CvA § 68, 88, 90, 92; MvA § 55–57, 123; K-Plta II p. 17 (sub ii.), 18 (‘geen ingebrekestelling vereist’), p. 20 (‘Nanada moet voortdurend presteren en daar verslag van uitbrengen’).
HR, 07-07-2017, nr. 15/03787
ECLI:NL:HR:2017:1270, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen, Conclusie: Gedeeltelijk contrair, Conclusie: Gedeeltelijk contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2017
- Zaaknummer
15/03787
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Intellectuele-eigendomsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2017
ECLI:NL:HR:2017:1270, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 07‑07‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2015:1201, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:321, Gedeeltelijk contrair
ECLI:NL:PHR:2017:321, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1270, Gedeeltelijk contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 30‑06‑2015
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2017/3554
NJ 2017/344 met annotatie van D.W.F. Verkade
IER 2017/64 met annotatie van B.J. Lenselink
JIN 2017/144 met annotatie van E.J. Peerboom-Gerrits
JIN 2017/144 met annotatie van E.J. Peerboom-Gerrits
Beroepschrift 07‑07‑2017
- 1.
de besloten vennootschap NANADA MUSIC B.V., gevestigd te Hilversum,
- 2.
de besloten vennootschap NEW DAYGLOW B.V., gevestigd te Hilversum,
- 3.
Nada Music B.V.,
een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid gevestigd te Hilversum (‘Nada Music’),
- 4.
[eiser 4]
wonende te [woonplaats] (‘[eiser 4]’),
eisers tot cassatie,
tevens verweerders in het voorwaardelijke incidentele cassatieberoep (‘Nanada c.s.’),
advocaten: mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch
Edelhoogachtbaar college!
- I.
Aangezien door de bestreden uitspraak het recht niet op de daartoe in het middel van Nanada c.s. aangevoerde gronden is geschonden of wezenlijke vormen zijn verzuimd, concluderen [verweerder] c.s. in het principale beroep tot verwerping; met zodanige verdere beslissing ten aanzien van de kosten als de Hoge Raad juist zal achten. [verweerder] c.s. vorderen voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover, te rekenen vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
- II.
[verweerder] c.s. stellen hierbij incidenteel cassatieberoep in tegen de uitspraak van het hof, zulks echter uitsluitend onder de voorwaarde dat één of meer onderdelen van het principaal cassatiemiddel slaagt en voeren daartoe aan het volgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen doordat het hof heeft overwogen en beslist als in de uitspraak is weergegeven, zulks op de volgende, mede in hun onderlinge samenhang in aanmerking te nemen gronden:
1. [verweerder] c.s. kan op de voortdurende tekortkoming een beroep doen
Inleiding
1.0.1.
Het hof heeft in rov. 3.5 geoordeeld, samengevat, dat:
- (i)
de verplichtingen van Nanada c.s. inspanningsverplichtingen betreffen en meer in het bijzonder bestaan uit werkzaamheden ten behoeve van de promotie en exploitatie van de muziekwerken die [verweerder] c.s. bij Nanada o.s. heeft ondergebracht en de daarbij behorende administratieve werkzaamheden;
- (ii)
het hier gaat om een voortdurende inspanningsverplichting;
- (iii)
de klachtplicht ex art. 6:89 BW op de onderhavige muziekuitgave-overeenkomsten van toepassing is; ook voor de onderhavige overeenkomsten geldt dat [verweerder] c.s. in beginsel klachten over de wijze waarop Nanada c.s. haar verplichtingen uit de muziekuitgave-overeenkomsten nakomt, tijdig aan Nanada c.s. kenbaar dient te maken; dit niet alleen in verband met de mogelijkheid van Nanada c.s. om zich tegen de gestelde tekortkoming(en) te verweren maar ook om Nanada c.s. in de gelegenheid te stellen — in overleg met [verweerder] c.s. — haar werkwijze aan te passen en alsnog aan haar verplichtingen te voldoen;
- (iv)
[verweerder] c.s. vanaf 2000 wist althans behoorde te weten dat Nanada c.s. (naar de mening van [verweerder] c.s.) met deugdelijk presteerde;
- (v)
gesteld noch gebleken is dat [verweerder] c.s. na 14 december 2000 ooit heeft geklaagd over de inspanningen van Nanada c.s.;
- (vi)
Nanada c.s. door het uitblijven van klachten in haar bewijspositie en in haar mogelijkheden om met [verweerder] c.s in overleg te treden, is geschaad;
- (vii)
[verweerder] c.s. niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW, gelet op
- (a)
de lengte van de periode die is verstreken sinds december 2000, terwijl [verweerder] c.s. op dat moment reeds bekend was met de (naar zijn mening) gebrekkige prestatie door Nanada c.s.,
- (b)
de aard van de muziekuitgave-overeenkomsten,
- (c)
de omstandigheid dat door Nanada c.s. gedurende de jaren vanaf december 2000 in ieder geval steeds enige activiteiten in relatie tot de betreffende muziekwerken, heeft verricht;
- (viii)
[verweerder] c.s., omdat hij niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW, geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s.
1.0.2
Het hof heeft in rov. 3.6 vervolgens geoordeeld dat [verweerder] c.s. geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestaties van Nanada c.s. en dat daarom de buitengerechtelijke ontbinding van de muziekuitgave-overeenkomsten bij brief van 25 augustus 2010 geen effect sorteert. Volgens het hof geldt dat ook voor het subsidiaire standpunt van [verweerder] c.s., inhoudende dat de brief van 25 augustus 2010 een ingebrekestelling bevat en dat de muziekuitgave-overeenkomsten met ingang van 26 november 2010 rechtsgeldig zijn ontbonden; nu op de gestelde tekortkomingen over de periode voor 25 augustus 2010 geen beroep kan worden gedaan, sorteert de ingebrekestelling evenmin effect, aldus het hof.
Klachten
1.1.
's Hofs hierboven in § 1.0.1 (vi t/m viii) en 1.0.2 weergegeven oordelen getuigen van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof hier miskent dat (naar [verweerder] c.s. heeft gesteld1. en het hof elders in rov. 3.5 ook heeft aanvaard) het hier gaat om een voortdurende tekortkoming door Nanada c.s. in de nakoming van haar voortdurende inspanningsverplichtingen: derhalve een tekortkoming die ook voortduurde tot (in ieder geval) het moment waarop [verweerder 1] bij brief van 25 augustus 2010 primair de overeenkomst ontbond en subsidiair Nanada c.s. in gebreke stelde. Voor zover deze voortdurende tekortkoming heeft plaatsgevonden binnen de in artikel 6:89 BW bedoelde termijn voorafgaand aan 25 augustus 2010, kan [verweerder] c.s. daarop wel degelijk een beroep doen.
1.2.
En/althans zijn 's hofs hierboven in § 1.0.1 (vi t/m viii) en 1.0.2 weergegeven oordelen rechtens onjuist, omdat daarin de onaanvaardbare consequentie besloten ligt dat de schuldeiser die niet protesteert binnen bekwame tijd na ontdekking van een voortdurende tekortkoming in de nakoming van een voortdurende inspanningsverplichting, zich ook daarna niet meer zou kunnen beroepen op die tekortkoming, ook niet, voor zover deze tekortkoming blijft voortduren. Ook in zoverre miskent het hof derhalve dat het hier niet gaat om een eenmalige maar om een voortdurende tekortkoming in de nakoming van een voortdurende inspanningsverplichting.
2. Herstelmogelijkheid onverenigbaar met bevoegdheid rauwelijks ontbinden
Inleiding
2.0.
Het hof heeft in rov. 3.5 geoordeeld dat de klachtplicht ex artikel 6:89 BW op de muziekuitgave-overeenkomsten van toepassing is. Daartoe heeft het hof in rov. 3.5, tweede alinea, (mede) overwogen dat [verweerder] c.s. (kort gezegd) ‘tijdig dient te klagen’ om ‘Nanada c.s. in de gelegenheid te stellen — in overleg met [verweerder] c.s. — haar werkwijze aan te passen en alsnog aan haar verplichtingen te voldoen’. In rov. 3.5, derde alinea, heeft het hof vervolgens overwogen dat niet kan worden geoordeeld dat (kort gezegd) de klachtplicht niet van toepassing is ‘waardoor tekortkomingen uit het verleden niet kunnen worden goedgemaarkt’. In rov. 3.5, dertiende alinea (op p. 9), heeft het hof ten slotte overwogen dat Nanada c.s. door het uitblijven van klachten is geschaad in haar mogelijkheden‘om met [verweerder 1] in overleg te treden’
Klacht
2.1.
's Hofs hier bestreden oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof hiermee miskent dat, zoals [verweerder] c.s. heeft aangevoerd,2. indien een partij tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, deze weliswaar in de toekomst alsnog kan worden nagekomen, maar daarmee de tekortkoming in het verleden niet ongedaan wordt gemaakt. Wat deze tekortkoming betreft is nakoming dan ook niet meer mogelijk.3. De wederpartij van de partij die tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, is dus in beginsel4. bevoegd om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk ‘rauwelijks’ te ontbinden omdat in zo'n geval verzuim (of een ingebrekestelling die het verzuim doet intreden) voor het ontstaan van die bevoegdheid niet vereist is. Met deze bevoegdheid is onverenigbaar dat de schuldeiser (i.c. [verweerder] c.s.) de schuldenaar (i.c. Nanada c.s.) in de gelegenheid zou moeten stellen ‘zijn werkwijze aan te passen en alsnog aan haar verplichtingen te voldoen’, ‘tekortkomingen uit het verleden goed te maken’, of ‘met de schuldeiser in overleg te treden’. In de hier bedoelde gevallen, waarin nakoming blijvend onmogelijk is, is het immers onmogelijk voor de schuldenaar om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of om tekortkomingen uit het verleden te herstellen, zodat de schuldenaar evenmin wordt aangetast in zijn (immers niet-bestaande) mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken.
3. Miskenning administratieplicht Nanada c.s.
Inleiding
3.0
Het hof heeft in rov. 3.5 geoordeeld dat de klachtplicht ex artikel 6.89 BW op de muziekuitgave-overeenkomsten van toepassing is. Daartoe heeft het hof in rov. 3.5, tweede alinea, overwogen dat [verweerder] c.s. (kort gezegd) ‘tijdig dient te klagen’‘in verband met de mogelijkheid van Nanada c.s. om zich tegen de gestelde tekortkoming(en) te verweren’. In rov. 3.5, dertiende alinea (op p. 9) heeft het hof ten slotte overwogen dat Nanada c.s. door het uitblijven van klachten in haar bewijspositie is geschaad.
Klacht
3.1.
's Hofs hier bestreden oordeel is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van de stellingen van [verweerder] c.s.5. dat het voeren van zorgvuldige administratie tot de kernverplichtingen van de muziekuitgever onder de muziekuitgave-overeenkomsten behoort. De muziekuitgever moet immers te allen tijde kunnen bewijzen dat hij rechten heeft verkregen. Dit impliceert dat de muziekuitgever een zorgvuldige administratie voert, die is gericht op het ook nog vele jaren later kunnen bewijzen van rechten, licenties, exploitaties en de bijbehorende prestaties, zoals overzichten van promotie-inspanningen. Daarom heeft [verweerder] c.s. erop mogen vertrouwen dat Nanada c.s. deze kernverplichting naar behoren zou nakomen, ook zonder dat [verweerder] c.s. daar zelf actief toezicht op zou houden. Voor zover Nanada c.s. al in haar bewijspositie is geschaad, valt dit daarom niet [verweerder] c.s. maar Nanada c.s. zelf aan te rekenen en heeft Nanada c.s. dus geen nadeel geleden als gevolg van het tijdstip waarop [verweerder] c.s. heeft geklaagd.
4. Miskenning o.a. onderlinge verhoudingen en deskundigheid partijen
Klachten
4.1.
's Hofs oordeel in rov. 3.5 en 3.6 dat [verweerder] c.s. niet binnen bekwame tijd zou hebben geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW en om die reden geen beroep zou toekomen op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s., getuigt van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof heeft miskend dat voor het antwoord op de vraag of tijdig is geprotesteerd, acht moet worden geslagen op alle relevante omstandigheden, waaronder ook
- (i)
de deskundigheid van partijen,
- (ii)
de onderlinge verhoudingen van partijen,
- (iii)
de aanwezige juridische kennis en
- (iv)
de in de branche levende opvattingen.
4.1.1.
Omtrent de hierboven genoemde omstandigheden (i), (ii) en (iii) heeft [verweerder] c.s. aangevoerd (samengevat) dat hij als muziekauteur in een zwakkere positie verkeert ten opzichte van Nanada c.s. als exploitant/muziekuitgever.6. De betreffende overeenkomsten tussen [verweerder] (c.s.) en Nanada c.s. zijn gesloten vanaf 1967.7. [verweerder] c.s. was in die tijd afhankelijk [eiser 4], die als programmadirecteur van Radio Veronica bepaalde welke muziek op de radio ten gehore werd gebracht. In die tijd hing het succes van een muziekwerk namelijk af van radiopromotie.8. Vanaf 1967 liet [eiser 4] zich de (huidige én toekomstige)9. muziekuitgaverechten op de muziekwerken van [verweerder] c.s. overdragen, waarna [eiser 4] (die als gevolg van de overdracht daarbij een belang had; hetgeen inmiddels in de Mediawet verboden is)10. die werken uitzond op Radio Veronica.11. [verweerder 1], [verweerder 2], [verweerder 3] en [verweerder 4], die toen zelfs nog (deels) minderjarig waren ([verweerder 1] was toen 19 jaar oud), stonden destijds aan het begin van hun muzikale carrière.12. Zij hadden, net als andere artiesten in die tijd, geen idee van de zakelijke, financiële en juridische betekenis van de bewuste muziekuitgavecontracten.13. Artiesten dachten bijvoorbeeld, omdat hen dat werd wijsgemaakt, dat zij een muziekuitgever nodig om aanspraak te kunnen maken op Buma/Stemra-gelden.14. Juridische begeleiding ontbrak — daarvoor had [verweerder] c.s. ook niet de middelen — en ook door Nanada c.s. is [verweerder] c.s. nooit gewezen op het belang van het inwinnen van juridisch advies.15. De wetgever heeft in de voorgestelde (en recent in werking getreden)16.Wet Auteurscontractenrecht erkend dat deze inherent zwakke positie van de (muziek)auteur bescherming verdient.17.
4.1.2.
Ten aanzien van de hierboven genoemde omstandigheid (iv) heeft [verweerder] c.s. aangevoerd dat in de branche lange tijd de opvatting heeft geleefd dat klagen over nakoming van de exploitatieverplichting van de muziekuitgever geen enkele zin had, omdat (i) voor auteurs en artiesten niet duidelijk was dát de exploitant hiertoe verplicht was (zoals het hof in rov. 3.5 heeft overwogen, waren de verplichtingen van Nanada c.s. niet of niet nauwkeurig beschreven) en omdat (ii) auteurs en artiesten meenden dat zij hun (auteurs- en naburige) rechten hoe dan ook niet zouden terugkrijgen.18. Hierin is in 2008 verandering gekomen met de uitspraken in de [geïntimeerde]-zaken.19.
4.2.
Indien het hof al niet is uitgegaan van de hiervoor als onjuist bestreden rechtsopvatting, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof het in onderdelen 4.1.1 en 4.1.2 samengevatte betoog20. van [verweerder] c.s. niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken.
5. Miskenning eigen, zelfstandige inspanningsverplichting Nanada c.s.
Inleiding
5.0
Het hof heeft in rov. 3.5 onderzocht of (zoals [verweerder] c.s. heeft gesteld)21. de klachtplicht van artikel 6:89 BW toepassing mist omdat Nanada c.s. niet of vrijwel niet heeft gepresteerd. Het hof heeft hierover geoordeeld dat artikel 6:89 BW wel van toepassing is, omdat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 2010, en ook in de periode van 25 augustus 2005 tot 25 augustus 2010 steeds, al dan niet in samenwerking met Red Bullet, activiteiten ten aanzien van de promotie en exploitatie van de bij haar ondergebrachte muziekwerken heeft verricht. Aan dat oordeel heeft het hof de volgende motivering ten grondslag gelegd:
- (I)
‘In dat verband is van belang dat Nanada c.s. van aanvang af (sinds 1968) nauw heeft samengewerkt met het (via [eiser 4]) aan haar gelieerde platenlabel Red Bullet, hetgeen [verweerder] c.s. bekend was. Op zichzelf genomen was Nanada c.s. gerechtigd om werkzaamheden die Krachtens de muziekuitgave-overeenkomsten tot haar taak behoren aan Red Bullet uit te besteden. De werkzaamheden van Red Bullet in het kader van de promotie en exploitatie van een ‘Best of’ CD in 2008 en de her-release van albums van Golden Earring op vinyl in 2009 en 2010, die mede muziekwerken bevatten waarvan de muziekuitgaverechten bij Nanada c.s. berusten, kunnen om die reden tevens aan Nanada c.s. worden toegeschreven. Dat niet is gebleken van een schriftelijke overeenkomst tussen Nanada c.s. en Red Bullet waarin bijvoorbeeld de taakverdeling is geregeld, doet aan het vorenstaande, anders dan [verweerder] c.s. heeft betoogd, niet af. Nanada c.s. hebben voldoende toegelicht dat voor promotie- en exploitatieactiviteiten van muziekwerken door de muziekuitgever moet worden samengewerkt met de platenmaatschappij die de masterrechten beheert en dat dit onder meer in het kader van de ‘Best of’ CD en de her-release van albums op vinyl tussen Nanada c.s. en Red Bullet is gebeurd.’
- (ii)
‘In juli 2009 heeft de Amerikaanse band The Ettes een cover gemaakt van het muziekwerk ‘Seasons’, waarvan de uitgaverechten bij Nanada c.s. berusten. Ook indien juist is dat, zoals [verweerder] c.s. heeft betoogd, The Ettes zelf het initiatief heeft genomen, geldt dat Nanada c.s. heeft meegewerkt aan de totstandkoming van deze cover en de daartoe noodzakelijke werkzaamheden heeft verricht. Datzelfde geldt voor de synchdeals voor het gebruik van de titels Yellow and Blue (in 2004) en Back Home (in 2005 en 2010) in commercials. Ook indien zou komen vast te staan dat, zoals [verweerder] c.s. heeft betoogd en Nanada c.s. heeft weersproken, deze transacties uitsluitend op initiatief van derden zijn gerealiseerd, heeft Nanada c.s. meegewerkt aan de totstandkoming van deze deals en is niet gebleken dat Nanada c.s. niet heeft voldaan aan hetgeen in dat kader van haar mocht worden verwacht.’
- (iii)
‘Vaststaat voorts dat de muziekwerken van [verweerder] c.s., waarvan de uitgavenrechten bij Nanada c.s. behoren, sinds 2005 respectievelijk 2008 beschikbaar zijn via ¡Tunes en Spotify. [verweerder] c.s. heeft betoogd dat dit (mede) via anderen als Red Bullet of Buma/Stemra tot stand is gebracht, maar dit neemt niet weg dat deze exploitatie van muziekwerken, waarvan Nanada c.s. de uitgaverechten heeft, is gerealiseerd.’
- (iv)
‘In de jaren 2007 tot 2010 is door Nanada c.s. jaarlijks een zogenaamde kick back vergoeding aan [verweerder] c.s. uitgekeerd. Dat deze vergoeding een relatief gering bedrag betreft, zoals [verweerder 1] heeft betoogd, neemt niet weg dat door Nanada c.s. in die jaren inkomsten aan [verweerder] c.s. zijn uitbetaald.’
Klachten
5.1.
's Hofs oordeel dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 2010 steeds activiteiten ten aanzien van de promotie en exploitatie van de bij haar ondergebrachte muziekwerken heeft verricht, is rechtens onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd. Het hof miskent hier namelijk dat het moest onderzoeken of, in de genoemde periode, Nanada c.s. (zélf) zich heeft ingespannen ten behoeve van de promotie en exploitatie van de muziekwerken die [verweerder] c.s. bij Nanada c.s. heeft ondergebracht. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat de hierboven geciteerde overwegingen van het hof telkens zien op inspanningen door anderen dan Nanada c.s. Daartoe strekt het volgende.
Ad i. Werkzaamheden Red Bullet
5.1.1.
's Hofs oordeel dat de werkzaamheden van platenmaatschappij Red Bullet ook aan Nanada c.s. kunnen worden toegeschreven, is rechtens onjuist en/of onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat het hof miskent dat (zoals [verweerder] c.s. heeft betoogd)22. platenmaatschappij Red Bullet en muziekuitgeverij Nanada c.s. eigen, zelfstandige taken, verantwoordelijkheden, contracten, rechten en plichten hebben. Platenmaatschappij Red Bullet heeft het uitsluitend (naburig) recht en de taak om (specifieke)23.opnamen van een uitvoering van een werk te exploiteren (‘platen uitbrengen’) en daartegenover staan inkomsten. Muziekuitgeverij Nanada c.s. heeft op haar beurt het uitsluitend (auteurs)recht om het muziekwerk zelf uit te geven en de voortdurende verplichting zich in te spannen voor de promotie en exploitatie van dat werk, en ook dáártegenover staan inkomsten. Dergelijke inspanningen heeft Nanada c.s. echter niet verricht. De door het hof genoemde werkzaamheden die Red Bullet heeft verricht in het kader van de promotie en exploitatie van een ‘Best of’ CD in 2008 en de her-release van albums van Golden Earring op vinyl in 2009 en 2010, betreffen alle haar eigen activiteiten als platenmaatschappij.24. 's Hofs oordeel dat de werkzaamheden van platenmaatschappij Red Bullet ook aan Nanada c.s. kunnen worden toegeschreven, impliceert in wezen dat muziekuitgeverij Nanada c.s. zelf niets meer zou hoeven te doen om te voldoen aan haar eigen inspanningsverplichtingen, terwijl Nanada c.s. in haar hoedanigheid als muziekuitgever wél Buma/Stemra-gelden ontvangt.25. 's Hofs oordeel impliceert daarnaast dat niet twee ondernemingen (platenmaatschappij en muziekuitgeverij) maar nog slechts één onderneming (de platenmaatschappij) investeert in de carrière van de artiest/auteur, terwijl [verweerder] c.s. mocht verwachten dat (ook) Nanada c.s. als muziekuitgever haar voortdurende inspanningsverplichtingen zou nakomen.26.
5.1.2.
's Hofs hier bestreden oordeel, evenals zijn overweging in rov. 2.3 dat Red Bullet over de masterrechten op de betreffende 134 muziekwerken zou beschikken, is bovendien onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van de gemotiveerde betwisting hiervan door [verweerder] c.s. In dit verband heeft [verweerder] c.s. gesteld dat zij hun eerste platencontract hebben gesloten met platenmaatschappij Polydor; en ook nadien zijn vele releases gerealiseerd door andere platenmaatschappijen dan Red Bullet.27. Daarnaast heeft [verweerder] c.s. gemotiveerd gesteld dat het overgrote deel van de masterbanden en releases van Red Bullet betrekking heeft op in een opname vastgelegde uitvoeringen van muziekwerken waarvoor Nanada géén muziekuitgaverechten heeft; in feite betreffen de releases van Red Bullet slechts een paar muziekwerken die zijn uitgegeven door Nanada c.s.28. Uit productie 37 van Nanada c.s. (vgl. hof, rov. 2.3) valt overigens ook niet af te leiden dat Red Bullet wél zou beschikken over de masterrechten op de betreffende 134 muziekwerken; op dat overzicht worden de betreffende platenmaatschappijen immers niet genoemd.
Ad ii. Cover The Ettes; synchdeals Yellow Blue en Back Home
5.1.3.
Het hof heeft ten aanzien van de cover van het muziekwerk ‘Seasons’ door The Ettes en de synchdeals met betrekking tot de titels ‘Yellow and Blue’ (in 2004) en ‘Back Home’ (in 2005 en 2010) geoordeeld dat Nanada c.s. heeft ‘meegewerkt’ aan de totstandkoming daarvan en ‘de daartoe noodzakelijke werkzaamheden heeft verricht’. Indien het hof heeft miskend dat het moest onderzoeken of Nanada c.s. (zélf) zich heeft ingespannen ten behoeve van de promotie en exploitatie van de muziekwerken, is het uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting. Indien het hof dit niet heeft miskend, is zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat, naar in cassatie (veronderstellenderwijs) vaststaat, niet Nanada c.s. maar The Ettes het initiatief heeft genomen tot de cover en ook de transacties met betrekking tot ‘Yellow and Blue’ (in 2004) en ‘Back Home’ uitsluitend op initiatief van derden zijn gerealiseerd.29. 's Hofs overweging dat ‘niet is gebleken dat Nanada c.s. niet heeft voldaan aan hetgeen in dat kader van haar mocht worden verwacht’ is daarom eveneens ontoereikend. Het enkele ‘passief’ verlenen van medewerking aan de initiatieven van anderen (het ‘opnemen van de telefoon’) is immers het minste dat Nanada c.s. kan doen, maar hiermee voldoet zij niet aan haar inspanningsverplichtingen.30. Deze verplichtingen veronderstellen immers dat Nanada c.s. zich (ook) actief inspant ter promotie en exploitatie van de betreffende muziekwerken, bijvoorbeeld door op zoek te gaan naar partijen die de muziekwerken willen gebruiken.31.
Ad iii. Muziekwerken beschikbaar via iTunes en Spotify
5.1.4.
Het hof heeft aan zijn in onderdeel 5.1 bestreden oordeel ten grondslag gelegd dat de betreffende muziekwerken sinds 2005 respectievelijk 2008 beschikbaar zijn via iTunes en Spotify. Daarbij heeft het hof overwogen dat [verweerder] c.s. heeft betoogd dat dit (mede) via anderen als Red Bullet en/of Buma/Stemra tot stand is gebracht (welk betoog het hof in het middel laat, zodat dit in cassatie veronderstellenderwijs vaststaat), maar volgens het hof neemt dit niet weg dat deze exploitatie van muziekwerken ‘is gerealiseerd’. (Ook) uit deze overweging blijkt dat het hof miskent dat deze exploitatie niet gerealiseerd is door Nanada c.s., zodat het hof is uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting en/of zijn oordeel onvoldoende (begrijpelijk) heeft gemotiveerd.
Ad iv. Door Nanada c.s. uitgekeerde kickbackvergoedingen
5.1.5.
Het hof heeft aan zijn in onderdeel 5.1 bestreden oordeel ten grondslag gelegd dat door Nanada c.s. jaarlijks een zogenaamde kickbackvergoeding aan [verweerder] c.s. uitgekeerd. Deze overweging is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd, omdat uit het uitkeren van een kickbackvergoeding niet volgt dat Nanada c.s. zich heeft ingespannen voor de promotie en exploitatie van de betreffende muziekwerken.32.
6. Muziekuitgaverechten Nanada c.s. op 134 muziekwerken betwist
Klacht
6.1.
Het hof heeft in rov. 2.3 overwogen dat Nanada c.s. in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgaverechten heeft verkregen op (en nu beschikt over) de 134 muziekwerken die nader zijn omschreven in productie 37 van Nanada c.s. Dit oordeel is onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd in het licht van de stelling van [verweerder] c.s. dat het maar zeer de vraag is of [eiser 4] (Nanada) rechten heeft verkregen op de werken met betrekking tot welke zij geen contracten heeft overgelegd.33. Voor de werken waarvoor Nanada c.s. geen contract heeft getoond, moet ervan uit worden gegaan dat [verweerder] c.s. de rechten ook niet heeft overgedragen.34.
7. Slotklacht
7.1.
Gegrondbevinding van enig onderdeel van dit incidenteel cassatiemiddel brengt met zich dat 's hofs voortbouwende oordelen in rov. 3.10 en zijn beslissing evenmin in stand kunnen blijven.
Conclusie
[verweerder] c.s. vorderen op grond van dit middel de vernietiging van de uitspraak, met zodanige verdere beslissing, mede ten aanzien van de kosten, als de Hoge Raad juist zal achten. [verweerder] c.s. vorderen voorts dat de toe te wijzen proceskostenvergoeding wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover […] vanaf veertien dagen na de datum van het arrest van de Hoge Raad.
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑07‑2017
CvA § 88–93; MvA § 54–60; K-Plta II p. 18 (‘geen ingebrekestelling vereist’), p. 20 (‘Overigens staat deze klacht-plicht haaks op de mogelijkheid om zonder ingebrekestelling een overeenkomst te ontbinden wegens blijvende onmogelijkheid tot nakoming.’)
HR 11 januari 2002, NJ 2003, 255 (eiseres]/[verweerder.); HR 20 januari 2006, NJ 2006, 80 ([naam 1]/[A] v.o.f.) en HR 22 juni 2007, NJ 2007, 343 ([eiseres]/Tycho).
Behoudens in het geval dat de tekortkoming deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt, welk geval zich volgens [verweerder] c.s. in deze zaak niet voordoet.
CvA § 8, 105; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, § 19, 24; MvA § 118, 121, 126, 133; K-Plta II p. 20 (tweede alinea).
CvA § 14, 20–21, 38, 67, 118–119; K-Plta I § 3–4, 6; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, § 41; MvA § 5, 62–65, 67, 83–86, 93; K-Plta II p. 3 (laatste alinea), p. 6–7 (‘Voortdurende inspanningsverplichtingen’).
CvA § 20, 67; MvG § 23 e.v., MvA § 37 e.v.; K-prod. 7 (overeenkomst tussen [eiser 4] en [verweerder 1] d.d. 1 juni 1967). De zgn. ‘titeloverdrachten’ die als N-prod. 4 in het geding zijn gebracht, zijn van gesloten tussen 1971 en 1991.
CvA § 21; 118–119; K-Plta I § 3–4, 6; MvA §62 (citaten uit prod. B-5)-63, 93; K-Plta II p. 3, p. 6–7 (‘Voortdurende inspanningsverplichtingen’).
MvA § 100, K-prod. 7, ‘De overeenkomst wordt beschouwd te zijn ingegaan op 1 juni 1967 en geldt zowel voor [het] materiaal dat vóór en na die datum geschreven is’. Verdedigbaar is dat een dergelijke rechtenoverdracht te onbepaald is (art. 3:84 lid 2 BW; Parl. Gesch. boek 3, p. 402) dan wel nietig wegens strijd met de goede zeden (3:40 BW); HR 13 februari 1936, NJ 1936, 443 m.nt. EMM (Buma/[naam 2]).
CvA § 119; vgl. artikel 2:141Mediawet 2008.
CvA § 21; K-Plta I § 3–4; MvA § 63.
CvA § 20, 67; MvA § 62.
CvA § 38, 67; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, § 41; CnE d.d. 3 april 2013 § 7; MvA § 62, 83–84, 93; K-Plta II p. 3 (laatste alinea).
MvA § 62 (citaat uit prod. B-5, eerste alinea).
CvA § 67, MvA § 83, 93.
Stb. 2015, 257, Wet van 30 juni 2015 tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht (Wet auteurscontractenrecht); in werking getreden op 1 juli 2015; Stb. 2015, 258.
CvA § 38; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012 § 59; MvA § 64, 85; K-Plta II p. 7 (bovenste alinea).
Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, § 55, 57; MvA § 62–64, 67, 119; K-Plta II p. 7 (‘Overdracht is definitief’), 20 (tweede alinea).
CvA § 44, 68; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012 § 55; MvA § 62; K-Plta II p. 4, (tweede alinea), 7 (‘Voortdurende inspanningen’). De [geïntimeerde]-zaken betreffen Rb. Amsterdam 6 februari 2008, zaaknummer/rolnummer 358492 / HA ZA 06-4034 (Intersong Basart c.s./[geïntimeerde]) en Hof Amsterdam 23 december 2008, zaaknummer 200.004.493 (Intersong Basart c.s./[geïntimeerde]), AMI 2009-2, p. 61–64 m.nt. Hugenholtz.
Voor de vindplaatsen, zie voetnoten 6 t/m 19.
O.a. MvA § 30 (slot), 117–125; K-Plta II p. 18 (‘Geen klachtplicht’).
CvA § 18, 31–32, 39, 46, 74, 78–79, 89, 136, 141, 144, 148-49; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012 § 13, 15, 57 Plta I p. 2 (2e en 3e alinea), p. 7, § 15–22, 50; MvA § 1, 4–5, 7, 9, 51, 62, 69, 75–79, 93–94, 126, 128; K-Plta II p. 9 (bovenste alinea), p. 12 (‘Verschil Nanada — Red Bullet’).
Zie onderdeel 5.1.2 hierna.
Zie ook CvA § 136.
CvA § 24–26, 38–39, 52, 79; Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012 § 21, 26, 38, 41, 52, 55, 61, K-Plta I p. 2 (2e en 3e alinea; ‘Nanada leunt slechts achterover en houdt haar hand op’), MvA § 49, 51, 62, 66, 69, 94, 117–118, 126.
CvA § 39, 78, 149; K-Plta I p. 2 (3e alinea), § 17; MvA § 115; K-Plta II, p. 9 (6e regel van onderen e.v.).
CvA § 12, met verwijzing naar K-prod. 5 & 6 (platencontract Polydor m.b.t. ‘That Day’ en ‘The Words I Need’); Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, § 13, 15 (‘immers, hun platen werden destijds uitgebracht door een andere platenmaatschappij (Polydor)’); CnE d.d. 3 april 2013, § 33, 51, 56, 68, met verwijzing naar K-prod. 50 (Schermprint van de website Discogs.com, waaruit blijkt dat vele releases zijn gerealiseerd door andere platenmaatschappijen dan Red Bullet, zoals Polydor, Sony, Universal, CNR Music, EMI, MCA Records); MvA § 42.
CnE d.d. 3 april 2013, § 18, 33, 49, met verwijzing naar K-prod. 56 (p. 4: ‘54. Uit Productie 54. Blijkt dat het steeds Polydor is geweest die de platen van Golden Earring daadwerkelijk heeft uitgebracht in de van geperst en verkocht’), § 51 (‘(…) en ook — zij het in veel geringere mate dan Nanada wil doen geloven — Red Bullet. Red Bullet bracht immers met name masterbanden Radar Love en andere populaire muziekwerken uit, die geen onderdeel zijn van deze procedure’), § 69–70 met verwijzing naar K-prod. 51–52; MvA § 41 (‘Onjuist is de stelling van Nanada onder 24 MvG dat Red Bullet de partij is geweest die alle onder 24. MvG genoemde albums heeft uitgebracht’), § 42 (m.b.t. albums uitgebracht in een periode waarin geen uitgavecontracten waren gesloten). Vgl. ook CvA § 141, 144, 145 (sub 2–5, 18, 20, 22–26), 147.
Zie ook CvA § 133–135.
K-Plta I § 14, MvA § 9, 19, 51.
CnE d.d. 3 april 2013, § 23; K-Plta I § 14, 43; MvA § 9–10, 19, 51, 68, 91–92, 109, 115.
CvA § 16; MvA § 119–120; K-Plta II p. 16 (‘Kernverplichting’).
MvA § 101 jo. CvA § 71 en de ontbindingsbrief (N-prod. 5); K-Plta II p. 21–22 (‘Productie 105 Contracten’).
K-Plta II p. 21–22 (‘Productie 105 Contracten’).
Uitspraak 07‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Intellectuele eigendom. Auteurscontractenrecht. Popgroep (Golden Earring) heeft in de jaren 1971-1991 overeenkomsten gesloten m.b.t. muziekuitgaverechten. Buitengerechtelijke ontbinding wegens tekortschieten door uitgever in exploitatieverplichting; klachtplicht (art. 6:89 BW) van toepassing bij voortdurend tekortschieten? Opzegging; is sprake van duurovereenkomsten voor bepaalde of onbepaalde tijd? Is zwaarwegende grond vereist? Aard overeenkomst; nieuw auteurscontractenrecht.
Partij(en)
7 juli 2017
Eerste Kamer
15/03787
LZ/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. NANADA MUSIC B.V.,gevestigd te Hilversum,
2. NEW DAYGLOW B.V.,gevestigd te Hilversum,
3. NADA MUSIC B.V.,gevestigd te Hilversum,
4. [eiser 4] ,wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie, verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,wonende te [woonplaats] , België,
2. [verweerder 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerder 3] ,wonende te [woonplaats] , Curaçao,
4. [verweerder 4] ,wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie, eisers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. A.M. van Aerde.
Eisers 1-3 zullen hierna ook worden aangeduid als Nanada c.s. en eiser 4 als [eiser 4] , en verweerders als [verweerders]
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/496699/HA ZA 11-2296 van de rechtbank Amsterdam van 26 oktober 2011, 9 mei 2012 en 4 september 2013;
b. het arrest in de zaak 200.148.383/01 van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben Nanada c.s. en [eiser 4] beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot niet ontvankelijkheid van [eiser 4] en in het principaal cassatieberoep verder tot verwerping.
De advocaten van Nanada c.s. en [verweerders] hebben bij brieven van 4 mei 2017 respectievelijk 5 mei 2017 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [verweerders] vormen gezamenlijk de Nederlandse popgroep Golden Earring en zijn afzonderlijk, dan wel gezamenlijk met derden, componist, tekstdichter en/of auteur van diverse muziekwerken van Golden Earring.
(ii) Nanada Music B.V. (hierna: Nanada), New Dayglow B.V. (hierna: Dayglow) en Nada Music B.V. (hierna: Nada Music) vormen gezamenlijk een muziekuitgeverij en zijn opgericht door [eiser 4] . Red Bullet B.V., eveneens opgericht door [eiser 4] , is een platenmaatschappij en houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van masterrechten op geluidsopnamen. Nanada c.s. en Red Bullet zijn gevestigd op hetzelfde adres en werken met elkaar samen.
(iii) Nanada c.s. hebben in de periode van 1971-1991 krachtens overeenkomst de muziekuitgaverechten verkregen op een aantal muziekwerken van [verweerders] (hierna: de overeenkomsten). Red Bullet beschikt over de masterrechten op deze muziekwerken.
(iv) In de periode tussen 2004 en 2011 hebben Nanada c.s. en Red Bullet diverse promotie- en exploitatie-activiteiten verricht, weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.6-1.12).
(v) [verweerders] en Nanada c.s. zijn aangesloten bij de collectieve beheersorganisatie Buma/Stemra.
(vi) Buma/Stemra is samen met de branche- en beroepsverenigingen Professionele Auteurs Lichte Muziek (PALM) en Nederlandse Lichte Muziek Uitgevers Vereniging (NMUV) een Regeling buitengerechtelijke ontbinding overeengekomen, waarin is bepaald hoe door Buma/Stemra, muziekuitgevers en auteurs wordt gehandeld wanneer de geldigheid van een buitengerechtelijke ontbinding van muziekuitgavecontracten wordt betwist.
(vii) Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de advocaat van [verweerders] aan [eiser 4] en Nanada bericht primair alle tussen partijen bestaande overeenkomsten te ontbinden en subsidiair Nanada en [eiser 4] in gebreke te stellen en heeft hij, mede gelet op de regeling van Buma/Stemra, Nanada en [eiser 4] uitgenodigd om binnen drie maanden in overleg te treden teneinde overeenstemming te bereiken over nakoming van de verplichtingen of schadevergoeding, bij gebreke waarvan de muziekuitgave-overeenkomsten per 26 november 2010 zouden worden ontbonden.
(viii) Bij conclusie van antwoord in de onderhavige procedure van 28 augustus 2011 hebben [verweerders] verklaard, voor zover vereist, alle overeenkomsten met Nanada c.s. wegens gewijzigde omstandigheden, met name bestaande in het ontbreken van ieder vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met Nanada c.s., met onmiddellijke ingang te beëindigen.
3.2.1
In dit geding vorderen Nanada c.s. (na eiswijziging), voor zover in cassatie van belang, voor recht te verklaren dat de door [verweerders] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de met Nanada gesloten overeenkomsten en de door [verweerders] meer subsidiair ingeroepen beëindiging, althans opzegging van deze overeenkomsten wegens gewijzigde omstandigheden, rechtsgevolg missen dan wel nietig zijn, alsmede voor recht te verklaren dat Nanada c.s. onverminderd beschikken over de door [verweerders] overgedragen muziekuitgaverechten ter zake van de muziekwerken.
3.2.2
De rechtbank heeft [eiser 4] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen en de vorderingen van Nanada c.s. afgewezen. Daartoe heeft zij, kort samengevat, overwogen dat de rechtsvordering tot ontbinding op grond van tekortkomingen die zich hebben voorgedaan voor 25 augustus 2005 is verjaard; dat, nu het verwijt inhoudt dat Nanada c.s. de op hen rustende verbintenissen niet of nauwelijks zijn nagekomen, de bevoegdheid van [verweerders] om zich te beroepen op een tekortkoming niet is komen te vervallen op de grond dat zij niet (tijdig) hebben geklaagd; en dat, aangezien Nanada c.s. niet aan hun verplichtingen hebben voldaan, [verweerders] gerechtigd waren de overeenkomsten te ontbinden.
3.2.3
Het hof heeft [eiser 4] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. Tussen Nanada c.s. en [verweerders] heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en voor recht verklaard dat de door [verweerders] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding rechtsgevolg mist, alsmede dat Nanada c.s. in de periode van 25 augustus 2010 tot en met 28 augustus 2011 beschikten over de door [verweerders] aan Nanada c.s. overgedragen muziekuitgaverechten.Met betrekking tot het eerstgenoemde oordeel overwoog het hof dat op Nanada c.s. ingevolge de overeenkomsten voortdurende inspanningsverplichtingen rustten, bestaande uit de promotie en exploitatie van muziekwerken die [verweerders] bij Nanada c.s. hebben ondergebracht, en daarbij behorende administratieve werkzaamheden. Op deze overeenkomst is de klachtplicht van art. 6:89 BW van toepassing, zodat van [verweerders] mag worden verwacht dat zij klachten over de wijze waarop Nanada c.s. uitvoering geven aan de nakoming van de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen tijdig kenbaar maken aan Nanada c.s., zodat deze zich tegen de gestelde tekortkomingen kunnen verweren en in de gelegenheid worden gesteld om hun werkwijze aan te passen, om alsnog aan de verplichtingen te voldoen. (Rov. 3.5) Het hof overwoog daarop:
“(…) Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 2010, en ook in de periode van 25 augustus 2005 tot 25 augustus 2010 steeds, al dan niet in samenwerking met Red Bullet, activiteiten ten aanzien van de promotie en exploitatie van de bij haar ondergebrachte muziekwerken heeft verricht. Het standpunt van [verweerders] dat de klachtplicht van art. 6:89 BW toepassing mist omdat Nanada c.s. niet of vrijwel niet heeft gepresteerd, moet om die reden worden verworpen. Nanada c.s. had indien [verweerders] tijdig had geklaagd - in overleg met [verweerders] - de wijze waarop door haar uitvoering werd gegeven aan de muziekuitgave-overeenkomsten kunnen aanpassen. Dit geldt temeer nu de aard en omvang van de verplichtingen van Nanada c.s. in de muziekuitgave-overeenkomsten niet of nauwelijks zijn omschreven.
In de stellingen van [verweerders] inhoudende dat Nanada c.s. in de periode vanaf 2000 niet aan haar (inspannings)verplichtingen uit hoofde van de muziekuitgave-overeenkomsten heeft voldaan en dat [verweerders] uit de jarenlange stilzittende houding van Nanada c.s. heeft mogen afleiden dat een aanmaning nutteloos zou zijn (…) ligt besloten dat [verweerders] vanaf 2000 wist althans behoorde te weten dat Nanada c.s. (naar de mening van [verweerders] ) niet deugdelijk presteerde, hetgeen door [verweerders] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is bevestigd door zijn toelichting dat [verweerders] zich vanaf medio 1989 realiseerde dat Nanada c.s. haar verplichtingen voorvloeiende uit de muziekuitgave-overeenkomsten niet naar behoren nakwam.
Gesteld noch gebleken is dat [verweerders] nadat op 14 december 2000 een vaststellingsovereenkomst met Red Bullet was gesloten over een toen bestaand geschil ooit heeft geklaagd of anderszins te kennen heeft gegeven niet tevreden te zijn over de inspanningen van Nanada c.s. (…).
Het betoog van [verweerders] dat Nanada c.s. niet in haar belangen is geschaad en niet beschermd hoeft te worden door een klachtplicht, moet worden verworpen. Gezien de toelichting van Nanada c.s. is voldoende gebleken dat zij door het uitblijven van klachten in haar bewijspositie en in haar mogelijkheden om met [verweerders] in overleg te treden, is geschaad.Gelet op de lengte van de periode die is verstreken sinds december 2000, terwijl [verweerders] op dat moment reeds bekend was met de (naar zijn mening) gebrekkige prestatie door Nanada c.s., de aard van de muziekuitgave-overeenkomsten, waarin de verplichtingen van Nanada c.s. niet nauwkeurig zijn omschreven, de omstandigheid dat door Nanada c.s. – in samenwerking met Red Bullet – gedurende de jaren vanaf december 2000 in ieder geval steeds enige activiteiten in relatie tot de muziekwerken, waarvan Nanada c.s. beschikt over de uitgaverechten, heeft verricht, heeft [verweerders] niet binnen bekwame tijd geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Om die reden komt [verweerders] geen beroep toe op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s.
Dit oordeel is gezien de aard, inhoud en duur van de muziekuitgave-overeenkomsten en de wijze waarop partijen in de loop van de jaren (vanaf december 2000) aan die overeenkomsten invulling hebben gegeven gerechtvaardigd.
(…)
3.6
Het vorenstaande brengt met zich dat [verweerders] geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestaties van Nanada c.s. en dat daarom de buitengerechtelijke ontbinding van de muziekuitgave-overeenkomsten bij brief van 25 augustus 2010 geen effect sorteert. Dat geldt ook voor het subsidiaire standpunt van [verweerders] , inhoudende dat de brief van 25 augustus 2010 een ingebrekestelling bevat en dat de muziekuitgave-overeenkomsten met ingang van 26 november 2010 rechtsgeldig zijn ontbonden; nu op de gestelde tekortkomingen over de periode voor 25 augustus 2010 geen beroep kan worden gedaan, sorteert de ingebrekestelling evenmin effect. Ook overigens is gezien de door Nanada c.s. na het tussenvonnis van 9 mei 2012 in het geding gebrachte stukken voldoende aangetoond dat over de periode na 25 augustus 2010 door Nanada c.s. (via Red Bullet) inspanningsverplichtingen zijn geleverd, zodat, indien de brief van 25 augustus 2010 als een ingebrekestelling moet worden opgevat, geen verzuim is ingetreden.”
Ten aanzien van de meer subsidiaire grondslag dat de overeenkomst is beëindigd door opzegging overwoog het hof:
“3.9 (…) De muziekuitgave-overeenkomsten voorzien niet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid. De muziekuitgave-overeenkomsten kunnen mogelijk, zoals Nanada c.s. heeft betoogd, voor zover de uitgaverechten in die overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen (de bij dagvaarding in eerste aanleg door Nanada c.s. overlegde overeenkomsten bevatten een dergelijke bepaling niet), in strikte zin niet als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangemerkt, maar vertonen daarmee gezien de duur van de overeenkomsten wel een sterke verwantschap. Dit geldt temeer nu indien al een einddatum is overeengekomen, deze einddatum, te weten de datum waarop het auteursrecht eindigt, te onbepaald is. Omdat de muziekuitgave-overeenkomsten niet voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging en gelet op de gelijkenis van deze overeenkomsten met duurovereenkomsten, ook indien de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen, is het hof van oordeel dat deze overeenkomsten in beginsel (tussentijds) opzegbaar zijn.
Dat in de muziekuitgave-overeenkomsten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overgedragen, doet aan het oordeel dat deze overeenkomsten (tussentijds) opzegbaar zijn, anders dan Nanada c.s. heeft betoogd, niet af. In de muziekuitgave-overeenkomsten wordt enerzijds de overdracht van de muziekuitgaverechten geregeld en anderzijds vloeien uit deze overeenkomsten voor Nanada c.s. en [verweerders] (inspannings)verplichtingen voort. Rechtsgeldige (tussentijdse) opzegging van deze overeenkomsten ontslaat partijen vanaf de datum van de opzegging van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten en brengt voorts, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich dat Nanada c.s. is gehouden de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders]
De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding. In dit geval acht het hof onvoldoende gronden aanwezig om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Om die reden kan in het midden blijven of, zoals [verweerders] heeft gesteld en Nanada c.s. heeft weersproken, daadwerkelijk sprake is van een ernstige verstoorde vertrouwensrelatie.
[verweerders] heeft verklaard de muziekuitgave-overeenkomsten op 28 augustus 2011 met onmiddellijke ingang te beëindigen (…). De brief van 25 augustus 2010 bevat weliswaar geen opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten, maar Nanada c.s. heeft uit die brief redelijkerwijs wel moeten begrijpen dat [verweerders] een einde wenste te maken aan de uitgeefrelatie. Gelet op de periode die is verstreken tussen 25 augustus 2010 en de opzegging met ingang van 28 augustus 2011 in relatie tot de duur van de tussen partijen bestaande uitgeefrelatie is het hof van oordeel dat Nanada c.s. de muziekuitgave-overeenkomsten redelijkerwijs met onmiddellijke ingang per 28 augustus 2011 heeft mogen opzeggen. (…)
De slotsom is dat de opzegging van 28 augustus 2011 rechtsgevolg heeft in dier voege dat de muziekuitgave-overeenkomsten per die datum met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.”
4. Ontvankelijkheid
Nu het hof [eiser 4] niet-ontvankelijk heeft verklaard in diens beroep en deze daartegen in cassatie niet is opgekomen, is [eiser 4] evenzeer niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep. Voor zover het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep is gericht tegen [eiser 4] , zijn [verweerders] daarin niet-ontvankelijk.
5. Beoordeling van het middel in het principale beroep
5.1.1
Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de opzegging van de overeenkomsten op 28 augustus 2011, met onmiddellijke ingang, rechtsgevolg heeft gehad. Het middel richt klachten tegen de oordelen van het hof dat de overeenkomsten, gelet op de sterke verwantschap die zij vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, in beginsel tussentijds opzegbaar zijn (onderdeel I.II en II), dat zodanige opzegging, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, meebrengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] (onderdeel I.I) en dat in dit geval onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat (onderdeel III).
5.1.2
Bij de beoordeling van het middel dient tot uitgangspunt dat de per 1 juli 2015 in werking getreden Wet auteurscontractenrecht (Wet van 30 juni 2015 tot wijziging van de Auteurswet en de Wet op de naburige rechten in verband met de versterking van de positie van de auteur en de uitvoerende kunstenaar bij overeenkomsten betreffende het auteursrecht en het naburig recht, Stb. 2015, 257) ten tijde van het arrest van het hof nog niet tot stand gekomen was.
5.2.1
Onderdeel I.II bestrijdt het oordeel van het hof dat de overeenkomsten sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en dat daarom de regels voor opzegging van zodanige overeenkomsten kunnen worden toegepast. Volgens het onderdeel is sprake van overeenkomsten voor bepaalde tijd.
5.2.2
De klacht faalt. Nanada c.s. bestrijden niet dat de overeenkomsten kunnen worden aangemerkt als duurovereenkomsten. Evenmin bestrijden Nanada c.s. dat op hen uit hoofde van die overeenkomsten een voortdurende inspanningsverplichting rust tot promotie en exploitatie van de muziekwerken waarop de overeenkomsten betrekking hebben en het voeren van de daarbij behorende administratieve werkzaamheden (rov. 3.5). Anders dan het onderdeel betoogt, brengt de omstandigheid dat de overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van het auteursrecht en dat dit auteursrecht ingevolge art. 37 Aw vervalt door verloop van 70 jaren vanaf 1 januari na het overlijden van de maker, niet mee dat een overeenkomst als de onderhavige dient te worden aangemerkt als een overeenkomst voor bepaalde tijd. Immers, evenals bij overeenkomsten die, al dan niet van rechtswege, eindigen door het intreden van een bepaalde gebeurtenis, zoals de dood van een partij of (bij arbeidsovereenkomsten) het intreden van de pensioengerechtigde leeftijd, is de duur waarvoor partijen de overeenkomsten zijn aangegaan overigens onbepaald.
5.3.1
Ingevolge vaste rechtspraak is een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar, ook indien de wet en die overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging. Wel kan zodanige overeenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar zijn.Op degene die zich daarop beroept rusten de stelplicht en bewijslast terzake. (HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236)
In onderdeel II betogen Nanada c.s. dat het hof tot het oordeel had moeten komen dat de overeenkomsten naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar zijn. Het onderdeel doet daartoe onder meer een beroep op de omstandigheid dat de overeenkomsten een goederenrechtelijke overdracht behelzen door [verweerders] aan Nanada c.s. van een deel van het auteursrecht op de desbetreffende werken (te weten: het recht om de werken uit te geven), en dat de overeenkomsten in zoverre moeten worden aangemerkt als een akte als bedoeld in art. 2 Aw.
5.3.2
Ook dit betoog gaat niet op. De omstandigheid dat de overeenkomsten voorzien in goederenrechtelijke overdracht van de muziekuitgaverechten brengt niet mee dat de overeenkomsten, ook voor zover daaruit voortdurende verbintenissen voortvloeien, naar hun bedoeling niet voor opzegging vatbaar zijn. Dat de overdracht van de uitgaverechten een definitief karakter heeft en door de opzegging van de overeenkomsten als zodanig niet wordt geraakt, doet daaraan niet af. De opzegging kan immers meebrengen dat op Nanada c.s. de verplichting komt te rusten de uitgaverechten (voor zover mogelijk) weer over te dragen aan [verweerders] De omstandigheid dat de overeenkomsten daarin niet voorzien staat daaraan niet in de weg nu, zoals het hof heeft overwogen, deze verplichting uit de redelijkheid en billijkheid kan voortvloeien. Om dezelfde reden doet niet terzake dat partijen ook voor licentieverlening hadden kunnen kiezen.
5.4
Voor zover onderdeel I.I op dezelfde uitgangspunten berust als de hiervoor in 5.2.2 en 5.3.2 verworpen klachten, faalt het op de daarin vermelde gronden. Ook de klacht dat zonder nadere motivering niet valt in te zien waarom opzegging van de overeenkomsten meebrengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen en dat een enkele verwijzing naar de redelijkheid en billijkheid daartoe niet volstaat, is ongegrond. In het oordeel van het hof ligt besloten dat de overdracht van de muziekuitgaverechten dienstbaar was aan en onlosmakelijk verbonden was met de verplichting van Nanada c.s. tot promotie en exploitatie van de werken. Daarvan uitgaand en in aanmerking nemend dat de overeenkomsten zelf geen regeling bevatten voor de gevolgen die een opzegging voor de uitgaverechten heeft, geeft – gelet op het bepaalde in art. 6:248 lid 1 BW – het oordeel van het hof dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat Nanada c.s. die rechten weer moeten overdragen aan [verweerders] , niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het ook zonder nadere motivering voldoende begrijpelijk.
5.5.1
Onderdeel III klaagt onder meer dat in het licht van de stellingen van Nanada c.s. onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. Het onderdeel doet daarbij onder meer een beroep op stellingen met betrekking tot de aard en strekking van de overeenkomsten en de omstandigheid dat deze voor Nanada c.s. een belangrijke bron van inkomsten vormen waaruit investeringen in muziekauteurs en -artiesten worden terugverdiend.
5.5.2
Volgens vaste rechtspraak kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat (zie onder meer HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685).
5.5.3
In het kader van de totstandkoming van de Wet auteurscontractenrecht (zie hiervoor in 5.1.2) is aandacht besteed aan de mogelijkheid van opzegging van een exploitatiecontract. In het voorontwerp dat ter consultatie was voorgelegd, was voorzien in niet-overdraagbaarheid van het auteursrecht bij leven van de maker. Daaraan was gekoppeld de periodieke opzegbaarheid van exclusieve licenties. Naar aanleiding van bezwaren is van deze regeling afgezien en gekozen voor een systeem waarbij de maker de overeenkomst waarbij hij zijn auteursrecht ter exploitatie heeft overgedragen dan wel heeft gelicentieerd, geheel of gedeeltelijk kan ontbinden indien zijn wederpartij het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst of na de laatste exploitatie van het werk niet of niet langer in voldoende mate uitbaat. De bevoegdheid tot ontbinding ontstaat nadat de maker aan degene aan wie de rechten zijn verleend schriftelijk een redelijke termijn heeft gegund het werk alsnog in voldoende mate te exploiteren en die exploitatie binnen deze termijn uitblijft. (Zie art. 25e Aw). In de memorie van toelichting is terzake het volgende vermeld (Kamerstukken II 2011-2012, 33 308, nr. 3, p. 6-7):
“Er is besloten geen periodiek opzegrecht in te voeren omdat gevreesd wordt dat de onzekerheid die gepaard gaat met een opzegrecht ertoe zal leiden dat exploitanten minder risico’s wensen te nemen en de maatregel dus diep zou ingrijpen in het investeringsklimaat. (…) Tot besluit is door de Commissie Auteursrecht een alternatief voorstel gedaan dat eveneens het met het opzegrecht beoogde gevolg zou hebben dat makers de exploitatie aan een andere partij kunnen gunnen, indien de exploitatie niet of onvoldoende ter hand wordt genomen door de partij die over de rechten beschikt. Met de Commissie Auteursrecht is de regering van mening dat het voorgestane resultaat evenzeer kan worden bereikt door nadere uitwerking van de non usus-regel. Doorslaggevend hierbij is dat een non usus-regeling niet de mogelijk verstrekkende negatieve gevolgen voor de exploitatie van het auteursrecht heeft die door velen in de consultatie zijn voorzien bij niet overdraagbaarheid van het auteursrecht en het daaraan gekoppelde opzegrecht van de licentie.”
Hieruit kan worden afgeleid dat het niet wenselijk wordt geacht dat exploitatiecontracten als de onderhavige zonder meer opzegbaar zijn, omdat dit, met het oog op de investeringen waartoe een exploitant zich ten behoeve van een werk verbindt, voor deze te veel rechtsonzekerheid zou meebrengen, hetgeen de bereidheid tot investeren en daarmee uiteindelijk ook de makers niet ten goede zou komen.In plaats daarvan is gekozen voor een systeem waarbij de mogelijkheid tot ontbinding van een overeenkomst bij onvoldoende exploitatie (non usus) nader is uitgewerkt (o.a. door te bepalen dat de exploitant een redelijke termijn moet worden gegund om alsnog te presteren en door voorzieningen te treffen voor het geval de exploitant niet bereid of in staat is het auteursrecht weer over te dragen aan de maker).
5.5.4
Hoewel, zoals eerder overwogen, art. 25e Aw op de onderhavige zaak niet van toepassing is, moet in het licht van de uit de totstandkomingsgeschiedenis blijkende maatschappelijke opvattingen worden aanvaard dat, gelet op de aard en strekking van een exploitatieovereenkomst als de onderhavige, voor opzegging daarvan in beginsel een voldoende zwaarwegende grond nodig is.
De onwenselijkheid van een onbeperkte mogelijkheid tot opzegging verliest evenwel aan gewicht, naarmate een exploitatieovereenkomst langer heeft geduurd en investeringen kunnen zijn terugverdiend. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de rechter daarom tot het oordeel komen dat in een concreet geval geen zwaarwegende grond nodig was voor de opzegging.
5.5.5
In het licht van het voorgaande slaagt het onderdeel. Het hof heeft zijn oordeel dat voor de opzegging geen grond nodig was, in het geheel niet gemotiveerd. In het licht van de hiervoor in 5.5.1 weergegeven stellingen van Nanada c.s. was het daartoe echter wel gehouden.
6. Beoordeling van het middel in het voorwaardelijk incidentele beroep
6.1.1
Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel cassatieberoep is ingesteld is vervuld, dient het incidentele cassatiemiddel te worden beoordeeld.
6.1.2
De onderdelen 1-5 zijn gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.5 en 3.6 dat de klachtplicht van art. 6:89 BW ook in dit geval van toepassing is en dat, nu [verweerders] daaraan niet hebben voldaan, de buitengerechtelijke ontbinding bij brief van 25 augustus 2010 geen effect sorteert.
6.2.1
Onderdeel 2 heeft de verste strekking en zal daarom als eerste worden behandeld. Het betoogt dat art. 6:89 BW niet geldt indien het gaat om een voortdurende inspanningsverplichting waarvan de nakoming (zoals het hof voor dit geval heeft aangenomen) voor het verleden blijvend onmogelijk is. In zodanig geval is de schuldenaar zonder ingebrekestelling in verzuim en is de schuldeiser uit dien hoofde bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Met deze bevoegdheid is niet verenigbaar dat de schuldeiser op straffe van verval daarvan over de gebrekkige prestatie zou moeten klagen. Het is immers onmogelijk voor de schuldenaar om alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen of om tekortkomingen uit het verleden te herstellen, aldus het onderdeel.
6.2.2
Het onderdeel faalt. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de klachtplicht ook van toepassing is op overeenkomsten die een voortdurende verplichting behelzen en evenzeer in die gevallen waarin ook het gestelde tekortschieten een voortdurend karakter heeft.Het onderdeel miskent dat ook ingeval een tekortkoming voor het verleden niet meer kan worden hersteld, de schuldenaar er belang bij kan hebben binnen bekwame tijd duidelijkheid te verkrijgen over het oordeel van de schuldeiser met betrekking tot de deugdelijkheid van zijn prestatie, bijvoorbeeld om zijn bewijspositie veilig te stellen, of om de door hem veroorzaakte schade te beperken.
6.3.1
Onderdeel 1 klaagt over het oordeel van het hof dat [verweerders] in het geheel niet tijdig hebben geklaagd. Voor zover de voortdurende tekortkoming heeft plaatsgevonden binnen de in art. 6:89 BW bedoelde termijn voorafgaand aan 25 augustus 2010, kunnen [verweerders] daarop wel degelijk een beroep doen, aldus het onderdeel.
6.3.2
Het onderdeel slaagt. Zonder nadere motivering valt niet in te zien waarom de inhoud van de brief van 25 augustus 2010 niet (mede) kan worden aangemerkt als een klacht over de wijze waarop Nanada c.s. aan hun exploitatieverplichting hebben voldaan in de periode daaraan voorafgaand, voor zover deze valt binnen de bekwame tijd als bedoeld in art. 6:89 BW.
6.4
De onderdelen 5.1.2 en 6 klagen dat de vaststelling van het hof in rov. 2.3 dat Nanada c.s. de muziekuitgaverechten hebben verkregen op 134 muziekwerken van Golden Earring, nader omschreven in productie 37 van Nanada c.s., onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. De klacht slaagt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.15.
6.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verklaart [eiser 4] niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde cassatieberoep;
veroordeelt [eiser 4] in de kosten van het cassatieberoep voor zover door hem ingesteld, aan de zijde van [verweerders] begroot op nihil;
in het incidentele beroep:
verklaart [verweerders] niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep voor zover gericht tegen [eiser 4] ;
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het cassatieberoep voor zover gericht tegen [eiser 4] , aan de zijde van [eiser 4] begroot op nihil;
in het principale en het incidentele cassatieberoep:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
in het principale beroep voorts:
veroordeelt [verweerders] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Nanada c.s. begroot op € 936,02 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris;
in het incidentele beroep voorts:
veroordeelt Nanada c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Nanada c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. de Groot, T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 7 juli 2017.
Conclusie 21‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Intellectuele eigendom. Auteurscontractenrecht. Popgroep (Golden Earring) heeft in de jaren 1971-1991 overeenkomsten gesloten m.b.t. muziekuitgaverechten. Buitengerechtelijke ontbinding wegens tekortschieten door uitgever in exploitatieverplichting; klachtplicht (art. 6:89 BW) van toepassing bij voortdurend tekortschieten? Opzegging; is sprake van duurovereenkomsten voor bepaalde of onbepaalde tijd? Is zwaarwegende grond vereist? Aard overeenkomst; nieuw auteurscontractenrecht.
15/03787
mr. G.R.B. van Peursem
21 april 2017
Conclusie
in de zaak van:
Nanada Music B.V.,
New Dayglow B.V.,
Nada Music B.V.,
[eiser 4] ,
(hierna gezamenlijk: Nanada c.s.),
eisers tot cassatie in het principaal cassatieberoep, tevens verweerders in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaten: mrs. T. Cohen Jehoram en V. Rörsch
tegen
[verweerder 1] ,
[verweerder 2] ,
[verweerder 3] ,
[verweerder 4] ,
(hierna gezamenlijk: [verweerders] of Golden Earring (GE)),
verweerders in cassatie in het principaal cassatieberoep, tevens eisers in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. A.M. van Aerde.
Het gaat in deze zaak om de beëindiging van muziekuitgavecontracten uit 1971 tot en met 1991 tussen de popgroep de Golden Earring en Nanada c.s.
Het hof oordeelt kort gezegd dat de (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomsten door [verweerders] geen effect sorteert, maar dat [verweerders] de overeenkomsten per 28 augustus 2011 wel rechtsgeldig (tussentijds) hebben opgezegd.
De muziekuitgavecontracten, die niet voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging, vertonen volgens het hof gelijkenis met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en zijn daarom in beginsel opzegbaar. Het hof oordeelt dat gelet op de duur van der partijen relatie en het tijdvak dat is verstreken tussen de (niet slagende) primiar en subsidiair aangedragen buitengerechtelijke ontbinding uit augustus 2010 enerzijds en de meer subsidiair voorgestelde opzegging wegens gewijzigde omstandigheden uit augustus 2011 (12 maanden) anderzijds, partijen vanaf 28 augustus 2011 ontslaat van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten en dat de opzegging, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich brengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders]
Het principaal cassatieberoep bevat klachten over de kwalificatie die het hof aan de muziekuitgave-overeenkomsten heeft gegeven, de verplichting tot retro-overdracht van de muziekuitgaverechten en de maatstaf die voor de opzegging wordt gehanteerd.
In het incidenteel cassatieberoep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat één of meer onderdelen van het principaal cassatieberoep opgaan, worden met name klachten gericht tegen het oordeel van het hof dat [verweerders] niet hebben voldaan aan hun klachtplicht.
Bij en in de beoordeling van deze zaak speelt op de achtergrond de doorgaans zwakke(re) (onderhandelings)positie waarin artiesten verkeren ten opzichte van de exploitanten die hun werken uitgeven1.. Met de inwerkingtreding van de Wet auteurscontractenrecht2.op 1 juli 2015 – die voor een belangrijk dwingendrechtelijk deel onmiddellijke werking heeft en dus ook geldt voor de bestaande muziekuitgavecontracten uit onze procedure – heeft de wetgever beoogd deze zwakke(re) positie van artiesten te verbeteren3..
Het lijkt erop dat het hof zich in onze zaak – toen de Wet auteurscontractenrecht nog bij de Eerste Kamer lag4.– bij de uitleg van de muziekuitgavecontracten al door dat wetsvoorstel heeft laten inspireren5.. De beoordeling van het hof is in het licht van deze nieuwe wettelijke regeling in mijn analyse uiteindelijk wel te billijken. Een andere benadering is evenwel ook denkbaar, zoals ik aan het eind zal schetsen.
1. Feiten6.
1.1 [verweerders] vormen gezamenlijk de Nederlandse popgroep Golden Earring.
[verweerders] zijn afzonderlijk, gezamenlijk dan wel samen met derden componist, tekstdichter en/of auteur van diverse muziekwerken van Golden Earring (hierna: de muziekwerken).
1.2 Nanada, Dayglow en Nada Music vormen gezamenlijk een muziekuitgeverij. Nanada, Dayglow en Nada Music zijn opgericht door [eiser 4] (hierna: [eiser 4] ). Red Bullet B.V. (hierna: Red Bullet), eveneens opgericht door [eiser 4] , is een platenmaatschappij en houdt zich onder meer bezig met de exploitatie van masterrechten op geluidsopnamen. Nanada c.s. en Red Bullet zijn gevestigd op hetzelfde adres en werken met elkaar samen.
1.3 Nanada c.s. heeft in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgaverechten verkregen op een aantal muziekwerken (zoals nader omschreven in productie 37 van Nanada c.s.) van [verweerders] Niet alle uitgaverechten op muziekwerken van [verweerders] zijn ondergebracht bij Nanada c.s. De uitgaverechten van de internationale hits “Radar Love”, “When the Lady Smiles” en “Twilight Zone” behoorden aanvankelijk toe aan Nanada c.s., maar zijn sinds 1990 ondergebracht bij Snamyook Music, de eigen muziekuitgeverij van [verweerder 1] (hierna: [verweerder 1] ). Nanada c.s. beschikken thans over de uitgaverechten op 134 muziekwerken van Golden Earring7.. Red Bullet beschikt over de masterrechten op deze 134 muziekwerken.
1.4 [verweerders] en Nanada c.s. zijn beiden aangesloten bij de collectieve beheersorganisatie Buma/Stemra.
1.5 Buma/Stemra is samen met de branche-/beroepsverenigingen Professionele Auteurs Lichte Muziek (PALM) en Nederlandse Lichte Muziek Uitgevers Vereniging (NMUV) een Regeling buitengerechtelijke ontbinding overeengekomen, waarin is bepaald hoe door Buma/Stemra, muziekuitgevers en auteurs gehandeld wordt in geval van buitengerechtelijke ontbinding van muziekuitgave-overeenkomsten, waarbij de geldigheid van de ontbinding wordt betwist.
1.6 Het muziekwerk van [verweerders] met de titel “Yellow and Blue”, waarvan Nanada c.s. de uitgaverechten hebben, is in 2004 in een reclame van Uniekaas gebruikt.
1.7 Het muziekwerk van [verweerders] met de titel “Back Home”, waarvan Nanada c.s. de uitgaverechten hebben, is in 2005 en nogmaals in 2007 gebruikt in een tv-commercial voor Glorix.
1.8 In november 2008 heeft Red Bullet een “The best of” dubbel-cd van Golden Earring uitgegeven.
1.9 In 2009 is het bij Nanada c.s. ondergebrachte muziekwerk “Seasons” van [verweerders] als cover uitgebracht door de Amerikaanse band The Ettes.
1.10 In 2009 en 2010 zijn in het kader van een zogenaamde her-release dertien Golden Earring albums op vinyl uitgegeven, waaronder de albums “Eight Miles High” en “Golden Earring”, waarvan Nanada c.s. de uitgever zijn. Begin 2011 heeft het muziekblad OOR hier aandacht aan besteed.
1.11 Het muziekwerk “Back Home”, waarop Nanada c.s. de uitgaverechten hebben, is in 2010, met verlenging in 2011, gebruikt in een tv-commercial voor Eyewish Groeneveld, met [verweerder 3] in de hoofdrol.
1.12 Vanaf 2005 zijn de albums “Eight Miles High” en “Prisoner of the Night” beschikbaar in iTunes. Later zijn alle muziekwerken waarvan Nanada c.s. de uitgever zijn beschikbaar gemaakt via iTunes. Vanaf 2008 zijn alle muziekwerken waarvan Nanada c.s. de uitgever zijn beschikbaar via Spotify.
1.13 Bij brief van 25 augustus 2010 heeft de advocaat van [verweerders] aan [eiser 4] en Nanada bericht primair alle tussen partijen bestaande muziekuitgavecontracten te ontbinden en subsidiair Nanada en [eiser 4] in gebreke te stellen en mede gelet op de regeling van Buma/Stemra Nanada en [eiser 4] uit te nodigen om binnen drie maanden in overleg te treden teneinde overeenstemming over nakoming van de verplichtingen en/of schadevergoeding te bereiken bij gebreke waarvan de muziekuitgavecontracten reeds nu per 26 november 2010 worden ontbonden.
1.14 [betrokkene] , de zoon van [eiser 4] , heeft [verweerders] bij brief van 20 oktober 2010 uitgenodigd voor een overleg. Dit overleg heeft op 5 november 2010 plaatsgevonden op het kantoor van Nanada c.s., waarbij [eiser 4] , [betrokkene] , [verweerder 2] en de advocaat van [verweerders] aanwezig waren.
1.15 In de conclusie van antwoord in eerste aanleg, op 28 augustus 2011 door [verweerders] genomen, hebben [verweerders] verklaard, voor zover vereist, alle muziekuitgave-overeenkomsten met Nanada c.s. wegens gewijzigde omstandigheden, met name bestaande uit het ontbreken van ieder vertrouwen in een vruchtbare samenwerking met Nanada c.s., met onmiddellijke ingang te beëindigen (punt 73 conclusie van antwoord).
2. Procesverloop
2.1
Op 20 juli 2011 hebben Nanada c.s. jegens [verweerders] een procedure aanhangig gemaakt en onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de namens [verweerders] ingeroepen buitengerechtelijke ontbinding van de met Nanada c.s. gesloten uitgave-overeenkomsten rechtsgevolg mist dan wel nietig is, alsmede dat Nanada c.s. onverminderd beschikken over de door [verweerders] aan Nanada c.s. bij overeenkomst overgedragen muziekuitgaverechten ter zake de muziekwerken. Nanada c.s. voerden hiertoe aan dat zij hebben voldaan aan de op hen rustende (inspannings)verplichtingen ter zake de promotie, exploitatie en administratie van de muziekwerken van [verweerders] op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten. Van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de contractuele verplichtingen jegens [verweerders] is volgens Nanada c.s. dan ook geen sprake. [verweerders] hebben als verweer onder meer aangevoerd dat Nanada c.s. wel degelijk toerekenbaar tekortgeschoten zijn in de nakoming van hun (inspannings)verplichtingen op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten.
2.2
Rechtbank Amsterdam heeft in een tussenvonnis van 9 mei 20128.overwogen dat [eiser 4] , die zelf geen partij is bij de muziekuitgave-overeenkomsten, niet ontvankelijk is in zijn vorderingen (rov. 4.2). De rechtbank heeft in dit tussenvonnis verder geoordeeld dat Nanada c.s. op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten gehouden zijn werkzaamheden te verrichten ten behoeve van promotie, exploitatie en administratie van de muziekwerken die [verweerders] bij Nanada c.s. hebben ondergebracht en dat dit een inspanningsverplichting betreft (rov. 4.7). De rechtbank heeft ook beslist dat Nanada c.s. ten aanzien van de gestelde toerekenbare tekortkomingen in de administratieve verplichtingen niet in verzuim zijn en dat daarin geen tekortkoming is gelegen die de buitengerechtelijke ontbinding kan dragen (rov. 4.10). De rechtbank heeft wat betreft de promotie- en exploitatiewerkzaamheden overwogen dat geen voorafgaande ingebrekestelling was vereist indien komt vast te staan dat Nanada c.s. deze werkzaamheden in de periode van 2000 tot 25 augustus 2010 niet naar behoren zijn nagekomen en dat [verweerders] voorshands hebben bewezen dat Nanada c.s. in de periode 2000 tot 25 augustus 2010 niet aan de op hen rustende inspanningsverplichtingen ter zake de promotie- en exploitatiewerkzaamheden hebben voldaan (rov. 4.11 - 4.24). De rechtbank heeft Nanada c.s. vervolgens toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
2.3
Bij eindvonnis van 4 september 20139.heeft de rechtbank geoordeeld dat de rechtsvordering tot ontbinding van [verweerders] op grond van tekortkomingen die zich hebben voorgedaan vóór 25 augustus 2005 is verjaard (rov. 2.3 - 2.6). De rechtbank heeft voorts beslist dat Nanada c.s. niet zijn geslaagd in het tegenbewijs en als vaststaand aangenomen dat Nanada c.s. in de periode van 25 augustus 2005 tot 25 augustus 2010 de inspanningsverplichtingen aangaande de promotie- en exploitatiewerkzaamheden niet naar behoren zijn nagekomen, in die periode derhalve toerekenbaar tekort zijn geschoten en dat [verweerders] op grond daarvan de muziekuitgave-overeenkomsten rechtsgeldig per 25 augustus 2010 buitengerechtelijk hebben ontbonden (rov. 2.9-2.14). De rechtbank heeft de vorderingen van Nanada c.s. dan ook afgewezen.
2.4
Nanada c.s. hebben hoger beroep ingesteld tegen de vonnissen van de rechtbank van 9 mei 2012 en 4 september 2013. Hof Amsterdam heeft bij arrest van 31 maart 201510.geoordeeld dat [verweerders] niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd en dat aan GE om die reden geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s. en de buitengerechtelijke ontbinding van de muziekuitgave-overeenkomsten derhalve geen effect sorteert. Het hof heeft echter vervolgens overwogen dat [verweerders] de muziekuitgave-overeenkomsten wel redelijkerwijs met onmiddellijke ingang per 28 augustus 2011 hebben mogen opzeggen en dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] Dat heeft het hof aldus overwogen:
“3.5 Het hof overweegt als volgt.
De in geding zijnde muziekuitgave-overeenkomsten dateren uit de periode 1971 tot en met 1991. De verplichtingen van Nanada c.s. uit hoofde van deze overeenkomsten zijn, dit is niet in geschil, in de overeenkomsten niet of niet nauwkeurig beschreven. Dit betekent dat het voor de beantwoording van de vraag wat de contractuele verplichtingen van Nanada c.s. inhouden, zoals ook de rechtbank heeft geoordeeld, aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de muziekuitgave-overeenkomsten mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit de stellingen van partijen volgt dat de verplichtingen van Nanada c.s. inspanningsverplichtingen betreffen en meer in het bijzonder bestaan uit werkzaamheden ten behoeve van de promotie en exploitatie van de muziekwerken die [verweerders] bij Nanada c.s. heeft ondergebracht en de daarbij behorende administratieve werkzaamheden. Naar het oordeel van het hof gaat het hier om een voortdurende inspanningsverplichting die wat betreft de intensiteit van de activiteiten die redelijkerwijs door [verweerders] van Nanada c.s. mocht worden verwacht afhankelijk is van diverse factoren, zoals de populariteit van de bij Nanada c.s. ondergebrachte muziekwerken en de vraag van het publiek. Daarbij is tevens van belang dat, zulks is niet in geschil, Nanada c.s. sinds 1990 alleen nog beschikte over de uitgaverechten op het minder populaire en wat meer verouderde repertoire van Golden Earring.
Dat de klachtplicht ex art. 6:89 BW op de muziekuitgave-overeenkomsten niet van toepassing is kan, anders dan [verweerders] heeft betoogd, in algemene zin niet worden volgehouden. Ook voor de onderhavige overeenkomsten, die een voortdurende inspanningsverplichting inhouden, geldt dat van [verweerders] in beginsel mag worden verwacht dat, indien hij klachten heeft over de wijze waarop door Nanada c.s. uitvoering wordt gegeven aan de nakoming van haar uit de muziekuitgave-overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen, dit tijdig aan Nanada c.s. wordt kenbaar gemaakt; dit niet alleen in verband met de mogelijkheid van Nanada c.s. om zich tegen de gestelde tekortkoming(en) te verweren maar ook om Nanada c.s. in de gelegenheid te stellen – in overleg met [verweerders] – haar werkwijze aan te passen en alsnog aan haar verplichtingen te voldoen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden geoordeeld dat Nanada c.s. in het geheel niet of zo gebrekkig heeft gepresteerd dat reeds om die reden de klachtplicht bij de in geding zijnde muziekuitgave-overeenkomsten, die een voortdurende inspanningsverplichting aan de zijde van Nanada c.s. behelzen, waardoor tekortkomingen uit het verleden niet kunnen worden goedgemaakt, niet van toepassing is.
In dat verband is van belang dat Nanada c.s. van aanvang af (sinds 1968) nauw heeft samengewerkt met het (via [eiser 4] ) aan haar gelieerde platenlabel Red Bullet, hetgeen [verweerders] bekend was. Op zichzelf genomen was Nanada c.s. gerechtigd om werkzaamheden die krachtens de muziekuitgave-overeenkomsten tot haar taak behoren aan Red Bullet uit te besteden. De werkzaamheden van Red Bullet in het kader van de promotie en exploitatie van een “Best of” CD in 2008 en de her-release van albums van Golden Earring op vinyl in 2009 en 2010, die mede muziekwerken bevatten waarvan de muziekuitgaverechten bij Nanada c.s. berusten, kunnen om die reden tevens aan Nanada c.s. worden toegeschreven. Dat niet is gebleken van een schriftelijke overeenkomst tussen Nanada c.s. en Red Bullet waarin bijvoorbeeld de taakverdeling is geregeld, doet aan het vorenstaande, anders dan [verweerders] heeft betoogd, niet af. Nanada c.s. hebben voldoende toegelicht dat voor promotie- en exploitatieactiviteiten van muziekwerken door de muziekuitgever moet worden samengewerkt met de platenmaatschappij die de masterrechten beheert en dat dit onder meer in het kader van de “Best of” CD en de her-release van albums op vinyl tussen Nanada c.s. en Red Bullet is gebeurd.
In juli 2009 heeft de Amerikaanse band The Ettes een cover gemaakt van het muziekwerk “Seasons”, waarvan de uitgaverechten bij Nanada c.s. berusten. Ook indien juist is dat, zoals [verweerders] heeft betoogd, The Ettes zelf het initiatief heeft genomen, geldt dat Nanada c.s. heeft meegewerkt aan de totstandkoming van deze cover en de daartoe noodzakelijke werkzaamheden heeft verricht. Datzelfde geldt voor de synchdeals voor het gebruik van de titels Yellow and Blue (in 2004) en Back Home (in 2005 en 2010) in commercials. Ook indien zou komen vast te staan dat, zoals [verweerders] heeft betoogd en Nanada c.s. heeft weersproken, deze transacties uitsluitend op initiatief van derden zijn gerealiseerd, heeft Nanada c.s. meegewerkt aan de totstandkoming van deze deals en is niet gebleken dat Nanada c.s. niet heeft voldaan aan hetgeen in dat kader van haar mocht worden verwacht.
Vaststaat voorts dat de muziekwerken van [verweerders] , waarvan de uitgavenrechten bij Nanada c.s. behoren, sinds 2005 respectievelijk 2008 beschikbaar zijn via iTunes en Spotify. [verweerders] heeft betoogd dat dit (mede) via anderen als Red Bullet of Buma/Stemra tot stand is gebracht, maar dit neemt niet weg dat deze exploitatie van muziekwerken, waarvan Nanada c.s. de uitgaverechten heeft, is gerealiseerd.
In de jaren 2007 tot 2010 is door Nanada c.s. jaarlijks een zogenaamde kick back vergoeding aan [verweerders] uitgekeerd. Dat deze vergoeding een relatief gering bedrag betreft, zoals [verweerder 1] heeft betoogd, neemt niet weg dat door Nanada c.s. in die jaren inkomsten aan [verweerders] zijn uitbetaald.
Uit het voorgaande, in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat Nanada c.s. in de periode van 2000 tot 2010, en ook in de periode van 25 augustus 2005 tot 25 augustus 2010 steeds, al dan niet in samenwerking met Red Bullet, activiteiten ten aanzien van de promotie en exploitatie van de bij haar ondergebrachte muziekwerken heeft verricht. Het standpunt van [verweerders] dat de klachtplicht van art. 6:89 BW toepassing mist omdat Nanada c.s. niet of vrijwel niet heeft gepresteerd, moet om die reden worden verworpen. Nanada c.s. had indien [verweerders] tijdig had geklaagd - in overleg met [verweerders] - de wijze waarop door haar uitvoering werd gegeven aan de muziekuitgave-overeenkomsten kunnen aanpassen. Dit geldt temeer nu de aard en omvang van de verplichtingen van Nanada c.s. in de muziekuitgave-overeenkomsten niet of nauwelijks zijn omschreven.
In de stellingen van [verweerders] inhoudende dat Nanada c.s. in de periode vanaf 2000 niet aan haar (inspannings)verplichtingen uit hoofde van de muziekuitgave-overeenkomsten heeft voldaan en dat [verweerders] uit de jarenlange stilzittende houding van Nanada c.s. heeft mogen afleiden dat een aanmaning nutteloos zou zijn (punt 118 memorie van antwoord) ligt besloten dat [verweerders] vanaf 2000 wist althans behoorde te weten dat Nanada c.s. (naar de mening van [verweerders] ) niet deugdelijk presteerde, hetgeen door [verweerder 1] ter gelegenheid van het pleidooi in hoger beroep is bevestigd door zijn toelichting dat [verweerders] zich vanaf medio 1989 realiseerde dat Nanada c.s. haar verplichtingen voorvloeiende uit de muziekuitgave-overeenkomsten niet naar behoren nakwam.
Gesteld noch gebleken is dat [verweerders] nadat op 14 december 2000 een vaststellingsovereenkomst met Red Bullet was gesloten over een toen bestaand geschil ooit heeft geklaagd of anderszins te kennen heeft gegeven niet tevreden te zijn over de inspanningen van Nanada c.s.
[verweerders] heeft weliswaar aangevoerd en te bewijzen aangeboden dat hij ten tijde van de eerdere juridische geschillen wel degelijk heeft geklaagd, maar nu deze juridische geschillen dateren van voor 14 december 2000 is daarmee niet aangetoond dat [verweerders] over de periode na die datum heeft geklaagd. Aan het bewijsaanbod van [verweerders] dienaangaande moet om die reden als niet ter zake dienend voorbij worden gegaan.
Het betoog van [verweerders] dat Nanada c.s. niet in haar belangen is geschaad en niet beschermd hoeft te worden door een klachtplicht, moet worden verworpen. Gezien de toelichting van Nanada c.s. is voldoende gebleken dat zij door het uitblijven van klachten in haar bewijspositie en in haar mogelijkheden om met [verweerder 1] c.s in overleg te treden, is geschaad. Gelet op de lengte van de periode die is verstreken sinds december 2000, terwijl [verweerders] op dat moment reeds bekend was met de (naar zijn mening) gebrekkige prestatie door Nanada c.s., de aard van de muziekuitgave-overeenkomsten, waarin de verplichtingen van Nanada c.s. niet nauwkeurig zijn omschreven, de omstandigheid dat door Nanada c.s. – in samenwerking met Red Bullet – gedurende de jaren vanaf december 2000 in ieder geval steeds enige activiteiten in relatie tot de muziekwerken, waarvan Nanada c.s. beschikt over de uitgaverechten, heeft verricht, heeft [verweerders] niet binnen bekwame tijd geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW. Om die reden komt [verweerders] geen beroep toe op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s..
Dit oordeel is gezien de aard, inhoud en duur van de muziekuitgave-overeenkomsten en de wijze waarop partijen in de loop van de jaren (vanaf december 2000) aan die overeenkomsten invulling hebben gegeven gerechtvaardigd.
Dit betekent dat grief III slaagt. Grief IV, V en VI zijn in ieder geval deels terecht voorgesteld.
3.6
Het vorenstaande brengt met zich dat [verweerders] geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestaties van Nanada c.s. en dat daarom de buitengerechtelijke ontbinding van de muziekuitgave-overeenkomsten bij brief van 25 augustus 2010 geen effect sorteert. Dat geldt ook voor het subsidiaire standpunt van [verweerders] , inhoudende dat de brief van 25 augustus 2010 een ingebrekestelling bevat en dat de muziekuitgave-overeenkomsten met ingang van 26 november 2010 rechtsgeldig zijn ontbonden; nu op de gestelde tekortkomingen over de periode voor 25 augustus 2010 geen beroep kan worden gedaan, sorteert de ingebrekestelling evenmin effect. Ook overigens is gezien de door Nanada c.s. na het tussenvonnis van 9 mei 2012 in het geding gebrachte stukken voldoende aangetoond dat over de periode na 25 augustus 2010 door Nanada c.s. (via Red Bullet) inspanningsverplichtingen zijn geleverd, zodat, indien de brief van 25 augustus 2010 als een ingebrekestelling moet worden opgevat, geen verzuim is ingetreden.
3.7
Daarmee komt het hof toe aan de bespreking van de meer subsidiaire grondslag die [verweerders] aan de beëindiging van de muziekuitgave-overeenkomsten ten grondslag heeft gelegd.
[verweerders] heeft bij conclusie van antwoord in eerste aanleg (onder punt 73) meer subsidiair en voor zover vereist verklaard alle muziekuitgave-overeenkomsten c.q. de uitgeefrelatie met onmiddellijke ingang te beëindigen wegens gewijzigde omstandigheden, met name bestaande uit het ontbreken van vertrouwen in Nanada c.s. en de ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen, waardoor een vruchtbare samenwerking tussen partijen niet langer mogelijk is.
3.8
Nanada c.s. heeft betoogd dat de muziekuitgave-overeenkomsten niet (zomaar) kunnen worden beëindigd nu de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht definitief aan haar zijn overgedragen. Volgens Nanada c.s. gaat het niet om duurcontracten voor onbepaalde tijd, maar voorzien de contracten in een definitieve overdracht van de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht.
3.9
Het hof overweegt als volgt.
De muziekuitgave-overeenkomsten voorzien niet in een tussentijdse opzeggingsmogelijkheid. De muziekuitgave-overeenkomsten kunnen mogelijk, zoals Nanada c.s. heeft betoogd, voor zover de uitgaverechten in die overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen (de bij dagvaarding in eerste aanleg door Nanada c.s. overlegde overeenkomsten bevatten een dergelijke bepaling niet), in strikte zin niet als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangemerkt, maar vertonen daarmee gezien de duur van de overeenkomsten wel een sterke verwantschap. Dit geldt temeer nu indien al een einddatum is overeengekomen, deze einddatum, te weten de datum waarop het auteursrecht eindigt, te onbepaald is. Omdat de muziekuitgave-overeenkomsten niet voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging en gelet op de gelijkenis van deze overeenkomsten met duurovereenkomsten, ook indien de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen, is het hof van oordeel dat deze overeenkomsten in beginsel (tussentijds) opzegbaar zijn.
Dat in de muziekuitgave-overeenkomsten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overgedragen, doet aan het oordeel dat deze overeenkomsten (tussentijds) opzegbaar zijn, anders dan Nanada c.s. heeft betoogd, niet af. In de muziekuitgave-overeenkomsten wordt enerzijds de overdracht van de muziekuitgaverechten geregeld en anderzijds vloeien uit deze overeenkomsten voor Nanada c.s. en [verweerders] (inspannings)verplichtingen voort. Rechtsgeldige (tussentijdse) opzegging van deze overeenkomsten ontslaat partijen vanaf de datum van de opzegging van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten en brengt voorts, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich dat Nanada c.s. is gehouden de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders]
De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding. In dit geval acht het hof onvoldoende gronden aanwezig om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Om die reden kan in het midden blijven of, zoals [verweerders] heeft gesteld en Nanada c.s. heeft weersproken, daadwerkelijk sprake is van een ernstige verstoorde vertrouwensrelatie.
[verweerders] heeft verklaard de muziekuitgave-overeenkomsten op 28 augustus 2011 met onmiddellijke ingang te beëindigen (punt 73 conclusie van antwoord). De brief van 25 augustus 2010 bevat weliswaar geen opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten, maar Nanada c.s. heeft uit die brief redelijkerwijs wel moeten begrijpen dat [verweerders] een einde wenste te maken aan de uitgeefrelatie. Gelet op de periode die is verstreken tussen 25 augustus 2010 en de opzegging met ingang van 28 augustus 2011 in relatie tot de duur van de tussen partijen bestaande uitgeefrelatie is het hof van oordeel dat Nanada c.s. de muziekuitgave-overeenkomsten redelijkerwijs met onmiddellijke ingang per 28 augustus 2011 heeft mogen opzeggen. Nanada c.s. heeft betoogd (punt 21 pleitnota pleidooi in hoger beroep) dat zij in het verleden grote investeringen heeft gedaan en voorschotten aan [verweerders] heeft verstrekt, welke schulden eind 1992 door [verweerders] zijn ingelopen. Dat na begin jaren 90 nog investeringen zijn gedaan of dat wegens andere omstandigheden dan de duur van de relatie door [verweerders] een langere termijn had moeten worden gehanteerd of de opzegging gepaard had moeten gaan van een aanbod tot het betalen van een schadevergoeding is niet gebleken.
De slotsom is dat de opzegging van 28 augustus 2011 rechtsgevolg heeft in dier voege dat de muziekuitgave-overeenkomsten per die datum met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.
3.10
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden eindvonnis moet worden vernietigd. De onder I door Nanada c.s. gevraagde verklaring voor recht is toewijsbaar voor zover deze betrekking heeft op de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring bij brief van 25 augustus 2010.
In aanmerking genomen dat de muziekuitgave-overeenkomsten met ingang van 28 augustus 2011 geldig zijn opgezegd, zijn de onder II gevraagde verklaring voor recht en de vordering onder III slechts toewijsbaar voor het tijdvak 25 augustus 2010 – 28 augustus 2011. Het hof acht geen termen aanwezig om aan de vordering onder III een dwangsom te verbinden nu er geen aanwijzingen zijn dat [verweerders] niet aan de veroordeling zal voldoen. Nanada c.s. heeft onvoldoende onderbouwd dat [verweerders] (in de periode tot 28 augustus 2011) exploitatie- of uitgaveovereenkomsten met derden heeft gesloten. Om die reden zijn de vorderingen onder IV, V en VI evenmin toewijsbaar.
Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, ziet het hof aanleiding de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen te compenseren. Dat betekent dat de vordering onder VII eveneens toewijsbaar is.”
2.5
Nanada c.s. hebben tijdig beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep en voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Nanada c.s. hebben vervolgens geconcludeerd tot verwerping van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep, waarna partijen hun standpunten schriftelijk hebben doen toelichten. Daarop is gerepliceerd en gedupliceerd.
3. Bespreking van het principaal cassatieberoep
3.1
Het principaal cassatieberoep omvat vier onderdelen en verschillende subonderdelen en klaagt over rov. 3.9 waar het hof oordeelt dat de (tussentijdse) opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten op 28 augustus 2011 door [verweerders] rechtsgeldig heeft plaatsgevonden en partijen vanaf die datum van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten ontslaat en de opzegging verder, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich brengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders]
Onderdeel I klaagt dat het hof in rov. 3.9 de aard van de overeenkomsten heeft miskend, dat van retro-overdracht van de muziekuitgaverechten geen sprake kan zijn, althans dat het oordeel van het hof zonder nadere motivering onbegrijpelijk is.
Onderdeel II voert aan dat het oordeel van het hof onjuist en/of onbegrijpelijk is gelet op de bedoeling van partijen.
Onderdeel III klaagt dat het hof een onjuiste maatstaf voor de opzegging heeft gehanteerd.
Onderdeel IV bevat een louter voortbouwende veegklacht.
Prealabel
Niet-ontvankelijkheid [eiser 4]
3.2
[verweerders] hebben in de s.t. onder 5.2.1 gesteld dat het hof [eiser 4] niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, dat tegen dat oordeel in cassatie geen klachten zijn gericht en dat [eiser 4] daarom ook door Uw Raad niet-ontvankelijk in zijn cassatieberoep moet worden verklaard. Nanada c.s. hebben daarop bij repliek in principaal cassatieberoep onder 1.11 geantwoord dat [eiser 4] zich om de redenen zoals aangevoerd door [verweerders] uit de cassatieprocedure terugtrekt.
3.3
[eiser 4] moet volgens mij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat Uw Raad vanwege processuele gronden niet aan de behandeling van de zaak van [eiser 4] toekomt11.. Er ontbreken immers cassatiemiddelen tegen het oordeel van het hof dat [eiser 4] niet-ontvankelijk is12..
[eiser 4] heeft bij repliek aangegeven zich terug te trekken uit de procedure. Voor zover hiermee door [eiser 4] is beoogd afstand van instantie te doen, is dat te laat. Afstand van het principaal cassatieberoep kan volgens art. 418a Rv jo. art. 249 Rv immers alleen zolang gedaagde niet voor antwoord heeft geconcludeerd13.. [eiser 4] dient dan ook als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de cassatieprocedure te worden veroordeeld (art. 418a Rv jo. art. 237 Rv). Voor wat betreft de vordering van [verweerder 1] c.s tot vergoeding van de wettelijke rente over de proceskostenveroordeling wijs ik erop dat deze slechts toewijsbaar is onder de voorwaarde dat de in de proceskosten veroordeelde persoon in verzuim is geraakt14..
Muziekuitgaverechten op 134 muziekwerken van Golden Earring
3.4
[verweerders] stellen in de s.t. onder 5.3.1-5.3.6 dat het principaal cassatieberoep ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat Nanada c.s. de muziekuitgaverechten op 134 muziekwerken van Golden Earring hebben. Volgens [verweerders] hebben Nanada c.s. de titeloverdrachten onvoldoende aangetoond en dient het cassatiemiddel in ieder geval te falen voor zover het principaal cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt dat Nanada c.s. beschikken over de muziekuitgaverechten op de 68 titels zoals opgesomd in de s.t. onder 5.3.4 nu ten aanzien van die titels geen contacten zijn overgelegd.
3.5
Het hof heeft in rov. 2.3 vastgesteld dat Nanada c.s. thans beschikken over de uitgaverechten op 134 muziekwerken van Golden Earring (onder verwijzing naar prod. 37 van Nanada c.s., waarin 134 titels staan). [verweerders] hebben tegen deze vaststelling weliswaar incidenteel cassatieberoep ingesteld (onderdeel 6, zie hierna onder 4.15), maar dat beroep is door [verweerders] uitsluitend ingesteld “onder de voorwaarde dat één of meer onderdelen van het principaal cassatieberoep slaagt”. Het betoog van [verweerders] dat het principaal cassatiemiddel moet falen voor zover het tot uitgangspunt neemt dat Nanada c.s. beschikken over de muziekuitgaverechten op de titels zoals opgesomd in de s.t. onder 5.3.4 gaat – gelet op de vaststelling van het hof in rov. 2.3 – dus niet op.
Onderdeel I: de aard van de overeenkomst
3.6
Subonderdeel I.I onder 11 is een rechtsklacht: het hof heeft miskend dat de aard van de muziekuitgavecontracten zich verzet tegen een verplichting tot terugoverdracht van de muziekuitgaverechten. De overeenkomsten verplichten tot een definitieve volle goederenrechtelijke overdracht van muziekuitgaverechten met daarnaast (inspannings)verplichtingen en daarbij is van een verplichting tot terugoverdracht geen sprake, nu
(A.) opzegging van inspanningsverplichtingen niet ertoe kan leiden dat de uitgever gehouden is de overdracht ongedaan te maken door de uitgaverechten terug over te dragen;
(B.) althans de inspanningsverplichtingen hooguit een duurovereenkomst voor bepaalde tijd behelzen die in beginsel niet opzegbaar zijn.
Het subonderdeel vervolgt onder 12 met de motiveringsklacht dat indien en voor zover het hof dit niet zou hebben miskend, het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, omdat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom
(i) opzegging meebrengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen; en/of
(ii) de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Nanada c.s. desondanks gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen, terwijl een enkele, niet gemotiveerde verwijzing naar “de eisen van redelijkheid en billijkheid” hier niet kan gelden als een deugdelijk motivering, zeker waar het gaat om zo vergaande en als het ware goederenrechtelijke gevolgen.
Ik bespreek deze klachten in combinatie met de klachten van subonderdeel I.II en I.III die hierop voortbouwen.
Subonderdeel I.II valt het oordeel in rov. 3.9 aan dat de muziekuitgavecontracten sterke verwantschap tonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd (rechts- en motiveringsklacht).
Subonderdeel I.III is voorgesteld voor het geval het hof niet van overdracht zou zijn uitgegaan in de muziekuitgaveovereenkomsten (motiveringsklacht).
Goederenrechtelijke overdracht van (een gedeelte van het) auteursrecht in de muziekuitgave-overeenkomsten
3.7
Subonderdeel I.I neemt tot uitgangspunt dat in de muziekuitgavecontracten sprake is van goederenrechtelijke overdracht van auteursrecht op de betreffende muziekwerken aan Nanada c.s. [verweerders] stellen in de s.t. onder 6.3.1- 6.3.7 dat dit uitgangspunt onjuist is en dat het onderdeel daarom faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Volgens GE heeft het hof de vraag (i) hoe de muziekuitgaverechten moeten worden gekwalificeerd en (ii) of er in de overeenkomsten sprake is geweest van een goederenrechtelijke overdracht aan Nanada c.s. niet beantwoord en zou een overdracht van auteursrecht aan Nanada c.s. bovendien goederenrechtelijk niet te verenigen zijn geweest met een eerdere overdracht van muziekauteursrecht aan Buma/Stemra. De conclusie moet volgens GE zijn dat de muziekuitgavecontracten in wezen een exclusieve, overdraagbare licentie inhouden. Dat lijkt mij om de volgende redenen niet houdbaar.
3.8
Het hof heeft in rov. 3.9 onder meer het volgende overwogen:
“Dat in de muziekuitgave-overeenkomsten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overgedragen, (…)”
“In de muziekuitgave-overeenkomsten wordt enerzijds de overdracht van de muziekuitgaverechten geregeld en anderzijds vloeien uit deze overeenkomsten voor Nanada c.s. en [verweerders] (inspannings)verplichtingen voort.”
“(…) dat Nanada c.s. is gehouden de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] ”
Hieruit – met name uit het gebruik van de term “overdracht” en de verplichting tot retro-overdracht – lijkt te volgen dat het hof ervan is uitgegaan dat in de muziekuitgavecontracten de muziekuitgaverechten goederenrechtelijk aan Nanada c.s. zijn overgedragen15..
Uit het arrest van het hof kan volgens mij niet worden afgeleid dat het hof exclusieve, overdraagbare licenties voor ogen heeft gehad, zoals de Golden Earring betoogt. Het hof oordeelt immers dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] , hetgeen in het geval van een licentie niet nodig zou zijn, omdat de licentiegever rechthebbende blijft16..
Dat brengt alvast mee dat de motiveringsklacht van subonderdeel I.III onder 16 die is voorgesteld voor zover het hof geacht zou moeten worden niet te zijn uitgegaan van een goederenrechtelijke overdracht van muziekuitgaverechten (maar bijvoorbeeld van een gebruikslicentie, voorwaardelijk overdracht of tijdelijke overdracht), feitelijke grondslag ontbeert en daarom niet opgaat.
3.9
[verweerders] stellen dat het hof (ook) in het midden heeft gelaten wat de muziekuitgaverechten precies inhouden (zie s.t. onder 6.3.1 en dupliek in het principaal cassatieberoep onder 2.2). Ik lees het oordeel van het hof echter zo dat het hof met de “muziekuitgaverechten” klaarblijkelijk een gedeelte van het auteursrecht op de betreffende muziekwerken heeft bedoeld, namelijk de openbaarmakings- en verveelvoudigingswijzen die voor de uitgever essentieel zijn (of kunnen worden17.) om de muziekwerken uit te geven18..
Uit art. 2 lid 1 Aw volgt dat het auteursrecht gedeeltelijk kan worden overgedragen19.. Bij muziekwerken is vaak sprake van een splitsing tussen uitgaverechten, uitvoeringsrechten en mechanische rechten20.. Dat lijkt in onze zaak ook te zijn gebeurd21., zodat er in die zin wel, anders dan [verweerders] bepleiten22., sprake is van overdracht van auteursrecht23., namelijk van een gedeelte daarvan: het uitgaverecht.
3.10
Meer in het algemeen wordt ook aangenomen dat in uitgavecontracten (een gedeelte van) het auteursrecht op muziekwerken aan de uitgever wordt overgedragen.
Koedooder e.a., Nieuwe Praktijkgids Artiest en Recht 2011/4.7.11:
“Al met al kunnen de volgende soorten uitgavecontracten van elkaar worden onderscheiden:
- exclusieve auteurscontracten (auteur brengt gedurende een bepaalde periode alle muziekwerken onder bij een uitgever);
- titelcontracten (overdracht van de auteursrechten op één muziekwerk)
- administratiecontract (uitgever verricht louter administratieve werkzaamheden);
- ontwikkelingscontracten (uitgever investeert in nieuw talent);
- subpublishingovereenkomsten (contracten tussen buitenlandse uitgevers onderling);
- co-uitgavecontracten;
- cataloguscontracten.”
(onderstreping A-G)
Zie ook de noot van P. Katz bij het tussenvonnis uit onze zaak van Rb. Amsterdam van 9 mei 2012 , AMI 2013/1, p. 37:
“De hier becommentarieerde uitspraak kan toegevoegd worden aan de groeiende reeks procedures tussen muziekuitgevers en muziekauteurs. De leden van de wereldberoemde rockband Golden Earring zijn auteurs van muziekwerken. Zij hebben in de jaren 1971 tot en met 1991 een aantal muziekuitgavecontracten gesloten met drie tot hetzelfde concern behorende muziekuitgeverijen (hierna: Nanada). Op grond van deze overeenkomsten hebben de leden van Golden Earring de auteursrechten op hun werken (ook wel genoemd: muziekuitgaverechten) aan Nanada overgedragen, waartegenover stond dat Nanada zich verplichtte om zorg te dragen voor de promotie, exploitatie en administratie van die muziekwerken.”
(onderstreping A-G)
Zie verder de website van de Nederlandse Muziek Uitgevers Vereniging, onder Frequently Asked Questions24.:
“Wat staat er in een uitgavecontract?
Als de maker van een muziekwerk kun je auteursrecht gedeeltelijk overdragen aan een muziekuitgever. Dit wordt vastgelegd in een auteursrechtoverdracht. Veel uitgavecontracten zijn een auteursrechtoverdracht. (…)”
3.11
Zodoende neemt subonderdeel I.I naar mij voorkomt en anders dan [verweerders] bij s.t. onder 6.3.1-6.3.7 stellen, terecht tot uitgangspunt dat in de muziekuitgavecontracten sprake is geweest van een goederenrechtelijke overdracht van auteursrecht op de muziekwerken.
3.12
Maar daarmee is nog niet veel gezegd gelet op het volgende. Van iets meer afstand beschouwd zijn bij muziekwerken in de praktijk twee exploitatievormen in zwang: overdracht en licentie. Juridisch zijn die grondvormen in beginsel principieel onderscheiden: bij overdracht wordt de exploitant rechthebbende, bij licentieverlening blijft de muziekauteur rechthebbende. Nanada c.s zoomen in hun cassatieberoep in op dit verschil en benadrukken dat bij de muziekuitgavecontracten tussen partijen sprake is van overdracht van de uitgaverechten door Golden Earring aan Nanada c.s. waar niet bij past dat deze overdracht zou kunnen worden “opgezegd”, omdat zo’n overdracht goederenrechtelijk effect heeft. Dat is een visie, maar wel een met een naar mijn idee te eenzijdige focus op het auteursrechtoverdrachtsgedeelte van de contractuele relatie tussen partijen. Bij een poging op grond van de Haviltex-norm te achterhalen wat de werkelijke contractuele relatie tussen partijen behelst (vgl. rov. 3.5 hofarrest), is niet verrassend of ongerijmd dat een ander aspect van die relatie ook aandacht krijgt van het hof. Muziekuitgavecontracten van popgroepen als de Golden Earring vergen langjarige samenwerking tussen de band en de uitgever en in confesso is dat op Nanada c.s. als muziekuitgever gedurende de looptijd van de contractuele relatie een voortdurende inspanningsverbintenis rust tot zo goed mogelijke exploitatie van de werken. Je proeft dat het hof met vooropstelling van de Haviltexnorm hierop is gestuit en uit de specifieke aard van dit type overeenkomsten afleidt dat de contracten trekken hebben van onbenoemde duurovereenkomsten. Of beter nog: de materiële overeenstemming met duurcontracten voor onbepaalde tijd is hier sterk, gelet op het samenwerkingsaspect en dus de aard van de overeenkomsten. Ik kom daar hierna in 3.14 en verder op terug. Dan is de stap ook niet groot naar het ontlenen van normen ontwikkeld voor dat type duurcontracten, vooral voor beëindigingsmodi, die gebaseerd zijn op de redelijkheid en billijkheid als bron.
3.13
Niet alleen dat hebben Nanada c.s. in hun cassatieberoep niet scherp in het vizier, zwaar als zij leunen op het overdrachtskarakter van de uitgavecontracten. Er is inmiddels meer. Het door hen bepleite harde onderscheid tussen overdracht en licentie is door de per 1 juli 2015 van kracht geworden Wet auteurscontractenrecht (opgenomen als artt. 25b-25h Auteurswet) in gevallen van suboptimale exploitatie verzacht. Volgens het dwingendrechtelijke (vgl. art. 25h Aw) nieuwe art. 25e Aw – dat onmiddellijke werking heeft25.en dus ook geldt voor de onderhavige muziekuitgavecontracten (ook al was deze wet nog niet van kracht bij wijzen van het bestreden arrest) – bestaat er bij ontbinding wegens tekortkomingen in de vorm van suboptimale exploitatie of non-usus van zowel overdrachts- als licentiecontracten26.een uit ongedaanmakingsverbintenissen voortvloeiende rechtsplicht tot retro-overdracht van de uitgever, krachtens het zevende lid zelfs versterkt met een civielrechtelijke boete27.. De harde caesuur die Nanada c.s. willen zien bij overdracht en licentie lijkt in dat licht niet (meer) aanstonds aan te spreken. De stap die het hof maakt – gevoed door de meer subsidiaire positie van GE in deze procedure – naar een retro-overdrachtsverplichting gebasserd op de redelijkheid en billijkheid is daarmee qua resultaat tot op grote hoogte op een lijn te plaatsen in mijn optiek.
Kwalificatie: sterke verwantschap met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd
3.14
Het hof heeft de muziekuitgavecontracten in rov. 3.9 als gezegd gekwalificeerd als overeenkomsten die sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd28.. Subonderdeel I.I onder 11 B klaagt dat het hof met dit oordeel heeft miskend dat de inspanningsverplichtingen hooguit een duurovereenkomst voor bepaalde tijd behelzen. In subonderdeel I.II onder 13 wordt deze klacht nader uitgewerkt met het betoog dat het oordeel van het hof onjuist en/of onbegrijpelijk is omdat de (verplichtingen uit de) overeenkomsten voldoende bepaald in tijd zijn, aangezien de (inspannings)verplichtingen slechts voor de duur van het auteursrecht zijn aangegaan en dus juist niet onbepaalde tijd voortduren. Subonderdeel I.II onder 14 vervolgt dat het oordeel van het hof dat “de datum waarop het auteursrecht eindigt te onbepaald is” eveneens onjuist en/of onbegrijpelijk is, nu dit een in de wet vastgelegde termijn is (art. 37 lid 1 Aw). Volgens het subonderdeel verwart het hof bepaalbaarheid met voorspelbaarheid. Voor zover het hof dit alles niet zou hebben miskend, voert subonderdeel I.II onder 15 ten slotte aan dat het hof zijn oordeel over het onbepaald zijn van de einddatum onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.15
Het kan zijn dat het hof in rov. 3.9 de juistheid van de stelling van Nanada c.s. dat de muziekuitgavecontracten voor de duur van het auteursrecht zijn aangegaan, in het midden heeft gelaten met de overweging tussen haakjes in de derde volzin dat de bij de dagvaarding in eerste aanleg door Nanada c.s. overgelegde overeenkomsten een door Nanada c.s. gestelde overdracht van de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht niet bevatten. Indien dat juist is, dan is in cassatie de hypothetisch feitelijke grondslag dat de muziekuitgavecontracten voor de duur van het auteursrecht zijn aangegaan29.. Heel veel praktische betekenis heeft dit in mijn ogen niet, want na verloop van het auteursrecht zijn er geen exclusieve rechten meer te exploiteren, vervallen de werken aan het publieke domein en mag eenieder deze exploiteren. Ik ben hier aarzelend over deze hypothetisch feitelijke grondslag, omdat de bedoelde passage tussen haakjes uit rov. 3.9 in de derde volzin volgens mij ook zo is te lezen dat de juistheid van de duurbeperking daarmee wordt verworpen door het hof.
3.16
Partijen verschillen in wezen niet over de kwalificatie van de muziekuitgavecontracten als duurovereenkomsten, althans als overeenkomsten die daar sterke verwantschap mee vertonen, als ik het goed zie. Ter discussie staat wel of sprake is van gelijkenis met duurovereenkomsten voor “onbepaalde tijd”, waar het hof van uitgaat, of van duurovereenkomsten voor “bepaalde tijd”. De vraag of een overeenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd is aangegaan dient door uitleg van de overeenkomst te worden bepaald30.. Deze uitleg is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt en kan in cassatie slechts beperkt worden getoetst, namelijk niet op juistheid, maar alleen op begrijpelijkheid31.. De rechtsklachten van subonderdeel I.I onder 11 B en subonderdeel I.II onder 13 en 14 tegen de door het hof gegeven kwalificatie “onbepaalde tijd” lijken mij daar op af te stuiten. Tegen de motiveringsklachten van subonderdeel I.II onder 13-15 kijk ik als volgt aan.
3.17
Strijbos32.schreef in 1985 het volgende over duurovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde tijd:
“Het mag algemeen bekend worden verondersteld dat duurovereenkomsten (in algemene zin) kunnen worden aangegaan voor bepaalde en voor onbepaalde tijd. Wat moeten we onder die begrippen verstaan? In de wetgeving en jurisprudentie is hieromtrent slechts een onduidelijk beeld te verkrijgen, zoals we hieronder zullen zien. In beginsel moeten we aannemen dat de begrippen bepaalde en onbepaalde tijd elkaars complement vormen. Wat niet bepaald is, is daarom onbepaald.
(…)
Conclusie van het bovenstaande moet mijns inziens zijn dat de begrippen bepaalde en onbepaalde tijd in onze wetgeving ten aanzien van de benoemde contracten op verschillende wijze worden ingevuld. De meeste oude regelingen in het BW achten voor “bepaalde tijd” bepaling in tijdseenheden of aan de hand van de kalender essentieel. Tegenover een eng begrip bepaalde tijd staat dan een ruim begrip onbepaalde tijd (bepaling niet in tijdseenheden, maar op andere wijze of in het geheel niet). Een andere indeling is die waarbij naast de begrippen bepaalde/onbepaalde tijd staat bepaald werk, bepaalde onderneming, bepaald doel. De rechtspraak heeft de neiging het begrip bepaalde tijd te verruimen tot elke objectieve tijdsbepaling. Alleen in het pachtrecht (hoewel recente wetgeving) is die tendens juist omgekeerd. (…).”
3.18
In de praktijk komen situaties voor waarin het onderscheid tussen duurovereenkomsten voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd minder aanspreekt of waarin een overeenkomst van aanvankelijk bepaalde tijd verschuift naar een contract voor onbepaalde tijd. Dit laatste gebeurt dikwijls bij aanvankelijk voor bepaalde tijd gesloten duurovereenkomsten die bij herhaling al dan niet stilzwijgend worden voortgezet door partijen. Naar mate een dergelijke verlenging vaker herhaald wordt, wordt daarmee een contractuele verhouding geschapen, die materieel meer trekken gaat vertonen van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarbij het recht of de rechter eerder geneigd zal zijn op grond van de redelijkheid en billijkheid in te grijpen bij bijvoorbeeld overeengekomen (maar gelet op de totale duur inmiddels:) te kort geachte opzegtermijnen33.. Daarbij aansluitend kan meer in het algemeen in de praktijk een contractuele situatie ontstaan die inhoudelijk meer is gaan lijken op een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, hoewel deze qua vorm misschien is geboetseerd op de mal van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd. Dan is het verbintenissenrecht flexibel genoeg om bij die reële materiële inhoud aan te knopen.
3.19
Dat is in onze zaak in de ogen van het hof aan de hand volgens rov. 3.9. Een duurovereenkomst van strikt genomen misschien wel bepaalde tijd kan zo’n lange duur hebben, dat de materiële gelijkenis met een normaaltype onbenoemde duurovereenkomst voor onbepaalde tijd groter is dan die met een normaaltype duurovereenkost voor bepaalde tijd. Dan ligt het meer voor de hand aansluiting te zoeken bij de in de rechtspraak en literatuur ontwikkelde regels voor duurovereenkomsten van onbepaalde tijd. In rov. 3.9 oordeelt het hof dat je misschien niet in strikte zin kan zeggen dat dit duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn, maar dat deze daarmee, gelet op de duur, wel sterke verwantschap vertonen. Niet in strikte zin is kennelijk op te vatten als: formeel gezien weliswaar misschien voor bepaalde tijd, hetgeen dan de duur van het auteursrecht zou moeten zijn (dus 70 jaar na de dood van het laatste te overlijden bandlid), maar gelet op de inmiddels (ten tijde van het wijzen van het hofarrest) al meer dan 44 jarige duur van de eerste contracten uit 1971 (die nog wel even door kan gaan, namelijk met minimaal +70 jaar, omdat alle bandleden nog in leven zijn) in wezen veel meer lijkend op duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Er zijn niet veel duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd met een feitelijke looptijd van meer dan 114 jaar, zodat deze redenering alleen al daarom goed te volgen is. Het is een zo men wil “van overeenkomstige toepassing”- redenering van het hof. Dit verliezen de motiveringsklachten uit het oog. [verweerders] voeren bij s.t. onder 6.5.3 in dit verband volgens mij terecht aan dat de muziekuitgavecontracten voor de bandleden van Golden Earring de facto neerkomen op een levenslange binding (en nog 70 jaar daarna).
3.20
Daarbij is ook nog een boom op te zetten over de vraag of hier in ander opzicht in wezen wel sprake is van formele duur voor bepaalde tijd. Ik acht dat een minder sterk argument, maar vanwege het gezamenlijke auteursrecht is de datum waarop het auteursrecht eindigt niet zo eenduidig, zoals we al zagen: 70 jaar na de dood van de laatste Golden Earring, wel bepaalbaar uiteindelijk, maar ongewis en niet bepaald, zoals [verweerders] door Nananda c.s. niet bestreden hebben aangevoerd34.. Dat in art. 37 lid 1 Aw35.de duur van het auteursrecht is vastgelegd (en daarmee de duur wel enigszins bepaalbaar is), maakt dit niet anders.
Gezien het voorgaande falen ook de motiveringsklachten van subonderdeel I.II onder 13-15.
Rechtsgevolgen van de opzegging: contractuele verplichting tot retro-overdracht van de muziekuitgaverechten
3.21
Subonderdeel I.I vangt onder 11 aan met de rechtsklacht dat de door het hof getrokken parallel met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd de aard van de muziekuitgavecontracten miskent, namelijk de definitieve goederenrechtelijke partiële auteursrechtoverdracht, waar niet bij past een verplichting tot retro-overdracht van die rechten. Het subonderdeel klaagt onder 11A en 12 over de rechtsgevolgen die het hof aan de opzegging verbindt36.. Het subonderdeel keert zich tegen de overweging van het hof in rov. 3.9 dat de rechtsgeldige (tussentijdse) opzegging van de overeenkomsten partijen vanaf de datum waartegen is opgezegd van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten ontslaat en dat de opzegging verder, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich brengt dat Nanada c.s zijn gehouden de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders]
3.22
De rechtsklacht uit subonderdeel I.I onder 11 lijkt mij al stranden op het gegeven dat geen sprake is van onverenigbaarheid van een retro-overdrachtsplicht voortvloeiend uit de aard van een muziekuitgaveovereenkomst waarbij ter exploitatie auteursrecht is overgedragen, mede gelet op het inmiddels dwingendrechtelijke stelsel met zo’n retro-overdrachtsplicht ingevolge de Wet auteurscontractenrecht (vgl. hiervoor in 3.13).
Bovendien wil subonderdeel I.I onder 11 A een onderscheid zien tussen de goederenrechtelijke overdracht van auteursrecht en opzegging van inspanningsverbintenissen, maar dat lijkt mij een verkeerde lezing van het arrest, omdat de muziekuitgavecontracten in de constructie van het hof integraal zijn opgezegd.
Voor zover het subonderdeel gelet op de s.t. onder 3.2.5 zijdens Nanada c.s. tot uitgangspunt zou nemen dat het hof heeft geoordeeld dat opzegging “ongedaanmakingsverbintenissen” met zich zou brengen, gaat deze klacht ook uit van een verkeerde lezing van het arrest. Ik begrijp het oordeel van het hof zo dat de opzegging van de overeenkomsten partijen voor de toekomst – “vanaf de datum waartegen is opgezegd” – ontslaat van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten en dat het hof op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid (art. 6:248 lid 1 BW) in de overeenkomsten leest – en deze in die zin aanvult – dat Nanada c.s. bij opzegging van de overeenkomsten gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] Dit stond het hof vrij gelet op de contractsleemte op dit punt (wat te doen in geval van beëindiging van de overeenkomst?)37..
Het subonderdeel onbeert verder feitelijke grondslag voor zover het ervan uitgaat dat het hof in rov. 3.9 zou hebben geoordeeld dat de muziekuitgavecontracten sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor bepaalde tijd38., nu het hof juist oordeelt dat deze verwantschap bestaat met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Dat dat onjuist zou zijn (subonderdeel I.i onder 11 B) omdat de “inspanningsverbintenissen hooguit een duurovereenkomst voor bepaalde tijd behelzen die in beginsel niet opzegbaar is” lijkt mij geen adequate voorstelling van zaken, gelet op hetgeen ik daarover hiervoor opmerkte in 3.19. Hiervoor geldt overigens ook dat dit een feitelijke beoordeling is die alleen op begrijpelijkheid kan worden getoetst, hetgeen ik hiervoor al memoreerde in 3.16.
3.23
Subonderdeel I.I onder 12 bevat vervolgens twee motiveringsklachten. Zonder nadere motivering is volgens het subonderdeel niet in te zien waarom opzegging meebrengt dat Nanada c.s. gehouden zijn de muziekuitgaverechten terug over te dragen en een enkele verwijzing naar de “eisen van redelijkheid en billijkheid” is geen deugdelijke motivering voor zo vergaande en als het ware goederenrechtelijke gevolgen.
3.24
Aan Nanada c.s. kan worden toegegeven dat de enkele verwijzing naar de “eisen van de redelijkheid en billijkheid” best nader had kunnen worden uitgeschreven en dat bij eerste beschouwing een daarop gebaseerde retro-overdracht als verstrekkend kan worden opgevat, maar onbegrijpelijk acht ik dit niet. Ik liet hiervoor in 3.13 al zien dat het qua uiteindelijk resultaat op gelijke voet staat als waartoe op grond van het nieuwe dwingendrechtelijke stelsel uit art. 25e Aw moet worden gekomen bij gehele of gedeeltelijke ontbinding wegens non – of onvoldoende – usus. Het gaat hier in onze zaak om redelijkheid en billijkheid in de vorm van wat wel genoemd wordt post-contractuele goede trouw, een zelfstandige bron van verbintenissen. Ik benadruk dat, omdat een voorafgaande langjarige contractuele band partijen post-contractueel sterk kan nopen zich jegens elkaar te verhouden naar normen van de redelijkheid en billijkheid. In de muziekuitgavecontracten is het uitgaverecht overgedragen aan de uitgever met het doel laatstgenoemde de mogelijkheid te geven de werken te exploiteren. Op het moment dat die exploitatie-inspanningsverplichtingen van de uitgever na opzegging eindigen, is het voorstelbaar dat de post-contractuele redelijkheid en billijkheid meebrengt dat de uitgaverechten niet bij de opgezegde uitgever blijven – ondanks aanvankelijke overdracht, die als het ware doelgeboden moet worden opgevat: ter fine van exploitatie, maar terugkeren naar de auteur bij het wegvallen van dat exploitatiedoel, onder meer om de auteur zo de kans te geven met een andere muziekuitgever in zee te gaan (zie de s.t. zijdens [verweerders] onder 6.4.6). In wezen zit daar een overeenkomstige ratio voor als bij het geschetste nieuwe stelsel uit de Wet auteurscontractenrecht, die in de wetsgeschiedenis zo onder woorden is gebracht39.:
“Op grond van het eerste lid van artikel 25e kan de maker de overeenkomst waarbij hij zijn auteursrecht ter exploitatie heeft overgedragen dan wel heeft gelicentieerd, geheel of gedeeltelijk ontbinden indien zijn wederpartij het werk binnen een redelijke termijn na het sluiten van de overeenkomst c.q. de laatste exploitatie van het werk niet of niet langer in voldoende mate uitbaat. Het is in (rechts)economisch opzicht niet efficiënt als rechten waarvoor een markt bestaat, niet worden geëxploiteerd. De maker dient in dat geval in de gelegenheid te worden gesteld zijn rechten aan een andere exploitant te verlenen die in de uitbating daarvan wel is geïnteresseerd. Dit speelt temeer nu het auteursrecht geldt tot zeventig jaar na het overlijden van de maker. (…)
Lid 7 bevat een specifieke regeling inzake schadevergoeding indien de wederpartij of de derde zijn verplichting tot teruglevering niet nakomt. Doordat de ontbinding terugwerkende kracht ontbeert blijft in het geval de exploitatiebevoegdheden zijn verleend door middel van overdracht, de wederpartij ook na ontbinding rechthebbende. Voor de maker is het dus nodig dat zijn wederpartij meewerkt aan een retro-overdracht aan de maker om goederenrechtelijk effect te sorteren. De wederpartij is hiertoe ook verplicht gelet op de plicht tot ongedaanmaking van de prestaties die uit de ontbinding voortvloeit. Een maker kan weliswaar schadevergoeding vorderen indien de wederpartij zijn medewerking aan de teruglevering weigert maar het kan voor de maker lastig zijn om schade aan te tonen in het geval er niet wordt geëxploiteerd. Om die reden adviseert de Commissie Auteursrecht de opname van een civielrechtelijke boete-clausule in de wet. Dit advies is overgenomen in lid 7.”
(onderstreping A-G)
3.25
Een hiervan iets afwijkende visie, die ook leidt tot verwerping van de hier besproken klachten, is deze. Uw Raad heeft al eens geoordeeld dat indien een rechter ingevolge art. 6:248 lid 1 BW bepaalde rechtsgevolgen verbindt aan een overeenkomst op grond van de redelijkheid en billijkheid, hij een bestaande rechtsverhouding vaststelt en er geen “nieuwe rechtstoestand” ontstaat40.. Voor zover het subonderdeel bedoelt te betogen dat het arrest “als het ware goederenrechtelijke gevolgen” doet ontstaan (hetgeen overigens niet nader door Nanada c.s. wordt toegelicht, zie subonderdeel I.I onder 12 (ii) en de s.t. onder 3.2.6), heeft het dit miskend. Van goederenrechtelijk gevolgen is pas sprake indien Nanada c.s door levering uitvoering geven aan de verplichting tot retro-overdracht van de uitgaverechten41., welke contractuele verplichting het hof op grond van art. 6:248 lid 1 BW in de muziekuitgave-overeenkomsten heeft gelezen, dan wel vindt voortvloeien uit de post-contractuele goede trouw.
3.26
Zodoende kunnen de motiveringsklachten van subonderdeel I.I onder 12 evenmin tot cassatie leiden.
Ik wijs alvast op een andere denkbare beoordeling op dit punt hierna uiteen te zetten in 5.2.
Onderdeel II: de bedoeling van partijen
3.27
Onderdeel II is opnieuw gericht tegen rov. 3.9 en klaagt dat het oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk is om de volgende reden. Wanneer partijen een overeenkomst een “overdracht” noemen, beogen zij een niet-opzegbare overeenkomst aan te gaan. Dat heeft het hof miskend. Is dat niet miskend, dan is onbegrijpelijk dat het hof tot het oordeel komt dat de muziekuitgaveovereenkomsten in beginsel opzegbaar zijn. Althans heeft het hof dan geen (kenbare) aandacht besteed aan de door Nanada c.s. onder 18 van de cassatiedagvaarding genoemde stellingen, terwijl de door Nanada c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden (kunnen) leiden tot het oordeel dat partijen een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd en deze omstandigheden ook de tekst van de betrokken overeenkomsten zelf betreft (die het hof zonder nadere motivering terzijde schuift).
3.28
Deze klachten van onderdeel II gaan denk ik uit van een verkeerde lezing van het arrest. Opnieuw klinkt hierin door dat overdracht onomkeerbaar is en we hebben gezien dat dat bij exploitatie-overeenkomsten als de onderhavige niet het hele verhaal is. Ook dit onderdeel focust te eenzijdig op het uitgeefrechtenoverdrachtsaspect van de muziekuitgavecontracten. Het hof heeft op grond van de aard van de betreffende muziekuitgavecontracten geoordeeld dat deze wezenskenmerken van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd in zich hebben en een parallel getrokken met de regels die voor de beëindiging daarvan zijn ontwikkeld. De klachten nemen zo bezien ten onrechte tot uitgangspunt dat het hof zou hebben moeten oordelen over de bedoeling van partijen om een niet-opzegbare overeenkomst aan te gaan. Die toets lag niet voor. Nanada c.s. hebben niet gesteld dat partijen de bedoeling hebben gehad dat de overeenkomsten niet-opzegbaar waren, waarbij moet worden bedacht dat op Nanada c.s. de stelplicht en bewijslast ter zake rust.
Zie HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236 (Provincie Noord-Holland c.s./Gemeente Amsterdam)42.:
“4.4 In dit verband verdient opmerking dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst in beginsel opzegbaar is, ook indien wet en die overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging (HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 en HR 4 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341). Dit neemt niet weg dat een voor onbepaalde tijd gesloten duurovereenkomst naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar kan zijn, met dien verstande dat de wederpartij van degene die zich op de niet-opzegbaarheid beroept, onder omstandigheden daartegen een beroep kan doen op, kort gezegd, de art. 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW. Voorts verdient opmerking dat op degene die betoogt dat een zodanige overeenkomst niet opzegbaar is, de stelplicht en bewijslast ter zake rusten. Zoals onderdeel 1.1 terecht betoogt, gelden voor die stelplicht en bewijslast geen verzwaarde eisen. Indien het hof van een andere maatstaf is uitgegaan bij zijn overweging dat aan de uitleg die de Provincie c.s. voorstaan ‘hoge eisen moeten worden gesteld’, berust zijn oordeel op een onjuiste rechtsopvatting.”
Nanada c.s. betogen in de cassatiedagvaarding niet dat zij in feitelijke instanties hebben gesteld dat partijen de bedoeling hebben gehad dat de overeenkomsten niet-opzegbaar zijn (en aan de stelplicht terzake is voldaan)43., maar bepleiten dat de onder 17 en 18 van de cassatiedagvaarding genoemde feiten en omstandigheden tot het oordeel (kunnen) leiden dat partijen een niet opzegbare overeenkomst hebben beoogd. Dit is niet voldoende, nu van degene op wie de stelplicht rust, mag worden verwacht dat hij “zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten” (art. 150 Rv).
3.29
Ten overvloelde komt daar bij dat de onder 17 en 18 van de cassatiedagvaarding genoemde feiten en omstandigheden niet zonder meer tot het oordeel leiden dat partijen een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd.
Dat partijen hun overeenkomst een overdracht noemen, zoals Nanada c.s. onder 17 van de cassatiedagvaarding stellen44., in de overeenkomsten is bepaald dat uitgaverechten worden overgedragen (18, i-v), in de overeenkomsten de inspanningsverplichtingen niet zijn beschreven (18, vi), de overeenkomsten geen opzegbepalingen bevatten (18, vii) en partijen niet hebben bepaald dat op Nanada c.s. de plicht rust de muziekuitgaverechten terug over te dragen indien de inspanningsverplichtingen door opzegging eindigen (18, viii) betekent immers niet per se – ook niet wanneer deze stellingen in onderlinge samenhang worden bezien – dat partijen hebben beoogd een niet-opzegbare overeenkomst aan te gaan45.. De bedoeling van partijen kan immers niet alleen uit de bepalingen in de overeenkomsten of het ontbreken daarvan worden afgeleid46..
3.30
Ook uit de meer algemene stelling van Nanada c.s. onder 18 (ix) dat een uitgever niet bereid zal zijn risicodragende investeringen te doen die mogelijk pas jaren later tot inkomsten leiden, indien de muziekuitgave-overeenkomst ieder moment door de auteurs zou kunnen worden opgezegd, volgt niet dat beide partijen in deze zaak een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd. Hetzelfde geldt voor de stelling onder 18 (v) dat niet is gekozen voor een licentieovereenkomst, wat de geëigende wijze zou zijn om een opzegbare (auteursrechtelijke) duurovereenkomst te bewerkstelligen. We zagen hiervoor al dat dit onderscheid sinds 1 juli 2015 hier te lande niet meer zo hard geldt, gelet op het dwingendrechtelijke regime uit art. 25e Aw, dat onmiddellijke werking heeft.
In dit kader benadruk ik dat in mijn visie uit het hofarrest niet volgt dat muziekuitgave-overeenkomsten altijd of zomaar tussentijds kunnen worden opgezegd. Of dat mogelijk is, is steeds afhankelijk van wat partijen onderling hebben afgesproken en redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten met betrekking tot onder meer de duur en beëindiging van de overeenkomst, dus van alle omstandigheden van het geval. Uit het arrest kan, anders dan Nanada c.s. suggeren47., ook niet worden afgeleid dat overdrachtsclausules in muziekuitgave-overeenkomsten periodiek opzegbaar zijn. Het arrest is volgens mij specifiek toegespitst op de onderhavige overeenkomsten, waarin het hof een verplichting tot retro-overdracht van de uitgaverechten in het geval van opzegging heeft (in)gelezen, dan wel heeft aangenomen op grond van de post-contractuele goede trouw48..
Onderdeel III: maatstaf opzegging
3.31
Onderdeel III is gericht tegen het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgavecontracten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Volgens het onderdeel onder 19 is dit oordeel onjuist en/of onbegrijpelijk en heeft het hof miskend dat tussentijdse beëindiging van de overeenkomsten slechts mogelijk is in geval van onvoorziene omstandigheden die van dusdanige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten (HR 21 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1988:AD0483, NJ 1990/439 (Mondia/Calanda) en HR 10 augustus 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1428, NJ 1994/688 (Aerts/Kneepens)). Volgens het onderdeel brengen de goederenrechtelijke aard en/of verplichtingen die voor bepaalde tijd zijn aangegaan (voor de duur van het auteursrecht), mee dat de overeenkomsten in beginsel niet opzegbaar zijn. Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, heeft het althans zijn oordeel, dat de overeenkomsten in beginsel opzegbaar zijn, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof onvoldoende aandacht schenkt aan de goederenrechtelijke aard van de overeenkomsten en/of de verplichtingen die voor bepaalde tijd zijn aangegaan.
3.32
Ook deze klachten gaan uit van een verkeerde lezing van het arrest. Zij veronderstellen ten onrechte, hetgeen ook blijkt uit de arresten waarnaar wordt gewezen (en de s.t. van Nanada c.s. onder 3.2.7 en 3.4.1), dat het hof meent dat het hier zou gaan om overeenkomsten voor bepaalde tijd. Het hof toetst hier overduidelijk de voorwaarden voor opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, vgl. hiervoor in 3.22 en voetnoot 38, en 3.28.
3.33
Onderdeel III vervolgt onder 20 dat voor het geval het hof terecht leentjebuur heeft gepleegd bij de opzegvoorwaarden voor opzegging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, het oordeel dat hier geen sprake is van de uitzondering op de in beginsel opzegbaarheid in de vorm van: kan alleen als er sprake is van een voldoende zwaarwegende grond daarvoor (en zo’n voldoende zwaarwegende grond hier dus niet is vereist), dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk is in het licht van de onder 21 en 22 aangedragen stellingen. Volgens het onderdeel onder 23 leiden die omstandigheden bij uitstek tot het oordeel dat in het onderhavige geval zich juist de situatie voordoet dat geen grond voor opzegging bestaat, in het licht van ’s hofs vaststelling dat [verweerders] geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s. (rov. 3.5) – althans kunnen deze daartoe leiden. Althans is het oordeel van het hof volgens het onderdeel onder 24 onbegrijpelijk omdat het hof niet (voldoende inzichtelijk) heeft gemaakt waarom ondanks deze door Nanada c.s. aangevoerde, maar door het hof in het midden gelaten omstandigheden, in dit geval “de opzegging van 28 augustus 2011 rechtsgevolg heeft in dier voege dat de muziekuitgave-overeenkomsten per die datum met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.”
3.34
Het hof heeft hier in zijn onderzoek of vanwege de getrokken parallel met de regels voor opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd sprake is van een uitzondering op de hoofdregel dat dergelijke contracten in beginsel opzegbaar zijn, in de eerste plaats onderzocht of hier sprake moest zijn van een voldoende zwaarwegende grond en verwerpt dat. Dat is een een juiste maatstaf49.en leidt tot een oordeel dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard dat in cassatie daardoor maar beperkt ten toets kan komen. Het hof heeft de door Uw Raad in de arresten De Ronde Venen/Stedin50.en Auping/Beverslaap51.geformuleerde maatstaf zelfs vrijwel letterlijk overgenomen.
Zie HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (De Ronde Venen/Stedin)52.:
“3.5.1 Het gaat te dezen om de opzegging van een duurovereenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan. Of en, zo ja, onder welke voorwaarden zo'n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821, NJ 2000/120). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding.”
Met A-G Keus53.in zijn conclusie in de Auping/Beverslaap-zaak en Tjong Tjin Tai in zijn NJ-noot onder het De Ronde Venen/Stedin-arrest, ben ik het eens dat de Hoge Raad in het De Ronde Venen/Stedin-arrest de discussie bij duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd heeft verlegd van de opzegbaarheid naar de voorwaarden waaronder wordt opgezegd.
3.35
Uitgangspunt is nu dat duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd opzegbaar zijn. De partij die betoogt dat zo’n duurovereenkomst niet zonder meer opzegbaar is, dient dit te stellen en zo nodig te bewijzen.
Zie (hiervoor onder 3.28 geciteerd): HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236, BR 2016/84 m.nt. M. Hendriks, AB 2016/229 m.nt. A.H.J. Hofman en F.J. van Ommeren, JOR 2016/189 m.nt. J.M. Blanco Fernández, rov. 4.4 (Provincie Noord-Holland c.s./Gemeente Amsterdam).
Zie verder:
I.S.J. Houben en J. Nijland, De niet-opzegbare duurovereenkomst, Contracteren september 2016, nr. 3, p. 70-77, p. 73 (stap 6):
“Een overeenkomst die voor onbepaalde tijd is aangegaan en waarvoor geen wettelijke of contractuele opzegregeling geldt (zie stappen 3 en 4 stappenplan), is in beginsel opzegbaar. Dit uitgangspunt is door de Hoge Raad expliciet verwoord in het arrest De Ronde Venen/Stedin. De vooropstelling van dit uitgangspunt door de Hoge Raad heeft onder andere betekenis voor de stelplicht en bewijslast van partijen. De partij die betoogt dat de desbetreffende overeenkomst voor onbepaalde tijd niet zonder meer opzegbaar is, zal dit moeten stellen en bewijzen. Doorgaans spitst de discussie over de vraag of de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd zich, anders dan in het [in] deze bijdrage besproken arrest, niet toe op de opzegbaarheid als zodanig, maar op de vraag of er voor opzegging een zwaarwegende grond nodig is.”
W.L. Valk, Opzegging van duurovereenkomsten na Gemeente/SNU en Stedin, NTBR 2012/25:
“De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 inzake Gemeente/SNU en Stedin de bakens gedeeltelijk verzet: voortaan is voor duurovereenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn aangegaan, opzegbaarheid de hoofdregel. Dat heeft gevolgen voor stelplicht en bewijslast en voor de eisen die mogen en moeten worden gesteld aan de motivering door de rechter die over de feiten oordeelt.”
3.36
In onze zaak hebben Nanada c.s. in feitelijke instanties in het kader van de niet-opzegbaarbeid van de overeenkomsten alleen gesteld dat de muziek-uitgaveovereenkomsten naar hun aard – gelet op de daarin opgenomen overdracht van uitgaverechten – niet vatbaar zijn voor tussentijdse opzegging (zie ook stellingen d, h en i onder 22)54.. Zoals hiervoor bij de behandeling van onderdeel I al is toegelicht, gaat dit betoog niet op en kon het hof een contractuele verplichting tot retro-overdracht van de uitgaverechten in het geval van opzegging in de overeenkomsten (in)lezen, dan wel baseren op de post-contractuele goede trouw. Nu de stellingen d, h en i onder 22 zijn aangevoerd ter ondersteuning van het in onderdeel I al verworpen betoog, kunnen deze Nanada c.s. ook in onderdeel III niet baten.
De overige door Nanada c.s onder 22 van de cassatiedagvaarding aangehaalde stellingen (a-c en e-g) zijn niet aangevoerd in het kader van de niet-opzegbaarheid van de overeenkomsten. Het hof behoefde, anders dan Nanada c.s. aanvoeren, deze stellingen dan ook niet kenbaar te betrekken in zijn oordeel dat er in dit geval onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat. Mocht ik dat niet goed zien, dan heeft naar ik meen te gelden dat deze opgeworpen hordes door het hof impliciet zijn verworpen (en gewoon de hoofdregel is toegepast van in beginsel opzegbaarheid). Overigens is het aspect van al dan niet terugverdiende investeringen (stelling c) door het hof expliciet verdisconteerd (en verworpen), dus dat dit niet zou zijn geadieerd, mist feitelijke grondslag.
De klacht van onderdeel III onder 22 faalt dan ook.
3.37
Nu er in deze zaak van de hoofdregel van opzegbaarheid dient te worden uitgegaan, behoefde het hof, anders dan Nanada c.s. onder 21 van de cassatiedagvaarding betogen, bij de beantwoording van de vraag óf kon worden opgezegd (“de maatstaf van de opzegging”) geen rekening te houden met de (algemene) omstandigheden opgesomd in de cassatiedagvaarding onder 21 (te weten (a) de wederzijdse belangen van partijen, (b) of partijen bij het aangaan van de overeenkomst een langdurige samenwerking voor ogen stond, (c) of de opgezegde partij een forse investering heeft gedaan ten behoeve van de samenwerking, (d) of de opgezegde partij grotendeels/voor een aanzienlijk deel van haar omzet afhankelijk is van de overeenkomst, (e) de lange duur die de overeenkomst in theorie nog zou kunnen hebben en de financiële consequenties van de opzegging, (f) de hechte en langdurige relatie tussen partijen, (g) het vertrouwen van de opgezegde partij dat de overeenkomst langdurig in stand zou blijven, (h) de opzegtermijn, (i) de aard en strekking van de overeenkomst en (j) de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit).
Dergelijke omstandigheden spelen in deze situatie pas een rol bij het oordeel over de voorwaarden waaronder wordt opgezegd, te weten de opzegtermijn en een eventuele schadevergoeding (zie hiervoor onder 3.34)55.. De klacht van onderdeel II onder 21 gaat dan ook evenmin op.
3.38
De klachten van onderdeel III onder 23 en 24 bouwen voort op de voorgaande klachten en stranden op dezelfde gronden. Ik teken daar nog bij aan dat ’s hofs vaststelling in rov. 3.5 dat [verweerders] geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.s., waar onder 23 op wordt gewezen, geen stelling inhoudt van Nanada c.s. ter zake de niet-opzegbaarheid van de muziekuitgave-overeenkomsten.
3.39
Mogelijk is in onderdeel III onder 24 nog de klacht te lezen over onbegrijpelijkheid van het niet inacht behoeven te nemen van een opzegtermijn. Ik acht dat niet onbegrijpelijk om de volgende reden. Op zich is vrij algemeen aanvaard dat bij opzegging van een duurovereenkomst (zeker met een zo lange looptijd) een redelijke opzegtermijn in acht moet worden genomen56.. Het hof leest naar ik meen als het ware een opzegtermijn van 12 maanden in op de volgende wijze. Bij ontvangst van de ontbindingsbrief uit augustus 2010 was voor Nanada c.s. duidelijk dat GE de muziekuitgavecontracten wilde beëindigen. Bij het honoreren van de meer subsidiair aangedragen beëindigingsgrond die in de procedure vervolgens bij CvA onder 73 is aangedragen, te weten beëindiging per augustus 2011, is als het ware een opzegtermijn verdisconteerd van 12 maanden vanaf de ontbindingsbrief en dat wordt door het hof gelet op de duur van de overeenkomsten genoegzaam geacht – een feitelijke oordeel. Dat is wel een constructie, maar zo begrepen komt dit in de redenering van het hof neer op het de facto in acht nemen van een opzegtermijn van 12 maanden door GE. Dat dat voor het hof door de beugel kon, is niet onbegrijpelijk. Ook deze klacht – zo die al voorligt – kan zodoende niet tot cassatie leiden.
Onderdeel IV: slotklacht
3.40
Onderdeel IV is een louter voortbouwende veegklacht. Nu de voorafgaande klachten volgens mij niet slagen, geldt hetzelfde voor onderdeel IV.
4. Bespreking van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep
4.1
[verweerders] hebben voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Nu ik geen klachten uit het principaal cassatieberoep zie slagen, wordt in die voorgestelde route niet aan het incidenteel beroep toegekomen, maar voor het geval Uw Raad dat anders ziet, werk ik de incidentele klachten toch uit – in mijn primaire visie dus ten overvloede.
4.2
In het incidenteel cassatieberoep worden klachten gericht tegen rov. 3.5 en 3.6 waar het hof oordeelt dat [verweerders] niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd in de zin van art. 6:89 BW, er (dus) aan hen geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestaties van Nanada c.s. en de muziekuitgave-overeenkomsten derhalve niet rechtsgeldig zijn ontbonden. Het incidenteel cassatieberoep omvat 7 onderdelen met verscheidene klachten en subklachten.
Onderdeel 1: klachtplicht en voortdurende tekortkoming
4.3
Onderdeel 1 klaagt onder 1.1 en 1.2 dat het hof heeft miskend dat het gaat om een voortdurende tekortkoming door Nanada c.s. in de nakoming van haar voortdurende inspanningsverplichtingen: dus een tekortkoming die ook voortduurde tot (in ieder geval) het moment waarop [verweerders] bij brief van 25 augustus 2010 primair de overeenkomst ontbonden en subsidiair Nanada c.s. in gebreke stelden. Het onderdeel klaagt dat voor zover deze voortdurende tekortkoming heeft plaatsgevonden binnen de in art. 6:89 BW bedoelde termijn voorafgaand aan 25 augustus 2010, [verweerders] daarop wel degelijk een beroep kunnen doen.
4.4
Als ik het goed zie, hebben de klachten onder 1.1 en 1.2 betrekking op het oordeel ten aanzien van het subsidiaire standpunt van [verweerders] , te weten dat de brief van 25 augustus 2010 een ingebrekestelling inhoudt. Ik begrijp de klachten aldus dat wordt aangevoerd dat [verweerders] in hun ontbindingsbrief van 25 augustus 2010, anders dan het hof in rov. 3.6 vaststelt, wél een beroep konden doen op de gestelde tekortkomingen over de periode vóór 25 augustus 2010. Deze klachten zijn volgens mij terecht voorgesteld. Niet valt in te zien waarom [verweerders] in hun brief van 25 augustus 2010 geen beroep konden doen op de gestelde tekortkomingen over de periode voor 25 augustus 2010 en de ingebrekestelling van 25 augustus 2010 (daardoor) evenmin effect zou sorteren.
4.5
Een mogelijke tegenwerping zou nog wel kunnen zijn dat geen klacht is gericht tegen de passage uit rov. 3.5 dat gesteld noch gebleken is dat de Golden Earring nadat op 14 december 2000 een vaststellingsovereenkomst met Red Bullet was gesloten over een toen bestaand geschil, ooit heeft geklaagd of anderszins te kennen heeft gegeven niet tevreden te zijn over de inspanningen van Nanada c.s., zodat de hier besproken klacht belang zou missen in cassatie. Ik denk dat dat niet opgaat, voor zover de brief van 25 augustus 2010 subsidiair als ingebrekestelling is gehanteerd, waarmee wat dat betreft aan de klachtplicht is voldaan voor de in dit onderdeel besproken periode.
Onderdeel 2: onmogelijkheid van herstel
4.6
Onderdeel 2 klaagt onder 2.1 dat het hof in rov. 3.5 heeft miskend dat indien een partij tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting, deze weliswaar in de toekomst alsnog kan worden nagekomen, maar daarmee de tekortkoming in het verleden niet ongedaan kan worden gemaakt. Nakoming is wat betreft deze tekortkoming in het verleden dan ook niet meer mogelijk. Daardoor is de wederpartij van de partij die tekortschiet in de nakoming van een voortdurende verplichting in beginsel bevoegd om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk “rauwelijks” te ontbinden omdat in zo’n geval verzuim (of een ingebrekestelling die het verzuim doet intreden) voor het onstaan van die bevoegdheid niet is vereist.
4.7
Ik meen dat deze klacht ook slaagt op de aangedragen gronden. Mogelijk is hier evenwel sprake van een verkeerde lezing van het arrest, waarbij het onderdeel dan ten onrechte tot uitgangspunt neemt dat het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een tekortkoming. Het hof is aan de beantwoording van de tekortkomingsvraag – voor wat betreft de periode tot 25 augustus 201057., op welke periode rov. 3.5 ziet – echter niet toegekomen, omdat het oordeelde dat [verweerders] niet tijdig hebben geprotesteerd in de zin van art. 6:89 BW, in welk geval de schuldeiser geen beroep meer kan doen op een gebrek in de prestatie. Ik acht dat een minder overtuigende opvatting en houd het erop dat onderdeel 2 slaagt.
Onderdeel 3: bewijspositie versus administratieplicht Nanada c.s.
4.8
Onderdeel 3 behelst een motiveringsklacht over het oordeel van het hof in rov. 3.5 dat Nanada c.s. door het uitblijven van klachten in hun bewijspositie zijn geschaad. Volgens de klacht is dat on(voldoende)-begrijpelijk in het licht van de stellingen van [verweerders] dat het voeren van zorgvuldige administratie tot de kernverplichtingen van de muziekuitgever onder de muziekuitgavecontracten behoort. Voor zover Nanada c.s. al in hun bewijspositie zouden zijn geschaad, valt dit Nanada c.s. zelf aan te rekenen en hebben Nanada c.s. geen nadeel ondervonden als gevolg van het tijdstip waarop [verweerders] hebben geklaagd.
4.9
Deze motiveringsklacht zie ik niet opgaan. Het oordeel van het hof in rov. 3.5 dat “[g]ezien de toelichting van Nanada c.s. voldoende [is] gebleken dat zij door het uitblijven van klachten in [hun] bewijspositie (…) [zijn] geschaad” is verweven met waarderingen van feitelijke aard en lijkt mij niet onbegrijpelijk gelet op het feit dat de aard en omvang van de verplichtingen van Nanada c.s. in de overeenkomsten niet nauwkeurig zijn omschreven en de lange periode waar het om gaat en waar het hof in rov. 3.5 ook op heeft gewezen58.. Dat het voeren van een administratie op grond van de muziekuitgave-overeenkomsten tot de kernverplichtingen van Nanada c.s. zou behoren (wat daar verder ook van zij) maakt dit volgens mij niet anders.
Onderdeel 4: onjuiste toepassing maatstaf art. 6:89 BW
4.10
Onderdeel 4 klaagt dat het oordeel dat [verweerders] niet binnen bekwame tijd zouden hebben geklaagd in de zin van art. 6:89 BW getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het hof heeft miskend dat voor de vraag of tijdig is geprotesteerd acht moet worden geslagen op alle relevante omstandigheden, waaronder ook (i) de deskundigheid van partijen, (ii) de onderlinge verhouding van partijen, (iii) de aanwezige juridische kennis en (iv) de in de branche levende opvattingen. Voor zover het hof niet zou zijn uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, is het oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd, gelet op de stellingen van [verweerders] dat zij als muziekauteurs in een zwakkere positie verkeren ten opzichte van Nanada c.s als exploitanten/muziekuitgevers en de in de branche lange tijd levende opvatting dat klagen over de nakoming van de exploitatieverplichting van de muziekuitgever geen enkele zin had, welke stellingen het hof niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken.
4.11
Ik zie ook deze klachten niet opgaan. Anders dan het onderdeel betoogt, lijkt mij niet uit het – op het punt van de klachtplicht uitvoerig gemotiveerde – arrest te volgen dat het hof geen acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Het oordeel van het hof dat niet binnen bekwame tijd is geprotesteerd, acht ik verder niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden onderzocht59..
Ook kan niet worden gezegd dat het hof de in het onderdeel aangehaalde stellingen van [verweerders] ten onrechte niet kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. De stelling dat “klagen geen zin had” (MvA onder 118 en 119) heeft het hof immers wel kenbaar in zijn oordeel over de klachtplicht betrokken60.. Voor de in het onderdeel aangehaalde stellingen dat [verweerders] als muziekauteurs in een zwakkere positie verkeren ten opzichte van Nanada c.s als exploitanten/muziekuitgevers geldt verder dat deze niet zijn aangevoerd in het kader van de klachtplicht, waardoor het hof deze stellingen ook niet in zijn motivering van het oordeel dat [verweerders] niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd behoefde te betrekken.
Onderdeel 5: zelfstandige inspanningsverplichtingen van Nanada c.s.
4.12
Onderdeel 5 voert aan dat de overweging van het hof dat niet kan worden geoordeeld dat Nanada c.s. (in het geheel niet of vrijwel) niet hebben gepresteerd en dat al om die reden de klachtplicht toepassing mist, onjuist en/of onvoldoende gemotiveerd is. Het onderdeel klaagt in de kern dat het hof heeft miskend dat het moest onderzoeken of Nanada c.s. zelf inspanningen hebben verricht en dat inspanningen door anderen – zoals de aan Nanada c.s. gelieerde platenmaatschappij Red Bullet – niet aan Nanada c.s. kunnen worden toegeschreven.
4.13
Ook dit zie ik niet slagen. In de vaststellingen van het hof in rov. 3.5 dat Nanada c.s. hebben “samengewerkt” met Red Bullet ter zake de “Best of” CD in 2008 en de her-relaese van albums op vinyl in 2009 en 2010 en dat Nanada c.s. hebben “meegewerkt” aan de totstandkoming van de cover van het muziekwerk “Seasons” in 2009 en de deals voor het gebruik van de titels “Yellow and Blue” en “Back Home” in commercials, lees ik dat het hof wel heeft onderzocht of Nanada c.s. (ook) zelf inspanningen hebben verricht. Dit volgt mede – zij het iets meer verscholen – uit de overwegingen van het hof over het beschikbaar stellen van muziekwerken van [verweerders] via iTunes en Spotify, waaraan Nanada c.s. – zo lees ik in het arrest – als houders van de uitgaverechten van deze werken hun medewerking verleend móeten hebben. Hetzelfde geldt voor de zogenoemde “kick back” vergoeding61.die door Nanada c.s. aan [verweerders] is uitgekeerd, welke uitkering, zo begrijp ik het arrest, ook een activiteit van Nanada c.s. inhoudt, namelijk de uitvoering van art. 14 van de muziekuitgave-overeenkomsten62..
Dat ook derden, zoals Red Bullet en The Ettes, werkzaamheden hebben verricht (en daar het initiatief toe hebben genomen), doet aan het kennelijke oordeel van het hof dat Nanada c.s. ook zelf (enige) inspanningen hebben verricht, niet af.
4.14
Ik acht het oordeel van het hof in rov. 3.5 dat Nanada c.s. activiteiten ten aanzien van de promotie en exploitatie van de bij hen ondergebrachte muziekwerken hebben verricht en de klachtplicht daarom geen toepassing mist63., overigens – gelet op de hiervoor besproken motivering – niet onbegrijpelijk64.. Dit oordeel, dat is verweven met de feiten, kan in cassatie verder niet op juistheid worden getoetst.
Voorzover het onderdeel onder 5.1.3 klaagt dat het hof ten onrechte zou hebben geoordeeld dat Nanada c.s. zouden hebben voldaan aan hun inspanningsverplichtingen, faalt deze klacht bij gebrek aan feitelijke grondslag. Aan de beantwoording van de vraag of Nanada c.s. in de de periode tot 25 augustus 2010 ook voldoende inspanningen hebben verricht, is het hof immers niet toegekomen, nu [verweerders] naar zijn oordeel niet binnen bekwame tijd hebben geklaagd.
Onderdeel 6: muziekuitgaverechten op 134 muziekwerken
4.15
Onderdeel 6 klaagt dat het oordeel van het hof in rov. 2.3 dat Nanada c.s. in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgaverechten hebben verkregen op de 134 muziekwerken die nader zijn omschreven in prod. 37 van Nanada c.s. onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd in het licht van de stellingen van [verweerders] dat het maar zeer de vraag is of Nanada c.s. rechten hebben verkregen op de werken met betrekking tot welke zij geen contracten heeft overgelegd en dat er voor de werken waarvoor Nanada c.s. geen contract hebben getoond van moet worden uitgegaan dat [verweerders] de rechten ook niet hebben overgedragen (MvA onder 101, CvA onder 71, prod. 5 (ontbindingsbrief), Plta h.b., p. 21-22).
Deze motiveringsklacht acht ik terecht voorgesteld. Gelet op de door [verweerders] aangevoerde stellingen65.is het onbegrijpelijk dat het hof in rov. 2.3 – als niet of onvoldoende betwist – heeft vastgesteld dat Nanada c.s. nu beschikken over de uitgaverechten op 134 muziekwerken van Golden Earring (zoals nader omschreven in prod. 37 van Nanada c.s.).
Onderdeel 7: slotklacht
4.16
Onderdeel 7 voert aan dat gegrondbevinding van enig onderdeel van het incidenteel cassatiemiddel ertoe leidt dat de voortbouwende oordelen in rov. 3.10 en de beslissing evenmin in stand kunnen blijven. Nu klachten van onderdeel 1, 2 en 6 volgens mij slagen, slaagt in zoverre ook deze klacht.
5. Andere routes
5.1
De hiervoor voorgestelde hoofdroute is als het ware een conventionele beschouwing van de ingestelde cassatieberoepen. Het op deze wijze in stand houden van het oordeel van het hof is mogelijk niet de meest koninklijke weg, maar het resultaat waartoe het hof is gekomen, te weten een vorm van beëindiging met een retro-overdrachtsplicht, is een uitkomst die spoort met de moderne auteursrechtexploitatieparagraaf uit onze auteurswet.
5.2
Een andere benaderingswijze is de volgende. Misschien is dat een koninklijker weg; het is hoe dan ook gecompliceerder en leidt naar redelijke waarschijnlijkheid tot een overeenkomstig resultaat, reden waarom ik dit pas in subsidiaire sleutel voorstel. De motiveringsklacht uit het principaal beroep van subonderdeel I.I onder 12 dat onbegrijpelijk is dat uit de redelijkheid en billijkheid zonder nadere redengeving een plicht voortvloeit tot retro-overdracht zou dan kunnen slagen, omdat het hof hier te zeer moet worden “geholpen” en te weinig concludent is gemotiveerd. Dat schakelt dan vervolgens de voorwaarde in waaronder het incidenteel beroep is ingesteld, waarvan als gezegd de onderdelen 1, 2 en 6 volgens mij opgaan, zodat zou moeten worden gecasseerd en verwezen. Het wil mij voorkomen dat in dat geval na verwijzing de subsidiaire grond belangrijke aandacht zal krijgen en er is niet veel fantasie voor nodig dat dit mogelijk grond zal kunnen zijn voor ontbinding wegens sub-optimale exploitatie, die inmiddels volgens art. 25e Aw gepaard zal gaan met een dwingendrechtelijke en met civielrechtelijke boete gesanctioneerde plicht tot retro-overdracht van de uitgaverechten aan de Golden Earring. Materieel is dan te verwachten dat het eindresultaat hetzelfde is als waar het hof op is uitgekomen. Deze mogelijk koninklijker te achten weg zadelt partijen dan wel op met een kostbare verwijzingsprocedure.
5.3
Er is natuurlijk ook nog een derde weg en dat is afdoening van het principale beroep als hiervoor door mij primair bepleit en bij wege van overweging ten overvloede de klachtplichtkwestie uit het incidenteel beroep behandelen. Dat zou vanwege de praktijkbehoefte aan houvast op dit weerbarstige terrein nog te overwegen zijn.
6. Conclusie
Ik concludeer tot niet ontvankelijkheid van [eiser 4] en in het prinicipaal cassatieberoep verder tot verwerping.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2017
Wat er speelt. De positie van makers en uitvoerende kunstenaars in de digitale omgeving. SEO Economische Onderzoek, maart 2011, p. 87 en P.B. Hugenholtz en L.M.C.R. Guibault, Auteurscontractenrecht: naar een wettelijke regeling? Onderzoek in opdracht van het WODC (Ministerie van Justitie), Amsterdam: Instituut voor Informatierecht, 2004, p. iii en iv.
Stb. 2015, nr. 257 (inwerkingtreding per 1 juli 2015; Stb. 2015, nr. 258).
TK 2011-2012, 33 308, nr. 3 (MvT), p. 1.
Op 30 juni 2015 is het wetsvoorstel auteurscontractenrecht door de Eerste Kamer aangenomen.
Zie B. Schipper, Dan zeg je toch gewoon op. Hoger beroep zaak Golden Earring zorgt voor wending, Muziekwereld 2015/2, p. 36-39: “Het hof lijkt ter bescherming van de muziekauteurs een voorschot te hebben genomen op het nieuwe Auteurscontractenrecht.”.
Ontleend aan rov. 2.1-2.15 van het bestreden arrest van Gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201, NJF 2015/347.
[verweerders] klagen in het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep onder 6.1 dat de vaststelling van het hof dat Nanada c.s. in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgaverechten heeft verkregen op (en nu beschikt over) de 134 muziekwerken die nader zijn omschreven in productie 37 van Nanada c.s. onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd in het licht van de stelling van [verweerders] dat het maar zeer de vraag is of W.J. [eiser 4] (Nanada) rechten heeft verkregen op de werken met betrekking tot welke zij geen contracten heeft overgelegd. Zie daarover hierna onder 4.15.
Rb. Amsterdam 9 mei 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:BW8602, AMI 2013/1, nr. 2 m.nt. P. Katz.
Rb. Amsterdam 4 september 2013, ECLI:NL:RBAMS:2013:5971.
Hof Amsterdam 31 maart 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:1201, NJF 2015/347.
HR 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2337, NJ 2012/226 m.nt. H.J. Snijders (Eurofactor/X), rov. 4.1.2 in fine: “Voor niet-ontvankelijkverklaring is derhalve nog slechts plaats in gevallen waarin de Hoge Raad (of de rechter na aanwending van een ander rechtsmiddel) op processuele gronden aan een behandeling van de zaak ten principale niet toekomt, zoals de gevallen waarin het beroep niet, nog niet of niet meer openstaat.”.
W.D.H. Asser, Civiele cassatie (2011), p. 117, voetnoot 430.
Zie HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:766, RvdW 2016/592 (X/TMG) en met name de conclusie van A-G Langemeijer in deze zaak onder 2.22.
Het betoog van [verweerders] dat de muziekauteursrechten eerder al zouden zijn overgedragen aan Buma/Stemra, kan hen hier verder niet helpen nu geen klacht is gericht tegen het oordeel van het hof dat in de muziekuitgavecontracten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overgedragen. Mogelijk kan dit punt nog wel aan de orde komen voor wat betreft de 68 muziekwerken genoemd in de s.t. onder 5.3.4 van [verweerders] (waarvan wordt gesteld dat Nanada c.s. geen contracten hebben overgelegd die aantonen dat zij de muziekuitgaverechten ten aanzien van deze werken hebben verkregen), maar dan alleen als door Uw Raad wordt toegekomen aan behandeling van het voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep en onderdeel 6 van dit incidenteel cassatieberoep slaagt. Zie over de overdracht van auteursrechten aan Buma/Stemra én de uitgever: Koedooder e.a., Nieuwe Praktijkgids Artiest en Recht 2011/4.7.4.
Ook in de overeenkomsten zelf lees ik niet dat partijen hebben beoogd exclusieve, overdraagbare licenties aan te gaan (prod. 4 bij de inleidende dagvaarding en prod. 105).
In art. 1 van de muziekuitgave-overeenkomsten wordt het uitgaverecht in “volle omvang” overgedragen. Vgl. hierover Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht (2005), p. 432-433.
Vgl. Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht (2005), p. 427-435 en 444.
Zie bijv. Verkade, T&C IE (2016), art. 2 Aw aant. 3b: “Het auteursrecht is met het oog op overdracht of licentie splitsbaar, bijvoorbeeld naar landsgrenzen en/of naar taal, naar verveelvoudigings- en openbaarmakingswijzen, naar bewerkingsvarianten, naar onderdelen van het betrokken werk. Combinaties van zulke afgrenzingen zijn ook mogelijk. (…) Een gedeeltelijk overgedragen recht is onzes inziens een zelfstandig, afgesplitst recht en niét een ‘beperkt recht’ in de zin van art. 3:8 BW (een licentie is dat ook niet). Een zo duidelijk mogelijke afbakening verdient uiteraard de voorkeur. Zie ook Van Engelen, IE-Goederenrecht (2016), nr. 6.8.1 die wel dogmatische bedenkingen heeft bij de mogelijkeid van opsplitsing van IE-rechten bij wege van deeloverdracht, maar vaststelt dat met art. 2(1) Aw de mogelijkheid van deeloverdracht van auteursrechten een feit is.
Spoor/Verkade/Visser, Auteursrecht (2005), p. 428.
In de betreffende overeenkomsten wordt gesproken van uitgaverecht/uitgeversrechten (art. 1, 10, 12), opvoeringsrechten (art. 1) en mechanische (reproduktierechten)rechten (art. 12 en 14) (prod. 4 bij de inleidende dagvaarding en prod. 105):“Art. 1) De auteur draagt het uitgaverecht van het/de bovengenoemde werk(en) in volle omvang over aan de uitgevers, die verklaren deze overdracht te aanvaarden, met het recht de titel(s) bij uitgave te mogen veranderen, de tekst te mogen wijzigen en muziekbeschikkingen en arrangementen voor alle instrumenten te mogen vervaardigen. Het is beide partijen bekend dat BUMA het recht tot incasso van bepaalde opvoeringsrechten heeft, welk recht – hoe dit gemakshalve ook door BUMA geformuleerd wordt – niet met deze overdracht in strijd wordt geacht. Deze overeenkomst geldt voor alle landen.Art. 2) De auteur staat er voor in, dat hij/zij geheel en alleen over de auteursrechten van bovengenoemde werk(en) ten volle kan beschikken en dat hij/zij noch geheel, noch gedeeltelijk aan derden deze rechten heeft overgedragen, of toestemming tot uitgave heeft gegeven. De auteur aanvaardt de verplichting tot vergoeding van alle kosten, schaden en interessen voortkomende uit het niet nakomen van dit artikel.(…)Art. 8) Bij eventuele overdracht door de uitgevers van het auteursrecht van genoemd(e) werk(en) naar het buitenland, zal de auteur 50% van de netto opbrengst ontvangen.(…)Art. 10) De uitgevers zijn bevoegd het hierbij overgedragen uitgaverecht, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, over te dragen aan anderen dan bedoeld in Artikel 8, zonder dat hierbij schade wordt gedaan aan de rechten van de auteur(s), welke uit deze overeenkomst voortvloeien.(…)Art. 12) De uitgeversrechten en mechanische reproduktierechten zullen worden verdeeld volgens de verdelingsschaal van de daarvoor aangewezen auteursorganisatie, terwijl de auteur(s) door ondertekening van deze overeenkomst toestemming verleent/verlenen bij verkoop naar het buitenland 50% van het totaal van ieder der genoemde rechten ter beschikking stellen van beide uitgevers tezamen.(…)Art. 14) Indien de auteur(s) op het tijdstip waarop deze overeenkomst is gesloten niet is/zijn aangesloten bij de Stichting tot Exploitatie der Mechanische Reproduktierechten der Auteurs (STEMRA) of andere Nederlandse Mechanische Rechten Organisatie, draagt hij/zij voor de gehele wereld en in volle omvang aan de uitgevers over, het mechanische recht op werken, dat wil zeggen de uitsluitende bevoegdheid tot het vervaardigen en in circulatie brengen van voorwerpen bestemd om werken geheel of gedeeltelijk langs mechanische weg ten gehore te brengen.De uitgevers zullen het totaal der Mechanische rechten incasseren of doen incasseren, waarna de uitgevers de auteur(s) het hem/hun toekomende gedeelte zullen uitkeren. (…).”
[verweerders] stellen in repliek in princ. cb. onder 2.2 dat zij in de s.t. onder 3.14 en 6.3.6 hebben geprobeerd te duiden wat de muziekuitgaverechten precies inhouden. Daar hebben [verweerders] gesteld dat in de muziekuitgavecontracten in wezen wordt geregeld dat de muziekuitgever een bepaalde mate van zeggenschap krijgt over het betreffende werk en een aandeel krijgt in een geldstroom. Dat het hof met de term “muziekuitgaverechten” mogelijk hierop zou hebben gedoeld en niet op een overdracht van een gedeelte van het auteursrecht acht ik – mede omdat het hof het expliciet heeft over “overdracht” – niet aannemelijk.
Zie in dit verband ook art. 8 van de betreffende overeenkomsten, waaruit blijkt dat de uitgever het “auteursrecht” van genoemde werk(en) verkrijgt. Voor de tekst van art. 8 zie voetnoot 21.
Art. III wet van 30 juni 2015 (Stb. 2015, 257) luidt voor zover voor onze zaak van belang als volgt:“1. Het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding blijft van toepassing op overeenkomsten die voor dat tijdstip zijn gesloten, met dien verstande dat de artikelen 25e, eerste tot en met vijde lid en het zevende lid en artikel 25f en artikel 25 fa van de Auteurswet, wel van toepassing zijn op overeenkomsten die voor het tijdstip van inweringtreding zijn gesloten, (...)”.
Volgens art. 25b lid 1 Aw is de Wet auteurscontractenrecht van toepassing op contracten die verlening van exploitatiebevoegdheid van het auteursrecht van de maker aan een wederpartij tot hoofddoel hebben. Daaronder worden zowel overdrachten als licenties begrepen volgens de wetsgeschiedenis: “Door te spreken van het verlenen van exploitatiebevoegdheden vallen onder de overeenkomsten zowel de overeenkomst van overdracht als de licentieovereenkomst. Het dient te gaan om overeenkomsten waarbij de maker zijn auteursrecht primair ter exploitatie overdraagt of in licentie geeft aan een intermediair (zoals meestal het geval is bij literaire en muzikale werken) (...)”, TK 2011-2012, 33 308, 3 (MvT), p. 5-6.
“Doordat de ontbinding terugwerkende kracht ontbeert blijft in het geval de exploitatiebevoegdheden zijn verleend door middel van overdracht, de wederpartij ook na ontbinding rechthebbende. Voor de maker is het dus nodig dat zijn wederpartij meewerkt aan een retro-overdracht aan de maker om goederenrechtelijk effect te sorteren. De wederpartij is hiertoe ook verplicht gelet op de plicht tot ongedaanmaking van de prestaties die uit de ontbinding voortvloeit.”, TK 2011-2012, 33 308, 3 (MvT), p. 21.
In de cassatiedagvaarding wordt onder 11 (gelet op de cassatiedagvaarding onder 13 is de aanvankelijke gedachte: kennelijk abusievelijk) gesproken van het oordeel van het hof dat “de Overeenkomsten sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor bepaalde tijd (…)”. T.a.p onder 13 luidt de cassatiedagvaarding immers zo: “Het oordeel van het hof in r.o. 3.9 dat de Overeenkomsten verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd (...)”. Maar bij s.t. zijdens Nanada c.s. onder 3.2.1 wordt ter toelichting op onderdeel I.I weer gesteld dat het hof in rov. 3.9 zou hebben geoordeeld dat de muziekuitgavecontracten sterke verwantschap tonen met duurovereenkomsten voor bepaalde tijd. Dat lijkt mij onjuist: “daarmee” uit de 3e volzin van rov. 3.9 slaat terug op “duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd” uit dezelfde volzin. Zie hierover verder voetnoot 38 hierna.
W.L. Valk, GS Verbintenissenrecht, 2015, art. 6:248 BW, aant. 79b.
HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO8198, NJ 2005/169, m.nt. J.H. Spoor, BIE 2005/7 m.nt. A.A. Quaedvlieg, OR 2004/262 m.nt. Willem Leppink en Willem de Nijs Bik (Wessanen c.s./Nutricia Nederland), rov. 3.3.2 in fine.
J.F.M. Strijbos, Opzegging van duurovereenkomsten (diss. 1985), p. 31 en 39-40.
Asser/Houben 7-X 2015/118 en J.M. Barendrecht en G.R.B. van Peursem, Distributieovereenkomsten, 1997, nr. 132, 208 en 225.
Antwoordakte d.d. 15 augustus 2012, onder 48.
De vraag of het hof de juiste maatstaf voor de opzegging heeft gehanteerd wordt door onderdeel III aan de orde gesteld.
Asser/Hartkamp en Sieburgh 6-III 2014/403-407. Zie ook HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3749, NJ 2014/415, m.nt. J.B.M. Vranken, JOR 2013/213 m.nt. C.W.M. Lieverse (Aegon Spaarkas/Stichting Koersplandewegkwijt), rov. 3.4.2.
Vgl. eveneens voetnoot 28. De lezer die met een blik op subonderdeel I.II onder 13 (“Het oordeel van het hof in rov. 3.9 dat de Overeenkomsten verwantschap tonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en dat dit te meer geldt nu de einddatum te onbepaald is (...)”) zou menen dat dit een kennelijke verschrijving is, komt bedrogen uit bij lezing van Nanada c.s.’ s.t. onder 3.2.1 ter toelichting op subonderdeel I.I, waar zij andermaal aangeven dat subonderdeel I.I. “zich richt tegen rov. 3.9 waarin het hof oordeelt dat de Overeenkomsten sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor bepaalde tijd (...)”. De enige wijze waarop ik hier chocola van kan maken is deze: hoofdregel bij bepaalde tijd is niet tussentijdse opzegbaarheid, behoudens bijzondere omstandigheden (Asser/Houben 7-X 2015/121). Hier is een beroep op bijzondere omstandigheden gedaan (vertrouwensband zoek) en het hof acht in beginsel tussentijds opzegbaar, dus moet het hof (impliciet) zijn uitgegaan van bepaalde tijd. Dit is de enige redenering die ik zie, die met deze kwalificatie bepaalde tijd uit het middel zou stroken, maar het lijkt mij duidelijk niet de zienswijze van het hof uit rov. 3.9. Het hof gaat overduidelijk (en met zoveel woorden) uit van de parallel met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, die in beginsel opzegbaar zijn en toetst vervolgens ook aan de in de rechtspraak voor beëindiging van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd ontwikkelde regels (voldoende zwaarwegende reden, wel of geen opzegtermijn, wel of geen vergoeding, vgl. Asser/Houben 7-X 2015/122 e.v.).
TK 2011-2012, 33 308, nr. 3 (MvT), p. 18-19.
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3749, NJ 2014/415, m.nt. J.B.M. Vranken, JOR 2013/213 m.nt. C.W.M. Lieverse (Aegon Spaarkas/Stichting Koersplandewegkwijt).
Vgl. TK 2011-2012, 33 308, nr. 3 (MvT), p. 19: “Voor de maker is het dus nodig dat zijn wederpartij meewerkt aan een retro-overdracht aan de maker om goederenrechtelijk effect te sorteren.”
HR 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:660, NJ 2016/236, BR 2016/84 m.nt. M. Hendriks, AB 2016/229 m.nt. A.H.J. Hofman en F.J. van Ommeren, JOR 2016/189 m.nt. J.M. Blanco Fernández (Provincie Noord-Holland c.s./Gemeente Amsterdam).
In de s.t. onder 3.3.3 wordt verwezen naar de bij grieven onder 136 ingenomen stelling dat muziekuitgave-overeenkomsten zoals de onderhavige naar hun aard niet vatbaar zijn voor tussentijdse opzegging op grond van de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid, maar daarin lees ik niet de stelling dat partijen de bedoeling hebben gehad dat de overeenkomsten niet-opzegbaar zijn. Bij repliek in principaal cassatieberoep onder 1.6 stellen Nanada c.s. daarnaast dat het hof voorbij is gegaan aan de aangevoerde omstandigheden ter adstructie van de stelling dat partijen een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd, maar Nanada c.s. geven niet aan waar in feitelijke instanties is gesteld dát partijen een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd. Een dergelijke stelling van Nanada c.s. ben ik in de processtukken ook niet tegengekomen.
De overeenkomsten hebben overigens de kop: “Overeenkomst inzake uitgeversrecht”.
Vgl. ook CvA onder 14: “De radio-promotie van [eiser 4] was destijd ook voor gedaagden de belangrijkste reden om de muziekuitgaverechten bij [eiser 4] onder te brengen. Overigens wisten zij in 1965 en volgende jaren zeker niet wat de implicaties van een dergelijke overdracht waren.” en plta h.b. [verweerders] p. 3: “Veel auteurs en ook [verweerders] wisten in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw helemaal niets van de daadwerkelijke betekenis en het nut of de noodzaak van overdrachten dan wel licenties van hun auteursrechten aan een muziekuitgeverij, bijvoorbeeld als het gaat om het beheer van die rechten, de eigendom en de gevolgen voor de geldstromen.”
Vgl. HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3303, NJ 2015/467, rov. 3.3.3 waar – in een zaak waar partijen op de tekst van de overeenkomst haaks op elkaar staande bedoelingen en verwachtingen baseren en geen van beider interpretaties aanstonds volstrekt onaannemelijk is – werd geoordeeld dat ook indien bij de uitleg van een overeenkomst groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst wordt gehecht.
Cassatiedagvaarding onder 4 en s.t. onder 2.4-2.8 en 3.3.6.
Aan het arrest komt in die zin dus niet veel zaaksoverstijgende betekenis toe. Anders: B. Schipper, Dan zeg je toch gewoon op. Hoger beroep zaak Golden Earring zorgt voor wending. Muziekwereld 2015/2, p. 36-39.
Ik lees in de cassatiedagvaarding niet de klacht dat het (impliciete) oordeel van het hof dat gelet op de gelijkenis van de betreffende overeenkomsten met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd de regels van duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd van toepassing zijn, onjuist en/of onbegrijpelijk is. Mogelijk kan een dergelijke klacht wel worden gelezen in de s.t. onder 3.2.12, maar dat is te laat.
HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E, Tjong Tjin Tai, JOR 2012/240 m.nt. A.J. Verdaas, AB 2012/85 m.nt. F.J. van Ommeren, Gst. 2012/49 m.nt. A.J. Poortvliet, JIN 2012/12 m.nt. N.J. Meuwese, JG 2012/4 m.nt. J.J. van der Gouw (De Ronde Venen/Stedin).
HR 14 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4163, NJ 2013/341, JIN 2013/137 m.nt. J.L. Naves (Auping/Beverslaap), rov. 3.6.
HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ9854, NJ 2012/685 m.nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai, JOR 2012/240 m.nt. A.J. Verdaas, AB 2012/85 m.nt. F.J. van Ommeren, Gst. 2012/49 m.nt. A.J. Poortvliet, JIN 2012/12 m.nt. N.J. Meuwese, JG 2012/4 m.nt. J.J. van der Gouw (De Ronde Venen/Stedin).
Conclusie A-G Keus onder 2.7, NJ 2013/341.
MvG 136-143.
Over de voorwaarden waaronder is opgezegd, wordt in cassatie niet geklaagd.
Asser/Houben 7-X 2015/127 e.v. met verdere verwijzingen.
Voor wat betreft de periode vanaf 25 augustus 2010 oordeelt het hof in rov. 3.6 dat Nanada c.s. voldoende hebben aangetoond dat door Nanada c.s. (via Red Bullet) inspanningsverplichtingen zijn geleverd. Ook ten aanzien van deze periode wordt niet geoordeeld dat er sprake is van een tekortkoming.
Zie ook MvG onder 153 en 154.
HR 8 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9615, NJ 2010/545, JOR 2010/345 m.nt. C.M. Grundmann-van de Krol (Tan e.a./Chipshol en Forward), rov. 3.4.
Rov. 3.5: “(…) In de stellingen van [verweerders] inhoudende dat (…) [verweerders] uit de jarenlange stilzittende houding van Nanada c.s. heeft mogen afleiden dat een aanmaning nutteloos zou zijn (punt 118 memorie van antwoord) ligt besloten dat [verweerders] vanaf 2000 wist althans behoorde te weten dat Nanada c.s. (naar de mening van [verweerders] ) niet deugdelijk presteerde (…).“
Een “kick back” vergoeding is een terugbetaling van de uitgever van zijn deel van de repartitie aan de auteur.
Zie art. 14 van de betreffende overeenkomsten: “(…) De uitgevers zullen het totaal der Mechanische rechten incasseren of doen incasseren, waarna de uitgevers de auteur(s) het hem/hun toekomende gedeelte zullen uitkeren. (…).”.
HR 23 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3531, NJ 2007/176 (Brocacef/Simons), rov. 4.3.
Onderdeel 5 klaagt onder 5.1.2 nog dat het oordeel van het hof in rov. 2.3 dat Red Bullet over de masterrechten op de betreffende 134 muziekwerken zou beschikken onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd in het licht van de betwisting hiervan door [verweerders] Deze klacht heeft – mede blijkens de s.t. onder 14.12 – echter geen zelfstandige betekenis.
Zie met name MvA 37-42 en pleitnotities [verweerders] in hb, p. 21: “Het overzicht dat door Nanada is gegeven (Productie 37) is onvoldoende om de overdracht van de muziekuitgaverechten op alle onderhavige muziekwerken aan te nemen”.
Beroepschrift 30‑06‑2015
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, [dertig] juni tweeduizendvijftien, op verzoek van:
- 1.
de besloten vennootschap NANADA MUSIC B.V., gevestigd te Hilversum,
- 2.
de besloten vennootschap NEW DAYGLOW B.V., gevestigd te Hilversum,
- 3.
de besloten vennootschap NADA MUSIC B.V., gevestigd te Hilversum,
- 4.
[eiser 4], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente] (‘[eiser 4]’),
eisers tot cassatie, hierna gezamenlijk ‘Nanada c.s.’,
die allen te dezer zake woonplaats kiezen aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van mr. T. Cohen Jehoram en mr. V. Rörsch (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), die door Nanada c.s. tot advocaat bij de Hoge Raad worden gesteld,
heb ik,
[Heb ik, Rogier Roelof Hollander, toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder ten kantore van Arthur Pieter Andries Spaargaren, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Maassluisstraat 258]
AAN:
- 1.
[verweerder 1], wonende te [woonplaats], België,
- 2.
[verweerder 2], wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 3.
[verweerder 3], wonende te [woonplaats], [gemeente], Curaçao,
- 4.
[verweerder 4], wonende te [woonplaats],
verweerders in cassatie, hierna gezamenlijk ‘[verweerders] c.s.’,
die allen te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen hebben ten kantore van de advocaat mr. M.T.M. Koedooder, kantoor houdende aan de Pieter Cornelisz Hooftstraat 5–11, 1071 BL Amsterdam, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en vier afschriften van dit exploot:
- □
latende aan: [Mw. R. Pijnappel ALDAAR WERKZAAM]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat Nanada c.s. in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof Amsterdam onder zaaknummer 200.148.383/01 gewezen arrest tussen Nanada c.s. als appellanten en [verweerders] c.s. als geïntimeerden, dat is uitgesproken op 31 maart 2015 (het ‘Arrest’).
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [verweerders] c.s.
GEDAGVAARD:
om op vrijdag veertien augustus tweeduizendvijftien (14-08-2015) 's ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van elke verweerder in cassatie bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorende bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip, waarop die verweerder in cassatie het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding);
dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel dan wel op de website: http://wetten.overheid.nl/;
dat van verweerders in cassatie die bij dezelfde advocaat verschijnen en gelijkluidende conclusies nemen, op basis van artikel 1:5 van de Wet griffierechten burgerlijke zaken slechts eenmaal een gezamenlijk griffierecht wordt geheven;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat elke verweerder in cassatie ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop die verweerder in cassatie in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien een verweerder in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van die verweerder in cassatie om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
dat indien op de Roldatum of een door de Hoge Raad nader bepaalde roldatum ten minste één van de verweerders in cassatie op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) in het geding verschijnt en het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht tijdig heeft voldaan, en ten aanzien van de overige verweerder(s) in cassatie de voorgeschreven termijnen, en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen die overige verweerder(s) in cassatie verstek wordt ‘verleend en tussen Nanada c.s. en de verschenen verweerder(s) in cassatie wordt voortgeprocedeerd, waarna tussen alle partijen één arrest wordt gewezen, dat als een arrest op tegenspraak wordt beschouwd;
TENEINDE:
alsdan namens Nanada c.s. tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in zijn te dezen bestreden, arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
[verweerders] c.s. vormt gezamenlijk de Nederlandse popgroep [A] en heeft van verschillende muziekwerken de uitgaverechten volledig overgedragen aan Nanada c.s. als uitgever (de ‘Overeenkomsten’). In de onderhavige zaak staat de beëindiging van de Overeenkomsten centraal.
2.
In r.o. 3.5 en 3.6 van het Arrest behandelt het gerechtshof te Amsterdam de stellingen van [verweerders] c.S. inhoudende dat Nanada c.s. niet aan haar (inspannings)verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomsten zou hebben voldaan. Het hof komt tot de slotsom dat de buitengerechtelijke ontbinding van de Overeenkomsten geen effect sorteert omdat [verweerders] c.s. niet binnen bekwame tijd geklaagd heeft in de zin van art. 6:89 BW en dat voor de periode na 25 augustus 2010 voldoende is aangetoond dat Nanada c.s. aan haar inspanningsverplichtingen heeft voldaan.
3.
Dit cassatieberoep keert zich tegen r.o. 3.7–3.10 en in het bijzonder tegen r.o. 3.9 van het Arrest; waarin het hof oordeelt dat de Overeenkomsten, omdat deze een sterke verwantschap zouden vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd, (tussentijds) opzegbaar zijn, waaraan het hof de gevolgtrekking verbindt dat Nanada c.s. gehouden is de muziekuitgaverechten terug over te dragen, 's Hofs oordeel kan niet als juist worden aanvaard; het heeft de merkwaardige consequentie dat de verbintenisrechtelijke opzegging als het ware goederenrechtelijke werking heeft.
4.
Het Arrest heeft daarnaast verstrekkende en onwenselijke consequenties voor de muziekindustrie en creatieve sector in het bijzonder. De exploitatie van een (muziek)werk vereist het doen van substantiële en voortdurende investeringen en (exploitatie)inspanningen door de uitgever. Daarbij gaat het om 'hoge risico' investeringen in muziekauteurs/artiesten die in veel gevallen door de uitgever niet, of pas op lange termijn, worden terugverdiend.1. Het oordeel van het hof, dat een (auteursrechten)overdracht door opzegging kan worden teruggedraaid, zet bestaande en lopende overdrachtsovereenkomsten op losse schroeven. Het arrest leidt tot rechtsonzekerheid met een negatief effect op dergelijke investeringen. Uitgevers zullen immers minder snel tot investeringen geneigd zijn, wanneer zij ieder moment met een opzegging door de auteur geconfronteerd kunnen worden. Hierdoor worden financierings- en exploitatiemogelijkheden beperkt.2. Consequentie van instandhouding van het arrest zou zijn dat over alle bestaande muziekuitgave-overeenkomsten dient te worden heronderhandeld. Dit is onwenselijk omdat dit niet alleen leidt tot grote rechtsonzekerheid en consequenties die de partijen bij deze overeenkomsten niet voorzien hebben,3. maar ook omdat dit zowel voor exploitanten als voor makers complex, tijdrovend en kostbaar is.
Feiten
5.
[verweerders] c.s. vormt gezamenlijk de Nederlandse popgroep [A]. [verweerders] c.s. is afzonderlijk, gezamenlijk dan wel met derden componist, tekstdichter en/of auteur van diverse muziekwerken, waaronder die van de band [A].4. Daarnaast gaat het om muziekwerken die door [verweerders] c.s. solo of door derden zijn uitgevoerd.5.
6.
Nanada c.s. vormt gezamenlijk een door de heer [eiser 4] opgerichte muziekuitgeverij.6.
7.
Nanada c.s. heeft in de periode van 1971 tot en met 1991 de muziekuitgaverechten verkregen op een aantal muziekwerken van [verweerders] c.s. Thans beschikt Nanada c.s. over de uitgaverechten op 134 muziekwerken van [A].7. Deze rechten zijn aan Nanada c.s. overgedragen door middel van de Overeenkomsten.8.
8.
Tussen: partijen is niet in geschil dat uit de Overeenkomsten voor Nanada c.s. bepaalde verplichtingen voortvloeien ter zake van de promotie, exploitatie en administratie van de muziekwerken die [verweerders] c.s. bij Nanada c.s. heeft ondergebracht. Tussen partijen is eveneens niet in geschil dat dit inspanningsverplichtingen betreffen.9.
9.
Op 28 augustus 2011 heeft [verweerders] c.s. — bij conclusie van antwoord — de Overeenkomsten met onmiddellijke ingang opgezegd.10.
Inzet van het cassatiemiddel
10.
Het cassatiemiddel ziet op de vraag of de Overeenkomsten opzegbaar zijn, en of, door (tussentijdse) opzegging van de Overeenkomsten door [verweerders] c.s., Nanada c.s. gehouden is de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] c.s. Het hof heeft deze vraag bevestigend beantwoord. Onderdelen I t/m IV richten zich tegen r.o. 3.9 en in het bijzonder tegen de navolgende overwegingen:
- (i)
‘De muziekuitgave-overeenkomsten kunnen mogelijk (…) in strikte zin niet als duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangemerkt, maar vertonen daarmee gezien de duur van de overeenkomsten wel een sterke verwantschap.;’
- (ii)
‘Dit geldt temeer nu indien al een einddatum is overeengekomen, deze einddatum, te weten de datum waarop het auteursrecht eindigt te onbepaald is,’;
- (iii)
‘Omdat de muziekuitgave-overeenkomsten niet voorzien in een mogelijkheid van tussentijdse beëindiging en gelet op de gelijkenis van deze overeenkomsten met duurovereenkomsten, ook indien de uitgaverechten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen, is het hof van oordeel dat deze overeenkomsten in beginsel (tussentijds) opzegbaar zijn.’;
- (iv)
‘Dat in de muziekuitgave-overeenkomsten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overgedragen, doet aan het oordeel dat deze overeenkomsten (tussentijds) opzegbaar zijn, anders dan Nanada c.s. heeft betoogd, niet af. In de muziekuitgave-overeenkomsten wordt enerzijds de overdracht van de muziekuitgaverechten geregeld en anderzijds vloeien uit deze overeenkomsten voor Nanada c.s. en [verweerders] C.S. (inspannings)verplichtingen voort.’;
- (v)
‘Rechtsgeldige (tussentijdse) opzegging van deze overeenkomsten ontslaat partijen vanaf de datum van de opzegging van hun verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten en brengt voorts, gezien de eisen van redelijkheid en billijkheid, met zich dat Nanada c.s. is gehouden, de muziekuitgaverechten terug over te dragen aan [verweerders] c.s.’;
- (vi)
‘De eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding.’;
- (vii)
‘In dit geval acht het hof onvoldoende gronden aanwezig om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat.’;
- (viii)
‘De slotsom is dat de opzegging van 28 augustus 2011 rechtsgevolg heeft in dier voege dat de muziekuitgave-overeenkomsten per die datum met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.’
Onderdeel I: de aard van de overeenkomst
Onderdeel I.I
11.
Met het hiervoor in par. 10 weergegeven oordeel heeft het hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Met het oordeel dat de Overeenkomsten sterke verwantschap vertonen met duurovereenkomsten voor bepaalde tijd en de Overeenkomsten in beginsel (tussentijds) opzegbaar zijn, heeft het hof miskend dat de aard van de Overeenkomsten, namelijk een overeenkomst tot een definitieve volle goederenrechtelijke overdracht van de muziekuitgaverechten met daarnaast (inspannings)verplichtingen, meebrengt dat van een verplichting tot terugoverdracht van de uitgaverechten geen sprake kan zijn nu’
- (A)
opzegging van de inspanningsverplichtingen niet ertoe kan leiden dat de uitgever (in casu Nanada c.s.) gehouden is de overdracht ongedaan te maken door de uitgaverechten terug over te dragen;
- (B)
althans de inspanningsverplichtingen hooguit een duurovereenkomst voor bepaalde tijd behelzen die in beginsel niet opzegbaar is.
12.
indien en voor zover het hof het vorenstaande niet heeft miskend, is 's hofs oordeel onbegrijpelijk, omdat zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom
- (i)
opzegging meebrengt dat Nanada c.s. gehouden is de muziekuitgaverechten terug over te dragen; en/of
- (ii)
de eisen van redelijkheid en billijkheid meebrengen dat Nanada c.s. desondanks gehouden is de muziekuitgaverechten terug over te dragen, terwijl een enkele, niet gemotiveerde, verwijzing naar ‘de eisen van redelijkheid en billijkheid’ hier niet kan gelden als een deugdelijke motivering, zeker waar het gaat om zo vergaande en als het ware goederenrechtelijke gevolgen.
Onderdeel I.II
13.
Het oordeel van het hof in r.o. 3.9 dat de Overeenkomsten verwantschap Vertonen met duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd en dat dit te meer geldt nu de einddatum te onbepaald is — al dan niet in samenhang bezien met de overige in par. 10 weergegeven overwegingen — is rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk. Het hof miskent met dit oordeel dat de (verplichtingen uit de) Overeenkomsten voldoende bepaald in tijd zijn. De (inspannings)verplichtingen zijn slechts voor de duur van het auteursrecht aangegaan en duren dus juist niet voor onbepaalde tijd voort, zodat de regels voor opzegging van een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd hier (dus) ook niet kunnen worden toegepast. Voor de kwalificatie duurovereenkomst voor bepaalde tijd, is niet vereist dat een exacte einddatum in de Overeenkomsten wordt genoemd, hetgeen het hof heeft miskend. Voldoende is dat partijen een bepaalde einddatum zijn overeengekomen.
14.
Ook rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk is het oordeel dat ‘de datum waarop het auteursrecht eindigt te onbepaald is’, nu dit een in de wet vastgelegde termijn is (art. 37 lid 1 Aw). Dit klemt te meer waar deze datum de facto ook exact bepaald kan worden zowel achteraf als vanaf het moment van overlijden van de (langstlevende) auteur. Het hof verwart aldus bepaalbaarheid met voorspelbaarheid.
15.
Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, heeft het zijn oordeel omtrent het onbepaald zijn van de einddatum onvoldoende gemotiveerd. Nanada c.s. heeft aangevoerd dat (de verplichtingen uit) de Overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn aangegaan (r.o. 3.8 en 3.9). Het Hof heeft de juistheid van die stelling in het midden gelaten,11. waardoor in deze cassatieprocedure — al dan niet bij wijze van hypothetisch feitelijke grondslag — van de juistheid van die stelling moet worden uitgegaan. In het licht hiervan, en in het licht van het in de vorige alinea gestelde, valt zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien dat de einddatum voor partijen onvoldoende bepaald is.
Onderdeel I.III
16.
Indien en voor zover het hof geacht zou moeten worden niet te zijn uitgegaan van een goederenrechtelijke overdracht van muziekuitgaverechten (maar bijvoorbeeld van een gebruikslicentie, voorwaardelijke overdracht of tijdelijke overdracht) dan is het Arrest onbegrijpelijk, althans innerlijk tegenstrijdig want niet te rijmen met de herhaalde kwalificatie als overdracht, nu het hof in r.o. 3.9 herhaaldelijk het Woord ‘overdracht’ heeft gebruikt;12. en het hof in r.o. 3.9 heeft geoordeeld dat Nanada c.s. gehouden is de muziekuitgaverechten ‘terug over te dragen’.
Onderdeel II: de bedoeling van partijen
17.
Het hiervoor in par. 10 weergegeven oordeel is rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk, waar het hof heeft miskend dat, indien partijen hun overeenkomst een overdracht noemen, partijen de bedoeling hebben een niet-opzegbare overeenkomst aan te gaan. Voor het geval het hof deze bedoeling van partijen niet heeft miskend, is 's hofs kwalificatie van de Overeenkomsten —als in beginsel opzegbaar— onbegrijpelijk. Althans heeft het hof geen, danwel geen kenbare, aandacht besteed aan de in dit kader relevante stellingen van. Nanada c.s., terwijl de door Nanada c.s. aangevoerde feiten en omstandigheden leiden — althans kunnen leiden — tot het oordeel dat partijen een niet-opzegbare overeenkomst hebben beoogd, en deze omstandigheden ook de tekst van de betrokken Overeenkomsten zelf betreft (die het hof zonder nadere motivering terzijde schuift).
18.
Het betreft de volgende feiten en omstandigheden, zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te bezien:
- (i)
In artikel 1 van de Overeenkomsten is bepaald: ‘De auteur draagt het uitgaverecht. van het/de bovengenoemde werk(en) in volle omvang over aan de uitgevers (…)’;13.
- (ii)
In artikel 8 van de Overeenkomsten is bepaald: ‘Bij eventuele overdracht door de uitgevers van het auteursrecht van genoemd(e) werk(en) naar het buitenland, zal de auteur 50 o/o van de netto opbrengst ontvangen.’;14.
- (iii)
In artikel 10 van de Overeenkomsten is bepaald: ‘De uitgevers zijn bevoegd het hierbij overgedragen uitgaverecht, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, over te dragen aan anderen dan bedoeld in Artikel 8 (…)’;15.
- (iv)
Met de Overeenkomsten is beoogd te voldoen aan het vormvereiste van artikel 2 Auteurswet, dat bepaalt dat voor de overdracht van (een deel van) het auteursrecht een daartoe bestemde akte is vereist, om zodoende een definitieve goederenrechtelijke overdracht van de muziekuitgaverechten te bewerkstelligen-;16.
- (v)
Partijen hebben ervoor gekozen een definitieve goederenrechtelijke overdracht van de muziekuitgaverechten te bewerkstelligen17. en hebben niet ervoor gekozen een licentieovereenkomst aan te gaan. Een licentieovereenkomst is de geëigende wijze om een opzegbare (auteursrechtelijke) duurovereenkomst te bewerkstelligen;18.
- (vi)
De inspanningsverplichtingen niet in de Overeenkomsten zijn beschreven;19.
- (vii)
De Overeenkomsten geen opzegbepalingen bevatten;20.
- (viii)
Partijen niet hebben bepaald dat op Nanada c.s. de plicht rust de muziekuitgaverechten terug over te dragen, indien de inspanningsverplichtingen door opzegging eindigen, terwijl de wet niet voorziet in de terugoverdracht vanwege opzegging;21.
- (ix)
Een uitgever niet bereid zal zijn risicodragende investeringen te doen die mogelijk pas jaren later tot inkomsten leiden, indien de muziekuitgave-overeenkomst ieder moment door de auteurs zou kunnen worden opgezegd.22.
Onderdeel III: maatstaf opzegging
19.
Het oordeel van het hof in r.o. 3.9 dat onvoldoende gronden aanwezig zijn om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat, is rechtens onjuist en/of onbegrijpelijk. Het hof heeft miskend dat tussentijdse beëindiging van de Overeenkomsten slechts mogelijk is in geval van onvoorziene omstandigheden die van dusdanige aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten (HR 21 oktober 1998., NJ 1990/439 (Mondia/Calanda) en HR 10 augustus 1994, NJ 1994/688 (Aerts/Kneepkens)). De goederenrechtelijke aard en/of de verplichtingen die voor bepaalde tijd zijn aangegaan (voor de duur van het auteursrecht), brengen, anders dan het hof oordeelt, mee dat de Overeenkomsten in beginsel niet opzegbaar zijn. Indien het hof het vorenstaande niet heeft miskend, heeft het althans zijn oordeel, dat de Overeenkomsten in beginsel opzegbaar zijn, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof onvoldoende aandacht schenkt aan de goederenrechtelijke aard van de Overeenkomsten en/of de verplichtingen die voor bepaalde tijd zijn aangegaan (voor de duur van het auteursrecht).
20.
Indien en voor zover het hof terecht de maatstaf heeft toegepast, inhoudende dat ‘de eisen van de redelijkheid en billijkheid (…) in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval [kunnen] meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat en/of dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat de opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een schadevergoeding,’ dan geeft het oordeel van het hof dat ‘in dit geval (…) onvoldoende gronden aanwezig [zijn] om te oordelen dat opzegging van de muziekuitgave-overeenkomsten alleen mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging bestaat’ blijk van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het oordeel van het hof zonder nadere motivering — die ontbreekt — onbegrijpelijk.
21.
Immers voor invulling van die maatstaf moet rekening worden gehouden met de volgende omstandigheden:
- (a)
de wederzijdse belangen van partijen;23.
- (b)
of partijen bij het aangaan ván de overeenkomst een langdurige samenwerking voor ogen stond;24.
- (c)
of de opgezegde partij een forse investering heeft gedaan ten behoeve van de samenwerking;25.
- (d)
of de opgezegde partij grotendeels/voor een aanzienlijk deel van haar omzet, afhankelijk is van de overeenkomst;26.
- (e)
de lange duur die de overeenkomst in theorie nog zou kunnen hebben en de financiële consequenties van de opzegging;27.
- (f)
de hechte en langdurige relatie tussen partijen;28.
- (g)
het vertrouwen van de opgezegde partij dat de overeenkomst langdurig in stand zou blijven;29.
- (h)
de opzegtermijn;30.
- (i)
de aard en strekking van de overeenkomst;31. en
- (j)
de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.32.
22.
Het hof heeft dan ook ten onrechte geen, althans geen kenbare, aandacht besteed aan de stellingen van Nanada c.s. dat:
- (a)
het einde van de Overeenkomsten disproportioneel is, omdat Nanada c.s. onevenredig zwaar zou worden getroffen, omdat zij in dat geval per direct exploitatie zal moeten staken en niet meer in staats is hieruit inkomsten te generen;33.
- (b)
het belang van [verweerders] c.s. niet opweegt tegen het belang van Nanada c.s. bij het treffen van minder vergaande maatregelen, zoals het maken van concrete afspraken over exploitatie-initiatieven of samenwerking in de toekomst, terwijl serieuze pogingen om oplossingen te beproeven ontbreken;34.
- (c)
Nanada c.s. zich van begin af aan hebben geconcentreerd op een selecte groep artiesten/muziekauteurs, waaronder [A], zodat daaraan maximale aandacht kon worden besteed;35. daarbij is door Nanada c.s. de keuze gemaakt om langdurig en vergaand in het succes van deze selecte groep artiesten/muziekauteurs (waaronder met name [verweerders] c.s.) te investeren. Nanada c.s. had de daarmee gepaard gaande financiële risico's niet kunnen nemen c.q. deze investeringen zouden niet verantwoord zijn geweest, wanneer zij ieder moment met een opzegging van de Overeenkomsten kon worden geconfronteerd. Voor Nanada c.s. was immers op het moment dat de belangrijkste financiële investeringen werden gedaan, allerminst zeker dat zij in staat zou zijn deze investeringen terug te verdienen, Dit was afhankelijk van het toekomstig succes van de band, waar Nanada c.s. weliswaar van begin af aan in geloofde, maar dat desondanks in hoge mate onzeker was. Deze muziekuitgaveovereenkomsten vormen voor Nanada c.s. (en uitgevers en muziekbedrijven in algemene zin) een belangrijke bron van inkomsten om investeringen in muziekauteurs/artiesten terug te verdienen.36.
- (d)
de Overeenkomsten lange duur zouden hebben, namelijk zolang het auteursrecht nog bestaat.37.
- (e)
de nauwe samenwerking tussen partijen al stamt uit de jaren zestig;38.
- (f)
de opzegging voor Nanada c.s. als donderslag bij heldere hemel kwam, omdat [verweerders] c.s. zich nooit ontevreden had getoond;39.
- (g)
Nanada c.s. erop mocht vertrouwen dat gezien de uitstekende samenwerking in de periode 2000–2010 en gezien het feit dat zij uit de communicatie van [verweerders] c.s. nooit ontevredenheid heeft kunnen afleiden;40.
- (h)
in de Overeenkomsten geen opzeggingsbepaling is opgenomen, omdat partijen hebben bedoeld een niet-opzegbare overeenkomst aan te gaan;41.
- (i)
de aard en de strekking van de Overeenkomsten goederenrechtelijke overdracht van muziekuitgaverechten is.42.
23.
Althans is 's hofs oordeel in r.o. 3.9 zonder nadere motivering, die ontbreekt, onbegrijpelijk in het licht van de hiervoor vermelde omstandigheden die bij uitstek leiden, althans kunnen leiden, tot het oordeel dat in het onderhavige geval zich juist de situatie voordoet dat geen grond voor opzegging bestaat, in het licht van 's hof vaststelling dat [verweerders] c.s. geen beroep toekomt op de gestelde gebrekkige prestatie van Nanada c.S.(r.o. 3.5).
24.
Althans is het oordeel van het hof onbegrijpelijk omdat het hof niet, althans niet voldoende, inzichtelijk heeft gemaakt waarom ondanks deze door Nanada c.s. aangevoerde, en door hem in het midden gelaten omstandigheden, in dit geval ‘de opzegging van 28 augustus 2011 rechtsgevolg heeft in dier voege dat de muziekuitgave-overeenkomsten per die datum met onmiddellijke ingang zijn beëindigd.’
Onderdeel IV: slotklacht
25.
Gegrondbevinding van een of meer van de hiervoor aangevoerde klachten vitieert tevens 's hofs voortbouwende overwegingen in r.o. 3.10 en het dictum.
Op grond van dit middel:
vordert Nanada c.s. dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 77,84]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 30‑06‑2015
Pleitaantekeningen van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 7, 12 en met name 21 en 22.
Pleitaantekeningen van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 18; MvG par. 138.
Pleitaantekeningen van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 17.
Arrest r.o. 2.1.
MvG par. 23 t/m 29.
Arrest r.o. 2.2 en Memorie van Grieven, par. 18.
Arrest r.o. 2.3.
Productie 4 bij Inleidende dagvaarding. Arrest r.o. 2.3
Tussenvonnis van 9 mei 2012, r.o. 4.7.
Arrest r.o. 2.15 en 3.7.
Dat het Hof de juistheid van die stelling in het midden heeft gelaten, volgt uit de woorden ‘voor zover de uitgaverechten in die overeenkomsten voor de duur van het auteursrecht zijn overgedragen’ en ‘indien al en einddatum is overeengekomen’[onderstrepingen toegevoegd].
Immers in r.o. 3.9 overweegt het Hof ‘Dat in de muziekuitgave-overeenkomsten de muziekuitgaverechten aan Nanada c.s. zijn overdragen. (…)’ en ‘wordt enerzijds de overdracht van muziekuitgaverechten geregeld’ [onderstreping toegevoegd]’.
MvG par. 137.
Productie 4 bij inleidende dagvaarding.
Productie 4 bij inleidende dagvaarding.
MvG par. 136 en 138.
Pleitaantekeningen van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 4 sub 2 en par. 15.
MvG par. 138.
Pleitaantekeningen van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 17; MvG par. 139 en 140 en Arrest r.o. 3.5.
MvG par. 138.
MvG par. 141.
MvG par. 138.
Hof Arnhem 28 september 2010, LJN BN8753. Zie ook: Hof Amsterdam 15 september 2009, LJN BJ8433.
M.H. Visscher, ‘De redelijke opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten.’, TvO 2011-6, p. 148–149.
M.H. Visscher, ‘De redelijke opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten.’, TvO 2011-6, p. 148–149.
Rb. Utrecht 1 september 2010, LJN BN5770. Zie ook: Rb. Zwolle (vzr.) 4 juli 2011, LJN BT6567, Rb. Zwolle (vzr.) 23 april 2009, LJN BI8399.
Rb. Rotterdam 9 februari 2011, LJN BP7072.
Rb. Utrecht 1 september 2010, LJN BN5770. Zie ook: Rb. Zwolle (vzr.) 4 juli 2011, LJN BT6567.
Hof Leeuwarden 30 november 2016, LJN BP1044.
M.H. Visscher, ‘De redelijke opzegging van onbenoemde duurovereenkomsten.’, TvO 2011-6, p. 148–149.
Rb. Zwolle (vzr.) 23 april 2009 en Hof Arnhem 28 september 2010, LJN BN8753.
Hof [woonplaats] 31 augustus 2010, LJN BO8527. Zie ook: Rb. Leeuwarden 19 oktober 2011, LJN BU1277.
MvG par. 82–83
MvG par. 83.
Akte uitlating producties van 1 mei 2013, par. 19; MvG par. 39.
Pleitnota van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 12, 21 en 22.
MvG par. 136–143.
Inleidende dagvaarding par. 11; Pleitnota van 9 februari 2013 zijdens Nanada c.s., par. 2; MvG par. 23, 31, 37–39; Pleitnota van 4 februari 2015 zijdens Nanada c.s., par. 4 onder 7.
Inleidende dagvaarding par. 13 en 16; Pleitnota van 9 februari 2013 zijdens Nanada c.s., par. 2; MvG par. 31, 60.151.
MvG par. 151.
MvG par. 138–142.
MvG par. 136–143.