Het hof heeft niet voorafgaand aan de beoordeling feiten vastgesteld, maar zijn feitenvaststelling geïncorporeerd in de beoordeling. Het cassatiemiddel is deels gericht tegen de in deze beoordeling vastgestelde feiten, zoals we zullen zien. De feitenweergave hier is die volgens het bestreden arrest in rov. 2.2 en 2.6.
HR, 04-04-2014, nr. 13/01858
ECLI:NL:HR:2014:830, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-04-2014
- Zaaknummer
13/01858
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:830, Uitspraak, Hoge Raad, 04‑04‑2014; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:4029, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:18, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:18, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 17‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:830, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2013
- Wetingang
art. 663 Burgerlijk Wetboek Boek 7
- Vindplaatsen
AR 2014/177
TRA 2014/56 met annotatie van M.S.A. Vegter
Ondernemingsrecht 2014/123 met annotatie van R.A.A. Duk
NJ 2017/193 met annotatie van E. Verhulp
JOR 2014/184 met annotatie van mr. E. Loesberg
JAR 2014/124 met annotatie van prof. mr. R.M. Beltzer
AR-Updates.nl 2014-0308
Brightmine 2014-407924
VAAN-AR-Updates.nl 2014-0308
JAR 2014/124 met annotatie van prof. mr. R.M. Beltzer
JOR 2014/184 met annotatie van mr. E. Loesberg
Uitspraak 04‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming? Art. 7:662-666 BW. Richtlijn 77/187/EEG. Economische eenheid. Hypothetisch feitelijke grondslag. Identiteit bedrijf bewaard gebleven? In aanmerking te nemen feiten en omstandigheden.
Partij(en)
4 april 2014
Eerste Kamer
nr. 13/01858
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
[verweerder], handelende onder de naam WELKOOP 'T RIJPJE,wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 345914\CV EXPL 10-5995 WG van de kantonrechter te Alkmaar van 22 juni 2011;
b. de arresten in de zaak 200.092.707/01 van het gerechtshof te Amsterdam van 3 april 2012 en 18 december 2012.
Het arrest van het hof van 18 december 2012 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof van 18 december 2012 heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot vernietiging en verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De ouders van [verweerder] zijn eigenaar van het perceel [a-straat 1a] te [plaats]. Zij verhuurden de op dat terrein gelegen kas aan een derde die daarin tot 2008 een tuincentrum exploiteerde. In dat tuincentrum werden ook dierbenodigdheden verkocht.
(ii) [eiseres] was bij die derde in dienst ten behoeve van de verkoop van de dierbenodigdheden.
(iii) Het tuincentrum ging in 2007 failliet, waarna de huurovereenkomst met bedoelde derde eindigde.
(iv) [betrokkene 1], die een broer is van [verweerder], exploiteert sinds 1 januari 2008, onder de naam [A], op het naast het terrein van zijn ouders gelegen adres [a-straat 1] te [plaats] een groot- en kleinhandel in hengelsportartikelen.
(v) Na het faillissement van het tuincentrum heeft [betrokkene 1] zijn activiteiten vanuit zijn hengelsportwinkel uitgebreid met de verkoop van dierbenodigdheden. Met het oog op die verkoop is [eiseres] op 24 januari 2008 in dienst getreden van [betrokkene 1]. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [betrokkene 1] is een aantal malen verlengd.
(vi) [eiseres] is in juli 2009 arbeidsongeschikt geworden. Het UWV Werkbedrijf heeft [betrokkene 1] toestemming voor zover vereist verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] tegen 1 mei 2010 op te zeggen.
(vii) Omdat de resultaten van de verkoop van dierbenodigdheden tegenvielen, heeft [betrokkene 1] besloten die activiteit te beëindigen. De winkelvoorraad is in 2009 uitverkocht. Die uitverkoop was al bezig toen [eiseres] arbeidsongeschikt werd.
(viii) [verweerder] exploiteerde sinds 2005 een bedrijf in camerabeveiligingssystemen op het hiervoor onder (i) bedoelde terrein van zijn ouders. Nadat de huurder van het tuincentrum de gehuurde kas had verlaten, is de kas afgebroken en vervangen door een nieuwe loods. Daarin exploiteert [verweerder] sinds 1 oktober 2009 een tuincentrum als franchisenemer van Welkoop. In het tuincentrum worden ook dierbenodigdheden verkocht, die worden ingekocht via de Welkoop-organisatie.
3.2
[eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij met [verweerder] een arbeidsovereenkomst heeft op dezelfde voorwaarden als golden tussen haar en [betrokkene 1], die volgens [eiseres] de rechtsvoorganger van [verweerder] is. Voorts vordert [eiseres] betaling van loon en vakantiegeld tot de datum dat de dienstbetrekking op regelmatige wijze zal zijn beëindigd. [eiseres] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat zij op 1 oktober 2009 in dienst was van [betrokkene 1], dat [verweerder] per 1 oktober 2009 de bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 1] heeft overgenomen en dat zij sedertdien op grond van art. 7:662 e.v. BW van rechtswege bij [verweerder] in dienst is.
3.3.1
De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
3.3.2
Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. Volgens het hof volgt uit de gestelde feiten en omstandigheden niet dat sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [eiseres] werkzaam was, naar [verweerder]. Daartoe overwoog het hof (rov. 2.7):
“[eiseres] stelt weliswaar dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is overgegaan maar onderbouwt die stelling niet. Zij betwist niet dat het tuincentrum dat op de plaats was gevestigd waar nu de Welkoop-winkel door [verweerder] wordt geëxploiteerd, eigendom was van een derde (bij wie zij in dienst was) en gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen. Hij heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen. Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 BW, dan is er geen sprake van geweest dat [verweerder] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. Niet gebleken is dat [verweerder] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, integendeel deze zijn in de uitverkoop gedaan. [verweerder] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere winkelinrichting. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [verweerder] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop-winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [eiseres] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [eiseres] betwist niet dat de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [verweerder]. Ook het feit dat de ouders van [verweerder] klanten van de Welkoop-winkel helpen kan [eiseres] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [eiseres] overgegane onderneming).”
3.4
Het middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen dit oordeel van het hof.
3.5.1
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
3.5.2
Ingevolge art. 7:663 BW gaan door de overgang van een onderneming de rechten en verplichtingen die op het tijdstip van die overgang voor de werkgever in die onderneming voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en een daar werkzame werknemer, van rechtswege over op de verkrijger. Voor zover hier van belang moet voor de toepassing van de art. 7:662-666 BW onder overgang worden verstaan ‘de overgang, ten gevolge van een overeenkomst (…) van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’, terwijl onder economische eenheid moet worden verstaan ‘een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit’ (art. 7:662 lid 2, aanhef en onder a en b, BW).
De art. 7:662-666 BW strekken ter uitvoering van Richtlijn 77/187/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (Pb 1977, L 61/26; gewijzigd door Richtlijn 98/50/EG (Pb 1998, L 201/88) en gehercodificeerd in Richtlijn 2001/23/EG (Pb 2001, L 82/16)); hierna: de Richtlijn.
3.5.3
Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU heeft de Richtlijn tot doel ook bij verandering van ondernemer de continuïteit te waarborgen van de in het kader van een bedrijf bestaande arbeidsverhoudingen (zie bijvoorbeeld HvJEU 18 maart 1986, 24/85, ECLI:NL:XX:1986:AC8669, Jur. 1986, p. 1119, NJ 1987/502 (Spijkers), punt 11). Teneinde dit doel van bescherming van de werknemers bij overdracht van hun onderneming tot zijn recht te doen komen, moet het begrip overdracht krachtens overeenkomst in art. 1 lid 1 Richtlijn (vgl. art. 7:662 lid 2, aanhef en onder a, BW) ruim worden uitgelegd (zie bijvoorbeeld HvJEU 19 mei 1992, C-29/91, ECLI:NL:XX:1992:AD1667, Jur. 1992, p. I-3189, NJ 1992/476 (Redmond), punt 11).
Hiermee strookt dat het ontbreken van een contractuele band tussen een vervreemder en een verkrijger of tussen twee ondernemers aan wie achtereenvolgens werkzaamheden zijn opgedragen, niet van doorslaggevend belang is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van overgang van een onderneming in de zin van de Richtlijn (zie bijvoorbeeld HvJEU 11 maart 1997, C-13/95, ECLI:NL:XX:1997:AG1499, Jur. 1997, p. I-1259, NJ 1998/377 (Süzen), punt 11; HvJEU 24 januari 2002, C-51/00, ECLI:NL:XX:2002:AG7800, Jur. 2002, p. I-969 (Temco), punt 31).
Een overdracht krachtens overeenkomst in de zin van de Richtlijn kan bestaan in een schriftelijke of mondelinge overeenkomst tussen de vervreemder en de verkrijger over een wijziging van de voor de exploitatie van de economische eenheid verantwoordelijke persoon, alsmede in een stilzwijgende overeenkomst tussen hen die blijkt uit praktische samenwerking op bepaalde punten, waarin de wens van de vervreemder en de verkrijger om tot een dergelijke wijziging over te gaan, tot uiting komt (HvJEU 13 september 2007, C-458/05, ECLI:NL:XX:2007:BB5943, Jur. 2007, p. I-7301 (Jouini), punt 25).
3.5.4
Voorts volgt uit de rechtspraak van het HvJEU dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van een overgang in de zin van de Richtlijn, beslissend is of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft. Met het oog daarop dient te worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf, hetgeen met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsmiddelen. In dit verband moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende zaken, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer, het al dan niet overdragen van de klantenkring, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Daarbij verdient opmerking dat al deze factoren slechts deelaspecten zijn van het te verrichten onderzoek en daarom niet elk afzonderlijk mogen worden beoordeeld. (zie het hiervoor in 3.5.3 reeds aangehaalde arrest Spijkers, punten 11-13)
3.6.1
Het hof heeft in rov. 2.7 geoordeeld dat uit de feiten en omstandigheden niet volgt dat sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [eiseres] werkzaam was, naar [verweerder].
Daarbij heeft het hof vooropgesteld dat [eiseres], die bij het gefailleerde tuincentrum en bij [betrokkene 1] in dienst was ten behoeve van de verkoop van dierbenodigdheden (zie hiervoor in 3.1 onder (iii) en (v)), heeft gesteld dat sprake is van een overgang als bedoeld in art. 7:663 BW van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden van [betrokkene 1] naar [verweerder].
Naar het oordeel van het hof heeft [eiseres] niet betwist dat het tuincentrum eigendom was van een derde en is niet gesteld of gebleken dat [betrokkene 1] de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement heeft overgenomen. [betrokkene 1] heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen, aldus het hof.
Vervolgens heeft het hof in het midden gelaten of de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van art. 7:663 BW, en – veronderstellenderwijs daarvan uitgaand – geoordeeld dat er geen sprake van is geweest dat [verweerder] de exploitatie daarvan heeft voortgezet. Laatstgenoemd oordeel heeft het hof doen steunen op zijn vaststelling dat niet is gebleken dat [verweerder] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, maar dat deze integendeel in de uitverkoop zijn gedaan, dat [verweerder] zijn winkel in een ander pand exploiteert dan [betrokkene 1], met een andere winkelinrichting, en dat [verweerder] als Welkoop-franchisenemer zijn winkel conform de Welkoop-formule dient in te richten.
3.6.2
Aangezien het hof in het midden heeft gelaten of de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] kan worden gezien als een economische eenheid in de zin van art. 7:662 lid 2, aanhef en onder b, BW, moet daarvan in cassatie veronderstellenderwijs worden uitgegaan. Bij dat uitgangspunt heeft het hof, door te oordelen dat niet kan worden aangenomen dat [verweerder] de exploitatie van de verkoop van dierbenodigdheden heeft voortgezet, hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.6.3
De vaststelling van het hof dat niet is gebleken dat [verweerder] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, kan zijn oordeel niet dragen. Blijkens de hiervoor in 3.5.4 aangehaalde rechtspraak van het HvJEU rechtvaardigt het enkele feit dat er geen overdracht van activa heeft plaatsgevonden, niet de conclusie dat van overgang van een onderneming geen sprake is. Beslissend is immers of de identiteit van de onderneming of een onderdeel daarvan behouden is gebleven. Volgens diezelfde rechtspraak blijkt het behoud van identiteit met name uit het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke activiteiten door de nieuwe ondernemer.
3.6.4
Het oordeel van het hof kan evenmin steunen op zijn vaststelling dat [verweerder] zijn winkel in een ander pand exploiteert dan [betrokkene 1], met een andere winkelinrichting, en dat [verweerder] als Welkoop-franchisenemer zijn winkel conform de Welkoop-formule dient in te richten. Vast staat immers (zie hiervoor in 3.1 onder (i), (iv) en (viii)) dat de loods waarin [verweerder] zijn winkel exploiteert, op het perceel [a-straat 1a] te [plaats] is gelegen, terwijl de winkel van [betrokkene 1] op het daarnaast gelegen perceel [a-straat 1] te [plaats] is gesitueerd. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof laatstgenoemde omstandigheid in zijn oordeelsvorming heeft betrokken.
3.6.5
Ten slotte heeft [eiseres] een beroep gedaan op diverse feiten en omstandigheden, waaruit volgens haar volgt dat sprake is van een overgang van de onderneming. Zo heeft zij erop gewezen dat in uitingen in de pers en op websites van de zijde van [verweerder] en [betrokkene 1] en hun ouders – die zich daarin gezamenlijk presenteren als ‘de familie [van verweerder]’ – de indruk wordt gewekt dat sprake is van voortzetting van het tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden – na een tijdelijke sluiting wegens een verbouwing – in gewijzigde vorm, dat [eiseres] in oktober 2009 aan derden is voorgesteld als toekomstig medewerker van de Welkoop-winkel, en dat personeel van [betrokkene 1] – te weten [betrokkene 2]en [betrokkene 3] – door [verweerder] is overgenomen (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.18). Zonder nadere motivering is onbegrijpelijk waarom het hof deze stellingen niet van belang heeft geacht.
3.6.6
De op het vorenstaande gerichte klachten van het middel treffen doel. Het arrest van het hof kan niet in stand blijven.
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 december 2012;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 492,23 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 4 april 2014.
Conclusie 17‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Arbeidsrecht. Overgang van onderneming? Art. 7:662-666 BW. Richtlijn 77/187/EEG. Economische eenheid. Hypothetisch feitelijke grondslag. Identiteit bedrijf bewaard gebleven? In aanmerking te nemen feiten en omstandigheden.
13/01858
mr. Van Peursem
Zitting 17 januari 2014
Conclusie inzake:
[eiseres]
eiseres tot cassatie
tegen
[verweerder] h.o.d.n. Welkoop ‘t Rijpje
niet verschenen.
Deze zaak gaat over de vraag of sprake is van overgang van onderneming in de zin van artt. 7:662 e.v. BW. [eiseres] stelt dat daarvan sprake is en zij uit dien hoofde in dienst is bij [verweerder]. Zij kreeg bij kantonrechter en hof ongelijk. In wezen klaagt het middel dat het hof met een onjuiste toets en verdiscontering van onvolledige feiten tot dit oordeel is gekomen. Ik kom tot de conclusie dat het middel slaagt.
1. Feiten1. en procesverloop2.
1.1 [eiseres] is op 24 januari 2008 als verkoopster voor de duur van zes maanden in dienst getreden van [betrokkene 1], handelende onder de naam [A]. Zij was belast met de verkoop van dierbenodigdheden in de door [verweerder] geëxploiteerde winkel. De arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [betrokkene 1] is een aantal malen verlengd en geëindigd met ingang van 1 mei 2010 door opzegging zijdens [betrokkene 1], nadat [verweerder] toestemming voor zover vereist had gekregen de arbeidsovereenkomst te beëindigen3..
1.2 [betrokkene 1] exploiteert aan het adres [a-straat 1] te [plaats] sinds 1 januari 2008 een groot- en kleinhandel in hengelsportartikelen. Het bedrijf bestaat sinds 1977 en werd aanvankelijk gedreven door de vader van [verweerder] en [betrokkene 1].
1.3 De ouders van [verweerder] en [betrokkene 1] zijn eigenaar van het naastgelegen perceel, [a-straat 1a] te [plaats]4.. Zij verhuurden de op dat terrein gelegen kas aan een derde die daar tot 2008 een tuincentrum in exploiteerde. In dat tuincentrum werden ook dierbenodigdheden verkocht. [eiseres] was bij die derde in dienst ten behoeve van die verkoop.
1.4 Bedoeld tuincentrum ging in 2007 failliet, waarna de huurovereenkomst met bedoelde derde eindigde. [betrokkene 1] heeft zijn activiteiten vervolgens uitgebreid met de verkoop van dierbenodigdheden vanuit zijn hengelsportwinkel. In dat kader is er met ingang van 24 januari 2008 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen hem en [eiseres]. Omdat de resultaten van de verkoop van dierenbenodigdheden tegenvielen heeft [betrokkene 1] besloten die activiteit te beëindigen. De winkelvoorraad is in 2009 uitverkocht. Die uitverkoop was in juli 2009, toen [eiseres] arbeidsongeschikt werd, al bezig, naar [eiseres] heeft verklaard.
1.5 [verweerder] exploiteerde sinds 2005 een bedrijf in camerabeveiligingssystemen op het terrein van zijn ouders. Nadat de huurder van het tuincentrum de gehuurde kas had verlaten, is de kas afgebroken en vervangen door een nieuwe loods. Daarin exploiteert [verweerder] sinds 1 oktober 2009 een tuincentrum als franchisenemer van Welkoop. In het tuincentrum worden ook dierenbenodigdheden verkocht, die worden ingekocht via de Welkoop organisatie.
1.6 [eiseres] vordert een verklaring voor recht dat zij een arbeidsovereenkomst met [verweerder] heeft op dezelfde voorwaarden zoals deze golden tussen haar en de rechtsvoorganger van [verweerder]: [betrokkene 1]. [eiseres] eist voorts het loon en vakantiegeld over de periode van 24 januari 2010 tot de datum dat de dienstbetrekking op regelmatige wijze zal zijn beëindigd en maakt aanspraak op de wettelijke verhoging en de wettelijke rente. [eiseres] stelt dat zij op 1 oktober 2009 in dienst was van [betrokkene 1], dat [verweerder] per 1 oktober 2009 de bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 1] heeft overgenomen en dat zij sedertdien op grond van artt. 7:662 e.v. BW van rechtswege bij [verweerder] in dienst is.
1.7 De kantonrechter heeft daaromtrent bij vonnis van 22 juni 20115.als volgt overwogen:
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat [verweerder] in oktober 2009 de dierenspeciaalzaak van [betrokkene 1] heeft overgenomen en voortgezet.
Zij vordert thans doorbetaling van loon van [verweerder] met ingang van 1 mei 2010.
Tussen partijen is in geschil of sprake is van een overgang van de onderneming.
De kantonrechter stelt vast dat het voor de beoordeling van de vordering van [eiseres] niet uitmaakt of er sprake is van overgang van de onderneming. Immers indien geoordeeld zou worden dat er geen sprake is van overgang van de onderneming, heeft [eiseres] geen aanspraken jegens [verweerder].
Indien zou worden aangenomen dat er wel sprake is geweest van overgang van de onderneming, is [eiseres] meegegaan met de onderneming, met medeneming van de voor haar geldende arbeidsvoorwaarden. Dit betekent, gelet op het hiervoor genoemde vonnis van 22 juni 2009, dat dit dienstverband met ingang van 24 januari 2010 is beëindigd, zodat er ook in dat geval geen grond is om een loonvordering over de periode vanaf 1 mei 2010 toe te wijzen.
Nu daarbij voorts vast staat dat het salaris van [eiseres] tot het einde van haar arbeidsovereenkomst is voldaan, heeft [eiseres] geen belang meer bij een beoordeling van de door haar ingestelde vordering.
1.8 Daartegen zijn grieven VIII en IX van [eiseres] gericht. Het hof6.heeft blijkens rov. 2.5 overwogen dat in de gevoegde zaak is beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [betrokkene 1] niet met ingang van 24 januari 2010 van rechtswege is geëindigd door ommekomst van de tijd waarvoor die was aangegaan. Dat betekent dat [eiseres] er belang bij heeft dat wordt vastgesteld of er op 1 oktober 2009 een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] de overdragende partij en [verweerder] de verkrijgende partij was, zoals [eiseres] stelt maar [verweerder] betwist. Als die overgang heeft plaatsgevonden dan is de door [verweerder] voortgezette arbeidsovereenkomst evenmin op 24 januari 2010 geëindigd en is [verweerder] in beginsel gehouden het loon vanaf die datum aan [eiseres] te betalen. Het hof oordeelt vervolgens dat Grief VIII slaagt nu de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [eiseres] geen belang heeft. Het hof bekrachtigt voor het overige het vonnis nu het oordeelde dat geen sprake is van overgang van onderneming.
1.8 [eiseres] heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Er is zijdens haar niet schriftelijk toegelicht. Aan [verweerder] is verstek verleend.
2. Beoordeling
Inleiding
2.1
Het cassatieberoep is mede gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 2.2 en rov. 2.6 over de vaststaande feiten. Ik heb die overwegingen weergegeven onder “feiten en procesverloop” in resp. nrs, 1.1 (overeenkomend met rov. 2.2) en 1.2 tot en met 1.5 (onder liggende streepjes opgenomen in rov. 2.6). Daarom herhaal ik ze hier niet. Het cassatieberoep is verder gericht tegen rov. 2.7-2.9, 3 en 4:
“2.7 Anders dan [eiseres] betoogt volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet dat er sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [eiseres] werkzaam was, van [betrokkene 1] naar [verweerder]. [eiseres] stelt weliswaar dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is overgegaan maar onderbouwt die stelling niet. Zij betwist niet dat het tuincentrum dat op de plaats was gevestigd waar nu de Welkoop- winkel door [verweerder] wordt geëxploiteerd, eigendom was van een derde (bij wie zij in dienst was) en gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen. Hij heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen. Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 BW, dan is er geen sprake van geweest dat [verweerder] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. Niet gebleken is dat [verweerder] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, integendeel deze zijn in de uitverkoop gedaan. [verweerder] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere winkelinrichting. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [verweerder] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [eiseres] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [eiseres] betwist niet dat de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [verweerder]. Ook het feit dat de ouders [verweerder] klanten van de Welkoop winkel helpen kan [eiseres] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [eiseres] overgegane onderneming).
2.8
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat de op de stelling dat [eiseres] op grond van het bepaalde in artikel 7:663 e.v. BW in dienst bij [verweerder] is gekomen gebaseerde vordering niet toewijsbaar is. Grief IX, waarin erover wordt geklaagd dat de kantonrechter de vordering heeft afgewezen faalt derhalve.
2.9
[eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande nopen. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3. Conclusie en kosten
Grief VIII slaagt en grief IX faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [eiseres] veroordeeld in de kosten van de procedure in appel (…; volgt in rov. 4 bekrachtiging en kostenveroordeling, A-G)”.
Opbouw cassatiemiddel
2.2
Het cassatiemiddel, dat in wezen twee hoofdklachten bevat, bestaat uit twee onderdelen met verdere onderverdelingen. Het valt als volgt te ontleden. Onderdeel 1 bevat geen klacht. Onderdeel 2 is inleidend met een algemene – aldaar niet inhoudelijk uitgewerkte – rechts- en motiveringsklacht tegen de genoemde rov. 2.2, 2.6 t/m 2.9, 3 en 4. Subonderdeel 2.1 klaagt dat het hof in die overwegingen een onjuist rechtsoordeel geeft over de vraag of sprake is van overgang van onderneming (artt. 7:662 e.v. BW), althans dat dat oordeel niet toereikend is gemotiveerd. Dat wordt in dit subonderdeel 2.1 zelf verder niet uitgewerkt. Die uitwerking volgt daarna, maar nog niet in subonderdeel 2.1.1, dat een uiteenzetting bevat van het wettelijke toetsingskader en een bespreking van de richtinggevende rechtspraak van het Hof van Justitie in Luxemburg (hierna ook: HvJEU of HvJ EG voor zaken tot 1 december 2009). Ook subonderdeel 2.1.2 bevat nog geen klacht, maar een minutieuze uiteenzetting van het verloop van het partijdebat in de procedure in feitelijke instanties. Pas in subonderdelen 2.1.2-I – 2.1.2-III, beginnend op p. 16 van de cassatiedagvaarding, staan de eerste inhoudelijk uitgewerkte klachten.
2.3
De eerste hoofdklacht is deze. Subonderdelen 2.1.2-I, 2.1.2-II en 2.1.2-III kaarten aan dat ook met betrekking tot het tuincentrum-gedeelte (en niet alleen met betrekking tot de dierenbenodigd-heden-tak) sprake is van overgang van onderneming; althans dat, zo al juist zou zijn dat alleen sprake is van overdracht van het dierbenodigdheden deel, ook dat verkeerd is getoetst door het hof. Subonderdeel 2.1.2-I richt daar de rechts- althans motiveringsklacht tegen, dat in het licht van de in het subonderdeel aangegeven feiten het hof in rov. 2.6 en 2.7 art. 149 Rv heeft geschonden nu niet inhoudelijk is bestreden door [verweerder] dat ook het tuincentrum is overgegaan. Althans is volgens subonderdeel 2.1.2-I in elk geval onbegrijpelijk dat [eiseres] niet zou hebben gesteld dat exploitatie van het tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen, omdat zij dit in elk processtuk heeft gedaan. De klacht vervolgt dat irrelevant is dat [eiseres] niet heeft betwist dat voor faillissement het tuincentrum door een derde werd geëxploiteerd bij wie zij in dienst was, omdat het erom gaat dat zij in januari 2008 in dienst is getreden bij [betrokkene 1] en zij stelt dat die toen naast de afdeling dierbenodigdheden ook het tuincentrum exploiteerde, dat vervolgens wegens een “ingrijpende verbouwing” dichtging. Uit de omstandigheid dat vóór faillissement een derde eigenaar was van het tuincentrum kan volgens de klacht niet worden afgeleid dat [betrokkene 1] niet vanaf dat moment tot 1 oktober 2009 ook het tuincentrum heeft geleid. Overigens bevat subonderdeel 2.1.2-I de hiervoor gememoreerde, niet afzonderlijk genummerde subsidiaire klacht dat zelfs als juist zou zijn dat alleen de afdeling dierbenodigdheden is overgenomen, dat dan nog steeds sprake is van een onjuiste rechtsopvatting over overdracht in de zin van art. 7:662 e.v. BW. Ook dan had aan de hand van alle omstandigheden die zijn uitgewerkt in subonderdeel 2.1.2-II (essentiële stellingen) moeten worden onderzocht of sprake is van overgang van onderneming. Subonderdeel 2.1.2-II bouwt daar dan op voort met de klacht dat het hof in rov 2.6 en 2.7 (en ook overigens) essentiële stellingen onbesproken heeft gelaten, hetgeen vanwege de devolutieve werking niet had gemogen. Het subonderdeel vat deze stellingen als volgt samen:
- uit de feitelijke gang van zaken moet een overgang worden afgeleid;
- er is sprake van een economische eenheid en het deel waarbinnen [eiseres] was aangesteld is overgedragen;
- het identiteitsbehoud is volledig; de exploitatie van het ene tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is voortgezet door de ander, thans in Welkoop-franchisevorm;
- de werkzame personen zijn (behoudens [eiseres]) nog steeds dezelfde als voor de overgang; vader, moeder, [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Dit kan door getuigen worden bevestigd.
- er is aldus ook een overdracht van know how. [verweerder] weet als camerabeveiligingsdeskundige zelf niet hoe hij het tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden moet runnen;
- er wordt terzake van de nieuwe handelsnaam verwezen naar de oude handelsnaam;
- het telefoonnummer is hetzelfde gebleven;
- de klantenkring is ook hetzelfde gebleven.
Subonderdeel 2.1.2-III klaagt dat rechtens onjuist danwel onbegrijpelijk is dat in rov. 2.9 geoordeeld is dat geen relevante feiten te bewijzen zijn aangeboden door [eiseres] in dat kader en het bewijsaanbod niet zo gepasseerd had mogen worden.
2.4
De tweede inhoudelijke hoofdklacht staat in subonderdelen 2.1.3-i, 2.1.3-ii en 2.1.3-iii (subonderdeel 2.1.3 zelf bevat geen inhoudelijk uitgewerkte klacht) en subonderdeel 2.1.5 en is gericht tegen kernoverweging 2.7 van het bestreden arrest. Subonderdeel 2.1.3-i bevat de rechtsklacht dat voor artt. 7:662 e.v. geen directe overgang van onderneming is vereist, zoals het hof overweegt, maar dat beslissend is of volgens de zogenoemde “Spijkers-criteria” sprake is van behoud van identiteit van de overgegane economische eenheid. Daarbij is anders dan het hof overweegt niet van belang of de exploitatie van het gefailleerde tuincentrum door [betrokkene 1] is overgenomen, of [verweerder] voorraden heeft overgenomen en of het in hetzelfde pand zit. Mocht het hof wel de juiste toets van identiteitsbehoud hebben gehanteerd, dan is dit niet inzichtelijk gemotiveerd, aldus de klacht. Volgens subonderdeel 2.1.3-ii is ook de passage uit rov. 2.7 dat [verweerder] zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] exploiteert met een andere inrichting volgens de Welkom-formule niet concludent en is niet relevant dat [betrokkene 1] op enig moment zelf heeft overwogen een Welkom-winkel te beginnen, omdat dit geen overgang van onderneming volgens het juiste criterium uitsluit. Althans is ook volgens deze klacht sprake van een motiveringsgebrek. Subonderdeel 2.1.3-iii voegt daar aan toe dat de passage uit rov. 2.7 dat ook de betrokkenheid van de ouders van [verweerder] [eiseres] niet helpt, onjuist of onbegrijpelijk is, aangezien dit ten onrechte voortbouwt op de ten onrechte aangenomen geïsoleerde overname door [betrokkene 1] na het faillissement uit 2007 van alleen de dierbenodigdheden-tak en niet ook het tuincentrum waarvan deze afdeling deel uitmaakte. Subonderdeel 2.1.57.richt andermaal een rechtsklacht/subsidiair motiveringsklacht tegen rov. 2.7. Het subonderdeel lijkt de broers [verweerder] en [betrokkene 1] door elkaar te halen. Ik begrijp de klacht zo, dat wordt aangevoerd dat indien aan de zogenoemde “Spijkers-criteria” wordt getoetst, het staken van [betrokkene 1] en het starten van [verweerder] een overgang van onderneming oplevert vanwege de volgende omstandigheden:
- aard onderneming: tuincentrum/dierspeciaalzaak (en dit is het dominante criterium, zodat dat zwaar meeweegt);
- overdracht materiële activa: nieuwe onderneming is gevestigd op de plaats van de oude, zij het met sloop van het oude pand en nieuwbouw daarvoor in de plaats;
- waarde immateriële activa op tijdstip overdracht: men heeft het klantenbestand/de goodwill geprobeerd te behouden door mededelingen op websites en anderszins;
- het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer
- het al dan niet overdragen van de klantenkring;
- de mate waarin activiteiten voor/na overdracht overeenkomen: andermaal tuincentrum/dierbenodigdheden;
- duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten: die is er in feite niet geweest.
2.5
De volgende twee subonderdelen zijn voortbouwend. Subonderdeel 2.1.6 voert aan dat bij het slagen van één of meer klachten ook de passage in rov. 2.2 over het einde van de arbeidsovereenkomst tussen [betrokkene 1] en [eiseres] per 1 mei 2010 moet sneuvelen, omdat dan de arbeidsovereenkomst van [eiseres] per 1 oktober 2009 van rechtswege is overgegaan en de opzegging voor zover vereist door [betrokkene 1] zonder rechtsgevolg is gebleven. Subonderdeel 2.2 voert alleen aan dat het slagen van één of meer klachten ook rov. 2.8, 2.9, 3 en het dictum aantast.
Overgang van onderneming – ruime strekking
2.6
Het begrip “overgang van onderneming” uit artt. 7:622 e.v. BW heeft een ruime strekking in het licht van de sociale doelstellingen van de achterliggende richtlijn8.. Op het moment van overgang gaan de bestaande arbeidsovereenkomsten van rechtswege over op de verkrijger, zo bepaalt art. 7:663 BW (voorheen art. 1639bb BW (oud)). De door de achterliggende richtlijnen aan de werknemers van de overgedragen onderneming geboden bescherming is van openbare orde en is in zoverre dwingend voor de werknemers dat er niet in ongunstige zin van mag worden afgeweken. Werknemers kunnen niet afzien van de rechten die de richtlijn hun toekent. Deze mogen niet worden verminderd, ook niet met hun instemming9.. Die beschermingsgedachte maakt dat al snel wordt aangenomen dat sprake is van overgang van onderneming in de hier bedoelde zin.
2.7
Voor een schets van het juridisch kader van dit begrip overgang van onderneming en een overzicht van de verschillende criteria verwijs ik naar de conclusie van mijn ambtgenoot Rank-Berenschot vóór HR 26 juni 200910., het T&C-commentaar van Beltzer11.en overzichtsliteratuur12..
2.8
De overgang moet betrekking hebben op een economische eenheid. Dat is volgens art. 7:662 lid 2 sub b BW: “een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijke economische activiteit”13.. Dit moet ruim worden opgevat: een economische eenheid is niet beperkt tot de activiteit waarmee de eenheid is belast, maar volgt ook uit andere elementen als personeelsbestand, leiding, taakverdeling, bedrijfsvoering of zelfs beschikbare productiemiddelen14.. De activiteit van de economische eenheid mag niet beperkt zijn tot uitvoering van een bepaald werk15..
2.9
Voor een overgang in de zin van de richtlijn is volgens vaste rechtspraak van het HvJEU beslissend of de identiteit van de economische eenheid bewaard blijft16., vlg. thans art. 7:662 lid 2 sub a BW. Voor de vraag of een economische eenheid is overgegaan, dient onderzocht te worden of het gaat om de vervreemding van een lopend bedrijf doordat dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten in feite door een nieuwe ondernemer worden voortgezet of hervat. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden van de betrokken transactie, zoals (dit zijn, niet uitputtend, de zogenoemde Spijkers-criteria, genoemd naar het in noot 16 als eerste genoemde arrest):
- de aard van de betrokken onderneming of vestiging;
- al of niet overdragen van materiële vaste activa;
- de waarde van de immateriële activa;
- het feite dat de nieuwe ondernemer vrijwel al het personeel al dan niet overneemt;
- het al dan niet overdragen van de klantenkring;
- de mate waarin de activiteiten voor en na de overdracht met elkaar overeenkomen; en
- de duur van de eventuele onderbreking.
Bij de beoordeling kan een rol spelen of de exploitatie van de onderneming of de vestiging na de overgang wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten, al dan niet in fasen17.. Geen van de niet-limitatieve Spijkers-criteria is op zichzelf doorslaggevend. Het aan de factoren te hechten belang verschilt naar gelang de economische activiteit, productiewijze en bedrijfsvoering. De genoemde factoren zijn dus geen absolute eisen, maar vormen deelaspecten van een te verrichten globaal onderzoek en dienen niet afzonderlijk, maar in onderling verband te worden beoordeeld18.. Als overgenomen activiteiten na de overgang niet in een vergelijkbare structuur worden ondergebracht, betekent dat nog niet dat de gemeenschappelijke identiteit verloren is gegaan. Vereist is dat de functionele band, die de onderling samenhangende, elkaar aanvullende factoren verenigt, behouden blijft. De handhaving van een dergelijke functioneel verband tussen de overgegane factoren, biedt de verkrijger immers de mogelijkheid om de nieuwe organisatorische structuur te gebruiken om soortgelijke activiteiten voort te zetten19.. De vraag of sprake is van overdracht van een economische eenheid wordt niet bepaald door de kernactiviteit van de betrokken onderneming, maar kan blijken uit overeenkomsten in de personeelssamenstelling, leiding, taakverdeling, bedrijfsvoering of beschikbare productiemiddelen20.. De omstandigheid dat de overgedragen activiteit geen noodzakelijk verband heeft met de kernactiviteit of het doel van de onderneming, kan bovendien niet tot gevolg hebben dat die overdracht van de werkingssfeer van de richtlijn wordt uitgesloten21.. Het is niet van belang of het gaat om een nevenwerkzaamheid, die ondergeschikt is aan de activiteiten van de overdragende partij22.. Het kan gaan om taken (zoals schoonmaakactiviteiten) die maar door één persoon worden uitgeoefend23.. Zo kan de uitbesteding van schoonmaakwerkzaamheden door een werkneemster van een bank al een overgang van onderneming opleveren24.. In het Sodexho-arrest is uitgemaakt dat eveneens sprake is van overgang van onderneming indien een opdrachtgever een cateringopdracht opzegt en aan een tweede cateraar geeft, waarbij de tweede cateraar niets van de eerste cateraar overneemt, maar wel (net als de eerste cateraar) van de opdrachtgever de beschikking krijgt over water, energie, de benodigde bedrijfsruimte en de bijbehorende uitrusting25.. In de beleidsregels van het UWV wordt aangegeven dat al sprake is van een overgang van onderneming bij een overdracht van “zeg maar potten en pannen”26.. In het Albron-arrest is uitgemaakt dat bij de overgang van een tot een concern behorende onderneming naar een onderneming buiten dat concern, ook de permanent bij die onderneming tewerkgestelde, maar in dienst van een andere concernmaatschappij zijnde werknemer overgaat27..
2.10
Een overgang na een korte onderbreking of in fasen valt ook onder de regeling28.. Zelfs als civielrechtelijk van eigendomsoverdracht geen sprake is, kan dat een overgang van onderneming opleveren29.. Het is evenmin vereist dat partijen afspraken met elkaar maken rondom de overdracht30.. Zo kan het overhevelen van subsidie (in combinatie met de bereidverklaring om actief mee te werken aan een overdracht van cliënten) er al toe leiden dat sprake is van een overgang van onderneming31.. Ook kan volgens het HvJ EU het aangaan van een soortgelijke “pacht”overeenkomst voldoende zijn32.. Zelfs het enkele feit dat de Staat opvolgende ondernemers de beschikking geeft over dezelfde luchtvaartbeveiligingsapparatuur - zonder overname van enig personeelslid of bedrijfsmiddel - leidt al tot de conclusie dat sprake is van een overgang van onderneming33..
2.11
Aanknopingspunten om de werking van de regeling beperkter uit te kunnen leggen, zijn moeilijk te vinden34.. Er is in de Europese rechtspraak onderscheid gemaakt tussen arbeidsintensieve en kapitaalintensieve sectoren. Als personeel meer bepalend is, zou vooral van belang zijn of de verkrijger een wezenlijk deel van het personeel – qua aantal en deskundigheid – overneemt35.. Als activa belangrijker zijn, komt minder snel een overgang tot stand als er dan geen activa worden overgedragen36.. Dat helpt ons (in deze zaak) volgens mij niet verder. Zo is nu uitgemaakt dat in de schoonmaaksector het personeel de meer bepalende factor is37., maar de beveilingsbranche op luchthavens is kapitaalintensief38., hetgeen ook geldt voor openbaar vervoer per bus39.. Catering is dan weer arbeidsintensief40.. Ik kan hier geen consistente lijn in ontdekken. Een gezichtspunt voor de onderhavige zaak levert dit mijns inziens niet op.
Identiteitsbehoud m.b.t. tuincentrum met dierbenodigdheden – althans m.b.t. onderdeel dierbenodigdheden?
2.12
Tegen de achtergrond van de aldus geschetste (zeer) ruime opvatting over het begrip overgang van onderneming kom ik voor de vraag of in deze zaak sprake is van identiteitsbehoud van een economische eenheid tot een bevestigende beantwoording – alleen al aan de hand van het navolgende.
2.13
Op het perceel [a-straat 1] en [1a] – dat als gezegd kadastraal één geheel is en ongesplitste eigendom van vader [van verweerder] – is sinds 1977 een hengelsportzaak gevestigd. Die werd tot aan 2008 gedreven door vader [van verweerder].
2.14
Op dit terrein exploiteerde een derde – huurder van vader [van verweerder] – een tuincentrum met dierbenodigdheden-tak, geheten “[B]”. [eiseres] was bij die derde in dienst als verkoopster ten behoeve van die dierbenodigdheden-afdeling. Dat tuincentrum ging failliet in 2007, de huur eindigde, de kas waarin het tuincentrum was gevestigd werd gesloopt en in de plaats daarvan herrees een nieuw gebouwde loods.
2.15
Vanaf 2005 drijft zoon [verweerder] ook op dit terrein een onderneming in camerabeveiligingssystemen.
2.16
Andere zoon [betrokkene 1] zet vanaf januari 2008 de hengelsportzaak van zijn vader voort onder de naam [A]. Hij gaat er vanaf januari 2008 in ieder geval ook dierbenodigdheden bij doen (mogelijk ook een tuincentrum, dat komt hierna nog aan de orde) en neemt op 24 januari 2008 daartoe [eiseres] als verkoopster in dienst. Dus net als ten tijde van de exploitatie van tuincentrum [B], was zij vanaf januari 2008 belast met de verkoop van dierbenodigdheden op dit terrein. In 2009 stopt [betrokkene 1] al weer met dierbenodigdheden, een verliesgevende activiteit, om zich helemaal op de hengelsportzaak te storten. In juli 2009 vindt op het terrein een uitverkoop plaats van de dierbenodigdheden, de restanten worden geschonken aan een dierenasiel. Vanaf juli 2009 wordt [eiseres] arbeidsongeschikt door ziekte.
2.17
In oktober 2009 – als de kas waar het voormalige tuincentrum [B] in was gevestigd is afgebroken en er een loods is gebouwd op die plek – begint [verweerder] naast zijn camerabeveiligingsactiviteiten op nog steeds hetzelfde terrein een tuincentrum met dierbenodigdheden volgens de Welkoop-franchiseformule.
2.18
De Spijkers-criteria aflopend, lijkt mij in ieder geval met betrekking tot de dierbenodigdheden-tak sprake van overgang van onderneming wegens identiteitsbehoud in de ruime zin die volgt uit de Luxemburgse en overige rechtspraak:
- de aard van de betrokken economische eenheid (handel in dierbenodigdheden) is dezelfde;
- het is onduidelijk of materiële activa zijn overgedragen, dat staat niet vast, meest waarschijnlijk is dat dat niet zo is;
- maar we kunnen gevoeglijk aannemen dat sprake is van goodwill- en klantenkringbehoud nu op één en hetzelfde terrein zo kort na elkaar (vanaf januari 2008 door [betrokkene 1] tot ergens in de tweede helft van 2009 en vervolgens vanaf 1 oktober 2009 door [verweerder]) eenzelfde afdeling actief was: handel in dierbenodigdheden;
- ook denk ik dat je moet zeggen dat [verweerder] op deze manier verkoopster [eiseres] (van ander personeel ten behoeve van deze artikelen is niet gebleken) van die dierbenodigdheden-tak heeft “overgenomen” van [betrokkene 1] hengelsportzaak met dierbenodigdheden-tak. Daar is immers geen overeenkomst voor nodig, criterium is identiteitsbehoud en dezelfde verkoopster voor dezelfde soort artikelen wijst in die richting;
- ook de activiteiten – verkoop van dierbenodigdheden (eventueel gezien als onderdeel van een meeromvattend geheel (hengelsportzaak, resp. tuincentrum)) – stemmen (althans in overwegende en relevante mate) overeen;
- als er al een onderbreking is geweest, is die van korte duur geweest (ergens in de tweede helft van 2009 tot 1 oktober 2009).
Daar komt bij dat in verschillende uitingen in de pers en op websites van de zaak [B] de indruk is gegeven dat het tuincentrum tijdelijk dicht ging voor een ingrijpende verbouwing en er sprake is van voortzetting in gewijzigde vorm. [eiseres] wijst in het middel onder meer op prods. 6, 7 en 8 bij repliek. Prod. 6 is een uitdraai van de website waarop de drie op het terrein gevestigde ondernemingen [A], Welkoop en Zadelmakerij De Gouden Naald worden aangeduid. Welkoop wordt daar als volgt aangegeven:
Welkoop
Tuincentrum “[B]” is nu: Welkoop
Beleef het buitenleven
Alles voor tuin, dier en buitenklussen
Prod. 7 is een uitdraai van regionale persberichten met onder meer de volgende mededelingen:
Tuincentrum [B] wordt, met stevig materieel, ingrijpend uitgebreid en gerenoveerd. Als op 1 oktober de deuren van het vernieuwde tuincentrum open…
22-07-2009, Forse uitbreiding tuincentrum
[plaats] – Er wordt hard gewerkt bij de familie [van verweerder] aan de [a-straat] in [plaats].
Tuincentrum [B] wordt, met stevig materieel, ingrijpend uitgebreid en gerenoveerd. Als op 1 oktober de deuren van het vernieuwde tuincentrum open…
Prod. 8 is een uitdraai van nu de boer op.nl en bevat onder meer het volgende:
Welkoop ’t Rijpje open tuinafdeling
(…)
[plaats] – Het is eindelijk zover, Welkoop ’t Rijpje aan de [a-straat 1a] te [plaats] opent de deuren van de tuinafdeling. Het team van Welkoop ’t Rijpje heeft er de laatste weken hard aan gewerkt om de kas in te richten met een mooie vijver- en platenafdeling.
[de vader van verweerder]41.is naar de veiling geweest en heeft weer mooie verse bomen planten en stuiken uitgezocht.
(…)
Tevens zijn er bij [A] en Zadelmaerij De Gouden Naald ook showdagen met verschillende interessante demonstraties en kortingsacties. Deze bedrijven bevinden zich op hetzelfde adres
Ook wijst het middel op een bij MvG als prod. 4 door [eiseres] overgelegde uitdraai van de site van […].nl ten tijde van de “verbouwing” met onder meer de volgende uitingen:
Wij ruimen vanwege een grootschalige verbouwing alles op;
bomen, struiken en heesters, potten, tuinmeubelen, tafels, stoelen, kussens, Griekse kruiken, parasols, pick-nick banken, bestrijdingsmiddelen, meststoffen, rieten manden etc etc.
Bij ons kunt u terecht voo een vakkundig advies.
Nu op alles 50& korting!!
De ingang is tijdelijk via [A]
De familie [van verweerder] heet u van harte welkom!
Het middel voert terecht aan dat het hof voor deze kennelijke aanwijzingen dat sprake is van identiteitsbehoud onvoldoende aandacht heeft gehad. Dat de verkoopactiviteiten anders werden ingericht en gereorganiseerd, kan niet de conclusie rechtvaardigen dat van een overname van de “verkoop van dierbenodigdheden” geen sprake was.
Daar komt nog bij dat [eiseres] heeft gesteld dat zij bij opening van de Welkoop vestiging in oktober 2009 zou zijn voorgesteld als toekomstig medewerkster van die Welkoop, waarvan zij getuigenbewijs heeft aangeboden. Ook is in feitelijke instanties door [eiseres] aangevoerd dat vader en moeder [van verweerder] voortgezet betrokken bleven bij de zaak (misschien niet op de loonlijst, maar wel aldaar werkzaam) en ook [betrokkene 2] (partner van een van de zonen [verweerder]) en [betrokkene 3] zouden zijn overgegaan. Dat is wel bestreden, maar het middel stelt mijns inziens terecht dat het hof dit niet in het midden mocht laten. Al deze omstandigheden spelen immers een mogelijk beslissende rol in de Spijkers-criteria-toetsing.
2.19
In zoverre slaagt de subsidiaire klacht uit subonderdeel 2.1.2-I, dat het hof in ieder geval met betrekking tot het dierenbenodigdheden-deel onjuist heeft geoordeeld. Ook slaagt dan de tweede hoofdklacht (subonderdelen 2.1.3-i t/m iii en 2.1.5), opnieuw voor zover deze klachten betrekking hebben op het dierbenodigdheden-gedeelte. Althans slagen de betreffende motiveringsklachten. Alleen al daarom kan het bestreden arrest mijns inziens niet in stand blijven.
Overige klachten
2.20
De vraag is of er dan nog belang bestaat bij de overige klachten, met name ten aanzien van de vraag of ook bij het tuincentrum sprake is van overgang van onderneming. Ik zie dat belang niet meteen, alleen al niet, nu het arrest op grond van het voorgaande al niet in stand kan blijven. Maar voor het geval daar anders over geoordeeld wordt, behandel ik de andere klachten ook.
2.21
Of denkbaar is dat het ruime begrip overgang van economische eenheid meebrengt dat er ook sprake is van overgang van het tuincentrum-gedeelte van de derde naar [betrokkene 1], zoals [eiseres] aanvoert, is alleen al kwestieus nu de derde bij wie [eiseres] aanvankelijk in dienst was in 2007 is gefailleerd. Volgens art. 7:666 lid 1 BW is het beschermingsregime van overgang van onderneming niet van toepassing bij faillissement42.. Dat lijkt meteen al einde oefening voor deze exercitie. Bovendien staat vast dat [betrokkene 1] een nieuwe, separate arbeidsovereenkomst met [eiseres] heeft gesloten in januari 2008, zodat van contractsovername van rechtswege volgens art. 7:663 BW in de verhouding [betrokkene 1] – [eiseres] helemaal geen sprake is. Zo te zien is dit aspect in feitelijke instanties niet onderkend, maar ik denk dat daar de hier bedoelde klachten gewoon op stuklopen. Voor het geval dat anders moet worden gezien, is er ook los daarvan wel de nodige ruimte voor twijfel of ook bij het tuincentrum sprake is van overgang van onderneming. Je kan dat ruim of beperkt zien en het hof heeft zo te zien een tussenpositie ingenomen. Ik laat ze alle drie de revue passeren – maar uitdrukkelijk in subsidiaire sleutel, want ik denk dat het faillissement van de derde hier als gezegd überhaupt een stokje voor steekt.
2.22
De meest rekkelijke visie is deze. Er is op hetzelfde terrein tot aan 2008 of nog later (met een verbouwingsonderbreking) een tuincentrum (met dierbenodigdheden-afdeling) actief geweest en vanaf 1 oktober 2009 is dat voortgezet in de vorm van een Welkoop-franchise. Goodwill en kantenkring zijn overgegaan en de nieuwe zaak is op website en in de pers gepresenteerd als een voortzetting van de oude (“Tuincentrum [B] is nu Welkoop ’t Rijpje”); ook de nieuwe handelsnaam verwijst overigens naar de oude. Het telefoonnummer is gelijk gebleven.
2.23
In die visie zou dan de eerste hoofdklacht (subonderdelen 2.1.2-I (primaire deel) t/m 2.1.2-III) slagen, met uitzondering van de klachten over de devolutieve werking van het appel. Ik zie ook in subsidiaire sleutel niet dat het hof de devolutieve werking heeft miskend. In beginsel geldt de regel dat een hogere rechter aan een in de vorige instantie genomen eindbeslissing is gebonden als deze niet door een grief of een cassatiemiddel wordt bestreden43.. Een geïntimeerde wordt beschermd, indien hij niet opkomt tegen een voor hem ongunstige eindbeslissing, die niet heeft geleid tot een voor hem ongunstig dictum. In een dergelijk geval komen zijn niet behandelde of wel behandelde maar verworpen stellingen en weren ambtshalve aan de orde zodra de appelrechter een van de grieven van appellant gegrond acht44.. De devolutieve werking beschermt tegen de gevolgen van een wending in het juridische debat in hoger beroep, waardoor een gedeelte van de rechtsstrijd herleeft, waar in de benadering van de rechtbank nog aan voorbij gegaan kon worden. De rechtsfiguur biedt dan ook in de eerste plaats bescherming tegen de gevolgen van het niet-instellen van (incidenteel) appel. Daar mag niet uit worden afgeleid dat de stellingen die bij de rechtbank nog waren ingenomen inmiddels zijn prijsgegeven. In deze zaak is het niet geïntimeerde, maar appellant [eiseres] die zich er in cassatie op beroept dat het hof de devolutieve werking zou hebben miskend. Het is juist dat het in de benadering van de kantonrechter alleen ging om het belang bij de vordering, waardoor de inhoudelijke stellingen van [eiseres] onbesproken zijn gebleven. Het is echter aan [eiseres] als appellant om in een dergelijk geval in de grieven naar voren te brengen waarom die benadering van de rechtbank onjuist is. Dat heeft zij blijkens grieven VIII en IX ook gedaan. In zoverre faalt het gedeelte van subonderdeel 2.1.2-II hoe dan ook voor zover geklaagd wordt over een onjuiste rechtsopvatting over de devolutieve werking ook in deze meest rekkelijke visie.
2.24
Dan de tussenpositie. Het hof heeft kennelijk gemeend dat [eiseres] niet aan haar stelplicht heeft voldaan voor de vraag of voor wat betreft het tuincentrum-gedeelte sprake is van overgang van onderneming. Het springende punt in de redenering van het hof is daarbij dat onvoldoende is onderbouwd dat [betrokkene 1] (bij wie [eiseres] in dienst kwam in januari 2008) het tuincentrum-gedeelte heeft voortgezet na het faillissement van de derde in 2007. Dat is bij eerste beschouwing wel te volgen; [eiseres] was verkoopster ten behoeve van de dierbenodigdheden-tak van het gefailleerde tuincentrum en niet betrokken bij de tuincentrum-activa daarvan. Maar gelet op de in het middel aangegeven plaatsen waar [eiseres] in feitelijke instanties gesteld heeft dat ook met betrekking tot het tuincentrum sprake is van voortzetting wegens identiteitsbehoud en de daar tegenover staande betwisting van de kant van [verweerder], die niet gedetailleerd inhoudelijk is op dat punt, maar mijns inziens wel als betwisting heeft te gelden45., zou [eiseres] dan toch minstgenomen tot bewijslevering moeten zijn toegelaten overeenkomstig haar bewijsaanbod. Ook dit overigens weer uitdrukkelijk in subsidiaire sleutel.
2.25
In zoverre zou dan subonderdeel 2.1.2-III kunnen slagen, tenzij je voorop moet stellen dat vanwege het faillissement toch geen ruimte is voor een ander oordeel op dit punt, dan faalt deze klacht tegen rov. 2.9. Overigens geldt dat ook voor subonderdeel 2.1.2-I voor zover daarin de motiveringsklacht besloten ligt dat [eiseres] niet zou hebben gesteld dat exploitatie van het tuincentrum door [betrokkene 1] is overgegaan na het faillissement van de derde.
2.26
Ik vind het ook in subsidiaire sleutel te ver gaan om het middel te volgen in de stelling dat [verweerder] niet inhoudelijk heeft betwist dat [eiseres] heeft gesteld dat sprake is van overgang van het tuincentrum (met dierbenodigdheden-tak) naar [betrokkene 1], zodat dit als vaststaand feit had moeten worden gezien door het hof, waardoor art. 149 Rv zou zijn geschonden. Als gezegd is dit wel degelijk betwist door [verweerder] (vgl. noot 52).
2.27
In zoverre acht ik de rechtsklacht in subonderdeel 2.1.2-I ook in subsidiaire sleutel niet gegrond. Of subonderdeel 2.1.2-II (passage essentiële stellingen) terecht is voorgesteld, kan bij die stand van zaken mijns inziens blijven rusten.
2.28
Ten slotte een beperkte visie op de vraag of sprake is van overgang van het tuincentrum-deel – mocht daar aan toegekomen kunnen worden. Een derde – geen deel uitmakend van de familie [van verweerder] – exploiteert als huurder een tuincentrum met dierbenodigdheden op het terrein. Dat centrum failleert in 2007. De huurder vertrekt, de kas wordt afgebroken. Pas in 2009, twee jaar later, besluit [verweerder] – toevallig zoon van de eigenaar van het terrein, maar al sinds 2005 daar werkzaam in een totaal andere branche, namelijk camerabeveiligingssystemen – zijn bedrijf uit te breiden met een tuincentrum met dierbenodigdheden, maar nu in de vorm van een Welkoop-franchise, een heel andere (gestandaardiseerde) vorm. Van identiteitsbehoud is geen sprake, er is niets materieels overgenomen en ook geen goodwill overgegaan.
2.29
Als gezegd zie ik dit hoe dan ook niet opgaan voor de dierbenodigdheden-afdeling. Het wil mij voorkomen dat door het slagen van de genoemde klachten met betrekking tot het dierbenodigdheden-tak, beantwoording van de vraag of ook het tuincentrum-deel is overgegaan in cassatie in het midden kan blijven. We hoeven niet te kiezen hier. De uitspraak van het hof kan toch al niet in stand blijven. Mocht Uw Raad de visie dat sprake is van overgang met betrekking tot het dierbenodigdheden-deel niet delen, dan zal dat al helemaal en met additionele argumenten gelden voor het tuincentrum-gedeelte, is mijn taxatie. Tot zover de subsidiaire sleutel.
Veegklachten
2.30
Subonderdeel 2.1.6 is ook gegrond: doordat sprake is van overgang van onderneming, is sprake van contractsovername van rechtswege, waardoor [eiseres] in dienst is gekomen bij [verweerder]. Niet is gesteld of gebleken dat dàt dienstverband is beëindigd. Haar dienstverband met [betrokkene 1] is door de overgang van onderneming van rechtswege tot een eind gekomen op 1 oktober 2009 en niet, zoals rov. 2.2 aangeeft per 1 mei 2010.
2.31
Hetzelfde geldt voor het louter voortbouwende subonderdeel 2.2, dat geen afzonderlijke bespreking behoeft.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging en verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑01‑2014
Voor het procesverloop is het goed ons te realiseren dat [eiseres] niet alleen de onderhavige zaak tegen [verweerder] voert, maar ook procedures heeft gevoerd tegen zijn broer [betrokkene 1], bij wie zij in dienst is geweest. De – kort gezegd – loonvorderingsprocedures tegen beide broers zijn bij tussenarrest van het Amsterdamse hof van 3 april 2012 gevoegd. De procedure tegen broer [betrokkene 1] heeft bij het hof zaaknummer 200.092.708/01, de onderhavige tegen [verweerder] zaaknummer 200.092.707/01. [eiseres] heeft na deze voeging in haar gecombineerde MvG grieven tegen de uitspraken van de kantonrechters in beide procedures gericht. Alleen grieven VIII en IX zien op de onderhavige procedure tegen [verweerder]. Het hof heeft vervolgens separaat arrest gewezen in deze gevoegde zaken en deze cassatiezaak ziet alleen op de loonprocedure tegen [verweerder], waarin bij eindarrest van 18 december 2012 is beslist.
In rov. 2.2. staat bij wege van verschrijving “op te beëindigen”.
Hoewel ik in het middel niet rechtstreeks een klacht ontwaar tegen deze vaststelling door het hof, blijkt uit prod. 3 MvG, een kadastraal uittreksel, dat [a-straat 1a] geen “naastgelegen perceel” is van [a-straat 1], maar dat de adressen [a-straat 1] en [1a] één kadastraal object vormen. [a-straat 1] en [1a] zijn volgens dit uittreksel eigendom van de vader van [verweerder] en [betrokkene 1]. Ook uit prod. 8 cvr volgt dat sprake is van vestiging “op hetzelfde adres”, vgl. hierna in nr. 2.18. Dit aspect is van belang voor de vraag van overgang van onderneming, zoals ik nog nader uiteen zal zetten, vgl. 2.13 e.v.
Rb. Alkmaar, sector kanton, locatie Alkmaar, zaaknr/rolnr 345914 \ CV EXPL 10-5995 WG (niet gepubliceerd).
Hof Amsterdam 18 december 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:4029. Bij uitspraak van dezelfde datum wees het hof arrest in de loonvorderingsprocedure tegen [betrokkene 1]. Dit laatste arrest maakt geen deel uit van het onderhavige procesdossier, maar is gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHAMS:2012:4030. Heel kort gezegd is daarin [eiseres] loonvordering tot en met 30 april 2010 toegewezen; het voortgezette dienstverband met [betrokkene 1] eindigde per 1 mei 2010, zoals hiervoor werd gezien in 1.1.
Dit volgende subonderdeel is niet doorgenummerd tot 2.1.4, maar tot 2.1.5; nummer 2.1.4 ontbreekt dus.
Richtlijn 77/187/EEG van 14 februari 1977, PbEG, L 61/26, naderhand vervangen door richtlijn 98/50 van 29 juni 1998, PbEG, L 201/88, inmiddels gehercodificeerd in richtlijn 2001/23/EG van 12 maart 2001, PbEG, L 82/16.
HR 26 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH4043, NJ 2011, 154 met noot Verhulp, JAR 2009, 183 met noot Knipschild rov. 3.4.
Nrs. 2.2 – 2.6, de conclusie is gepubliceerd onder: ECLI:NL:PHR:2009:BH4043.
Beltzer 2013 (T&C BW), art. 7:662 BW, aant. 2-6 (gelijk aan zijn commentaar in 2012 (T&C Arbeidsrecht), art. 7:662 BW, aant. 2-6).
Bouwens/Duk, Van der Grinten arbeidsovereenkomstenrecht, hfd. 19, par. 2 (pp. 268-273), Bakels/Bouwens/Houwerzijl/Roozendaal 2013, Schets van het Nederlands Arbeidsrecht, par. 3.4.6, p. 134-138; Beltzer 2008, Overgang van onderneming in de private en publieke sector; Van Drongelen/Fase/Jellinghaus 2013, Individueel Arbeidsrecht deel 2, p. 211-218; Holzer 2003, Wet overgang ondernemingen, p. 15-29; Asser/Heerma van Vos 2012, 7-V, nrs. 277-283.
Een implementatie van de in noot 16 vanaf Süzen genoemde rechtspraak.
Vgl. de in noot 16 genoemde uitspraken Süzen, Hernández Vidal en Allen e.a.
Vgl. de in noot 16 vanaf Rygaard genoemde rechtspraak.
HvJ EG 18 maart 1986, ECLI:NL:XX:1986:AC8669, NJ 1987, 502 (Spijkers); HvJ EG 19 mei 1992, ECLI:NL:XX:1992:AD1667, NJ 1992, 476 (Redmond); HvJ EG 19 september 1995, ECLI:NL:XX:1995:AD2389, NJ 1996, 520 (Rygaard); HvJ EG 11 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997:AG1499, NJ 1998, 377 (Süzen); HvJ EG 10 december 1998, ECLI:NL:XX:1998:AG2437, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana); HvJ EG 2 december 1999, ECLI:NL:XX:1999:AB8222, NJ 2000, 252 (Allen e.a.); HvJ EG 24 januari 2002, ECLI:NL:XX:AG7800, JAR 2002, 47 (Temco Service Industries); HvJ EG 20 november 2003, ECLI:NL:XX:2003:AO0391, NJ 2004, 265 (Carlito Abler e.a.); HvJ EG 15 december 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV0103, RAR 2006, 37, JAR 2006, 19 (Güney-Görres e.a.); HvJ EG 13 september 2007, ECLI:NL:XX:2007:BB5943, JAR 2007, 252 (Jouini e.a.).
HvJ EG 15 juni 1988, ECLI:NL:XX:1988:AC4209, NJ 1990, 247 (Bork); HvJ EG 12 november 1992, ECLI:NL:XX:1992:AG0431, JAR 1993, 15, SEW 1995, 724 (Watson Rask e.a.).
HR 10 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3296, NJ 2005, 106, m.nt. GHvV en NJ 2005, 107, m.nt. GHvV (Verbeek/Process House); HvJ EG 18 maart 1986, ECLI:NL:XX:1986:AC8669, NJ 1987, 502 (Spijkers); HvJ EG 15 december 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV0103, RAR 2006, 37, JAR 2006, 19 (Güney-Görres e.a.).
HvJ EG 12 februari 2009, ECLI:NL:XX:2009:BH3637, NJ 2009, 286 met noot Mok, JAR 2009, 92.
Vgl de in noot 16 genoemde uitspraken Süzen, Hernández Vidal en Allen e.a.
HvJ EG 12 november 1992, ECLI:NL:XX:1992:AG0431, JAR 1993, 15 (Watson Rask e.a.); HvJ EG 14 april 1994, ECLI:NL:XX:1994:AC3555, NJ 1995, 149 (Schmidt); HvJ EG 10 december 1998, ECLI:NL:XX:1998:AG2437, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana).
Asser/Heerma van Vos 2012, deel 7-V, nrs. 280.
Asser/Heerma van Vos 2012, deel 7-V, nrs. 280 onder verwijzing naar HvJ EG 14 april 1994, ECLI:NL:XX:1994:AC3555, JAR 1994, 107 (Schmidt) en Hof Amsterdam 21 juli 1988, ECLI:NL:GHAMS:1988:AD0398, NJ 1989, 461.
HvJ EG 14 april 1994, ECLI:NL:XX:1994:AC3555, JAR 1994, 107 (Schmidt).
HvJ EG 20 november 2003, ECLI:NL:XX:2003:AO039, NJ 2004, 265, JAR 2003, 298 (Sodexho).
Beleidsregels Ontslagtaak UWV – versie september 2012, 24-3.
HvJ EU 21 oktober 2010, ECLI:NL:XX:2010:BO3935, NJ 2010, 576 met noot Mok, JAR 2010, 298. Zie ook recent in vergelijkbare zin HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1780, JAR 2013, 125, rov. 3.10.
Asser/Heerma van Vos 2012, deel 7-V, nr. 282 met verdere verwijzingen.
Bakels/Bouwens/Houwerzijl/Roozendaal 2013, Schets van het Nederlands Arbeidsrecht, par. 3.4.6, p. 135.
HvJ EG 24 januari 2002, JAR 2002, 47 ECLI:NL:XX:AG7800 (Temco Service Industries); Asser/Heerma van Vos 2012, deel 7-V, nr. 283.
HvJ EG 19 mei 1992, ECLI:NL:XX:1992:AD1667, NJ 1992, 476 (Sophie Redmond).
HvJ EG 10 februari 1988, ECLI:NL:XX:1988:AC1290, NJ 1990, 423 (Daddy’s Dance hall).
HvJ EG 15 december 2005,ECLI:NL:XX:2005:AV0103, RAR 2006, 37, JAR 2006, 19 (Securicor Activation); Hof Den Haag 20 april 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:BM1882, JAR 2010, 144, JIN 2010, 374; HvJ EG 20 november 2003, ECLI:NL:XX:2003:AO0391, NJ 2004, 265JAR 2003, 298 (Sodexho). Zie kritisch: Drongelen/Fase/Jellinghaus 2013, Individueel Arbeidsrecht deel 2, p. 217.
Uit HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV9603, NJ 2013, 171 m.nt. Verhulp, JAR 2012, 150 m.nt. Beltzer, JOR 2012, 278 m.nt. Loesberg, JIN 2012, 111 m.nt. Houweling volgt wel dat art. 7:663 BW niet van toepassing als als de arbeidsovereenkomst met de oude werkgever op het tijdstip van de beweerde overgang al is geëindigd, maar dat was in ons geval op 1 oktober 2009 niet het geval.
HvJ EG 10 december 1998, ECLI:NL:XX:1998:AG2437, JAR 1999, 16 (Hernández Vidal e.a./Santner/Gómez Montana).
HvJ EG 25 januari 2001, ECLI:NL:XX:2001:AG2873, JAR 2001, 68 (Liikene).
HvJ EG 11 maart 1997, ECLI:NL:XX:1997:AG1499, NJ 1998, 377 (Süzen).
HvJ EG 15 december 2005, ECLI:NL:XX:2005:AV0103, RAR 2006, 37, JAR 2006,19 (Securicor)
HvJ EG 25 januari 2001, ECLI:NL:XX:2001:AG2873, JAR 2001, 68 (Liikene).
HvJ EG 20 november 2003, ECLI:NL:XX:2003:AO039, NJ 2004, 265JAR 2003, 298 (Sodexho). Vergelijk HR 19 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9563, NJ 2001, 493.
Dat is naar onbestreden stelling vader [van verweerder].
Beltzer 2013 (T&C BW), aant. 2 op art. 7:666 met verwijzingen naar rechtspraak.
Snijders/Wendels, 2009, nr. 64-78; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2009, nrs. 152-158; Roffel, Het laatste woord van de rechter - de bindende eindbeslissing in het tussenvonnis, 2007, p. 67 e.v; Fruytier, De leer van de bindende eindbeslissing in dezelfde instantie, TCR 2009,3, p. 93; Knijp, Devolutieve werking van het appel, NbBW 2002/12, p. 161-164; M.A. Zon, De devolutieve werking en het grievenstelsel, TRP 2011/7, p. 259-264.
Snijders/Wendels, 2009, nr. 219; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein en Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 133 en Tanja-van den Broek, De devolutieve werking van het hoger beroep, EB 2005, 58; Snijders/Klaassen/Meijer, 2011, nr. 257, p. 305. Zie voorts HR 24 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA4007, NJ 2000, 428; HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:AO6015, NJ 2005, 282; HR 30 januari 2009, ECLI:NL:HR:BG5053, NJ 2010, 497 en HR 30 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3160, NJ 2012, 582 met noot Krans.
Cvd 12-15, MvA 11-14.
Beroepschrift 18‑03‑2013
TOEVOEGING AANGEVRAAGD
Heden, de achttiende maart tweeduizenddertien (2013), ten verzoeke van mevrouw [requirante], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], te dezer zake domicilie kiezende te 's‑Gravenhage aan de Statenlaan 28, ten kantore van Alt Kam Boer advocaten, van wie mr. H.J.W. Alt, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, door mijn requirante als zodanig in na te melden cassatieprocedure wordt gesteld en haar als zodanig daarin zal vertegenwoordigen;
Heb ik,
[Chantal Johanna Wilhelmina ter Haar-Ijntema, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Johan George Willemstein, gerechtsdeurwaarder, gevestigd te Gouda en aldaar kantoorhoudende aan de Harderwijkweg 5;]
AAN:
De heer [gerequireerde], handelend onder de naam Welkoop 't Rijpje, wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente], voor wie in hoger beroep als (proces)advocaat is opgetreden mr. J. de Haan, kantoorhoudende te Alkmaar aan de Nieuwlandersingel 53, aldaar op de voet van artikel 63 Rv te zijnen kantore mijn exploit doende en afschrift dezes latende aan:
[Mw. J. Schuuring,] aldaar werkzaam
AANGEZEGD:
dat mijn requirante bij deze beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam d.d. 18 december 2012, gewezen onder nummer 200.092.707/1 tussen eiseres als appellant en gerequireerde als verweerder,
en dat:
- a.
indien een gedaagde, verweerster in cassatie, advocaat stelt maar het hierna te noemen griffierecht niet tijdig betaalt [en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de rechter verstek tegen verweerder verleent en diens recht om in cassatie te komen, vervalt.]
- b.
bij verschijning in het geding gedaagde een griffierecht van € 309 ,= zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning;
- c.
van een persoon die onvermogend is, eveneens een griffierecht wordt geheven, namelijk van € 309,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1e.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2e.
een verklaring van de raad als bedoeld in artikel 1, onder b, van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet;
met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand;
Voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en met domiciliekeuze als voormeld, de gerequireerde:
GEDAGVAARD:
om op vrijdag, de twaalfde april tweeduizenddertien (2013) des voormiddags te tien uur, niet in persoon doch vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad de Nederlanden, te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, Eerste Enkelvoudige Kamer voor Burgerlijke Zaken, alsdan zitting houdende in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te 's‑Gravenhage;
TEN EINDE:
namens mijn requirante tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan niet-inachtneming nietigheid medebrengt, doordat het Hof bij het te dezen bestreden arrest van 18 december 2012, gewezen onder nummer 200.092.707 heeft overwogen en beslist gelijk in 's‑Hofs arrest vermeld -hier als herhaald en ingelast te beschouwen -, ten onrechte om één of meer van de navolgende — zo nodig in onderling verband en samenhang te beschouwen — redenen:
1. Kern van de zaak en het geding in feitelijke instantie
1.1
Onderhavige zaak betreft een vordering tot doorbetaling van loon c.a. uit hoofde van. overgang van onderneming. Er is sprake van een tuincentrum/dierenspeciaalzaak, dat verhuurd wordt door de ouders [van gerequireerde], volgens eiseres tot cassatie, hierna: ‘[requirante]’ eerst aan de ene broer [betrokkene 1] en vervolgens per 1 oktober 2009 aan verweerder in cassatie, (hierna aangeduid als ‘[gerequireerde]’). In de periode dat [requirante], wegens ziekte arbeidsongeschikt was, is het tuincentrum verbouwd. Bij de opening in oktober 2009 is [requirante], ondanks haar arbeidsongeschiktheid, wel bij de feestelijke opening aanwezig geweest en toen ook door vader [vader] aan het publiek voorgesteld als medewerker van het nieuwe tuincentrum met dierenspeciaalzaak. Eerst bij gelegenheid van een ontslagprocedure bij het CWI is [requirante] er achter gekomen dat er kennelijk een wisseling van ondernemer heeft plaats gevonden (te weten van [betrokkene 1] naar [gerequireerde]). Het tuincentrum in oktober 2009 is voortgezet door [gerequireerde] (inclusief een Dierenspeciaalzaak). [requirante] heeft zich op het standpunt gesteld, dat hier sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 ev. BW, onder meer omdat alle (andere) in het oude centrum c.a. werkende mensen mee zijn overgegaan naar het nieuwe centrum, het telefoonnummer hetzelfde is gebleven, de activiteiten niet zijn veranderd evenmin als de locatie en het klantenbestand.
1.2
In cassatie moet er van uit worden gegaan dat eiseres in cassatie, verder ook te noemen ‘[requirante]’, op 24 januari 2008 in dienst is getreden van [betrokkene 1], h.o.d.n. ‘[A] Hengelsport’.1. In cassatie moet er tevens vanuit worden gegaan dat die overeenkomst niet van rechtswege met ingang van 24 januari 2010 is geëindigd door ommekomst van de tijd waarvoor die was aangegaan.2.
1.3
[requirante] vordert in deze procedure na wijziging van eis bij memorie van grieven3.:
- 1.
te verklaren voor recht dat zij een arbeidsovereenkomst met [gerequireerde] heeft op dezelfde voorwaarden zoals deze golden tussen haar en de rechtsvoorganger van [gerequireerde], [betrokkene 1]
- 2.
[gerequireerde] te veroordelen aan haar te betalen het loon en vakantiegeld over de periode van 24 januari 2010 tot de datum dat de dienstbetrekking op regelmatige wijze zal zijn beëindigd, te vermeerderen met wettelijke verhoging en wettelijke rente, alles zoals nader gespecificeerd in de memorie van grieven. Zij stelt ter ondersteuning van haar vordering dat zij op 1 oktober 2009 in dienst was van [betrokkene 1], dat [gerequireerde] per 1 oktober 2009 de bedrijfsactiviteiten van [betrokkene 1] heeft overgenomen en dat zij sedertdien op grond van het bepaalde in de artikelen 7:662 e.V. BW van rechtswege bij [gerequireerde] in dienst is.
1.4
De kantonrechter heeft de vordering van [requirante] afgewezen daarbij overwegende dat zij bij haar vordering geen belang had omdat de arbeidsovereenkomst tussen [requirante] en [betrokkene 1] met ingang van 24 januari 2010 van rechtswege is geëindigd door ommekomst van de tijd waarvoor deze was aangegaan. Als er sprake is geweest van een overgang van onderneming in de door [requirante] bedoelde zin, is de arbeidsovereenkomst tussen [requirante] en [gerequireerde] met ingang van 24 januari 2010 geëindigd, zodat er geen aanleiding is om een loonvordering over een periode vanaf 1 mei 2010 toe te wijzen (in eerste aanleg vorderde [requirante] loon c.a. vanaf 1 mei 2010 van [gerequireerde]). Tegen deze beslissing en de gronden waarop deze berust, is [requirante] in appel gekomen.
1.5
Het hof oordeelt in r.o. 2.5 dat nu het hof In zijn eveneens op 18 december 2012 gewezen arrest in de gevoegde zaak heeft het hof beslist dat de arbeidsovereenkomst tussen [requirante] en [betrokkene 1] niet met ingang van 24 januari 2010 van rechtswege is geëindigd door ommekomst van de tijd waarvoor die was aangegaan, dit betekent dat [requirante] er belang bij heeft dat wordt vastgesteld of er op 1 oktober 2009 een overgang van onderneming heeft plaatsgevonden, waarbij [betrokkene 1] de overdragende partij en [gerequireerde] de verkrijgende partij was, zoals [requirante] stelt maar [gerequireerde] betwist. Als die overgang heeft plaatsgevonden dan is de door [gerequireerde] voortgezette arbeidsovereenkomst evenmin op 24 januari 2010 geëindigd en is [gerequireerde] in beginsel gehouden het loon c.a. vanaf die datum aan [requirante] te betalen, hetgeen zij in deze procedure vordert, aldus het hof.
1.6
Het hof verwerpt vervolgens de stelling dat er sprake zou zijn van een overgang van onderneming, als bedoeld in artikel 7:662 ev. BW en bekrachtigd het vonnis waarvan beroep.
1.7
[requirante] kan zich met dit oordeel niet verenigen en voert daartegen de navolgende klachten aan.
Klachten
2
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel in r.o. 2.2, 2.6 t/m 2.9, 3 en 4 waarin het hof overweegt:
2.2
(…)De arbeidsovereenkomst tussen [requirante] en [betrokkene 1] is een aantal malen verlengd en geëindigd met ingang van 1 mei 2010 door opzegging zijdens [betrokkene 1] nadat Pronk toestemming voor zover vereist had gekregen de arbeidsovereenkomst[…] te beëindigen.
(…)
2.6
Omtrent de feitelijke gang van zaken met betrekking tot de door [gerequireerde] en [betrokkene 1] geëxploiteerde bedrijven is op grond van de stukken en de ter gelegenheid van de pleidooien verstrekte inlichtingen het volgende komen vast te staan:
- —
[betrokkene 1] exploiteert aan het adres [a-straat] [1] te [a-plaats] sinds 1 januari 2008 een groot- en kleinhandel in hengelsportartikelen. Het bedrijf bestaat sinds 1977 en werd aanvankelijk gedreven door de vader van [gerequireerde] en [betrokkene 1].
- —
De ouders van [gerequireerde] en [betrokkene 1] zijn eigenaar van het naastgelegen perceel, [a-straat] [1A] te [a-plaats]. Zij verhuurden de op dat terrein gelegen kas aan een derde die daar tot 2008 een tuincentrum in exploiteerde. In dat tuincentrum werden ook dierbenodigdheden verkocht [requirante] was bij die derde in dienst ten behoeve van die verkoop.
- —
Bedoeld tuincentrum ging in 2007 failliet, waarna de huurovereenkomst met bedoelde derde eindigde. [betrokkene 1] heeft zijn activiteiten vervolgens uitgebreid met de verkoop van dierbenodigdheden vanuit zijn hengelsportwinkel. In dat kader is er met ingang van 24 januari 2008 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen hem en [requirante]. Omdat de resultaten van de verkoop van dierenbenodigdheden tegenvielen heeft [betrokkene 1] besloten die activiteit te beëindigen. De winkelvoorraad is in 2009 uitverkocht. Die uitverkoop was in juli 2009, toen [requirante] arbeidsongeschikt werd, al bezig, naar [requirante] heeft verklaard.
- —
[gerequireerde] exploiteerde sinds 2005 een bedrijf in camerabeveiligingssystemen op het terrein van zijn ouders. Nadat de huurder van het tuincentrum de gehuurde kas had verlaten, is de kas afgebroken en vervangen door een nieuwe loods. Daarin exploiteert [gerequireerde] sinds 1 oktober 2009 een tuincentrum als franchisenemer van Welkoop. In het tuincentrum worden ook dierenbenodigdheden verkocht, die worden ingekocht via de Welkoop organisatie.
2.7
Anders dan [requirante] betoogt volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet dat er sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [requirante] werkzaam was, van [betrokkene 1] naar [gerequireerde]. [requirante] stelt weliswaar dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is overgegaan maar onderbouwt die stelling niet. Zij betwist niet dat het tuincentrum dat op de plaats was gevestigd waar nu de Welkoop- winkel door [gerequireerde] wordt geëxploiteerd, eigendom was van een derde (bij wie zij in dienst was) en gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen. Hij heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen. Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 BW, dan is er geen sprake van geweest dat [gerequireerde] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. Niet gebleken is dat [gerequireerde] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, integendeel deze zijn in de uitverkoop gedaan. [gerequireerde] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere winkelinrichting. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [gerequireerde] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [requirante] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [requirante] betwist niet dat de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [gerequireerde]. Ook het feit dat de ouders [van gerequireerde] klanten van de Welkoop winkel helpen kan [requirante] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [requirante] overgegane onderneming).
2.8
Het vooroverwogene leidt tot de conclusie dat de op de stelling dat [requirante] op grond van het bepaalde in artikel 7:663 e.v. BW in dienst bij [gerequireerde] is gekomen gebaseerde vordering niet toewijsbaar is. Grief IX, waarin erover wordt geklaagd dat de kantonrechter de vordering heeft afgewezen faalt derhalve.
2.9
[requirante] heeft geen feiten of omstandigheden te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel dan het voorgaande nopen. Haar bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
3. Conclusie en kosten
Grief VIII slaagt en grief IX faalt. Het bestreden vonnis zal warden bekrachtigd. Als in het ongelijk gestelde partij wordt [requirante] veroordeeld in de kosten van de procedure in appel in de hoofdzaak en van de procedure in het incident. Omdat [gerequireerde] in het incident geen verweer heeft gevoerd, worden die kosten bepaald op nihil.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [requirante] in de kosten van de procedure in appel in de hoofdzaak tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gerequireerde] begroot op € 284,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris advocaat en in het incident begroot op nihil;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
om navolgende, ook in onderling verband te lezen redenen.
2.1
Het hof gaat aldus oordelend hetzij uit van een onjuiste rechtsopvatting ter zake van de vraag of er sprake is van een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 ev. BW, hetzij heeft het zijn uitspraak onvoldoende gemotiveerd, dan wel een onbegrijpelijk oordeel gegeven. Bovendien is dit oordeel in het licht van hetgeen is aangevoerd door [requirante] en [gerequireerde] als verweer heeft gesteld4. onbegrijpelijk. Dit alles wordt in de navolgende subklachten verder uitgewerkt.
Ten aanzien van het recht5.
2.1.1
Artikel 7:662 BW definieert het begrip ‘overgang van onderneming’ als de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt.
Economische eenheid
Art. 662 lid 2 verstaat onder economische eenheid: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit. Een geheel van middelen kan een groep werknemers zijn, het kan bestaan uit gebouwen, inventaris, machines en overige materiële activa of uit immateriële activa zoals een octrooi of een klantenbestand (goodwill). Meestal gaat het om een combinatie. Hoe ruim het Europese hof e.e.a. uitlegt blijkt uit het arrest Schmidt/Sparkasse6.. Het ging in de bewuste casus om een bankgebouw dat werd schoongehouden door één werkneemster van de bank, mevrouw Schmidt. De bank besteedde dit schoonmaken uit aan een professioneel schoonmaakbedrijf. Volgens het HvJEG:
‘(…) is de gelijke aard van de vóór en na de overdracht verrichtte schoonmaakwerkzaamheden een kenmerkend element voor een verrichting die onder de werkingssfeer van de richtlijn valt en die de werknemer, wiens werkzaamheid is overgedragen, de door de richtlijn geboden bescherming geeft’.
In arbeidsintensieve sectoren, zoals de schoonmaakbranche, kan ‘een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht’ een economische eenheid vormen, aldus het Europese hof in het Süzen-arrest.7.
Om te kunnen spreken van een economische eenheid moet er een eenheid zijn met enige structuur8.. Verder moeten de betrokken middelen duurzaam zijn georganiseerd.9. Dit staat volgt ook uit het arrest Rygaard10..
Behoud van identiteit
Of een onderneming ‘overgaat’ wordt bepaald aan de hand van het begrip ‘identiteit’ van de onderneming. Dit begrip is ontwikkeld in de Europese jurisprudentie. Volgens deze jurisprudentie blijkt het behoud van identiteit met name uit het daadwerkelijk voortzetten of hervatten van dezelfde of soortgelijke — activiteiten door de nieuwe ondernemer. Zie in dit verband het arrest Spijkers/Benedik11.. In dit arrest ging het om een bedrijf (Colaris) dat een slachthuis exploiteerde. Op een gegeven ogenblik werden de bedrijfsactiviteiten volledig stilgelegd. Nadat het bedrijf aldus ruim een maand stil had gelegen, werden het gebouw met toebehoren alsmede enkele roerende zaken gekocht door een ander bedrijf (Benedik), dat vervolgens in dat gebouw opnieuw een slachterij ging exploiteren. Benedik nam al het personeel van Colaris over, op twee werknemers na. De vraag waar het volgens het HvJEG om ging -welke vraag het vervolgens aan de nationale rechter overliet om aan de hand van een reeks van feitelijke omstandigheden (ook wel bekend als ‘de Spijkers factoren’) te beoordelen- is of de onderneming ondanks de wisseling van eigenaar in feite (min of meer) dezelfde onderneming was gebleven. Zo ja, dan was er sprake van overgang van onderneming. Het Europese hof overwoog dat het doel van richtlijn 77/187 is om:
‘ook bij verandering van de ondernemer de continuïteit van de in het kader van een bedrijf bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen. Voor het antwoord op de vraag, of er sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn, is dus het beslissende criterium of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft.
Men kan derhalve niet reeds spreken van een overgang van een onderneming, een vestiging of een onderdeel daarvan, wanneer enkel de activa ervan zijn vervreemd. In een geval als het onderhavige moet integendeel worden onderzocht of het gaat om de vervreemding van lopend bedrijf wat met name kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan in feite door de nieuwe ondernemer wordt voortgezet of hervat met dezelfde of soortgelijke bedrijfsactiviteiten Om vast te stellen of aan deze voorwaarden is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals:
- —
de aard van de betrokken onderneming of vestiging,
- —
het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen,
- —
de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht,
- —
het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer,
- —
het al dan niet overdragen van de klantenkring,
- —
de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen, en
- —
de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten.’
Deze transactiekenmerken staan ook wel bekend als ‘de Spijkers criteria’. In principe moeten zij steeds alle worden gewogen, aldus het hof:
‘A1 deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld.’
Het eerste Spijkers-criterium — de aard van de onderneming — is echter sedertdien dominant geworden, in die zin dat de weging van de Spijkers-factoren erg verschillend uitvalt al naar gelang sprake is van een kapitaalintensieve of een arbeidsintensieve onderneming. Kort samengevat komt het arrest op het volgende neer: er is overgang van onderneming als de ‘identiteit’ van de onderneming- c.q. het ondernemingsonderdeel bewaard is gebleven. Dat is bijvoorbeeld het geval als een lopend bedrijfsonderdeel wordt vervreemd. Dat kan blijken uit het feit dat de exploitatie ervan wordt voortgezet/hervat met dezelfde of soortgelijke activiteiten, hetgeen moet worden vastgesteld aan de hand van de transactiekenmerkende omstandigheden, waaronder de Spijkers- criteria.
Geen overeenkomst nodig
Anders dan men wellicht zou menen op grond van de tekst van de Richtlijn en van artikel 7:662 BW, is voor een overgang geen overeenkomst tussen overdrager en overnemer nodig. Voldoende dat ‘in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke- of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de onderneming’, aldus bijvoorbeeld HR 9 februari 1990, NJ 1990, 393 (Boeijen/Vanduho):
Kuwait Petroleum verhuurt een benzinestation am Schulte. Nadat de ‘huur-/exploitatie’ — overeenkomst is geëindigd, gaat Kuwait een nieuwe soortgelijke overeenkomst aan met Vanduho. Tussen de oude en de nieuwe huurder bestaat geen rechtsband. De vraag is of desondanks het personeel van de ene naar de andere huurder overgaat De Hoge. Raad beantwoordt deze vraag bevestigend op grond eerdere rechtspraak van het HvJEG.12. In die eerdere rechtspraak was een doctrine ontwikkeld die ook wel bekend staat als de twee fasen.13.
Het is zelfs zo, dat stopzetting van overheidssubsidies aan den instelling gevolgd door (extra) subsidiering van een andere instelling, die (een deel van) het werk dat de eerste instelling deed gaat verrichten, kan leiden tot de conclusie dat een onderneming is overgegaan.14.
Zie in dat kader ook het arrest Merckx en Neuhuys/Ford15.:
Ford Motor Company Belgium heeft een dochteronderneming genaamd Anfo Motors. Deze dochteronderneming is dealer van Ford-auto's voor een deel van de Brusselse agglomeratie. Op een gegeven ogenblik neemt Ford het besluit om:
- 1.
de activiteiten van Anfo Motors te staken en deze onderneming te liquideren; en
- 2.
aan een (blijkbaar in de buurt gevestigd) ander bedrijf genaamd Novarobel een concessie te verlenen om Ford-auto's te verkopen in hetzelfde gebied als dat waarvoor Anfo Motors dealer was. Anfo Motors stuurt haar klanten en relaties een brief waarin zij de sluiting van haar bedrijf bekend maakt en de diensten van Novarobel aanbeveelt. Er gaan in het geheel geen activa over van Anfo Motors naar, Novarobel noch materieel (auto's, enz.) noch immaterieel (klantenkring, enz.). Ford stelt zich jegens Anfo Motors garant voor de kosten van de sluiting, waaronder afvloeiingskosten van het personeel. Novarobel biedt arbeidsovereenkomsten aan 16 van de 64 personeelsleden van Anfo Motors aan. Van deze 16 gaan inderdaad 14 over in dienst van Novarobel; de 2 overigen (de heren Merckx en Neuhuys) weigeren over te gaan vanwege de door Novarobel geboden -mindere- arbeidsvoorwaarden’. Zij vorderen afvloeiingsvergoedingen van Ford32. De vraag waar het in de HvJEG-procedure om gaat is of de onderneming is overgegaan van Anfo Motors naar Novarobel, ondanks (1) dat er geen activa overgingen (vgl. Schmidt) en (2) dat er tussen Anfo Motors en Novarobel geen rechtstreekse verhouding was (vgl. Kuwait).
Het HvJEG beantwoordt de voorgelegde vraag op een wijze die nauwelijks afwijkt van de formuleringen die het eerder in zaken als Spijkers/Benedik en Schmidt had gebruikt en die het later in zaken als Süzen zou herhalen:
‘(…) Volgens vaste rechtspraak is voor de vraag of er sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn beslissend, of de economische identiteit van het bedrijf, bewaard blijft, wat met name kan blijken doordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (…)
Om te bepalen of aan deze voorwaarde is voldaan moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, het feit dat de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen al dan niet worden overgedragen de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, het feil dat vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer al dan niet wordt overgenomen, het feit dat de klantenkring al dan niet wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van de eventuele onderbreking van die activiteiten. A1 deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld….’
Het debat van partijen
2.1.2
Bij inleidende dagvaarding heeft [requirante] haar loonvordering op basis van artikel 7:662 ev. BW, zakelijk weergegeven, gebaseerd op de navolgende stellingen (door mij telkens aangeduid met een letter:
- a.
zij is op 24 januari 2008 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van gedaagde16. en was medewerkster van de afdeling dierbenodigdheden in het door de voorganger van gedaagde gedreven ‘Tuincentrum Rijperhof". Zij was vanaf 1 juli 2009 wegens ziekte arbeidsongeschikt17..
- b.
Gedaagde heeft in het bedrijfspand waarin eiseres tot haar uitval wegens ziekte werkzaam was, een tuincentrum/dierenspeciaalzaak gevestigd per 1 oktober 2009.18.
- c.
Volgens perspublicaties, alsmede mededeling op de website stelt gedaagde zich op het standpunt dat ‘Tuincentrum Rijperhof’ nu is ‘Welkoop alles voor tuin, dier en buitenklussen’.19.
- d.
Bij de opening van de Welkoop-zaak in oktober 2009 is [requirante] voorgesteld als toekomstig — zij was op dat moment arbeidsongeschikt — medewerkster van de Welkoop-zaak, waarvan zij getuigenbewijs aanbiedt.20.
- e.
De rechtsvoorganger heeft zijn activiteiten met betrekking tot de dierenspeciaalzaak gestaakt per oktober 2009, waarmee naar zijn stelling de functie van eiseres is komen te vervallen. Gedaagde heeft in oktober het tuincentrum en de dierenspeciaalzaak voortgezet, weliswaar als franchisenemer van Welkoop, doch dit is niet van invloed op de identiteit van de onderneming. De aard van de activiteiten zijn na de overgang hetzelfde gebleven en er is sprake van dezelfde klantenkring.21.
- f.
[requirante] is niet bekend met de onderliggende overeenkomst doch dat mag haar niet tegen worden geworpen. De eisen van goedwerkgeverschap zijn met voeten getreden door [requirante] geen opening van zaken te geven, niet omtrent de te maken keuze in verband met de overgang van onderneming , noch haar volledig voorlichting te geven omtrent haar rechtspositie; behalve de mededeling op de openingsreceptie (waaraan geen uitvoering is gegeven) is voor eiseres alles heimelijk en stiekem gegaan.22.
Bij conclusie van antwoord heeft [gerequireerde] ten aanzien van de overgang van onderneming gesteld dat, als er al een overgang was zij in deze procedure niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard omdat zij ervoor zou hebben gekozen om bij [A] Hengelsport (de rechtsvoorganger) in dienst te blijven.23. Ook wordt gesteld dat Tuincentrum Rijperhof niet Welkoop 't Rijpje is geworden. Een journalist zou het e.e.a. verkeerd hebben verwoord.24. Er bestaat verder geen overnameovereenkomst.25. Dat de ouders van gedaagde in de zaak aanwezig zouden zijn wil niet zeggen dat er sprake zou zijn van een bedrijfsovergang. Er is sprake van gezellig koffiedrinken. [betrokkene 2] staat ook niet op de loonlijst. Van overgang van personeel is geen sprake (geweest)26.. Dat gedaagde een soortgelijke bedrijfsactiviteit uitoefent, maakt niet dat er sprake is van een overgang van onderneming.
Bij conclusie van repliek heeft [requirante] daar als volgt op gereageerd:
- g.
Er is geen sprake van een keuze van [requirante] om in dienst van [betrokkene 1] te blijven. Er is sprake van slecht werkgeverschap doordat zij ter zake van de overgang in het geheel niet is ingelicht.27.
- h.
Het pand waar gedaagde het tuincentrum en de dierenwinkel heeft, betreft een bedrijfsruimte die daarvoor — in de vorm van een kas — bij zijn broer in gebruik was als het Tuincentrum/Dierenspeciaalzaak 't Rijperhof.28.
- i.
In het tuincentrum Rijperhof waren gevestigd: Tuincentrum/Dierenspeciaalzaak 't Rijperhof, [A] Hengelsport en Zadelmakerij de Gouden Naald; een pamflet van destijds met aanbiedingen van deze bedrijven — alle van de familie [requireerde], zie de mededeling daarop ‘de familie [van requireerde] heet u van harte welkom’ — wordt als productie 5 bij cvr overgelegd.
- j.
In tegenstelling tot de ontkenning van gedaagde dat er geen website van 't Rijperhof bestaat wordt een kopie van de homepage als productie 6 bij conclusie van repliek overgelegd met in het midden de tekst:
Tuincentrum Rijperhof is nu: Welkoop29.
- k.
Voor zover deze mededeling ook is gedaan in de pers is die afkomstig van gedaagde zelf of zijn familie. Er is derhalve geen journalist die iets verkeerd heeft verwoord. Eiseres beschikt over meerdere reclame websites uit de tijd van 't Rijperhof met mededelingen in de lijn van bovengenoemde tekst, doch zij beperkt zich in dit stadium tot een uitdraai van de site omtrent de vernieuwing van het tuincentrum met de mededelingen in lijn van bovengenoemde tekst en die tekst (productie 7 bij cvr), alsmede een Welkoop website met betrekking tot Welkoop 't Rijpje (productie 8 bij cvr):
Nico is naar de veiling geweest en heeft weer mooie verse bomen, planten en struiken uitgezocht.
[de vader] is de vader van [gerequireerde]. Het weer naar de markt gaan is iets anders dan gezellig koffiedrinken.30.
- l.
[requirante] herhaalt dat aan haar geen mededelingen zijn gedaan omtrent de overgang en de daarbij behorende overeenkomst. Vooropstaat dat deze overeenkomst er mogelijk wel is, maar voor overgang van onderneming is een rechtstreekse overeenkomst niet vereist. Voldoende is dat de overgang plaatsvindt ‘in het kader van — zelfs indirecte — contractuele betrekkingen’. Deze zijn in het voorgaande uiteengezet. Overgedragen zijn het tuincentrum en de dierenspeciaalzaak; [betrokkene 1] heeft de hengelsportzaak behouden. Dat de cliëntenkring — bij een uitgebreid en gerenoveerd tuincentrum — niet dezelfde zou zijn is een stelling uit het ongerijmde.31.
- m.
Naast de vader is ook de moeder aanwezig in de zaak. Mogelijk staan de ouders niet op de loonlijst, maar dat is ook geen vereiste voor het aldaar werkzaam zijn. Naast mevrouw [betrokkene 2] is ook de heer [betrokkene 3] overgegaan en bovendien zou [requirante] daar ook gaan werken, derhalve een substantieel deel van de werknemers van Tuincentrum/Dierenspeciaalzaak 't Rijperhof.32.
Bij conclusie van dupliek wordt onder meer het navolgende gesteld. Er is geen overnamecontract.33. Er is voor de kas een nieuwe bedrijfsruimte in de plaats gekomen.34. Er is uitverkoop gehouden en er zijn geen voorraden overgenomen.35. Tuincentrum de Rijperhof bestaat niet meer en daarvan bestaat ook geen website meer. Van [A] [de onderneming van [betrokkene 1]-HJWA] is nog geen paperclip overgegaan.36. Het feit dat de vader en moeder uit gezelligheid langskomen wil nog niet zeggen dat zij daar ook werkzaam zijn.37. Per abuis heeft gedaagde bij conclusie van antwoord gesteld dat mevrouw [betrokkene 2] niet op de loonlijst zou staan. Zij is echter eerst per 1 mei 2010 in dienst getreden, aldus gedaagde.38. De heer [betrokkene 3] zou niet voor [A] hebben gewerkt.39.
De kantonrechter is aan een inhoudelijke beoordeling van deze stellingen niet toegekomen, nu die de vordering wegens gebrek aan belang heeft afgewezen. Dat betekent dat door het slagen van een grief daartegen al deze stellingen, naast die welke zijdens [requirante] in appel zijn gesteld in het kader van de devolutieve werking van het appel mede moeten worden beoordeeld.
Bij memorie van grieven heeft [requirante] daarenboven nog aangevoerd voor zover van belang voor onderhavige zaak:
Grief VIII
Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat [requirante] geen belang meer heeft bij de beoordeling van de door haar ingestelde vordering.
Toelichting
De kantonrechter overweegt dit op grond van het in de zaak tegen de rechtsvoorganger van geïntimeerde, [betrokkene 1], h.o.d.n. [A] Hengelsport, gewezen vonnis waarbij de vordering van [requirante] is afgewezen en waartegen [requirante] hiervoor grieven heeft aangevoerd.
Indien door uw Hof de grieven van [requirante] in die zaak worden gevolgd met als uitkomst dat er derhalve sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de tijd dat [betrokkene 1] de afdelingen tuincentrum en dierbenodigdheden van zijn onderneming afstootte en geïntimeerde, hierna te noemen [gerequireerde], zich met een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden in het gerenoveerde bedrijfspand als franchisenemer van Welkoop vestigde, ligt aan uw Hof voor het oordeel of die bedrijfsvoering plaatsvond in het kader van ondernemingsovergang, welke stelling [requirante] onverkort handhaaft.
Al hetgeen in deze procedure in prima over de status van de arbeidsovereenkomst van [requirante] is gesteld, kan derhalve in appel achterwege blijven.
Feiten
Volgens [gerequireerde] is er geen overdracht van onderneming. Hij oefent sinds 16 maart 2005 een camerabeveiligingsbedrijf uit en heeft in 2009 het plan opgevat een Welkoop winkel te starten, volgens zijn stellingen bij CvA (punt 11), waartoe hij, omdat zijn broer besloten had te stoppen met zijn tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden, zich heeft gewend tot de verhuurder van het pand van zijn broer en deze verhuurder heeft gevraagd om daar een Welkoopwinkel te mogen starten, waarmee zijn broer geen problemen had, omdat hij met het tuincentrum met dierbenodigdheden was gestopt. Het naastgelegen pand (= het pand van de broer waarin kas en afdeling dierbenodigdheden waren ondergebracht) is gesloopt en daarvoor is nieuwbouw in de plaats gekomen.
Kortom, een persoon is derhalve met een onderdeel van zijn bedrijfsvoering gestopt en een ander is op dezelfde locatie (’toevalligerwijs’ volgens punt 19 CvA) een exact gelijksoortig bedrijf gestart, zij het thans in de vorm van franchise van een bekende keten en dat heeft met overgang van een onderneming niets van doen volgens [gerequireerde], terwijl het feit dat het hier om broers gaat, juridisch niet uit zou moeten maken, volgens [gerequireerde].
Dat de verhuurder van de panden [a-straat] [1] en [a-straat] [1A] vader en moeder [van gerequireerde] zijn zal ook wel niet uitmaken, volgens [gerequireerde], waarbij het overigens wat vreemd is dat hij daarvan geen mededeling doet. Een kadastraal uittreksel wordt hierbij als productie 3 in het geding gebracht.
In dit cas had eerder in het jaar 2009 [betrokkene 1] het plan opgevat franchisenemer van Welkoop te worden, hetgeen in prima is gesteld en welke stelling er bij [gerequireerde] niet in gaat’, blijkens de CvD, zonder betwisting, terwijl dit voornemen bovendien blijkt uit de litigieuze conceptarbeidsovereenkomst in de procedure tegen [betrokkene 1], en wel artikel 4, lid 2: ‘Gedurende de looptijd van deze overeenkomst kan werkgever ertoe besluiten zich aan te sluiten bij de Welkoop formule. Op dat moment zal tussen werkgever en werknemer de CAO Welkoop van toepassing zijn( ..)’. En als puntje bij paaltje komt blijkt ineens een specialist in camerabeveiliging een tuincentrum met dierenafdeling te gaan runnen; toevalligerwijs’ is hij op dezelfde plek terechtgekomen.
De lezing van [gerequireerde] verdient geen enkel geloof. [requirante] brengt hierbij nog in het geding als productie 4 een geprinte website van 't Rijperhof uit de tijd van de ‘sloop van het naastgelegen pand’ waarin te lezen staat: ruimen vanwege een grootschalige verbouwing alles op; (..)Deingang is tijdelijk via [A] Hengelsport. De ‘familie [van gerequireerde] heet u van harte welkoml’
Derhalve is in die berichtgeving geen vestiging van een nieuw, niets met de bedrijven van de familie [van gerequireerde] van doen hebbende onderneming, te ontwaren.
Kort samengevat is dit gebeurd: [betrokkene 1], samen met vader [de vader], een ervaren visser en organisator van tal van evenementen op dat gebied, kon zich geheel toeleggen op zijn passie vissen en, zoals het op het dorp gezegd wordt: ’[gerequireerde] is er in de zaak bijgekomen voor de Welkoop’.
Overgang van onderneming
In gevolge artikel 7:662 BW, tweede lid aanhef en onder a van het BW wordt onder overgang van een onderneming verstaan:‘de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt’.
Artikel 7:665a BW stelt voorschriften over informatie aan de werknemers die bij de overgang van een onderneming betrokken raken.
Ad overeenkomst
Die bestaat niet volgens [gerequireerde].
Dit verweer kan hem echter niet baten. In prima is al gesteld dat dit gelijk staat aan een beroep op slecht werkgeverschap, omdat het personeel, althans [requirante] overal buiten is gehouden, doch juist in het belang van de beoogde bescherming van werknemer, neemt de rechtspraak in kwesties of voldaan is aan het overeenkomstvereiste een ruim standpunt in; immers ook uit de feitelijke gang van zaken kan worden geconcludeerd dat er wilsovereenstemming bestaat over de overgang van een onderneming of dat besloten is dat de onderneming overgaat. (Hof Den Bosch, 10 oktober 1990/NJ 1991, 635, Steencentrale Bastings)
Dat [requirante] de betreffende inhoud van de betreffende overeenkomst niet kent kan derhalve niet aan haar worden tegengeworpen nu [requirante] door de vervreemder niet van de overdracht op de hoogte is gesteld en deze zijn informatieplicht volledig heeft verwaarloosd, in strijd met de wet en jurisprudentie.
Ad economische eenheid
[gerequireerde] stelt in prima dat wil er sprake zijn van overgang van een onderneming er sprake dient te zijn van een georganiseerde stabiele economische eenheid. Dit standpunt wordt verder niet uitgewerkt zodat [requirante] het er ophoudt dat het bestaan daarvan niet wordt betwist -en er valt ook niet de betwisten dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden een economische eenheid betreft.
Dat deel is overgedragen waarvoor [requirante] was aangesteld. Dit deel vormde derhalve het organisatorische karakter waarbinnen de arbeidsovereenkomst werd uitgevoerd.
Ad identiteitsbehoud
Deze is volledig; de exploitatie van het ene tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is voortgezet door het andere, thans in franchise vorm.
a). Werkzame personen
Vader gaat nog steeds naar de markt en moeder is in de kas werkzaam en staat de klanten te woord. Indien de klant naar iets waagt wat niet aanwezig is vraagt moeder Moet [de vader] (is vader m.s.) dit a.s. donderdag meenemen van de veiling?’ Misschien dat. de vader op grond van gezondheidsredenen het laatste jaar niet meer werkt, doch daarvoor was hij intensief bij het bedrijf betrokken.
Het bewijsaanbod terzake is al gedaan en blijft expliciet aangeboden.
Ter adstructie wordt een verklaring overgelegd van mevrouw [getuige 1], als prod 5, die door moeder [de moeder] in de winkel is geholpen.
Voorts biedt [requirante] aan bewijslevering door middel van een getuigenis van de heer [getuige 2], die bij de opening aanwezig was en de lezing van [requirante] kan bevestigen en de stelling van [gerequireerde] in punt 21 van de conclusie van antwoord kan ontkrachten. Dit laatste geldt ook voor het voorbrengen van de heer [getuige 3] als getuige.
Mevrouw [betrokkene 2], de partner van [betrokkene 1], is vanaf day-one bij [gerequireerde] werkzaam geweest. Zij is op de betreffende openingsreceptie aangekondigd als bedrijfsleidster- bewijsbaar voor [requirante] en hierbij expliciet aangeboden; immers mevrouw [betrokkene 2] is degene die de diploma's heeft, althans cursussen heeft gedaan.
De heer [betrokkene 3] heeft, voordat hij bij Pronk in dienst trad, in opdracht van de verhuurder de kassen gesloopt, stelt [gerequireerde].
[gerequireerde] wil het doen voorkomen alsof de verhuurder een volkomen onafhankelijke derde is. De verhuurder is vader/moeder Pronk, althans zij zijn de eigenaren van de betreffende onroerende zaken. De kassen behoorden tot het bedrijf van [betrokkene 1]. [betrokkene 3] functioneerde als een soort manusje-van-alles, die hielp bij de sloop. Het betreft hier derhalve een in de onderneming werkzame persoon.
b) Overdracht know how
Het gegeven dat [gerequireerde] werkzaam was in de camerabeveiliging vrààgt om know how overdracht, en die heeft ook plaats gevonden: vader en moeder werken bij [gerequireerde], terwijl daarnaast [betrokkene 2] als bedrijfsleidster is aangesteld; dat wordt wel ontkend maar daarvan wordt bewijslevering uitdrukkelijk aangeboden door [requirante] (als dat nog nodig is, omdat uit schriftelijk materiaal ook wel het een en ander duidelijk wordt.
c) Handelsnaam
De handelsnaam is niet overgenomen, maar wel bekend is gemaakt via de website van de overdrager: Tuincentrum Rijperhof is nu: Welkoop’. Door [gerequireerde] wordt het bestaan van een website ontkend en is volgens hem een dergelijke berichtgeving een fout van de pers, doch dat doet vreemd aan nu de home page als prod 6 bij repliek in prima de actis is gemaakt.
d) Telefoonnummer
De Welkoopwinkel heeft hetzelfde telefoonnummer en wel [001] blijkens de productie 6, die hierbij in het geding wordt gebracht, als het tuincentrum/dierenspeciaalzaak 't Rijperhof voor haar (productie 5 hij CvR).
e). Klantenkring
Evident is dat Welkoopwinkel zich richt op dezelfde klanten; de plattelandbewoners in de de omgeving.
Ten slotte
Zoals bepaald in artikel 7:665a BW dient de werkgever de werknemers te informeren omtrent het voorgenomen besluit tot overgang, de voorgenomen datum van de overgang, de reden van de overgang, de juridische, de economische en sociale gevolgen van de overgang voor de werknemers en de ten aanzien van de werknemers overwogen maatregelen.
Dit is Volledig achterwege gebleven; de nadelige gevolgen daarvan kwamen niet aan [requirante] worden tegengeworpen, integendeel.
[gerequireerde] is van oordeel dat [requirante] ervoor gekozen heeft om bij zijn broer in dienst te blijven, derhalve voor beëindiging gelet op de wijze waarop zij haar vordering heeft ingekleed.
[gerequireerde] neemt dit standpunt in à tort et à travers want [requirante] is toch in haar stellingen expliciet genoeg, terwijl onder punt 5 van de conclusie van repliek in prima geenszins wordt bevestigd door [requirante] dat zij er voor gekozen heeft om bij [betrokkene 1] in dienst te blijven. Zij stelt dat er geen sprake van kan zijn van niet-ontvankelijkheid omdat eiseres ervoor gekozen heeft om bij [betrokkene 1] in dienst te blijven, hetwelk een stelling is van [betrokkene 1] in punt 9 van de conclusie van antwoord;
zij herhaalt derhalve de stelling van [betrokkene 1] in punt 9 van de conclusie van antwoord. Een niet zo fraaie stijl van procederen, eerlijk gezegd.
Bovendien hebben de heren [gerequireerde en betrokkene 1] door hun houding in deze [requirante] geen keuze gelaten.
Bij memorie van antwoord stelt [gerequireerde] (vanaf p. 6 punt 11) dat de identiteit is veranderd omdat het nu een Welkoopwinkel is. [gerequireerde] zou zijn begonnen met nieuwe mensen. De dierenbenodigdheden zijn uitverkocht en pas eind 2009 heeft [betrokkene 1] zijn afdeling dierenbenodigdheden opgedoekt. Welkoop is een franchiseorganisatie, gespecialiseerd in het zogenaamde ‘buitenleven’(punt 12). [requirante] ‘construeert van alles achteraf’ om maar van een overgang van onderneming te kunnen spreken (punt 14).Het enige dat [requirante] wil is geld zien.(punt 16). Meer subsidiair doet [gerequireerde] een beroep op matiging ex artikel 6:248 BW (punt 17).
Bij pleitnota van mr. Stoop heeft zij het navolgende ter zake aangevoerd (vanaf p. 6 halverwege):
T.a.v. [gerequireerde], h.o.d.n. Welkoop 't Rijpje
VIII en IX
De overweging van de kantonrechter dat [requirante] geen belang meer heeft bij de beoordeling van de door haar ingestelde vordering, zulks in verband met de uitspraak in de zaak van [betrokkene 1], is tevens ondeugdelijk omdat de kantonrechter de kwestie had dienen te beoordelen naar de situatie van september/oktober 2009, toen die overdracht van onderneming heeft [..] plaatsgevonden; alstoen was [requirante] bij [betrokkene 1] in loondienst en had zij mede moeten overgaan. Daaraan verandert niet dat de arbeidsovereenkomst met [betrokkene 1] nadien is komen te vervallen. Rechtens was de arbeidsovereenkomst al overgegaan en dat [betrokkene 1] nog het loon heeft uitbetaald -en [requirante] van de overgang onkundig was, zodat zij zich niet tot de overnemer heeft gewend- doet daaraan niet af. Daarvoor moeten de broers maar een regeling treffen.
In het begin heb ik al gememoreerd, kenbaar uit de betreffende litigieuze, niet getekende overeenkomst, dat door [betrokkene 1], een franchiseverband met Welkoop overwogen werd. In het voorjaar 2009 werd dit op de zaak kenbaar gemaakt, alsook dat de kas zou worden afgebroken en een nieuw tuincentrum zou worden gebouwd. Ook werd bekend dat [gerequireerde] erbij zou komen. Er is uitverkoop gehouden en een feestelijke opening door de familie [van gerequireerde]; Van [requirante], toen ziek, werd gezegd -door vader [de vader]- dat zij in de Welkoopwinkel zou terugkeren.
Nimmer is aan [requirante] bekend gemaakt door [betrokkene 1] of [gerequireerde] dat [gerequireerde] in het vervolg de ondernemer was; dat heeft [requirante] eerst ervaren toen zij bij het UWV verweer voerde tegen de door [betrokkene 1] gevraagde toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst voorzover vereist.
De stellingen van [gerequireerde] in verband met het tijdstip van Bakkers aanspraak dienen op grond van zijn eigen wanprestatie terzake te worden gepasseerd.
Primair stelt [requirante] haar vordering jegens [gerequireerde] in; de vordering tegen [betrokkene 1] is subsidiair; zo nodig wordt het petitum aangevuld terzake.
Het onverhoopt falen van de grieven in de zaak tegen [betrokkene 1] staat derhalve aan toewijzing van onderhavige vordering niet in de weg; de zaak moet worden beoordeeld naar de situatie van september/oktober 2009; vast staat dat [requirante] toen een arbeidsovereenkomst had met [betrokkene 1].
[gerequireerde] heeft niets relevants aangevoerd tegen de dezerzijds gestelde overeenkomst terzake van overname die overeenkomst is toch eenvoudig uit de feiten af te leiden; dat is voldoende volgens de jurisprudentie.
Er is geen sprake van dat de beide ondernemingen naast elkaar hebben bestaan; [gerequireerde] brengt van deze stelling ook geen bewijs bij, terwijl naast hetgeen al aan feiten is genoemd, de productie 4 in appel anderszins uitwijst, te weten dat door de familie Pronk alles wordt opgeruimd vanwege een grootschalige verbouwing ; [gerequireerde] weerlegt het op de website geschrevene niet.
[betrokkene 1] verkocht exact hetzelfde assortiment als dat wat in de Welkoopzaak thans wordt verkocht. Dat blijkt ook wel uit de stukken die in eerdere instantie zijn overgelegd. Dit wordt door [gerequireerde] ontkend, tegen beter weten in. Mogelijk worden door de franchiseformule andere merken verkocht -daar had [betrokkene 1] indien hij de ondernemer was gebleven ook aan moeten geloven, evenals aan voorschriften met betrekking tot inrichting- maar het assortiment is gelijk.
Dezerzijds is van de overgang van de onderneming niet gezegd dat de goederen die worden verkocht zijn overgenomen, doch dat is ook niet een speciale eis.
Dat goederen van [betrokkene 1] aan een dierenpension in Dirkshorn zijn gegeven doet vreemd aan, nu het [requirante] bekend is dat het dierenpension een slechte verstandhouding heeft met de gebroeders [gerequireerde en betrokkene 1], aangezien zij ook een gezamenlijke handel in vuurwerk exploiteren ([B] Vuurwerk, gevestigd aan de [a-straat] [1A] ,‘De grootste in Noord Holland’), waaronder dieren nogal te lijden hebben.
De in het bedrijf werkzame personen zijn er blijven werken; [gerequireerde] zegt wel dat deze allen hebben gesolliciteerd, mogelijk is dat zo, maar dat was niet nodig geweest; overigens is daar geen bewijs van bijgebracht Saillant is dat het werken van de ouders in de zaak niet langer wordt ontkend. Mogelijk is mevrouw [betrokkene 2] eerst op 1 mei 2012 bij [gerequireerde] in dienst getreden — kennelijk op papier-, maar zij heeft er voor die tijd wel gewerkt; nogmaals zij heeft de diploma's. Toegegeven wordt thans bij antwoordmemorie dat mevrouw [betrokkene 2] [gerequireerde] bij de start van de onderneming heeft geholpen vanwege haar verhouding met [betrokkene 1]; en dat terwijl naar de stelling van [gerequireerde] het gegeven dat de scheidend ondernemer en nieuwe ondernemer broers zijn niets met elkaar te maken heeft Saillant is ook dat uit hetgeen omtrent de weer-gedeeltelijk- aan- het- werkgaan-wens van [requirante] is gemeld, blijkt dat moeder aardig wat zeggenschap heeft: kortom een familiebedrijf met [gerequireerde] als enige ondernemer op papier, alles nauw met elkaar verweven, i.p.v. de beweerdelijke twee strikt gescheiden ondernemingen, waarbij het er bij [gerequireerde] ‘niet ingaat’ dat [betrokkene 1] het plan had opgevat zich mogelijk aan te sluiten bij de Welkoopformule.
Voorts wordt toegegeven dat het telefoonnummer is overgenomen, maar dat is juridisch niet relevant, zijnde dit slechts een kwestie van een telefoon in het contact steken, volgens [gerequireerde]. Echter, om een werkende telefoon te hebben zal er toch een overeenkomst moeten zijn met een provider, in dit cas een waarbij een actueel gebruikt nummer overgaat, uiteraard met toestemming van de gebruiker; of er is helemaal niets geregeld en staat de telefoon nog op naam van [betrokkene 1]. [requirante] heeft voldoende aannemelijk gemaakt en [gerequireerde] heeft niet voldoende weerlegd, danwel ontzenuwd dat er ten deze sprake is van overgang van een onderneming.
Bij pleitnota van mr De Haan (p. 3 halverwege ev) acht Pronk de overgang van onderneming gelet op de Tekst en Commentaar ‘een slag in de lucht’. Verder is het een herhaling van de memorie van antwoord op onderdelen (sluiting eind 2009, terwijl de Welkoopwinkel toen al open was) de identiteit is niet behouden; verschillende ondernemingen, afgezien van de familienaam [van gerequireerde]).
Klachten
2.1.2-I
In het licht van dit feitelijke debat is rechtens onjuist en het onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 2.6 vaststelt:
- —
[betrokkene 1] exploiteert aan het adres [a-straat] [1] te [a-plaats] sinds 1 januari 2008 een groot- en kleinhandel in hengelsportartikelen. Het bedrijf bestaat sinds 1977 en werd aanvankelijk gedreven door de vader van [gerequireerde] en [betrokkene 1].
- —
De ouders van [gerequireerde] en [betrokkene 1] zijn eigenaar van het naastgelegen perceel, [a-straat] [1A] te [a-plaats]. Zij verhuurden de op dat terrein gelegen kas aan een derde die daar tot 2008 een tuincentrum in exploiteerde. In dat tuincentrum werden ook dierbenodigdheden verkocht. [requirante] was bij die derde in dienst ten behoeve van die verkoop.
- —
Bedoeld tuincentrum ging in 2007 failliet, waarna de huurovereenkomst met bedoelde derde eindigde. [betrokkene 1] heeft zijn activiteiten vervolgens uitgebreid met de verkoop van dierbenodigdheden vanuit zijn hengelsportwinkel. In dat kader is er met ingang van 24 januari 2008 een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen tussen hem en [requirante]. Omdat de resultaten van de verkoop van dierenbenodigdheden tegenvielen heeft [betrokkene 1] besloten die activiteit te beëindigen. De winkelvoorraad is in 2009 uitverkocht Die uitverkoop was in juli 2009, toen [requirante] arbeidsongeschikt werd, al bezig, naar [requirante] heeft verklaard.
indien en voor zover het hof hiermee niet tevens bedoelt dat [betrokkene 1] per 1 januari 2008 die datum ook een tuincentrum heeft overgenomen en op die locatie exploiteert, waarvan de afdeling dierbenodigdheden deel uitmaakte. Immers blijkens de inleidende dagvaarding heeft [requirante] gesteld (andermaal door mij HJWA op dezelfde wijze als hierboven aangeduid met letters; onderstreept door mij HJWA):
- a.
zij is op 24 januari 2008 in dienst getreden van de rechtsvoorganger van gedaagde40. en was medewerkster van de afdeling dierbenodigdheden in het door de voorganger van gedaagde [waarmee blijkens punt 1 en de vaststelling van het hof in r.o. 2.2 eerste volzin niemand anders is en kan zijn bedoeld dan [betrokkene 1]] gedreven ‘Tuincentrum Rijperhof’. Zij was vanaf 1 juli 2009 wegens ziekte arbeidsongeschikt.41.
- b.
Gedaagde heeft in het bedrijfspand waarin eiseres tot haar uitval wegens ziekte werkzaam was, een tuincentrum/dierenspeciaalzaak gevestigd per 1 oktober 2009.42.
- c.
Volgens perspublicaties, alsmede mededeling op de website stelt gedaagde zich op het standpunt dat ‘Tuincentrum Rijperhof’ nu is ‘Welkoop alles voor tuin, dier en buitenklussen’.43.
- d.
Bij de opening van de Welkoop-zaak in oktober 2009 is [requirante] voorgesteld als toekomstig — zij was op dat moment arbeidsongeschikt — medewerkster van de Welkoop-zaak, waarvan zij getuigenbewijs aanbiedt.44.
Bij conclusie van antwoord wordt niet betwist dat hetgeen was overgenomen (kennelijk na deconfiture van de derde-huurder) tevens een tuincentrum bevatte. In punt 11 van de cva staat slechts:
- 11.
In tegenstelling tot hetgeen eiseres stelt is Tuincentrum Rijperhof niet Welkoop 't Rijpje geworden. Tuincentrum Rijperhof bestaat niet meer en daarvan is ook geen website.(…)
Nergens in de conclusie van antwoord staat dat onjuist is dat [betrokkene 1] ook een tuincentrum heeft overgenomen en evenmin dat dit tuincentrum na het vertrek van de huurder leeg zou zijn geweest.
- h.
Het pand waar gedaagde het tuincentrum en de dierenwinkel heeft, betreft een bedrijfsruimte die daarvoor — in de vorm van een kas — bij zijn broer in gebruik was als het Tuincentrum/Dierenspeciaalzaak 't Rijperhof.45.
- i.
In het tuincentrum Rijperhof waren gevestigd: Tuincentrum/Dierenspeciaalzaak 't Rijperhof, [A] Hengelsport en Zadelmakerij de Gouden Naald; een pamflet van destijds met aanbiedingen van deze bedrijven — alle van de familie [van gerequireerde], zie de mededeling daarop‘de familie [van gerequireerde] heet u van harte welkom’ — wordt als productie 5 bij cvr overgelegd.
NB: hieruit volgt dat er van een derde geen sprake is: de familie [van gerequireerde] heet u van harte welkom, ook in het tuincentrum en de dierenspeciaalzaak.
- j.
In tegenstelling tot de ontkenning van gedaagde dat er geen website van 't Rijperhof bestaat wordt een kopie van de homepage als productie 6 bij conclusie van repliek overgelegd met in het midden de tekst:
Tuincentrum Rijperhof is nu: Welkoop46.
- k.
Voor zover deze mededeling ook is gedaan in de pers is die afkomstig van gedaagde zelf of zijn familie. Er is derhalve geen journalist die iets verkeerd heeft verwoord. Eiseres beschikt over meerdere reclame websites uit de tijd van 't Rijperhof met mededelingen in de lijn van bovengenoemde tekst, doch zij beperkt zich in dit stadium tot een uitdraai van de site omtrent de vernieuwing van het tuincentrum met de mededelingen in lijn van bovengenoemde tekst en die tekst (productie 7 bij cvr), alsmede een Welkoop website met betrekking tot Welkoop 't Rijpje (productie 8 bij cvr):
[de vader] is naar de veiling geweest en heeft weer mooie verse bomen, planten en struiken uitgezocht.
[de vader] is de vader van [gerequireerde]. Het weer naar de markt gaan is iets anders dan gezellig koffiedrinken.47.
In punt 10 wordt dus verwezen naar een uitdraai van een site omtrent de vernieuwing van het tuincentrum met mededelingen in de lijn van bovenvermelde tekst, overgelegd als productie 7, die blijkens die productie zelf dateert van 11 juli 2009 waarin staat:
22-07-2009 Forse uitbreiding tuincentrum
[a-plaats]-Er wordt hard gewerkt bij de familie [van gerequireerde] aan de [a-straat] in [a-plaats]. Tuincentrum Rijperhof wordt, met stevig materieel, ingrijpend uitgebreid en gerenoveerd. Als op 1 oktober de deuren van het vernieuwde tuincentrum open…
Vervolgens wordt bij conclusie van dupliek andermaal niet betwist dat [betrokkene 1] vanaf 1 oktober 2008 (totdat die medio 2009 wegens verbouwing werd gesloten) een tuincentrum dreef. In punt 14 en 15 stel [gerequireerde] immers:
- 14.
Met productie 6 tracht eiseres aan te tonen dat Tuincentrum Rijperhof Welkoop zou zijn geworden, Gedaagde [[gerequireerde]-HJWA] is niet degene die tuincentrum Rijperhof exploiteerde, alsmede de eigenaar van domeinnaam Rijperhof.nl Ook [A] Hengelsport is geen eigenaar van de domeinnaam Rijperhof.
- 15.
Tuincentrum Rijperhof bestaat niet meer en daarvan bestaat ook geen website meer. (…)
Niet wordt dus gesteld dat vanaf 1 oktober 2008 het niet [betrokkene 1] maar iemand anders zou zijn die het tuincentrum heeft geëxploiteerd en evenmin dat dit sindsdien dicht zou zijn geweest. Dat is ook niet te rijmen met de als productie 5 bij conclusie van repliek overgelegde uitdraai van Tuincentrum 't Rijperhof waarop ‘de familie [van gerequireerde] u van harte welkom heet’. In het geheel geen derde dus en ook niet gesloten.
Dit debat herhaalt zich in hoger beroep. Ook bij memorie van grieven stelt [requirante] op p. 8:
Grief VIII
(…).
Toelichting
(…)
Indien door uw Hof de grieven van [requirante] in die zaak worden gevolgd met als uitkomst dat er derhalve sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de tijd dat [betrokkene 1] de afdelingen tuincentrum en dierbenodigdheden van zijn onderneming afstootte en geïntimeerde, hierna te noemen [gerequireerde], zich met een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden in het gerenoveerde bedrijfspand als franchisenemer van Welkoop vestigde, ligt aan uw Hof voor het oordeel of die bedrijfsvoering plaatsvond in het kader van ondernemingsovergang, welke stelling [requirante] onverkort handhaaft.
(…).
Dus ook hier stelt [requirante] uitdrukkelijk dat [betrokkene 1] ook een tuincentrum exploiteerde en dit tezamen met de daarin ondergebrachte afdeling dierbenodigdheden afstootte ten gunste van zijn broer [gerequireerde] die dat per 1 oktober 2009 op dezelfde locatie ging doen.
Ook op pagina 9 onder het kopje ‘feiten’ wordt dit gesteld (onderstreept door mij-HJWA):
Volgens [gerequireerde] is er geen overdracht van onderneming. Hij oefent sinds 16 maart 2005 een camerabeveiligingsbedrijf uit en heeft in 2009 het plan opgevat een Welkoop winkel te starten, volgens zijn stellingen bij CvA (punt 11), waartoe hij, omdat zijn broer besloten had te stoppen met zijn tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden, zich heeft gewend tot de verhuurder van het pand van zijn broer en deze verhuurder heeft gevraagd om daar een Welkoopwinkel te mogen starten, waarmee zijn broer geen problemen had, omdat hij met het tuincentrum met dierbenodigdheden was gestopt. (…)
[requirante] wijst in dit verband verder op diezelfde pagina 9 van de memorie van grieven op een uitdraai van de website ten tijde van de verbouwing in 2009 ten aanzien van het tuincentrum. Zij stelt daartoe in die mvg op p. 9:
(…) [requirante] brengt hierbij nog in het geding als productie 4 een geprinte website van 't Rijperhof uit de tijd van de ‘sloop van het naastgelegen pand’ waarin te lezen staat: ruimen vanwege een grootschalige verbouwing alles op;(..)De ingang is tijdelijk via [A] Hengelsport. De ‘familie [van gerequireerde] heet u van harte welkoml’
Derhalve is in die berichtgeving geen vestiging van een nieuw, niets met de bedrijven van de familie [van gerequireerde] van doen hebbende onderneming, te ontwaren.
Kort samengevat is dit gebeurd: [betrokkene 1], samen met vader [de vader], een ervaren visser en organisator van tal van evenementen op dat gebied, kon zich geheel toeleggen op zijn passie vissen en, zoals het op het dorp gezegd wordt: ‘ [gerequireerde] is er in de zaak bijgekomen voor de Welkoop’.
Niks derde, de familie [van gerequireerde] houdt uitverkoop in het tuincentrum, verbouwt en gaat vervolgens verder als franchisenemer, alweer met een tuincentrum.
Op pagina 10 stelt [requirante]:
Ad identiteitsbehoud
Deze is volledig; de exploitatie van het ene tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is voortgezet door het andere, thans in franchisevorm.
Bij memorie van antwoord wordt dit niet betwist. Er wordt alleen aangegeven (in punt 11) dat er is uitverkocht en dat er nieuw personeel zou zijn aangetrokken en geen voorraad zou zijn overgegaan. In punt 12 wordt gesteld dat [gerequireerde] een tuincentrum ‘wel zag zitten’omdat zijn vader eerder ook een tuincentrum had geëxploiteerd. Andermaal wordt niet gezegd dat het niet [betrokkene 1] is geweest.
De pleitnota van mr Stoop stelt zij op p. 7:
Er is geen sprake van dat de beide ondernemingen naast elkaar hebben bestaan; [gerequireerde] brengt van deze stelling ook geen bewijs bij, terwijl naast hetgeen al aan feiten is genoemd, de productie 4 in appel anderszins uitwijst, te weten dat door de familie [van gerequireerde] weerlegt het op de website geschrevene niet.
[betrokkene 1] verkocht exact hetzelfde assortiment als dat wat in de Welkoopzaak thans wordt verkocht. Dat blijkt ook wel uit de stukken die in eerdere instantie zijn overgelegd. Dit wordt door [gerequireerde] ontkend, tegen beter weten in. Mogelijk worden door de franchiseformule andere merken verkocht -daar had [betrokkene 1] indien hij de ondernemer was gebleven ook aan moeten geloven, evenals aan voorschriften met betrekking tot inrichting- maar het assortiment is gelijk.
De pleitaantekeningen van mr De Haan wordt met geen woord gerept dat [betrokkene 1] geen tuincentrum zou hebben gevoerd in de periode vanaf 1 januari 2008.
In dit licht is dan ook het oordeel van het hof in r.o. 2.6 gelet op artikel 149 Rv rechtens onjuist en onbegrijpelijk, waarin het hof vaststelt, zakelijk weergegeven dat [betrokkene 1] na het faillissement van het tuincentrum in 2007 de afdeling dierenbenodigdheden heeft overgenomen (en niet ook het tuincentrum).
Uit de stellingen van [requirante], met verwijzingen naar de website van de oude en de nieuwe onderneming volgt dat dit tuincentrum open is geweest tot medio 2009 en er toen is aangegeven dat dit ‘werd gesloten voor een ingrijpende verbouwing’. Gesteld noch gebleken is dat bij een faillissement in 2007, zoals het hof aanneemt, het tuincentrum vervolgens tot oktober 2009 gesloten is geweest.
Het is dan ook rechtens onjuist (want in strijd met artikel 149 Rv) en zonder nadere toelichting die ontbreekt onbegrijpelijk dat het hof desalniettemin tot een dergelijke vaststelling komt. Het had, gelet op dit debat, juist tot de vaststelling moeten komen dat [betrokkene 1] vanaf 1 januari 2008 tot 1 oktober 2009 een tuincentrum met afdeling dierenbenodigdheden exploiteerde.
Dit vitiëert dit ook zijn beoordeling in r.o. 2.7, waarin het hof oordeelt (onderstreept door mij-HJWA) door mij aangegeven met i t/m v):
Anders dan [requirante] betoogt volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet dat er sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [requirante] werkzaam was, van [betrokkene 1] naar [gerequireerde].
- i.
[requirante] stelt weliswaar dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is overgegaan maar onderbouwt die stelling niet.
- ii.
Zij betwist niet dat het tuincentrum dat op de plaats was gevestigd waar nu de Welkoop- winkel door [gerequireerde] wordt geëxploiteerd, eigendom was van een derde (bij wie zij in dienst was) en
- iii.
gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen.
- iv.
Hij heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen.
- v.
Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 BW, dan is er geen sprake van geweest dat [gerequireerde] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. (…)
Ter zake van oordeel i, iii en iv
Immers, zoals hierboven in dit onderdeel aan de hand van het debat is aangetoond, heeft [requirante] telkens aangegeven dat [betrokkene 1] voor 1 oktober 2009 ook het tuincentrum heeft geëxploiteerd, waartegen [gerequireerde] nergens in de processtukken inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Daarbij komt dat aan de stelplicht van [requirante] als werknemer niet al te hoge eisen mogen worden gesteld, nu de informatie ter zake per definitie niet tot het domein van [requirante] als werknemer behoort en het op de weg van [betrokkene 1] als aangesproken werkgever ligt om ter zake van dit punt in het kader van zijn betwisting klaarheid van zaken te geven. In casu ontbreekt niet alleen de betwisting, maar geeft [gerequireerde] ook niet aan wie dat tuincentrum dan wel vanaf datum faillissement van de derde in 2007 exploiteerde, hetgeen gelet op de samenwerking onder één dak met bovendien ouders als verhuurder toch op zijn minst voor de hand had gelegen.
In dat kader miskent het hof dus andermaal artikel 149 Rv, des dat door de ene partij ([requirante]) gestelde en door de andere ([gerequireerde]) niet of onvoldoende betwiste feiten ([betrokkene 1] exploiteerde ten tijde van de overgang ook het tuincentrum) als vaststaand had moeten aannemen
Althans is in elk geval onbegrijpelijk de stelling dat [requirante] niet zou hebben gesteld dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen. Zoals hierboven in dit onderdeel is aangegeven doet zij dit in elk processtuk en wordt dit door [gerequireerde] niet als zodanig betwist.
De conclusie dat [betrokkene 1] slechts de exploitatie van de dierenbenodigdheden ter hand heeft genomen is dan ook onjuist en onbegrijpelijk.
Ter zake van oordeel ii
Het (enkele) feit dat [requirante] niet zou hebben betwist dat vóór het faillissement in 2007 het tuincentrum met dierenbenodigdheden door een derde werd geëxploiteerd bij wie zij in dienst was doet daar niet aan af en is volkomen irrelevant. Zij is immers per 1 januari 2008 in dienst getreden van [betrokkene 1], stelt dat die toen naast de afdeling dierbenodigdheden ook het tuincentrum exploiteerde dat vervolgens (blijkens de overgelegde aankondiging48.) dicht ging voor een ‘ingrijpende verbouwing’. Uit het feit dat vóór het faillissement in 2007 een derde eigenaar was kan dus niet worden afgeleid dat [betrokkene 1] niet vanaf dat moment tot 1 oktober 2009 (ook) dat tuincentrum heeft geleid zoals [requirante] stelt en [gerequireerde] niet, althans volstrekt onvoldoende betwist.
Ter zake van oordeel V
Dit oordeel, dat voortbouwt op de eerdere onjuiste aanname dat [betrokkene 1] uitsluitend de afdeling dierenbenodigdheden na het faillissement heeft overgenomen is alsdan evenzeer onjuist.
Daarnaast getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting, nu zelfs indien wel juist zou zijn wat het hof vaststelt ([betrokkene 1] heeft daarna alleen de afdeling dierenbenodigdheden overgenomen) dan nog getuigt het oordeel van een onjuiste rechtsopvatting ter zake van artikel 7:662 ev Rv, nu dan alsnog aan de hand van alle omstandigheden van het geval aan de hand van de in het navolgende onderdeel genoemde essentiële stellingen moet worden onderzocht of er sprake is van overgang van onderneming.
Daarbij is, zoals uiteengezet in onderdeel 2.1.1 voor een overgang geen overeenkomst nodig tussen overdrager en overnemer.49. Voldoende dat ‘in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke- of rechtspersoon, die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de onderneming’, aldus bijvoorbeeld HR 9 februari 1990, NJ 1990, 393 (Boeijen/Vanduho).
Bovendien kan ook staken door de ene onderneming en voortzetten door de andere van gelijke of soortelijke activiteiten een overgang bewerkstelligen, zodat een voortzetting van de exploitatie van de onderneming van [betrokkene 1] door [gerequireerde] geen vereiste is.50. Tenslotte kan er ook sprake zijn van overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 ev BW indien een shop in een shop wordt gestaakt en door een derde wordt overgenomen, ook indien de shop en de shop in een shop vervolgens in één hand komen.
Het hof heeft dit alles hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.1.2-II
Het hof laat ook — voor het aannemen van een overgang van onderneming essentiële — stellingen onbesproken, die allen naast de inleidende dagvaarding51. en repliek52. welke het hof in het kader van de devolutieve werking in het hoger beroep had moeten betrekken nu grief VIII blijkens r.o. 2.5 slaagt en welke overigens opnieuw worden aangevoerd in de memorie van grieven op pagina 10 en 11 (onderstreept door mij-HJWA):
Overgang van onderneming
(…)
Ad overeenkomst
(…) ook uit de feitelijke gang van zaken kan worden geconcludeerd dat er wilsovereenstemming bestaat over de overgang van een onderneming of dat besloten is dat de onderneming overgaat. (Hof Den Bosch, 10 oktober 1990 /NJ 1991, 635, Steencentrale Bastings)
(…)
Dit is nu juist de kern waar het om gaat en waaraan het hof in r.o. 2.7 geheel voorbijgaat: omdat [gerequireerde] (en evenmin zijn broer [betrokkene 1]) ter zake opening van zaken geven (zoals dat in dergelijke zaken overigens niet ongebruikelijk is), zal een werknemer aan de hand van de te stellen feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken dat er weldegelijk een overgang van onderneming is in de zin van artikel 7:662 BW. Het kan uit de feiten en omstandigheden volgen dat partijen daaromtrent overeenstemming hebben dat de een stopt en de ander vervolgens met die activiteiten doorgaat. Overgang van onderneming kan zelf op indirecte wijze plaatsvinden.53.
Vervolgens werkt [requirante] haar beroep op het aannemen van een overgang op grond van de feiten en omstandigheden van het geval in diezelfde memorie van grieven p. 10 en 11 verder uit met de navolgende stellingen (onderstreept door mij-HJWA).
Ad economische eenheid
[gerequireerde] stelt in prima dat wil er sprake zijn van overgang van een onderneming er sprake dient te zijn van een georganiseerde stabiele economische eenheid. Dit standpunt wordt verder niet uitgewerkt zodat [requirante] het er ophoudt dat het bestaan daarvan niet wordt betwist -en er valt ook niet de betwisten dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden een economische eenheid betreft.
Dat deel is overgedragen waarvoor [requirante] was aangesteld. Dit deel vormde derhalve het organisatorische karakter waarbinnen de arbeidsovereenkomst werd uitgevoerd.
Ad identiteitsbehoud
Deze is volledig: de exploitatie van het ene tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is voortgezet door het andere, thans in franchise vorm.
a). Werkzame personen
Vader gaat nog steeds naar de markt en moeder is in de kas werkzaam en staat de klanten te woord. Indien de klant naar iets waagt wat niet aanwezig is vraagt moeder:
Moet [de vader] (is vader m.s.) dit a.s. donderdag meenemen van de veiling?’Misschien dat de vader op grond van gezondheidsredenen het laatste jaar niet meer werkt, doch daarvoor was hij intensief bij het bedrijf betrokken.
Het bewijsaanbod terzake is al gedaan en blijft expliciet aangeboden.
Ter adstructie wordt een verklaring overgelegd van mevrouw [getuige 1], als prod 5, die door moeder [de moeder] in de winkel is geholpen.
Voorts biedt [requirante] aan bewijslevering door middel van een getuigenis van de heer [getuige 2], die bij de opening aanwezig was en de lezing van [requirante] kan bevestigen en de stelling van [gerequireerde] in punt 21 van de conclusie van antwoord kan ontkrachten. Dit laatste geldt ook voor het voorbrengen van de heer [getuige 3] als getuige.
Mevrouw [betrokkene 2]. de partner van [betrokkene 1], is vanaf day-one bij [gerequireerde] werkzaam geweest. Zij is op de betreffende openingsreceptie aangekondigd als bedrijfsleidster-bewijsbaar voor [requirante] en hierbij expliciet aangeboden; immers mevrouw [betrokkene 2] is degene die de diploma's heeft, althans cursussen heeft gedaan.
De heer [betrokkene 3] heeft, voordat hij bij Pronk in dienst trad, in opdracht van de verhuurder de kassen gesloopt, stelt [gerequireerde].
[gerequireerde] wil het doen voorkomen alsof de verhuurder een volkomen onafhankelijke derde is. De verhuurder is vader/moeder [van gerequireerde], althans zij zijn de eigenaren van de betreffende onroerende zaken. De kassen behoorden tot het bedrijf van [betrokkene 1]. [betrokkene 3] functioneerde als een soort manusje-van-alles, die hielp bij de sloop. Het betreft hier derhalve een in de onderneming werkzame persoon.
d) Overdracht know how
Het gegeven dat [gerequireerde] werkzaam was in de camerabeveiliging vrààgt om know how overdracht, en die heeft ook plaats gevonden: vader en moeder werken bij [gerequireerde], terwijl daarnaast [betrokkene 2] als bedrijfsleidster is aangesteld; dat wordt wel ontkend maar daarvan wordt bewijslevering uitdrukkelijk aangeboden door [requirante] (als dat nog nodig is, omdat uit schriftelijk materiaal ook wel het een en ander duidelijk wordt.
e) Handelsnaam
De handelsnaam is niet overgenomen, maar wel bekend is gemaakt via de website van de overdrager:Tuincentrum Rijperhof is nu: Welkoop’.Door [gerequireerde] wordt het bestaan van een website ontkend en is volgens hem een dergelijke berichtgeving een fout van de pers, doch dat doet vreemd aan nu de home page als prod 6 bij repliek in prima de actis is gemaakt.
d) Telefoonnummer
De Welkoopwinkel heeft hetzelfde telefoonnummer en wel [001] blijkens de productie 6, die hierbij in het geding wordt gebracht, als het tuincentrum/dierenspeciaalzaak 't Rijperhof voor haar (productie 5 hij CvR).
e). Klantenkring
Evident is dat Welkoopwinkel zich richt op dezelfde klanten: de plattelandbewoners in de de omgeving.
Het gaat dus om de navolgende stellingen:
- —
uit de feitelijke gang van zaken moet een overgang worden afgeleid;54.
- —
er is sprake van een economische eenheid en het deel waarbinnen [requirante] was aangesteld is overgedragen.55.
- —
het identiteitsbehoud is volledig; de exploitatie van het ene tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is voortgezet door het andere, thans in franchisevorm;56.
- —
de werkzame personen zijn (behoudens [requirante]) nog steeds dezelfde als voor de overgang, vader, moeder, mevrouw [betrokkene 2] en de heer [betrokkene 3].57. Dit kan door getuigen worden bevestigd;
- —
er is aldus ook een overdracht van know how. [gerequireerde] weet als camerabeveiligingsdeskundige zelf niet hoe hij het tuincentrum met afdeling dierenbenodigdheden moet runnen;58.
- —
er wordt terzake van de nieuwe de handelsnaam verwezen naar de oude handelsnaam.59.
- —
het telefoonnummer is hetzelfde gebleven;60.
- —
de klantenkring is ook hetzelfde gebleven.61.
Het hof laat al deze stellingen in r.o. 2.6 en 2.7 en ook overigens onbesproken, welke stellingen essentieel zijn, omdat dit feiten en omstandigheden op grond waarvan een overgang van onderneming kan worden aangenomen, zonder dat daartoe door de werknemer expliciet een overeenkomst tussen de twee ondernemers (de oude en de nieuwe werkgever) is aangetoond. Het hof
2.1.2-III
In dat kader is eveneens rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het hof in r.o. 2.9 oordeelt dat [requirante] geen feiten of omstandigheden te bewijzen heeft aangeboden die, indien bewezen, tot een ander oordeel kan leiden. Zowel voor wat betreft de werkzame personen (mvg p. 10 laatste alinea eerste alinea en p. 11 eerste en tweede alinea) als de overdracht van know how middels vader en moeder [van gerequireerde] en bedrijfsleidster [betrokkene 2] (mvg p. 14e alinea sub b), wordt expliciet bewijs aangeboden. Het betreffen, als gezegd, essentiële feiten en omstandigheden die in bewijsrechtelijke zin noodzakelijk zijn voor het aannemen van een overgang van onderneming. Het hof gaat dan hetzij uit van een onjuiste rechtsopvatting indien het deze omstandigheden niet van belang acht, hetzij geeft het een verboden prognose omrent de (te verwachten uitkomst, door het niet van belang te achten) hetzij is dit oordeel, zeker zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volstrekt onbegrijpelijk.
2.1.3
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting, die ontbreekt is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd het oordeel van het hof in r.o. 2.79 (onderstreept door mij-HJWA):
2.7
Anders dan [requirante] betoogt volgt uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden niet dat er sprake is geweest van een overgang van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming, waarin [requirante] werkzaam was, van [betrokkene 1] naar [gerequireerde]. [requirante] stelt weliswaar dat de exploitatie van een tuincentrum met afdeling dierbenodigdheden is overgegaan maar onderbouwt die stelling niet. Zij betwist niet dat het tuincentrum dat op de plaats was gevestigd waar nu de Welkoop- winkel door [gerequireerde] wordt geëxploiteerd, eigendom was van een derde (bij wie zij in dienst was) en gesteld noch gebleken is dat de exploitatie van dat tuincentrum na het faillissement door [betrokkene 1] is overgenomen. Hij heeft slechts de verkoop van dierbenodigdheden ter hand genomen. Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 BW, dan is er geen sprake van geweest dat [gerequireerde] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. Niet gebleken is dat [gerequireerde] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen; integendeel deze zijn in de uitverkoop gedaan. [gerequireerde] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere winkelinrichting. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [gerequireerde] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [requirante] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [requirante] betwist niet dat de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [gerequireerde]. Ook het feit dat de ouders [van gerequireerde] klanten van de Welkoop winkel helpen kan [requirante] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [requirante] overgegane onderneming).
2.1.3-i
Het hof miskent immers aldus dat voor een overgang van onderneming in de zin van artikel 7:662 ev. BW geenszins noodzakelijk is van een overdracht van de door van de door [betrokkene 1] gedreven onderneming van [betrokkene 1] naar [gerequireerde] of dat [gerequireerde] de exploitatie van de onderneming van [betrokkene 1] heeft voortgezet, derhalve een directe overgang van onderneming. Dit is door [requirante] ook met zoveel woorden betoogd, bijvoorbeeld bij conclusie van repliek in punt 11 en bij memorie van grieven p. 10 onder het kopje overeenkomst.62.
Zoals hierboven in onderdeel 2.1.1 uiteengezet onder het kopje ‘Behoud van identiteit’ met verwijzing naar het arrest Spijkers/Benedik kan ook van overgang van onderneming sprake zijn indien de ene ondernemer zijn onderneming staakt en de volgende ondernemer daarna dezelfde activiteiten op die plaats aanvangt. In die zaak had het bedrijf immers ruim een maand stilgelegen. In dat geval is van belang of de identiteit van het bedrijf bewaard blijft.63. Aldus is, anders dan het hof in r.o. 2.7 oordeelt, evenmin van belang of gesteld of gebleken is dat de exploitatie van het gefailleerde tuincentrum — wat daar verder ook van zij — is overgenomen door [betrokkene 1], of [gerequireerde] voorraden heeft overgenomen of in hetzelfde pand zit. Het hof miskent immers dat moet zijn voldaan aan de ‘Spijkers criteria’64.. Indien het hof dit niet heeft miskend heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
ii
Bovendien is rechtens onjuist en onbegrijpelijk dat het hof oordeelt in r.o. 2.7:
(…) [gerequireerde] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [gerequireerde] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [requirante] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [requirante] betwist niet dat de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [gerequireerde].(…)
Het enkele feit dat de kas is gesloopt er op die plek een nieuw pand is neergezet waarin [gerequireerde] zijn onderneming voert staat op zichzelf aan een overgang in de zin van artikel 7:662 ev BW in de weg. Het gaat immers om de Spijkers criteria (zie onderdeel 2.1.1, waarbij het eerste Spijkers criterium (aard van de onderneming) bovendien dominant is. Een tuincentrum waarvoor weer een tuincentrum in de plaats komt kan dus weldegelijk overgang ex artikel 7:662 ev BW meebrengen. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt, althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
iii
Rechtens onjuist en onbegrijpelijk is het oordeel van het hof in r.o. 2.7:
(…) Ook het feit dat de ouders [van gerequireerde] klanten van de Welkoop winkel helpen kan [requirante] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [requirante] overgegane onderneming).
Omdat het hof hier ten onrechte voortbouwt op een geïsoleerde overname door [betrokkene 1] na het faillissement van de derde in 2007 van (alleen) de dierbenodigdheden en niet ook het tuincentrum waarvan deze afdeling deel uitmaakte.
2.1.5
Rechtens onjuist, althans zonder nadere toelichting die ontbreekt is onbegrijpelijk althans onvoldoende gemotiveerd is het oordeel van het hof in r.o. 2.7 waarin het overweegt:
(…) Als de verkoop van dierbenodigdheden door [betrokkene 1] in de door hem gedreven winkel in hengelsportartikelen al gezien zou kunnen worden als economische eenheid in de zin van artikel 7:663 EW, dan is er geen sprake van geweest dat [gerequireerde] de exploitatie daarvan heeft voortgezet, hetgeen vereist is om aanspraak te kunnen maken op de bescherming van genoemd artikel. Niet gebleken is dat [gerequireerde] voorraden van [betrokkene 1] heeft overgenomen, integendeel deze zijn in de uitverkoop gedaan. [gerequireerde] exploiteert zijn winkel in een ander pand dan [betrokkene 1] en heeft een andere winkelinrichting. Als Welkoop-franchisenemer dient hij zijn winkel conform de Welkoop-formule in te richten. Het feit dat [betrokkene 1] op enig moment voordat [gerequireerde] zijn desbetreffende winkel startte het idee heeft opgevat zelf een Welkoop winkel te beginnen in de nieuw te bouwen loods, zoals [requirante] nog heeft aangevoerd, maakt het vorenstaande niet andere, nu aan dat idee kennelijk geen uitvoering is gegeven. [requirante] betwist niet dal de geopende Welkoop-winkel wordt geëxploiteerd door [gerequireerde]. Ook het feit dat de ouders [van gerequireerde] klanten van de Welkoop winkel helpen kan [requirante] niet baten. Gesteld noch gebleken is dat zij ook [betrokkene 1] bijstonden bij de verkoop van dierbenodigdheden (de in de visie van [requirante] overgegane onderneming).
Indien de ‘Spijkers criteria’ worden getoetst dan voldoet het staken van [betrokkene 1] en het starten van [betrokkene 1] aan alle voorwaarden voor het aannemen van een overgang, ook indien [gerequireerde] de exploitatie van de winkel in dierenbenodigdheden heeft gestaakt en [betrokkene 1] die vervolgens op die plaats heeft opgestart:
- —
de aard van de betrokken onderneming of vestiging: tuincentrum/dierenspeciaalzaak;65.
- —
het al dan niet overdragen van de materiële activa zoals gebouwen en roerende goederen: de nieuwe onderneming is gevestigd op de plaats van de oude (zij het na een sloop van het oude pand en nieuwbouw van een nieuw bedrijfspand);66.
- —
de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht: er was sprake van een klantenbestand/goodwill dat men kennelijk heeft getracht te behouden met mededelingen op websites en anderszins te behouden.67.
- —
het al dan niet overnemen van vrijwel al het personeel door de nieuwe ondernemer,68.
- —
het al dan niet overdragen van de klantenkring,69.
- —
de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen: andermaal tuincentrum/dierbenodigdheden70.
- —
de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten; die is er de facto niet geweest.71.
Bovendien blijkt dat weliswaar al die aspecten als geheel moeten worden beschouwd, maar dat het eerste Spijkers-criterium (de aard van de onderneming) dominant is geworden. In dat verband moet dus van bijzondere waarde worden geacht dat de aard van de betrokken onderneming dezelfde is gebleven, te weten tuincentrum/dierenspeciaalzaak.72. Aldus gaat het hof hetzij uit van een onjuiste rechtsopvatting in zijn oordeel in r.o. 2.7, dat het op grond van de in r.o. 2.6 vastgestelde feiten van oordeel is dat van een overgang van onderneming als bedoeld in 7:662 ev. geen sprake is, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang, althans is het oordeel onbegrijpelijk.
2.1.6
Het slagen van één of meer klachten vitiëert r.o. 2.2 waarin het hof oordeelt:
2.2
(…)De arbeidsovereenkomst tussen [requirante] en [betrokkene 1] is een aantal malen verlengd en geëindigd met ingang van 1 mei 2010 door opzegging zijdens [betrokkene 1] nadat [gerequireerde] toestemming voor zover vereist had gekregen de arbeidsovereenkomst […] te beëindigen.
omdat het hof miskent dat, als gevolg van de overgang ex artikel 7:662 ev. BW naar (de onderneming van) [gerequireerde] per 1 oktober 2009, de opzegging ‘voor zover vereist’ zonder rechtsgevolg is. Waar [betrokkene 1] geen werkgever (meer) is kan die ook niet rechtsgeldig de arbeidsovereenkomst met [requirante] beëindigen. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij heeft het geen inzicht gegeven in zijn gedachtegang op dit punt althans heeft het een onbegrijpelijk oordeel gegeven.
2.2
Het slagen van één of meer klachten vitiëert ook r.o. 2.8,2.9, 3 en het dictum (r.o. 4).
WESHALVE het de Hoge Raad behage op vorenstaande gronden, of één of meer daarvan, te vernietigen het arrest, waartegen het middel is gericht, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
De kosten dezes voor mij, deurwaarder, zijn €
Exploot | € | 76,71 |
Info KvK | € | 6,00 |
Info GBA | € | 1,63 |
Totaal | € | 84,34 |
art. 10 Btag | € | 17,71 |
Totaal | € | 102,05 |
[mijn requirante kan de BTW niet verrekenen]
Requirante is geen ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting en kan derhalve de omzetbelasting niet verrekenen.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑03‑2013
R.o. 2.2 van het aangevallen arrest.
R.o. 2.5 van het aangevallen arrest eerste volzin.
R.O. 2.3 van het aangevallen arrest.
Zie voor het debat van partijen subonderdeel 2.1.2.
Ontleend aan een artikel van mr. M.J.M.T Keulaerds, Overgang onderneming, in een syllabus van de Grotius opleiding Arbeidsrecht 2010.
HvJEG 14 april1994 C-392/92 Jur 1994 p. I-1311 NJ 1995,149 (Schmidt/Sparkasse)
HvJEG 11 maart 1997, JAR 1997/91 (Süzen).
HvJEG 12 november1992 JAR 1993/15 (Rask/ISS Kantinenservice).
HvJEG 11 maart 1997, JAR 1997/91 (Süzen).
HvJEG 19 september 1995, NJ 1996,520 (Rygaard).
HvJEG 18 maart 1986, NJ 19S7,502 (Spijkers).
HvJEG 17 december 1987, NJ 1989, 674 (Ny Molle Kro), HvJEG 10 februari 1988, NJ 1990, 423 (Daddy's Dance Hall) en HvJEG 15 juni 1988 , NJ 1990 (Bork). Zie daarna nog HvJEG 19 mei 1992, NJ 1992, 476 (Sophie Redmond Stichting)
HR 9 februari 1990, NJ 1990,393 (Boeijen/Vanduho)
HvJEG 19 mei 1992, NJ 1992, 476(Sophie Redmond Stichting).
HvJEG 7 maart 1996, JAR 1996,169(Merckx en Neuheys/Ford).
Inleidende dagvaarding, p. 2 punt 1.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 2.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5, waarbij bovendien verwezen wordt naar een schriftelijke getuigenverklaring.
Inleidende dagvaarding p. 3 punt 7.
Inleidende dagvaarding p. 3 punt 8.
Cva punt 9.
Cva punt 12.
Cva punt 14.
Cva punt 16.
Cvr. p. 3 punt 5 t/m 7.
Cvr. p. 3 punt 8
Cvr. p. 4 punt 10.
Cvr. P. 4 punt 10.
Cvr P. 4 punt 11.
Cvr p. 4, punt 12.
Cvd punt 11.
Cvd punt 12.
Cvd punt 13.
36 Cvd punt 15.
Cvd punt 17.
Cvd punt 18.
Cvd punt 19.
Dit is [betrokkene 1] h.o.d.n. [A]; zie inleidende dagvaarding, p. 2 punt 1.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 2.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5.
Inleidende dagvaarding p. 2 punt 5, waarbij bovendien verwezen wordt naar een schriftelijke getuigenverklaring.
Cvr. p. 3 punt 8
Cvr. p. 4 punt 10.
Cvr. P. 4 punt 10.
Zie MvG p. 9 voorlaatste alinea en productie 4 bij die MvG waar aldaar naar verwezen wordt
MvG p. 10 onder het kopje ‘ad overeenkomst’.
Zie andermaal onderdeel 2.1.1.
Bijvoorbeeld die in onderdeel 2.1.2 door mij zijn aangeduid met de letters c, d, e en f.
Bijvoorbeeld die in onderdeel 2.1.2 door mij zijn aangeduid met de letters h, i, j t/m m.
Zie inleidende dagvaarding punt 8 waarin daaraan al door [requirante] wordt gerefereerd.
MvG p. 10,3e alinea.
MvG p. 10,4e alinea na het kopje ‘ad economische eenheid’.
56 MvG p. 10,5e alinea.
MvG p. 10–11 sub a.
MvG p. 11,sub b.
MvG p. 11 sub c.
MvG p. 11 sub d.
MvG p. 11, sub e.
Zie voor het recht ook nader onderdeel 2.1.1.
Dit vindt feitelijke grondslag in het debat van partijen zoals in onderdeel 2.1.2 verwoord, in de inleidende dagvaarding in de punten door mij aldaar aangeduid met a t/m f, in het bijzonder punt e, bij conclusie van repliek de punten door mij aangeduid h t/m m, in het bijzonder punt 1, de memorie van grieven p. 9 grief VIII de toelichting onder het kopje ’feiten’, ihb het tweede woordblok (In dit cas… t/m Welkoop). MvG p. 10–11 vanaf het kopje Ad identiteitsbehoud.
Zie hierboven onderdeel 2.1.1
Zie hiervoor het in onderdeel 2.1.2 weergegeven debat Zie in het bijzonder ook het geciteerde debat in de klacht van dit onderdeel waarin expliciet wordt verwezen naar de passages waarin de aard van de onderneming tuincentrum/dierenbenodigdheden winkel aan de orde komt
Vgl. punt 11 van de cva waarin [gerequireerde] toegeeft dat hij is gestart met zijn onderneming (inclusief dierenbenodigdheden) waar [betrokkene 1] zijn onderneming terzake van die dierenbenodigdheden heeft gestaakt Dat is dan ook in het vervolg van de procedure geen discussie meer.
Zie onder meer MvG p. 9 onder het kopje ‘FEITEN', zie ook: p. 11 punt c en d. met betrekking tot de nieuwe handelsnaam wordt verwezen naar de oude als dezelfde winkel en het oude telefoonnummer van 't Rijperhof is — naar vaststaat — gewoon gehandhaafd, nog los van het feit dat 't Rijperhof en 't Rijpje, duidelijk verwante handelsnamen zijn.
Zie MvG p. 10–11 punt a: het is de famile [van gerequireerde] met aanhang (mw. [betrokkene 2]) en de heer [betrokkene 3] die zijn overgegaan.
Zie onder meer MvG p. 9 onder het kopje ‘FEITEN’, zie ook: p. 11 punt c en d. met betrekking tot de nieuwe handelsnaam wordt verwezen naar de oude als dezelfde winkel en het oude telefoonnummer van 't Rijperhof is — naar vaststaat — gewoon gehandhaafd, nog los van het feit dat 't Rijperhof en 't Rijpje, duidelijk verwante handelsnamen zijn
Zie onderdeel 2.1.2 in het bijzonder de citaten na de klacht.
[gerequireerde] stelt zelfs en [requirante] betwist dat dat er zelfs een overlap zou zijn geweest, des dat hij eerder open ging dan [betrokkene 1] dedierenbenodigdhedenwinkel heeft gesloten. [requirante] heeft dat echter telkens ontkend zie pln. in hoger beroep mr. Stoop p. 7 tweede woordblok: ’Er is geen sprake van dat de beide ondernemingen naast elkaar hebben bestaan (…)’
Zie onderdeel 2.1.2 na de klacht.