van, notaris, in verband waarmee de wet hem voorhoudt dat hij zijn diensten zal hebben te weigeren in die gevallen waarin hij moet beseffen dat die eraan kunnen bijdragen dat in strijd met het recht of met de openbare orde wordt gehandeld, of dat de van hem verlangde werkzaamheden een ongeoorloofd doel of gevolg dichterbij kunnen brengen.
3.5. De Rechtbank, die in verband met het antwoord op de vraag of zich de bedoelde zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen onder meer had te beoordelen of sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een ernstig strafbaar feit, heeft vastgesteld dat de klager wordt verdacht van onder meer het medeplegen van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten en heeft als haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat deze feiten als een zeer ernstig misdrijf moeten worden aangemerkt.
In het licht van hetgeen partijen bij de behandeling in openbare raadkamer naar voren hebben gebracht, zoals hiervoor in 2.1.2 en 2.1.3 weergegeven, getuigt het oordeel van de Rechtbank niet van miskenning van de in dit verband geldende zware motiveringseisen en was zij niet gehouden haar oordeel omtrent het bestaan van de verdenking jegens de klager en omtrent de ernst van die verdenking nader te motiveren om dit begrijpelijk te doen zijn. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat hetgeen namens de klager is aangevoerd de Rechtbank in een beklagprocedure als de onderhavige, waarin slechts in beperkte mate kan worden onderzocht in hoeverre de jegens de verschoningsgerechtigde geformuleerde verdenking gegrond is, niet noopte de jegens de klager bestaande verdenking als ongegrond aan te merken.
3.6. Blijkens de in 2.1.2 hiervoor weergegeven pleitaantekeningen is namens de klager erkend dat de onder hem inbeslaggenomen documenten, met uitzondering van één notarisdossier, betrekking hebben op transacties die in de processtukken zijn genoemd als voorwerp van het (strafrechtelijk) onderzoek. In het licht van hetgeen partijen bij de behandeling in openbare raadkamer naar voren hebben gebracht, zoals hierboven in 2.1.2 en 2.1.3 weergegeven, was de Rechtbank niet gehouden nader te motiveren waarom kennisneming van alle inbeslaggenomen documenten met het oog op de waarheidsvinding dringend geboden is.
3.7. De middelen falen.
4. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren W.F. Groos en J. Wortel, in bijzijn van de waarnemend griffier S.C. Rusche, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2013.
Conclusie 19‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/03293 B
Mr. Vellinga
Zitting: 19 maart 2013
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank Zwolle - Lelystad heeft het beklag strekkende tot opheffing van het beslag op 29 notarisdossiers bij beschikking van 10 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Namens klager heeft mr. J.G. Geertsma, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 12/03293 B, 12/03300 B en 12/04738 B. In alle zaken zal vandaag worden geconcludeerd.
4.
Aan de beschikking van de Rechtbank ligt de volgende gang van zaken ten grondslag. Op 31 oktober 2011 heeft de rechter-commissaris een doorzoeking gedaan in het kantoorpand van [A] te Almere wegens een tegen klager gerezen verdenking van fraude. Tijdens die doorzoeking heeft klager, notaris, de door het openbaar ministerie gevorderde dossiers overgelegd. Deze dossiers zijn in het bijzijn van de rechter-commissaris door klager en de ringvoorzitter bekeken teneinde vast te stellen of er geheimhoudersstukken in de dossiers aanwezig waren waar het openbaar ministerie niet om had gevraagd. De rechter-commissaris heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen geheimhoudersstukken geoordeeld dat deze zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. Zijdens klager is toen medegedeeld dat dit vooralsnog werd betwist. De rechter-commissaris heeft de desbetreffende stukken vervolgens verpakt in verzegelde enveloppen en doen opslaan bij het kabinet rechter-commissaris, locatie Lelystad.
5.
Aan de bestreden beschikking ligt ten grondslag dat klager als notaris ter zake van de inbeslaggenomen stukken een beroep toekomt op het verschoningsrecht als bedoeld in art. 218 Sv. In de bestreden beschikking oordeelt de Rechtbank dat zij niet heeft kunnen vaststellen dat de inbeslaggenomen stukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd.
6.
Volgens de Rechtbank doen zich in het onderhavige geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voor die de inbeslagname van de geheimhoudersstukken rechtvaardigen. Alle middelen richten zich tegen dat oordeel.
7.
De Rechtbank heeft met betrekking tot het bestaan van die zeer uitzonderlijke omstandigheden het volgende overwogen:
"De Hoge Raad heeft blijkens bestendige jurisprudentie op dit punt geoordeeld dat het belang van de waarheidsvinding onder zeer uitzonderlijke omstandigheden kan meebrengen dat het in artikel 98 Sv genoemde verbod wordt geschonden. Deze inbreuk op het verschoningsrecht mag niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor het aan het licht brengen van de waarheid en voor een dergelijke uitzondering gelden strenge motiveringseisen. Hierbij kan onder meer een rol spelen de vraag of het gaat om een tegen de verschoningsgerechtigde bestaande verdenking; de aard en ernst van de verdenking(en); de aard en omvang van de gegevens en de vraag of de informatie niet via andere weg kan worden verkregen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak sprake van een zeer uitzonderlijk geval als hiervoor bedoeld, om de navolgde redenen.
Klager wordt onder meer verdacht van het medeplegen van witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten (artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht). De aan klager verweten gedragingen raken de kern van de werkzaamheden en de functie van een notaris, in het bijzonder zijn openbare en maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De maatschappelijke functie van een notaris brengt met zich mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op door hem opgestelde en ondertekende stukken. Juist door dat vertrouwen in de bemoeiingen van de notaris, pleegt er in het maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opgestelde authentieke akte.
Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van de verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van zeer uitzonderlijke omstandigheden, omdat er in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel voorts betrokken dat het gaat om een verdenking gericht tegen de verschoningsgerechtigde (in casu klager) en dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Bovendien valt niet in te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door de inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen.
Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval het belang van de waarheidsvinding vanwege zeer uitzonderlijke omstandigheden dient te prevaleren boven het respecteren van de geheimhoudingsplicht van klager."
8.
Met betrekking tot het bestaan van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen in een geval waarin een notaris werd verdacht van een strafbaar feit overwoog de Hoge Raad in zijn arrest van 30 oktober 2007, LJN BA5611, NJ 2008, 115, m.nt. T.M. Schalken:
"4.3.
Het verschoningsrecht van de notaris, dat onder meer in de art. 98 en 125l Sv tot uitdrukking is gekomen, is in zoverre niet absoluut dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt - ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de notaris als zodanig is toevertrouwd - moet prevaleren boven het verschoningsrecht. Dit brengt mee dat, waar doorzoeking ter inbeslagneming bij een notaris zonder diens toestemming reeds kan plaatsvinden als het gaat om brieven en geschriften die voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend, die toestemming in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden evenmin nodig is als de doorzoeking ter inbeslagneming een verdere strekking heeft en is gericht op brieven en geschriften die kunnen dienen om de waarheid aan het licht te brengen. De beantwoording van de vraag welke omstandigheden als zeer uitzonderlijk moeten worden aangemerkt, laat zich niet in een algemene regel samenvatten. Voor het oordeel dat van zodanige omstandigheden - en derhalve van een uitzondering op de hoofdregel met betrekking tot het verschoningsrecht - sprake is, gelden zware motiveringseisen.
De enkele omstandigheid dat een notaris als verdachte wordt aangemerkt, is in ieder geval niet toereikend maar wel de verdenking van een ernstig strafbaar feit, zoals het vormen van een crimineel samenwerkingsverband van een notaris met bepaalde cliënten. Dan zal het belang van die cliënten dat zij ervan moeten kunnen uitgaan dat de notaris geheim houdt hetgeen zij hem in die criminele aangelegenheid hebben toevertrouwd, moeten wijken voor het belang dat de waarheid aan het licht komt. In een dergelijk geval dienen het verschoningsrecht en de daarmee samenhangende beperkingen van de uitoefening van de beslag- en doorzoekingsbevoegdheden te wijken voor het belang van de strafvordering, zij het dat ook dan de inbreuk op het verschoningsrecht niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen (vgl. HR 14 juni 2005, LJN AT4418, NJ 2005, 353)."1.
In concreto oordeelde de Hoge Raad ten aanzien van het oordeel van de Rechtbank dat zich bedoelde zeer uitzonderlijke omstandigheden voordeden:
"4.5.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor onder 4.3 bedoeld.
De Rechtbank heeft bij haar oordeel kennelijk tot uitgangspunt genomen hetgeen omtrent de verdenking tegen de notaris in de vordering inbeslagneming van de Officier van Justitie en de beslissing daarop van de Rechter-Commissaris is vermeld, te weten medeplegen van of medeplichtigheid aan valsheid in geschrift, het doen opnemen van een valse opgave in een authentieke akte, medeplichtigheid aan het onjuist en/of onvolledig doen van een bij de belastingwet voorziene aangifte en deelneming aan een criminele organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, te weten oplichting, valsheid in geschrift en het doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften.
4.5.2.
De overwegingen van de Rechtbank houden, zakelijk samengevat, in dat:
- (i)
de tegen de notaris bestaande verdenking gelet op de inhoud van de stukken niet op voorhand onjuist is te achten;
- (ii)
de notaris heeft meegewerkt aan vele zogenoemde ABC-transacties, waarbij vaak in slechte staat van onderhoud verkerende panden die zijn gelegen in zogenoemde probleemwijken in Rotterdam op één dag tweemaal werden verkocht. Daarbij bestaat het vermoeden dat de tussenliggende koper/verkoper ("B") telkens een zogenaamde stroman was, omdat het personen betrof zonder vermogen of inkomen die veelal in Suriname wonen, dat de betaling niet door de stroman (de koper in de akte) zelf is verricht en dat de winsten die ten goede komen aan de betrokken stro-mannen niet aan hen zijn uitgekeerd, maar aan de mede-verdachten, de gebroeders [betrokkene 3 en 4] en/of [B] B.V.;
- (iii)
bij deze transacties, zoals aangegeven in een aantal van de zich in het dossier bevindende verklaringen van de stromannen, ook gebruik zou zijn gemaakt van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen;
- (iv)
een dergelijke constructie zou zijn opgezet om de vennootschapsbelasting te ontduiken, waarbij het benadelingsbedrag voor de fiscus ten tijde van de behandeling in raadkamer ruim € 400.000,-- bedroeg;
- (v)
de genoemde medeverdachten hun geldstromen ter zake van de ABC-transacties vermoedelijk onder meer via de derdengeldrekening van het notariskantoor hebben laten lopen;
- (vi)
het onderzoeksbelang vergt dat inzicht wordt verkregen in de financiële afwikkeling van de ABC-transacties en dat niet aannemelijk is dat de geldstromen op andere wijze kunnen worden blootgelegd en onderzocht dan, met doorbreking van het verschoningsrecht, door onderzoek van de inbeslaggenomen digitale financiële bestanden;
- (vii)
het onderzoeksbelang vergt dat kennis wordt genomen van de aan de transportakten gehechte originele volmachten en dat niet aannemelijk is dat de concrete inhoud en verschijningsvorm van de aan de minuut van de transportakte gehechte volmacht en de aanwezigheid en echtheid van de volmachten op een minder ingrijpende wijze dan door middel van doorbreking van het verschoningsrecht kunnen worden blootgelegd of onderzocht.
4.6.
Het oordeel van de Rechtbank geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de notaris wordt verdacht van ernstige strafbare feiten, waaronder het doen opnemen van valse opgaven in authentieke akten en het vormen van een crimineel samenwerkingsverband met een cliënt of cliënten - de genoemde medeverdachte(n) - met het oog op het plegen van oplichting, valsheid in geschrift en/of het doen van onjuiste of onvolledige belastingaangiften. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de Rechtbank, niet onbegrijpelijk, heeft aangenomen a) dat geldstromen ter zake van de ABC-transacties via de derdengeldrekening van de klager zijn gelopen, b) dat in het onderhavige geval een zwaarwegend onderzoeksbelang bestaat dat zich ook uitstrekt tot de medeverdachten, en c) dat deze belangen van de waarheidsvinding onder de gegeven omstandigheden niet op een minder ingrijpende wijze kunnen worden gediend dan doordat het verschoningsrecht daarvoor moet wijken, waarbij in het bijzonder geldt dat met het oog op de aard van de strafbare feiten waarvan de notaris en de medeverdachten worden verdacht niet met uit openbare bronnen verkregen gegevens of bescheiden - waarvan een aantal naar het oordeel van de Rechter-Commissaris voorwerp uitmaken van het strafbare feit of tot het begaan daarvan hebben gediend - kon worden volstaan."
9.
Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank zijn beslissing dat sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen onvoldoende met redenen heeft omkleed omdat de Rechtbank heeft volstaan met in algemene bewoordingen vervatte overwegingen zonder in te gaan op hetgeen omtrent de concrete omstandigheden van het geval is aangevoerd.
10.
Met betrekking tot de concrete omstandigheden van het onderhavige geval houdt de pleitnota, die blijkens het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer aldaar is voorgedragen, met inbegrip van hier niet overgenomen voetnoten in:
"16.
Indien uw rechtbank van oordeel is zou zijn dat er sprake is van deze 'zeer uitzonderlijke omstandigheden' dan geldt meet subsidiair dat deze inbreuk niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten van de geheimhouder wordt verdacht onevenredig worden getroffen.
17.
Het valt op dat zeer veel (29 maar liefst!) notarisdossiers in beslag zijn genomen. Ten aanzien van het totale beslag dat onderwerp van dit beklag is, kunnen vier sets stukken worden onderscheiden:
- (i)
vier witte enveloppen; een envelop met notarisdossier 1554/2785/2924, een envelop met notarisdossiers 3382/3811, een envelop met notarisdossiers 4214/4215 en een envelop met notarisdossier 2658;
- (ii)
één witte envelop met een enkel document
- (iii)
de gele enveloppen met de notarisdossiers 1554, 2785, 2924, 3377, 3503, 3515, 3516, 3679, 3710, 3891, 3720, 4007, 3728, 3807, 3902, 3911, 3920, 4038, 4105, 5002, 4959, 5089, 5106, 5124;
- (iv)
één witte envelop met een USB-stick, bevattende de digitale dossiers en de agenda en e-mail gegevens.
Ad (i) De vier witte enveloppen
18.
Deze enveloppen bevatten, uitgezonderd notarisdossier 2658, de notarisdossiers van de zaken die in de processtukken als onderwerp van onderzoek worden aangemerkt:
- -
[a-straat 1] (2924)
- -
[b-straat 1] (2785)
- -
[c-straat 1] (1554)
- -
[d-straat 1](4214,4215)
- -
[e-straat 1] (3382, 3811)
[a-straat 1] (2924) en [b-straat 1] (2758)
19.
Het verwijt in deze dossiers betreft het in strijd met de leveringsakte uitbetalen van de verkoopopbrengst aan een derde in plaats van de verkoper. Hierover is inmiddels reeds het nodige gezegd. Van belang is dat deze dossier van vóór februari 2008 dateren, dus vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregel. Voor schending van deze regel na 2008 is een aantal notarissen tuchtrechtelijk aangesproken omdat zij aan een woonlastenbeschermers gelden uitbetaalden: de klacht werd gegrond verklaard met oplegging van de maatregel enkele waarschuwing. Het Openbaar Ministerie beschikt al over de koopovereenkomsten A-B, de leveringsakten B-C, de hypotheekakten C, de rekeningoverzichten met de betalingen van en aan [betrokkene 2] van de ING Bank en ABN AMRO Bank (waaronder de litigieuze betalingen) en het kwaliteitsrekeningenoverzicht van notaris [betrokkene 1]. Er zijn onvoldoende aanwijzingen voor een valsheid, dan wel het vereiste opzet daarop, een tuchtprocedure ligt meer voor de hand dan een strafrechtelijke toets en van noodzaak tot kennisname, naast de stukken waarover het Openbaar Ministerie reeds de beschikking heeft, is niet gebleken.
[c-straat 1] (1554)
20.
Ten aanzien van de [c-straat 1] is al geoordeeld dat een tweetal documenten mogelijkerwijs als 'corpora et instrumenta delicti' is aan te merken. De verwijten in deze a-typische zaak betreffen een vals identiteitsdocument, een valse hypotheekaanvraag en een valse opgaaf omtrent looninkomsten.
Over het vals identiteitsdocument bestaat evenwel geen enkele verdere twijfel, die beslag van vertrouwelijk notarisdossiers rechtvaardigt. Het is achteraf duidelijk wat mevrouw heeft gedaan; de voorletters zijn omgedraaid en deze mevrouw is de enige vrouw die iets ouder wil zijn dan zij werkelijk is. De notaris heeft niet anders dan de verzekeraar gereageerd. Hij is er ook ingetuind, waarbij de tuchtrechtelijke vraag mogelijk is of hij te dien aanzien voldaan heeft aan zijn notariële zorgplicht. Een en ander wil niet zeggen dat de notaris strafrechtelijk heeft gehandeld. Van belang is dat er een rectificatieakte heeft plaatsgevonden. De notaris heeft geen zicht op de verwijten omtrent de valse hypotheekaanvraag bij [C] en de valse opgaaf omtrent looninkomsten. Het Openbaar Ministerie beschikt al over de leveringsakte, de koopovereenkomst, de hypotheekaanvraag, de hypotheekofferte en de begeleidende brief, de werkgeversverklaring en salarisspecificatie. In aanmerking genomen het oordeel van de notaris omtrent het kopie identiteitsdocument en de hypotheekakte is er geen verdere noodzaak dat ten behoeve van de waarheidsvinding door middel van inzage in de notarisdossiers het zwaarwegende maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk tot de notaris mag wenden moet wijken.
[e-straat 1] (3382, 3811)
21.
De verdenking jegens de notaris betreft hier enkel art. 326 Sr, geen art. 225/226 Sr. Deze verdenking is overigens niet teruggekomen op de vordering tot bewaring. Er is ook daarom geen noodzaak om inzage te krijgen in de notarisdossiers ten koste van het maatschappelijk belang dat door het verschoningsrecht wordt gewaarborgd. Het Openbaar Ministerie beschikt bovendien al over leveringsakten, de hypotheekakten, het hypotheekdossier B incl koop- en aannemingsovereenkomst, de koopovereenkomst B-C, het taxatierapport C, het hypotheekdossier C, de hypotheekakte C en de rekeningoverzichten met de betalingen van en aan [betrokkene 2] van de ING Bank en ABN AMRO bank.
[d-straat 1] (4214, 4215)
22.
Het verwijt in de zaak van [d-straat 1] houdt kort gezegd dat de opbrengst uit de verkoop van het ene registergoed via de kwaliteitsrekening wordt aangewend bij de aankoop van een ander registergoed. Dit verwijt, witwassen, volgt op de verwijten uit de zaak van de [a-straat 1]. Het aanwenden van de verkoopopbrengst voor een volgende aankoop via de kwaliteitsrekening is strafrechtelijk noch tuchtrechtelijk laakbaar. Het is ook geen red flag (risico-indicator). Er zijn geen of onvoldoende aanwijzingen voor betrokkenheid bij witwassen en er is geen noodzaak tot inzage van het dossier; het Openbaar Ministerie beschikt reeds over de rekeningafschriften.
23.
In het algemeen dient te worden opgemerkt dat de notaris niet als een auctoriale lezer alles ziet of weet. Hij kan niet alles zien of beoordelen en hij is afhankelijk van de informatie die personen, bedrijven en instanties hem aanleveren (daarom is het maatschappelijk vertrouwen in handhaving van het beroepsgeheim ook zo belangrijk!):
"Op de notaris rust weliswaar een onderzoeksplicht, maar hij heeft als juridisch dienstverlener geen informatiepositie die vergelijkbaar is met die van een bestuurlijk toezichthouder of een opsporingsdienst. Daarmee is hetgeen hij kan waarnemen omtrent de rol die de door hem verleende diensten in een bredere context zouden kunnen spelen, per definitie beperkt."
ad (ii) De enkele witte envelop
24.
Dit betreft een document met een bericht aan het Kadaster uit een notarisdossier dat op geen enkele wijze betrekking heeft op het dossier 4215 waarin het werd aangetroffen of op andere in beslag genomen dossiers.
Ad (iii) De gele enveloppen
25.
Dit betreft een 22-tal overige notarisdossiers dat door het Openbaar Ministerie in beslag is genomen. Niet is gebleken dat deze zaken serieus onderwerp van onderzoek zijn. In dat verband is ook van belang dat de uitspraak van bijvoorbeeld de rechtbank Maastricht over drie in beslag genomen dossiers ging. Daarbij geldt dat inmiddels al is aangekondigd dat het strafdossier begin april 2012 gereed zal zijn, zodat dit laatste ook minder aannemelijk is.
Ad (iv) De witte envelop met USB-stick
26.
Hierop bevinden zich de in beslag genomen digitale gegevens. Dezelfde standpunt worden hierbij ingenomen."
11.
Hetgeen aldus bij pleidooi is aangevoerd bevat een drietal bezwaren tegen de inbeslagneming van de onderhavige dossiers:
- a.
ten aanzien van enkele zaken waarop het onderzoek betrekking heeft, bestaat onvoldoende verdenking dat verdachte zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel ligt een tuchtrechtelijke aanpak meer voor de hand;
- b.
het openbaar ministerie beschikt reeds over voldoende stukken;
- c.
van 22 dossiers is niet gebleken dat deze zaken betreffen die serieus voorwerp van onderzoek zijn.
12.
De Rechtbank heeft haar oordeel dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen in bovengenoemde zin gebaseerd op de volgende overwegingen:
- a.
klager, notaris, wordt onder meer verdacht van het medeplegen van witwassen en het medeplegen van valsheid in geschrift met betrekking tot authentieke akten;
- b.
deze strafbare feiten raken de kern van de werkzaamheden en de functie van klager als notaris als tot uitdrukking gebracht in art. 21 Wet op het notarisambt;
- c.
art. 21 Wet op het notarisambt bepaalt dat een notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, doch verplicht hem evenzeer zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben;
- d.
de maatschappelijke functie van de notaris brengt mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op de door de notaris opgestelde en ondertekende stukken; juist daarom pleegt in het maatschappelijk verkeer grote waarde te worden toegekend aan door een notaris opgestelde authentieke akte;
- e.
zou bewezen worden dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ernstig afbreuk doen aan het ambt van notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen;
- f.
in een dergelijk geval is met de waarheidsvinding een groter belang gediend dan met het aanvaarden van een beroep op het verschoningsrecht;
- g.
de medeverdachten van klager mogen in beginsel rekenen op de geheimhouding door klager, maar niet in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens;
- h.
het valt niet in te zien hoe de inhoud van de desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door de inbeslagname ervan zouden kunnen worden verkregen.
13.
De Rechtbank leunt in haar oordeel sterk op de maatschappelijke functie van de notaris. Volgens Kraan dient de notaris die zich in geval van hypotheekfraude of soortgelijke oplichtingsgevallen op zijn geheimhoudingsplicht beroept, met dit beroep naar zijn overtuiging geen enkel maatschappelijk belang en zeker niet het belang van het notariaat. "Voor gegevens waarvan een notaris op de hoogte is indien hij zonder het te weten een dienst heeft verricht om het opmaken waarom is verzocht met het oogmerk om een of meer anderen te duperen dient geen geheimhoudingsplicht te gelden. De notaris behoort deze gegevens dus in een geval waarin een ernstig vermoeden bestaat dat van een misdrijf sprake is, mee te delen aan degenen die in dit geval een onderzoek instellen of - als getuige - aan de rechter."2. Deze opvatting heeft weerklank gevonden in de Handleiding voor de doorzoeking van een notariskantoor van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie.3. In die handleiding wordt met zoveel woorden gesteld dat het verschoningsrecht niet bedoeld is om strafbare feiten te verhullen die door een verschoningsgerechtigde worden begaan.
14.
Lekkerkerker schrijft over de publieke verantwoordelijkheid van de notaris: "De notaris heeft uit hoofde van zijn ambt een publieke verantwoordelijkheid. Hij verricht ambtshandelingen, hij staat voor de rechtszekerheid en voor rechtsbescherming."4. Als recent normenkader dat rechtstreeks is terug te voeren tot de publieke verantwoordelijkheid noemt hij de verplichtingen uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.5. Art. 16 van die wet voorziet in doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de notaris door deze een meldplicht op te leggen voor - kort gezegd - ongebruikelijke transacties.6. Daaruit kan worden afgeleid dat de wetgever het tegengaan van dergelijke transacties, voor zover hier van belang witwassen, van zoveel gewicht heeft geacht dat het verschoningsrecht van de notaris daarvoor moest wijken.7.
15.
De Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt omschrijft de essentie van het notarisambt als volgt:
"De wetgever heeft de essentie van het ambt geformuleerd in artikel 17 van de Wna. Op grond hiervan dient de notaris zijn ambt onafhankelijk uit te oefenen en moet hij de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken partijen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen. In zijn dienstverlening moet de notaris een onafhankelijk en onpartijdig ambtsdrager zijn. De dienstverlening van de notaris en zijn professionele deskundigheid moeten niet alleen gericht zijn op en ten goede komen aan zijn cliënt, maar ook andere betrokken partijen en daarmee in feite aan de gehele Nederlandse rechtsorde. Wanneer de notaris zijn ambt verzaakt, kan dit ook buiten de kring van directe betrokkenen ernstige gevolgen hebben. De notaris neemt door zijn onpartijdigheid in vergelijking met andere professionals, zoals advocaten en medisch specialisten, een bijzondere positie in."8.
Geeft een notaris zich over aan medewerking aan ernstige vermogensmisdrijven als witwassen en valsheid in geschrift, dan verzaakt hij dus hetgeen van hem als onafhankelijk en onpartijdig ambtsdrager bij uitstek wordt verwacht en vervalt iedere grond voor de bijzondere rechtspositie die de wetgever hem in de rechtsorde heeft toegekend. Dat is een belangrijke aanwijzing dat in een dergelijk geval sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen.9.
16.
Om te waarborgen dat een notaris zijn door de wetgever toegekende functie naar behoren vervult voorziet de wet onder meer in toezicht door het Bureau Financieel Toezicht. Om deugdelijke uitoefening van dit toezicht mogelijk te maken heeft de wetgever de notaris tegenover het Bureau financieel toezicht ontheven van zijn geheimhoudingsplicht (art. 111a lid 4 Wna). Volgens de Minister dienen de ambtenaren werkzaam bij het Bureau Financieel Toezicht gelet op het bepaalde in art. 162 Sv van bij dat toezicht geconstateerde strafbare feiten aangifte te doen bij de officier van justitie, met dien verstande dat het Bureau de geheimhouding van hetgeen de notaris in de verhouding tot zijn cliënt geheim dient te houden niet mag doorbreken.10. Inschakeling van het strafrecht is ook een vorm van - repressief - toezicht. Doorbreking van het verschoningsrecht ter uitoefening van dat toezicht strookt met de doorbreking van het verschoningsrecht ten behoeve van het toezicht door het Bureau Financieel Toezicht.
17.
Tegen deze achtergrond alsmede in aanmerking genomen dat klager, zoals de Rechtbank overweegt, ervan wordt verdacht dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van zeer ernstige misdrijven als witwassen en valsheid in geschrift, die de functie die de notaris in het maatschappelijk verkeer dient te vervullen in de kern aantasten, geeft het oordeel van de Rechtbank dat zich in het onderhavige geval zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het oordeel - even daargelaten hetgeen klager over de concrete omstandigheden van het geval heeft aangevoerd - toereikend gemotiveerd.11. Daarbij neem ik in aanmerking dat de Rechtbank mede in aanmerking heeft genomen dat niet valt in te zien hoe de inhoud van de desbetreffende authentieke stukken op andere wijze dan door de inbeslagname zou kunnen worden verkregen.
18.
De vraag is of de hiervoor onder 11 genoemde bezwaren, die door klager tegen het aannemen van die zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn ingebracht, de Rechtbank noopten haar oordeel nader te motiveren. Bij de beantwoording van deze vraag dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter draagt en dat die omstandigheid zijn weerslag heeft op de eisen die aan de motivering gesteld kunnen worden in die zin dat daaraan geen hoge eisen kunnen worden gesteld.
19.
Met het oog op de vraag of de Rechtbank voldoende op genoemde bij pleidooi opgeworpen bezwaren is ingegaan is voorts van belang hetgeen de Officier van Justitie bij verweerschrift heeft ingebracht tegen het bij pleidooi gestelde, voor zover met het oog op genoemde bezwaren van belang:
"Vanuit het openbaar ministerie is heel specifiek gevraagd om per zaak/panddossier in beslag te nemen. Dit betreft panden waarvoor voldoende verdenking bestaat dat in verband hiermee de gekwalificeerde valsheid in geschrifte is gepleegd. Daarbij horen niet alleen de uiteindelijke aktes maar ook alle (electronische) documenten en communicatie die hebben bijgedragen aan het totstandkomen van deze aktes."12.
En
"Ten einde te voorkomen dat de geheimhouding niet meer dan strikt noodzakelijk wordt doorbroken, heeft de inbeslagneming zich beperkt tot de betreffende dossiers. Om een indruk te krijgen van de omvang van de fraude (en de daarmee samenhangende impact op de maatschappij en bijbehorende strafmaat voor verdachte) is het noodzakelijk om die onroerend goed transacties waarbij er een verdenking van fraude gepleegd door klager, verder te onderzoeken. Uit de onderzoeksgegevens blijkt de concrete verdenking zich namelijk tot de inbeslaggenomen dossiers uit te strekken. Alhoewel het zeker niet uitgesloten kan worden dat er ook fraude is gepleegd in andere dossiers van klager en medeverdachten, is van inbeslagname van die dossiers vanwege het subsidiariteits- en proportionaliteitbeginsel afgezien.
In de onderhavige zaak zijn de inbeslaggenomen gegevens van cruciaal belang voor het aan de dag brengen van de waarheid omtrent de gerezen verdenking. Uit de inbeslaggenomen bescheiden moet immers de mate van deelneming aan de criminele organisatie blijken. Dit kan onder meer blijken uit de wijze waarop verdachten met elkaar communiceren, de wijze van belonen voor geleverde diensten etc. De rol van een notaris in de ABC-constructies, de hypotheek- en bouwdepotfraude is een cruciale. Uit de hoeveelheid dossiers kan de structurele betrokkenheid van de notaris daarbij blijken."13.
20.
Het eerste bezwaar laat onverlet dat tegen klager een verdenking ter zake van het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrift blijft bestaan. Het kan zijn dat niet iedere verdenking even sterk is of dat tuchtrechtelijke aanpak in de ogen van klager wenselijker is, ook als hetgeen is aangevoerd juist zou zijn dan laat dit de kern van de verdenking onaangetast. Daarom heeft de Rechtbank op dit bezwaar niet uitdrukkelijk behoeven in te gaan.
21.
Het tweede bezwaar, te weten dat het openbaar ministerie reeds beschikt over voldoende stukken, heeft de Rechtbank eveneens onbesproken kunnen laten. Hetgeen door de officier van justitie is gesteld met betrekking tot het belang van de onderhavige dossiers voor de waarheidsvinding heeft noch klager noch zijn raadsman immers weersproken.
22.
Aan het derde bezwaar, te weten dat van 22 dossiers niet is gebleken dat deze zaken betreffen die serieus voorwerp van onderzoek zijn, is de Rechtbank eveneens zonder meer voorbijgegaan. Dat heeft de Rechtbank kunnen doen, in aanmerking genomen dat door de Officier van Justitie bij verweerschrift is gesteld dat is gevraagd specifiek die dossiers in beslag te nemen die betrekking hebben op transacties van panden ter zake waarvan voldoende verdenking bestaat dat daarbij gekwalificeerde valsheid in geschrift is gepleegd.
23.
Het middel faalt.
24.
Het tweede middel klaagt dat de Rechtbank mede gelet op hetgeen daartoe door de verdediging ter zitting naar voren is gebracht over de stukken waarover de Officier van Justitie reeds beschikte, heeft verzuimd aan de hand van de in het dossier beschikbare stukken te onderzoeken of de integrale inbeslagname van de dossiers noodzakelijk was voor de waarheidsvinding.
25.
Het middel stuit af op hetgeen hiervoor met betrekking tot het tweede bezwaar is opgemerkt.
26.
Het derde middel klaagt over innerlijke tegenstrijdigheid van de bestreden beschikking, hierin bestaande dat de Rechtbank enerzijds expliciet heeft aangegeven dat de betreffende stukken niet zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan en anderzijds heeft overwogen dat de medeverdachten van klager niet mogen rekenen op geheimhouding van klager in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
27.
Het middel berust op de opvatting dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen stukken, waaronder authentieke stukken, geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
28.
Met betrekking tot de status van de verzegelde en inbeslaggenomen stukken heeft de Rechtbank overwogen:
"Blijkens het proces-verbaal van de doorzoeking in het kantoorpand van klager d.d. 31 oktober 2011, heeft de rechter-commissaris terzake de in beslag genomen geheimhoudersstukken geoordeeld dat deze zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan. Hiervan uitgaande, zou derhalve geen sprake hoeven te zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hierboven genoemd (vgl Hoge Raad 22 november 1991, NJ 1992, 315 en Hoge Raad 9 mei 2006, NJ 2006, 622).
Onduidelijk is echter waarop de rechter-commissaris voornoemd oordeel heeft gebaseerd, nu uit het proces-verbaal niet blijkt dat de rechter-commissaris de desbetreffende stukken heeft ingezien of op andere wijze op de hoogte was van de inhoud van die stukken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de constatering dat de geheimhoudersstukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan, terwijl nadere motivering van die constatering ontbreekt, niet door de rechter-commissaris kan zijn gedaan."
29.
Uit deze overweging kan worden afgeleid dat de Rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat de inbeslaggenomen geheimhoudersstukken zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan, maar niet dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat die inbeslaggenomen stukken voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend. Dat laatste heeft de Rechtbank kennelijk evenmin kunnen vaststellen. Het middel, dat op een andere lezing van de overwegingen van de Rechtbank berust, mist dus feitelijke grondslag.
30.
Het middel faalt.
31.
Het tweede en het derde middel kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
32.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 19‑03‑2013
C.A. Kraan, Geheimhoudingsplicht en verschoningsrecht van de notaris, in: Meer spreken, minder zwijgen? Over geheimhouding, informatieplicht en verschoningsrecht van de notaris, preadvies voor de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, Sdu uitgevers 2007, p.136.
Handleiding van 23 maart 2010, onder het hoofd Ambtsgeheim en verschoningsrecht.
G.J.C. Lekkerkerker, De notaris en zijn eigen waarde; een kijk op het beroep, beroepsplichten en realiteiten van het hier en nu, in: De goede notaris, Sdu uitgevers 2010, p. 48.
P. 49.
Kritisch daarover o.m. J.L.R.A. Huydecoper, Klikspaan, boterspaan; oftewel: het beroepsgeheim en de meldplicht, Ondernemingsrecht 2003, p. 513 e.v., en R. van der Hoeven en M.J.C. Visser, Identificatie- en meldplicht van de advocaat. Een frontale aanval op de geheimhoudingsplicht en het verschoningsrecht, NJB 2003, p. 1124-1131.
Commissie Evaluatie Wet op het notarisambt. Het beste van twee werelden, p. 14.
Zo ook Kamerstukken II 2009-2010, 32 250, nr. 3, p. 9.
Vgl. HR 10 maart 2009, LJN BG9494. De overwegingen van de Rechtbank in de onderhavige zaak vertonen sterke overeenkomst met die van het Hof in de zaak die aan het arrest van de Hoge Raad ten grondslag lag.
Verweerschrift, p. 3.
Aanvulling verweerschrift, p. 5.
Beroepschrift 13‑08‑2012
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden te 's‑Gravenhage
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN:
[verzoeker] (hierna te noemen: ‘verzoeker’), geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats], thans wonende te [woonplaats] ([postcode]) aan de [adres], voor deze aangelegenheid domicilie kiezende te (1082 MA) Amsterdam aan het Gustav Mahlerplein 2 (Postbus 75510, 1070 AM) ten kantore van Boekel De Nerée N.V., van wie voor verzoeker in deze als raadsman optreedt mr. J.G. Geertsma, met het recht van substitutie, die door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd deze schriftuur te ondertekenen en in te dienen;
Het cassatieberoep richt zich tegen de op 10 februari 2012 uitgesproken beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: ‘de Rechtbank’) op een klaagschrift over inbeslagneming ex art. 552a Wetboek van Strafvordering (hierna: ‘Sv’) onder het parketnummer 07/662755-11 en het rekestnummer 11/1631. De behandeling van het klaagschrift vond plaats op 25 en 27 januari 2012;
Middel 1
1.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van niet in acht genomen vormen, in het bijzonder schending van de artt. 24, 110 jo. 98 en 218 Sv en of de beginselen van een goede procesorde, waaronder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, doordat de Rechtbank ten onrechte en in weerwil van het namens verzoeker gevoerde verweer heeft geoordeeld dat er sprake is van een zeer uitzonderlijk geval (of: zeer uitzonderlijke omstandigheden) die de inbeslagname van de geheimhouderstukken rechtvaardigen, althans doordat de Rechtbank haar oordeel hieromtrent niet, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting
2.
De onderhavige zaak betreft een geval waarin bij verzoeker, notaris en derhalve geheimhouder, stukken en digitale gegevens in beslag zijn genomen ter gelegenheid van een doorzoeking in zijn kantoorpand. Tijdens de doorzoeking was de ringvoorzitter aanwezig. Deze heeft met verzoeker de notarisdossiers beoordeeld. De rechter-commissaris die tijdens de doorzoeking aanwezig was, heeft de inhoud van de notarisdossiers niet bekeken. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de notarisdossier als geheimhouderstukken moeten worden aangemerkt. Volgens de rechter-commissaris zijn alle notarisdossiers en digitale gegevens aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. Op een later moment heeft verzoeker een aantal van de verzegelde notarisdossiers ingezien met het oog op de vraag of naar zijn oordeel de (zich daarin bevindende) stukken en digitale gegevens inderdaad als ‘corpora en instrumenta delicti’ dienen te worden aangemerkt. Verzoeker heeft gepersisteerd in zijn eerdere standpunt, uitgezonderd ten aanzien van een tweetal geschriften uit een enkel notarisdossier. Derhalve heeft verzoeker een klaagschrift tegen de inbeslagname van overige inhoud van de notarisdossiers en digitale gegevens ingediend.
3.
In het klaagschrift is, kort zakelijk weergegeven, namens verzoeker te kennen gegeven dat de inbeslagname onrechtmatig is nu (de inhoud van) de notarisdossiers en digitale gegevens (valt) vallen onder zijn geheimhoudingsplicht die hem als notaris ingevolge art. 22 Wet op het notarisambt toekomt, zodat het niet is toegestaan, gelet op de artt. 110 jo. 98 en 218 Sv, deze stukken en gegevens in beslag te nemen. Verzoeker heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er voor wat betreft het grootste deel van de inbeslagname geen sprake is van de zogenaamde ‘corpora et instrumenta delicti’, zoals bedoeld in art. 98, tweede lid Sv. Ook heeft verzoeker gesteld dat er geen sprake is van de zogenaamde ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ op grond waarvan, kort gezegd, het belang van het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding.
4.
In het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 25 januari 2012 is onder meer gerelateerd dat de raadsman van verzoeker een pleitaantekening heeft overgelegd en in het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 27 januari 2012 is onder andere gerelateerd dat de raadsman aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekening (waarbij wordt verwezen naar de pleitaantekening van 25 januari 2012).
Uit deze stukken blijkt, kort zakelijk weergegeven, dat namens verzoeker onder meer het volgende is aangevoerd. Er is naar zijn oordeel geen sprake van ‘corpora et instrumenta delicti’. Ook is aangevoerd dat er geen sprake is van ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’, nu niet blijkt van het meewerken van de notaris aan ABC-transacties op één dag, er geen opgezette constructie is voor het grootschalig ontduiken van vennootschapsbelasting en het niet blijkt uit verklaringen van valse, vervalste en/of geantedateerde machtigingen. Daarnaast blijkt uit de pleitaantekeningen (pleitaantekening 25 januari 2012 onder nrs. 13–15 en 18–23 en 27 januari 2012 onder nrs. 4–5) dat (onderbouwd en per specifiek in beslag genomen voorwerp) is aangevoerd dat (opzet op) valsheid van leveringsakten niet is aangetoond en daarvoor onvoldoende aanwijzingen zijn.
5.
De Rechtbank heeft in de beslissing vastgesteld dat de in beslag genomen geheimhouderstukken niet zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan. Hierbij heeft de Rechtbank klaarblijkelijk beoogd aan te geven dat de in beslag genomen stukken geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
6.
De Rechtbank heeft zich vervolgens voor de vraag gesteld zien worden of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die de inbeslagname van de geheimhouderstukken rechtvaardigen. De Rechtbank heeft daarover geoordeeld dat hiervan sprake is op grond van het volgende:
‘Klager wordt onder meer verdacht van het medeplegen van witwassen (artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht) en het medeplegen van valsheid in geschrifte met betrekking tot authentieke akten (artikel 226 van het Wetboek van Strafrecht). De aan klager verweten gedragingen raken de kern van de werkzaamheden en de functie van een notaris, in het bijzonder zijn openbare en maatschappelijke functie. Die functie komt onder meer tot uitdrukking in artikel 21 van de Wet op het notarisambt. Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de notaris verplicht is de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede lid. Dit lid bepaalt onder meer dat de notaris verplicht is zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging de werkzaamheid die van hem wordt verlangd, leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben. De maatschappelijke functie van een notaris brengt met zich mee dat in het maatschappelijk verkeer vertrouwd moet kunnen worden op door hem opgestelde en ondertekende stukken. Juist door dat vertrouwen in de bemoeiingen van de notaris, pleegt er in de het maatschappelijk verkeer een grote waarde te worden toegekend aan een door hem opgestelde authentieke akte. Zou bewezen worden verklaard dat klager zich in het kader van de uitoefening van zijn ambt schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift door in een authentieke akte gegevens op te nemen die in strijd zijn met de waarheid, dan zou dat ook ernstig afbreuk doen aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Daarom is er naar het oordeel van de rechtbank niet alleen sprake van een verdenking van een zeer ernstig misdrijf, maar ook van zeer uitzonderlijke omstandigheden, omdat er in dit geval met de waarheidsvinding een groter belang is gediend, namelijk het maatschappelijk belang van de naleving van de aan de notaris in het tweede lid van artikel 21 van de Wet op het notarisambt opgelegde plicht met het oog op het vertrouwen dat in de werkzaamheden van de notaris moet kunnen worden gesteld.
De rechtbank heeft in haar oordeel voorts betrokken dat het gaat om een verdenking gericht tegen de verschoningsgerechtigde (in casu klager) en dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Bovendien valt niet in te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door de inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen.’
7.
Volgens vaste rechtspraak van uw Raad is het verschoningsrecht van een verschoningsgerechtigde in de zin van art. 218 Sv in zoverre niet absoluut dat er zich zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt dient te prevaleren boven het maatschappelijk belang dat het verschoningsrecht wordt gediend.1.
8.
Uit deze rechtspraak blijkt ook dat zeer uitzonderlijke omstandigheden zich niet in een algemene regel laten samenvatten en dat voor het oordeel dat van zeer uitzonderlijke omstandigheden sprake is, zware motiveringseisen gelden.2. Bovendien kan een rechter niet volstaan met een marginale toetsing van de vraag of er zeer uitzonderlijke omstandigheden zijn, maar dient hij daaromtrent aan de hand van de stukken en het onderzoek in raadkamer een eigen, zelfstandig, oordeel te vormen.3.
9.
De beoordeling van de Rechtbank betreft feitelijk hoofdzakelijk een algemeen kader, dat er kort gezegd op neer komt dat indien er een verdenking is van het medeplegen van witwassen en valsheid in geschrifte met betrekking tot authentieke akten, dit de kern van de werkzaamheden en de functie van de notaris raakt, waardoor ernstige afbreuk wordt gedaan aan het ambt van de notaris en de maatschappelijke functie van de notaris in het algemeen. Om deze redenen is er volgens de Rechtbank, daarbij nauw aansluitend bij de overwegingen van het Hof Arnhem uit HR 10 maart 2009, NJ 2009, 151, sprake van een verdenking van zeer ernstig misdrijf en van zeer uitzonderlijke omstandigheden, omdat het maatschappelijk belang van naleving van art. 21 Wet op het notarisambt en het daarmee verbonden zijnde vertrouwen in het notariaat zwaarder weegt dan het maatschappelijk belang waartoe het verschoningsrecht dient.
10.
De Rechtbank gaat met deze slechts in zeer algemene bewoordingen vervatte overwegingen en conclusies voorbij aan de hierboven onder nummer 4 genoemde vereisten dat zeer uitzonderlijke omstandigheden zich niet in een algemene regel laten samenvatten, dat zware motiveringsvereisten gelden en dat een eigen onderzoek van de rechter wordt verlangd, althans heeft de Rechtbank in de uitspraak onvoldoende blijk gegeven zich aan de hand van de stukken zich een eigen, zelfstandig oordeel te hebben gevormd.
11.
De Rechtbank heeft ook niet, althans onvoldoende, gerespondeerd op het aan het namens verzoeker naar voren gebrachte (in de lijn van een art. 359, tweede lid Sv liggend) uitdrukkelijk onderbouwd standpunt althans verweer dat er geen sprake is van valsheid in geschrifte, de species daarvan of van witwassen. In de pleitaantekening van 25 januari 2012 onder nrs. 10 t/m 15 en 19 t/m 23 en in de pleitaantekening van 27 januari 2012 onder nrs. 4–5 is dit uitgebreid aan de orde gesteld. Gelet daarop is in deze zaak de enkele verdenking van witwassen en gekwalificeerde valsheid in geschrifte niet dragend voor de conclusie van een zeer ernstig misdrijf en van zeer uitzonderlijke omstandigheden. De Rechtbank heeft naar aanleiding van hetgeen is aangevoerd geen, althans onvoldoende, onderzoek gedaan, althans heeft in haar uitspraak daar geen blijk van gegeven. De Rechtbank is in ieder geval ten onrechte niet, of onvoldoende, gemotiveerd voorbij gegaan aan het verweer van verzoeker.
12.
Het oordeel van de Rechtbank is derhalve onjuist en in ieder geval niet, althans onvoldoende, naar de eisen van de wet en rechtspraak gemotiveerd.
Middel 2
13.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van niet in acht genomen vormen, in het bijzonder schending van de artt. 24, 110 jo. 98 en 218 Sv en of de beginselen van een goede procesorde, waaronder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, doordat de Rechtbank ten onrechte en in weerwil van het namens verzoeker gevoerde verweer heeft geoordeeld dat er in deze zaak sprake is van een zeer uitzonderlijk geval (of: zeer uitzonderlijke omstandigheden) dat (die) de inbeslagname van alle geheimhouderstukken rechtvaardigt (rechtvaardigen) en/of doordat de Rechtbank ten onrechte en ondanks het namens verzoeker gevoerde verweer niet heeft beoordeeld of de inbeslagname geen verdergaande inbreuk betrof dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van de desbetreffende feiten, althans doordat de Rechtbank haar oordeel hieromtrent niet, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting
14.
De onderhavige zaak betreft een geval waarin bij verzoeker, notaris en derhalve geheimhouder, stukken en digitale gegevens in beslag zijn genomen ter gelegenheid van een doorzoeking in zijn kantoorpand. Bij de doorzoeking zijn 29 notarisdossiers en digitale gegevens (waaronder, zo blijkt uit het proces-verbaal van doorzoeking, gegevens uit ‘outlook’ agenda's en e-mail) in beslag genomen. Volgens de rechter-commissaris zijn alle notarisdossiers en digitale gegevens aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. Op een later moment heeft verzoeker een aantal van de verzegelde notarisdossiers ingezien met het oog op de vraag of naar zijn oordeel de (zich daarin bevindende) stukken en digitale gegevens inderdaad als ‘corpora en instrumenta delicti’ dienen te worden aangemerkt. Verzoeker heeft gepersisteerd in zijn eerdere standpunt, uitgezonderd ten aanzien van een tweetal geschriften uit een enkel notarisdossier. Derhalve heeft verzoeker een klaagschrift tegen de inbeslagname van de overige inhoud van de notarisdossiers en digitale gegevens ingediend.
15.
In het klaagschrift is, kort zakelijk weergegeven, namens verzoeker te kennen gegeven dat de inbeslagname onrechtmatig is nu (de inhoud van) de notarisdossiers en digitale gegevens (valt) vallen onder zijn geheimhoudingsplicht die hem als notaris ingevolge art. 22 Wet op het notarisambt toekomt, zodat het niet is toegestaan, gelet op de artt. 110 jo. 98 en 218 Sv, deze stukken en gegevens in beslag te nemen. Verzoeker heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er voor wat betreft het grootste deel van de inbeslagname geen sprake is van de zogenaamde ‘corpora et instrumenta delicti’, zoals bedoeld in art. 98, tweede lid Sv. Ook heeft verzoeker gesteld dat er geen sprake is van de zogenaamde ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ op grond waarvan, kort gezegd, het belang van het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Daarbij is tevens aangevoerd dat de inbreuk niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de geheimhouder wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.
16.
In het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 25 januari 2012 is onder meer gerelateerd dat de raadsman van verzoeker een pleitaantekening heeft overgelegd en in het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 27 januari 2012 is onder andere gerelateerd dat de raadsman aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekening (waarbij wordt verwezen naar de pleitaantekening van 25 januari 2012). Uit het proces-verbaal van 27 januari 2012 (blad 3) en de daaraan gehechte pleitaantekening (nrs. 16–26) blijkt (zakelijk weergegeven) dat meer subsidiair is aangevoerd dat de inbeslagname in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat met de inbeslagname van de 29 notarisdossiers en digitale gegevens de inbreuk op het verschoningsrecht verder gaat dan strikt noodzakelijk voor de waarheidsvinding van het desbetreffende feit.
17.
De Rechtbank heeft in de beslissing vastgesteld dat de in beslag genomen geheimhouderstukken niet zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan. Hierbij heeft de Rechtbank klaarblijkelijk beoogd aan te geven dat de in beslag genomen stukken geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
18.
Het is vaste rechtspraak van uw Raad dat de inbreuk op het verschoningsrecht ook in geval van zeer uitzonderlijke omstandigheden niet verder mag gaan dan strikt nodig is voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten van de notaris dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de notaris wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.4.
19.
Tijdens de doorzoeking zijn in totaal 29 als geheimhouderstukken aangemerkte complete notarisdossiers in beslag genomen. Uit de processen-verbaal blijkt dat een vijftal panden, waar een zevental notarisdossiers betrekking op heeft, onderwerp van strafrechtelijk onderzoek is. De integrale inbeslagname van
- i)
deze zeven dossiers en
- ii)
de overige dossiers,
vormt een inbreuk op het verschoningsrecht nu dit niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht van brengen van de waarheid van het desbetreffende feit.
20.
De Rechtbank heeft, mede in het licht van hetgeen daartoe door de verdediging ter zitting naar voren is gebracht, nagelaten aan de hand van de in het dossier beschikbare stukken te onderzoeken of de integrale inbeslagname van deze zeven dossiers noodzakelijk is voor de waarheidsvinding, terwijl namens verzoeker onder meer uiteen is gezet waarover het Openbaar Ministerie reeds de beschikking had.5.
21.
De Rechtbank heeft daarnaast ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden voor alle in beslag genomen geheimhouderstukken en heeft ten onrechte niet, althans onjuist of onvoldoende, beoordeeld of de inbeslagname van de overige notarisdossiers geen verdergaande inbreuk betrof dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van de desbetreffende feiten. Dat laatste heeft immers enkel betrekking op de vijf panden die onderwerp van onderzoek zijn.
22.
Het oordeel van de Rechtbank is derhalve onjuist en in ieder geval niet, althans onvoldoende, naar de eisen van de wet en rechtspraak gemotiveerd.
Middel 3
23.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen waarvan niet naleving nietigheid meebrengt, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van niet in acht genomen vormen, in het bijzonder schending van de artt. 24, 110 jo. 98 en 218 Sv en of de beginselen van een goede procesorde, waaronder de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, doordat de beschikking innerlijk tegenstrijdig is, althans onvoldoende met redenen is omkleed, doordat de Rechtbank enerzijds expliciet heeft aangegeven dat de betreffende stukken niet zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan en anderzijds dat de medeverdachten van klager niet mogen rekenen op geheimhouding van klager in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens en bovendien niet in valt te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een ander wijze dan door de inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen, waarbij het kennelijk toch gaat om vervalste authentieke akten, althans doordat de Rechtbank haar oordeel hieromtrent niet, althans onvoldoende en/of onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.
Toelichting
24.
De onderhavige zaak betreft een geval waarin bij verzoeker, notaris en derhalve geheimhouder, stukken en digitale gegevens in beslag zijn genomen ter gelegenheid van een doorzoeking in zijn kantoorpand. Bij de doorzoeking zijn 29 notarisdossiers en digitale gegevens (waaronder, zo blijkt uit het procesverbaal van doorzoeking, gegevens uit ‘outlook’ agenda's en e-mail) in beslag genomen. Volgens de rechter-commissaris zijn alle notarisdossiers en digitale gegevens aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn gepleegd. Op een later moment heeft verzoeker een aantal van de verzegelde notarisdossiers ingezien met het oog op de vraag of naar zijn oordeel de (zich daarin bevindende) stukken en digitale gegevens inderdaad als ‘corpora en instrumenta delicti’ dienen te worden aangemerkt. Verzoeker heeft gepersisteerd in zijn eerdere standpunt, uitgezonderd ten aanzien van een tweetal geschriften uit een enkel notarisdossier. Derhalve heeft verzoeker een klaagschrift tegen de inbeslagname van overige inhoud van de overige notarisdossiers en digitale gegevens ingediend.
25.
In het klaagschrift is, kort zakelijk weergegeven, namens verzoeker te kennen gegeven dat de inbeslagname onrechtmatig is nu (de inhoud van) de notarisdossiers en digitale gegevens (valt) vallen onder zijn geheimhoudingsplicht die hem als notaris ingevolge art. 22 Wet op het notarisambt toekomt, zodat het niet is toegestaan, gelet op de artt. 110 jo. 98 en 218 Sv, deze stukken en gegevens in beslag te nemen. Verzoeker heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er voor wat betreft het grootste deel van de inbeslagname geen sprake is van de zogenaamde ‘corpora et instrumenta delicti’, zoals bedoeld in art. 98, tweede lid Sv. Ook heeft verzoeker gesteld dat er geen sprake is van de zogenaamde ‘zeer uitzonderlijke omstandigheden’ op grond waarvan, kort gezegd, het belang van het verschoningsrecht dient te wijken voor het belang van de waarheidsvinding. Daarbij is tevens aangevoerd dat de inbreuk niet verder mag gaan dan strikt noodzakelijk voor het aan het licht brengen van de waarheid van het desbetreffende feit, waarbij zorg moet worden betracht om te voorkomen dat de belangen van andere cliënten dan de cliënten die betrokken zijn bij de strafbare feiten waarvan de geheimhouder wordt verdacht, onevenredig worden getroffen.
26.
In het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 25 januari 2012 is onder meer gerelateerd dat de raadsman van verzoeker een pleitaantekening heeft overgelegd en in het proces-verbaal van de raadkamerzitting van 27 januari 2012 is onder andere gerelateerd dat de raadsman aldaar het woord heeft gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitaantekening (waarbij wordt verwezen naar de pleitaantekening van 25 januari 2012). Uit het proces-verbaal van 27 januari 2012 (blad 3) en de daaraan gehechte pleitaantekening (nrs. 16–26) blijkt (zakelijk weergegeven) dat meer subsidiair is aangevoerd dat de inbeslagname in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit en dat met de inbeslagname van de 29 notarisdossiers en digitale gegevens de inbreuk op het verschoningsrecht verder gaat dan strikt noodzakelijk voor de waarheidsvinding van het desbetreffende feit.
27.
De Rechtbank heeft in de beslissing vastgesteld dat de in beslag genomen geheimhouderstukken niet zijn aan te merken als voorwerpen met behulp waarvan de strafbare feiten zijn begaan. Hierbij heeft de Rechtbank klaarblijkelijk beoogd aan te geven dat de in beslag genomen stukken geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
28.
De Rechtbank heeft daarnaast het volgende geoordeeld:
‘De rechtbank heeft in haar oordeel voorts betrokken dat het gaat om een verdenking gericht tegen de verschoningsgerechtigde (in casu klager) en dat de medeverdachten van klager, die in beginsel mogen rekenen op de geheimhouding door klager, daarop niet mogen rekenen in het geval er sprake is van het in hun opdracht opstellen van een authentieke akte met valse gegevens.
Bovendien valt niet in te zien hoe de (inhoud van de) desbetreffende authentieke stukken op een andere wijze dan door inbeslagname ervan, zouden kunnen worden verkregen.’
29.
Deze overwegingen van de Rechtbank zijn zonder nadere redengeving (die ontbreekt) onbegrijpelijk, nu de Rechtbank daarnaast heeft vastgesteld dat de in beslag genomen stukken, waaronder authentieke stukken, geen voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan hebben gediend.
30.
Het oordeel van de Rechtbank is derhalve onjuist en in ieder geval niet, althans onvoldoende, naar de eisen van de wet en rechtspraak gemotiveerd.
Om deze redenen:
kan de beschikking van de Rechtbank van 10 februari 2012 niet in stand blijven, zodat verzoeker Uw Edelhoogachtbare College dan ook verzoekt deze beschikking te vernietigen en vervolgens te bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen der wet behoort of als zal worden vermeend te behoren.
Amsterdam, 13 augustus 2012
mr. J.G. Geertsma
advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 13‑08‑2012
HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173; HR 30 oktober 2007, LJN BA5611; HR 30 oktober 2007, LJN BA5665.
HR 30 oktober 2007, LJN BA5611.
HR 15 mei 2007, NJ 2007, 300.
HR 30 november 1999, NJ 2002, 438; HR 14 juni 2005, LIN AT4418, NJ 2005, 353; HR 30 oktober 2007, LIN BA5611.
De rechtbank had hierover de beschikking: zie proces-verbaal 27 januari 2012, p.2. Zie ook pleitaantekening 25 januari 2012, p. 8–10, nrs. 19–24.