Zie het arrest van het hof Den Bosch van 19 juni 2009, onder 3.1 en 3.2.
HR, 09-07-2010, nr. 09/02434
ECLI:NL:HR:2010:BM2337
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
09-07-2010
- Zaaknummer
09/02434
- Conclusie
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
- LJN
BM2337
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM2337, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑07‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM2337
ECLI:NL:PHR:2010:BM2337, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑04‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM2337
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑06‑2009
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2012/226 met annotatie van H.J. Snijders
Uitspraak 09‑07‑2010
Inhoudsindicatie
Cassatie. procesrecht; verweer in cassatie dat bij het beroep geen belang bestaat, is een ver-weer ten principale (HR 6 januari 2006, NJ 2007, 35); dit verweer leidt, indien het slaagt, niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep maar tot verwerping daarvan; Hoge Raad komt in zoverre terug van eerdere rechtspraak; gezag van gewijsde; hoger beroep; appelrechter ten onrechte niet uitgegaan van juistheid van vermeldingen in een proces-verbaal en vonnis om-trent de datum van de beslissing; proces-verbaal en vonnis zijn authentieke akten; dwingende bewijskracht behoudens tegenbewijs; aan tegenbewijs te stellen eisen.
9 juli 2010
Eerste Kamer
09/02434
EE/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de vennootschap naar Engels recht EUROFACTOR (UK) LTD,
gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A.A. Duk,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Eurofactor en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 07/361 R van de rechtbank 's-Hertogenbosch, als uitspraakdatum vermeldend 17 december 2008,
b. het arrest in de zaak HV 200.021.686/01 van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2009.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft Eurofactor beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder] heeft verzocht Eurofactor niet-ontvankelijk te verklaren in het cassatieberoep dan wel het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Namens Eurofactor hebben mrs. M. Ynzonides en R.L.M. van Opstal, advocaten te Amsterdam, bij brief van 7 mei 2010 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
Het gaat in cassatie om het volgende.
(i) Bij vonnis van 16 april 2007 is ten aanzien van [verweerder] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
(ii) De rechter-commissaris heeft op 8 november 2007 een voordracht tot wijziging saneringsplan met beëindiging na verloop termijn zonder toekenning van de schone lei gedaan.
(iii) Vervolgens heeft Eurofactor op 14 februari 2008 een verzoekschrift tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 1 F. ingediend. Eurofactor heeft zich daarbij aangesloten bij het verzoek van de rechter-commissaris.
(iv) De rechtbank heeft de voordracht van de rechter-commissaris en het verzoek van Eurofactor mondeling behandeld ter zitting van de rechtbank op 12 maart 2008 en 11 december 2008 in aanwezigheid van [verweerder], bijgestaan door zijn advocaat, de bewindvoerder en de advocaat van Eurofactor.
(v) In het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2008 is het volgende opgenomen:
"Rechter: ik schors de behandeling om mij te beraden.
Schorsing van de behandeling en de partijen worden verzocht de zittingszaal te verlaten. Na de schorsing nemen de partijen weer plaats in de zittingszaal.
Aan de aanwezigen wordt medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2008 en dat het vonnis op die datum zal worden verzonden. De rechter zal thans mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden.
Rechter: Eurofactor heeft een vordering ingediend, deze vordering wordt weliswaar betwist, maar Eurofactor wordt vooralsnog gezien als crediteur en heeft dan ook de rechten van een crediteur. Eurofactor is dan ook ontvankelijk in het verzoek. Ik zal het verzoek afwijzen. Het is mij namelijk niet gebleken dat de schuldenaren niet te goeder trouw zijn geweest bij de toelatingszitting."
(vi) De rechtbank heeft de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringregeling geweigerd. Het vonnis (insolventienummer 07/361R) bevat in de aanhef als uitspraakdatum: 17 december 2008. Bij de weergave van het verloop van de zitting van 11 december 2008 wordt niets overwogen betreffende de uitspraak. Ten slotte vermeldt het vonnis onder het dictum:
"Gewezen door mw. mr. P.A.M. Penders, lid van deze rechtbank, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008 in tegenwoordigheid van (...), griffier."
waarna verwijzing naar een voetnoot volgt, welke inhoudt:
"Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch."
(vii) Eurofactor heeft bij een op 24 december 2008 ter griffie van het hof ingekomen beroepschrift hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft Eurofactor echter in dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat volgens het hof het vonnis is uitgesproken op 11 december 2008.
4. Beoordeling van het beroep op niet-ontvankelijkheid en van het middel
4.1.1 [Verweerder] heeft aangevoerd dat Eurofactor geen belang heeft bij haar cassatieberoep en dat dit daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
4.1.2 Ten aanzien van dit laatste wordt opgemerkt dat een verweer in cassatie dat bij het beroep geen belang bestaat, een verweer ten principale is (HR 6 januari 2006, nr. C04/233, LJN AU6631, NJ 2007, 35). Dit verweer leidt, indien het slaagt, niet tot niet-ontvankelijkheid van het beroep maar tot verwerping daarvan. In zoverre komt de Hoge Raad terug van zijn eerdere rechtspraak waarin in bepaalde gevallen het beroep bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk werd verklaard, zoals wanneer vernietiging van de bestreden beslissing geen effect meer kan sorteren omdat de periode waarvoor de beslissing geldt inmiddels is verstreken. Ook in zulke gevallen leidt gebrek aan belang dus voortaan tot verwerping van het beroep. Voor deze koerswijziging bestaat aanleiding omdat in cassatie de grens tussen gebrek aan belang bij het beroep en gebrek aan belang bij het middel (of onderdelen daarvan) weinig scherp is, terwijl in zulke gevallen niet-ontvankelijkverklaring van het beroep (in het eerste geval) of verwerping van het beroep (in het tweede geval) niet leidt tot verschillende rechtsgevolgen en het maken van dat onderscheid dus van elke praktische betekenis is ontbloot. Het voorgaande geldt op overeenkomstige wijze ten aanzien van andere rechtsmiddelen.
Voor niet-ontvankelijkverklaring is derhalve nog slechts plaats in gevallen waarin de Hoge Raad (of de rechter na aanwending van een ander rechtsmiddel) op processuele gronden aan een behandeling van de zaak ten principale niet toekomt, zoals de gevallen waarin het beroep niet, nog niet of niet meer openstaat.
4.2.1 [Verweerder] legt aan zijn verweer, kort samengevat, het volgende ten grondslag. Het verzoek van Eurofactor tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering zal na vernietiging van het arrest van het hof in ieder geval niet meer kunnen worden toegewezen omdat het vonnis van de rechtbank waarbij de voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan en gezag van gewijsde heeft verkregen. Daarom valt niet te verwachten dat in de onderhavige zaak na cassatie en verwijzing de rechter tot een andere beslissing zal komen dan de rechtbank. Voorts is de schuldsanering op 16 april 2007 uitgesproken voor een periode van drie jaar te rekenen van die dag, zodat moet worden uitgegaan van het einde van de schuldsanering op 16 april 2010, aldus [verweerder].
4.2.2 Dit betoog faalt. De enkele omstandigheid dat de uitspraak van de rechtbank waarbij de voordracht van de rechter-commissaris is afgewezen, in kracht van gewijsde is gegaan, is niet voldoende om aan te nemen dat in de onderhavige zaak na cassatie en verwijzing de rechter tot dezelfde beslissing zal komen ten aanzien van het verzoek van Eurofactor. Die uitspraak heeft, anders dan [verweerder] lijkt aan te nemen, in de onderhavige zaak ook geen gezag van gewijsde. Voorts is de enkele omstandigheid dat op 16 april 2010 de termijn is verstreken waarvoor de schuldsanering is uitgesproken, niet voldoende om aan te nemen dat de schuldsanering op die datum is geëindigd, aangezien uit het wettelijke stelsel met betrekking tot de beëindiging van de schuldsanering, zoals neergelegd in art. 352-356 F., volgt dat de schuldsanering niet van rechtswege eindigt na verloop van die termijn.
4.3.1 Het middel keert zich tegen de volgende overwegingen in rov. 3.4.1 van het bestreden arrest:
"In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 december 2008 is vermeld dat de rechter reeds thans zal mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden, gevolgd door de weergave van de mededeling van de rechter dat de rechtbank het verzoek van Eurofactor zal afwijzen. Desgevraagd heeft mr. Van Marsbergen, die ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de rechter ter zitting in eerste aanleg heeft medegedeeld direct mondeling uitspraak te zullen doen, dat de uitspraak na de zitting op schrift zou worden gesteld en op 17 december 2008 zou worden verzonden.
De bewindvoerder, die ook ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, heeft voormelde verklaring van mr. Van Marsbergen ter zitting in hoger beroep bevestigd. Mr. Van de Laar heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij ter zitting in eerste aanleg tot aan de schorsing aanwezig is geweest en dat de rechter, voorafgaand aan de schorsing, heeft medegedeeld dat zij zich over de zaak zou beraden en daarna uitspraak zou doen. Uit de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, gezien in samenhang met voormelde verklaringen, moet worden geconcludeerd dat de rechter in eerste aanleg op de zitting van 11 december 2008 mondeling uitspraak heeft gedaan. Daarmee is de rechterlijke beslissing op die datum openbaar gemaakt en moet 11 december 2008 gelden als de dag van de uitspraak in de zin van artikel 351 Fw. Dit betekent dat op de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 24 december 2008, de termijn van het hoger beroep reeds was verstreken zodat ook het hoger beroep in de zaak met betrekking tot [verweerder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard."
4.3.2 Het hof heeft met juistheid tot uitgangspunt genomen dat onder de dag van de uitspraak wordt verstaan de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt (HR 24 april 2009, nr. 08/03695, LJN BG9906, NJ 2009, 206). Aan dit laatste voldoet echter niet hetgeen de rechter blijkens het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2008 tijdens die zitting aan de aanwezigen heeft aangekondigd betreffende haar uitspraak, te weten dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2008, dat het vonnis op die datum zal worden verzonden, en dat zij "thans (zal) mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden". Deze aankondiging kan immers niet anders worden begrepen dan dat niet op die zitting maar eerst op 17 december 2008 uitspraak zou worden gedaan in de zin van art. 229 Rv.
Dit vindt bevestiging in het vonnis waarin wordt vermeld dat het is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.
4.3.3 Nu zowel het genoemde proces-verbaal als het vonnis authentieke akten zijn waaraan ingevolge art. 157 lid 1 Rv. tegenover een ieder dwingende bewijskracht toekomt met betrekking tot hetgeen daarin door de rechter en de griffier is verklaard omtrent hun waarnemingen en verrichtingen ter zitting, had het hof moeten uitgaan van de juistheid van de inhoud van die stukken, behoudens tegenbewijs. Met het oog op de vereiste rechtszekerheid en hanteerbaarheid van het recht op het punt van het tijdstip waarop beroepstermijnen gaan lopen, moet aan dat tegenbewijs de eis worden gesteld dat daaruit ondubbelzinnig de onjuistheid blijkt van hetgeen het proces-verbaal en het vonnis op het genoemde punt inhouden.
4.3.4 Die maatstaf heeft het hof kennelijk niet gehanteerd, want de door het hof vermelde verklaringen van de personen die de zitting van de rechtbank hebben bijgewoond, sluiten niet uit dat de rechtbank ter zitting van 11 december 2008 de in het proces-verbaal van die zitting opgenomen aankondiging betreffende de uitspraak heeft gedaan, welke aankondiging moet worden begrepen in de hiervoor in 4.3.2 vermelde zin.
De hierop gerichte klachten, die in het middel besloten liggen, zijn dan ook gegrond, zodat het oordeel van het hof dat het vonnis van de rechtbank is uitgesproken op 11 december 2008 geen stand kan houden.
Op grond van hetgeen hiervoor in 4.3.3 is overwogen dient in de procedure na verwijzing verder ervan te worden uitgegaan dat het vonnis is uitgesproken op 17 december 2008.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 10 juni 2009;
verwijst het geding naar het gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, J.C. van Oven, W.A.M. Schendel en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 juli 2010.
Conclusie 23‑04‑2010
Mr. E.M. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Conclusie inzake:
Eurofactor (UK) Ltd.
tegen
[Verweerder]
Het gaat in deze schuldsaneringszaak om de vraag op welk moment de beroepstermijn van art. 351 lid 1 Fw een aanvang neemt.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1
Bij vonnissen van 16 april 2007 is ten aanzien van verweerder in cassatie, [verweerder], alsmede ten aanzien van zijn echtgenote, [betrokkene 1], de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
De rechter-commissaris heeft op 8 november 2007 een voordracht tot wijziging saneringsplan met beëindiging na verloop termijn zonder toekenning van de schone lei gedaan op de grond dat er feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die op het tijdstip van de indiening van de verzoekschriften tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest de verzoeken af te wijzen overeenkomstig art. 288 Fw, een en ander conform het bepaalde in art. 350 lid 3 aanhef en onder f Fw.
1.3
Bij inleidend verzoekschrift van 14 februari 2008 heeft verzoekster tot cassatie, Eurofactor, bij de rechtbank 's‑Hertogenbosch een verzoekschrift tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verweerder] (en van [betrokkene 1]) ingediend.
Aan dit verzoek heeft Eurofactor ten grondslag gelegd dat zij schuldeiser van [verweerder] is en dat [verweerder] in een procedure voor de rechtbank Rotterdam heeft verzwegen dat zijn schuld aan Eurofactor niet te goeder trouw is ontstaan zodat de schuldsaneringsregeling op grond van art. 350 lid 1 Fw tussentijds moet worden beëindigd.
1.4
De rechtbank heeft de voordracht van de rechter-commissaris van 8 november 2007 en de verzoeken van Eurofactor mondeling behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 december 2008 in aanwezigheid van [verweerder] en [betrokkene 1], bijgestaan door hun advocaat, de bewindvoerder en de advocaat van Eurofactor.
1.5
Bij vonnissen van 17 december 2008 heeft de rechtbank zowel ten aanzien van [verweerder] als ten aanzien van [betrokkene 1] geweigerd de toepassing van de schuldsaneringsregelingen tussentijds te beëindigen.
1.6
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het gerechtshof 's‑Hertogenbosch op 24 december 2008, heeft Eurofactor het hof verzocht de vonnissen van de rechtbank van 17 december 2008 te vernietigen en de aan [verweerder] en [betrokkene 1] verleende schuldsanering tussentijds te beëindigen.
1.7
[Verweerder] en [betrokkene 1] hebben bij verweerschrift gemotiveerd verweer gevoerd en het hof verzocht de vonnissen van de rechtbank van 17 december 2008 te bekrachtigen.
1.8
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009. Bij die gelegenheid zijn [verweerder] en [betrokkene 1], bijgestaan door hun advocaat, de bewindvoerder en de advocaat van Eurofactor gehoord. Ter zitting heeft Eurofactor het hoger beroep ten aanzien van [betrokkene 1] ingetrokken.
1.9
Na een nadere stukkenwisseling2. heeft het hof Eurofactor bij arrest van 10 juni 2009 niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep tegen de bestreden vonnissen.
1.10
Eurofactor heeft tegen dit arrest3. tijdig4. beroep in cassatie ingesteld.
[Verweerder] heeft een verweerschrift ingediend5. en primair verzocht Eurofactor niet-ontvankelijk te verklaren dan wel het cassatieberoep te verwerpen.
Eurofactor heeft een ‘verweerschrift ten aanzien van beroep op niet-ontvankelijkheid’ ingediend.
2. Ontvankelijkheid
2.1
[Verweerder] heeft zich bij verweerschrift beroepen op de niet-ontvankelijkheid van Eurofactor wegens gebrek aan belang. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de beslissing van de rechtbank betrekking heeft op zowel het verzoek van Eurofactor als op het eerdere ‘verzoek’ van de rechter-commissaris dat eveneens was gegrond op de stellingen dat [verweerder] tijdens de toelatingszitting zou hebben verzwegen dat Eurofactor een vordering op hem heeft, dat [verweerder] bewust tijdens de toelatingszitting informatie zou hebben achtergehouden en dat indien het vonnis van 27 oktober 2004 bij de toelatingsrechter bekend was geweest, het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou zijn afgewezen. De rechter-commissaris is evenwel niet van het vonnis in hoger beroep gekomen zodat de weigering van beëindiging van de schuldsanering in zoverre gezag van gewijsde heeft verkregen. Niet te verwachten is, aldus [verweerder], dat de verwijzingsrechter bij gegrondheid van het aangevoerde middel tot cassatie tot een andere beslissing zal komen dan tot weigering van beëindiging van de schuldsaneringsregeling, gelet ook op het feit dat de bewindvoerder in eerste aanleg tot uitdrukking heeft gebracht dat [verweerder] te goeder trouw heeft gehandeld en dat de schuldsaneringsregeling dient te worden voortgezet.
2.2
Daarnaast betoogt [verweerder] dat het cassatieberoep van Eurofactor belang mist nu de schuldsanering is uitgesproken op 16 april 2007 voor een termijn van drie jaar en dus op 16 april 2010 zal eindigen. Niet te verwachten is dat voordien een uitspraak in cassatie is gegeven of — bij vernietiging en verwijzing — de verdere behandeling na verwijzing is afgerond.
2.3
Nu het beroep op het ontbreken van belang geen exceptief verweer is maar een verweer ten principale6. kan het verweer — waarop ik hierna nog terugkom — niet leiden tot niet-ontvankelijkheid.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1
Het middel is gericht tegen rechtsoverweging 3.4.1, waarin het hof als volgt heeft geoordeeld:
‘Ten aanzien van het hoger beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verweerder] overweegt het hof als volgt.
In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 december 2008 is vermeld dat de rechter reeds thans zal mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden, gevolgd door de weergave van de mededeling van de rechter dat de rechtbank het verzoek van Eurofactor zal afwijzen. Desgevraagd heeft mr. Van Marsbergen, die ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de rechter ter zitting in eerste aanleg heeft medegedeeld direct mondeling uitspraak te zullen doen, dat de uitspraak na de zitting op schrift zou worden gesteld en op 17 december 2008 zou worden verzonden.
De bewindvoerder, die ook ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, heeft voormelde verklaring van mr. Van Marsbergen ter zitting in hoger beroep bevestigd. Mr. Van de Laar heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij ter zitting in eerste aanleg tot aan de schorsing aanwezig is geweest en dat de rechter, voorafgaand aan de schorsing, heeft medegedeeld dat zij zich over de zaak zou beraden en daarna uitspraak zou doen. Uit de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, gezien in samenhang met voormelde verklaringen, moet worden geconcludeerd dat de rechter in eerste aanleg op de zitting van 11 december 2008 mondeling uitspraak heeft gedaan. Daarmee is de rechterlijke beslissing op die datum openbaar gemaakt en moet 11 december 2008 gelden als de dag van de uitspraak in de zin van artikel 351 Fw. Dit betekent dat op de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 24 december 2008, de termijn van het hoger beroep reeds was verstreken zodat ook het hoger beroep in de zaak met betrekking tot [verweerder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.’
3.2
Het middel klaagt in de kern dat het oordeel van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting aangezien het hof miskent dat art. 351 lid 1 Fw bepaalt dat binnen acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep dient te worden ingesteld en art. 350 lid 4 Fw bepaalt dat de uitspraak geschiedt bij vonnis, zodat de uitspraak waartegen hoger beroep open staat op grond van (art. 351 van) de Faillissementswet uitsluitend kan hebben plaatsgevonden op de dag waarop het vonnis is gewezen en uitgesproken, te weten op 17 december 2008 (en dus niet ter terechtzitting op 11 december 2008).
Volgens het middel is het oordeel daarnaast onbegrijpelijk omdat het op art. 350 lid 4 Fw (al dan niet analoog) van toepassing zijnde art. 230 lid 1 onder h Rv. bepaalt dat het vonnis de dag van de uitspraak vermeldt. Nu het vonnis van de rechtbank expliciet vermeldt dat de uitspraakdatum 17 december 2008 is, staat daarmee vast dat de dag van de uitspraak als bedoeld in art. 230 lid 1 onder h Rv. en art. 351 lid 1 Fw 17 december 2007 is, zodat onjuist althans onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat de dag van de uitspraak 11 december 2008 is. De door het hof in zijn arrest opgenomen verwijzingen naar het proces-verbaal van de rechtbank en de ter zitting van het hof afgelegde verklaringen doen, aldus Eurofactor, aan de onjuistheid en/of onbegrijpelijkheid niet af.
Juridisch kader
3.3
Kern van deze zaak is de vraag wanneer de appeltermijn van art. 351 lid 1 Fw een aanvang neemt. Art. 351 bepaalt in het eerste lid — voor zover thans van belang — dat bij weigering van de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, degene die het verzoek tot beëindiging van die regeling heeft gedaan gedurende acht dagen na de dag van de uitspraak recht van hoger beroep heeft van het vonnis.
3.4
In de Faillissementswet is niet bepaald wat onder de ‘dag van uitspraak’ moet worden verstaan. Voor beantwoording van de vraag wanneer de appeltermijn van art. 351 lid 1 Fw aanvangt, is derhalve de algemene regeling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
3.5
Bij de herziening van het burgerlijk procesrecht in 2002 is de wetgever teruggekomen op het in het eerdere voorontwerp van wetsvoorstel 24 651 voorgestelde systeem en is het volgende onderscheid gemaakt tussen de begrippen ‘uitspraak’ en ‘vonnis’7.:
‘In het in dit wetsvoorstel voorgestelde systeem wordt onder de uitspraak verstaan de mededeling van de beslissing aan partijen, die het moment bepaalt waarop de rechterlijke beslissing haar werking verkrijgt en waarop de termijnen voor hoger beroep of cassatie aanvangen. Het vonnis is de schriftelijke neerslag en uitwerking van de beslissing die aan de eisen van art. 230 Rv voldoet, met dien verstande dat het pas een vonnis is als het daadwerkelijk is uitgesproken. Zonder schriftelijk stuk is er alleen een uitspraak en dus geen vonnis. De ideale situatie is dus dat het schriftelijke stuk reeds vóór de uitspraak gereed is. Uitzondering op deze situatie vormt de situatie dat de rechter aanstonds uitspraak doet, bijvoorbeeld in kort geding of met toepassing van artikel 232.’
3.6
De toelichting op art. 232 lid 2 Rv. vermeldt daarnaast nog het volgende:
‘ Op terechtzittingen als bedoeld in de artikelen 87 (2.1.10) en 88 (2.1.11) moet het mogelijk zijn, dat de uitspraak direct wordt gedaan en pas naderhand in een (tussen)-vonnis dan wel in het proces-verbaal wordt opgenomen, indien alle partijen ter terechtzitting zijn verschenen, een en ander met inachtneming van de vereisten van artikel 230 (2.11.2) In wetsvoorstel 24 651 was nog als voorwaarde voor een directe uitspraak gesteld dat alle partijen daarmee instemmen, maar deze beperking is op aanbeveling van de commissie Wind in het onderhavige wetsvoorstel niet overgenomen, teneinde zo chicanes en onnodig oponthoud te voorkomen. Niet goed valt immers in te zien welk gerechtvaardigd belang een partij er in een dergelijk geval bij heeft om de uitspraak op te houden totdat het schriftelijk vonnis gereed is.’8.
3.7
In zijn arrest van 24 april 20099. heeft de Hoge Raad geoordeeld dat onder ‘dag van uitspraak’ wordt verstaan ‘de dag waarop de rechterlijke beslissing openbaar wordt gemaakt’. Omdat in die zaak in cassatie vaststond dat de openbaarmaking van de rechterlijke beslissing had plaatsgevonden op 11 maart 2008 ter openbare terechtzitting waar de procureur van de betreffende partij aanwezig was, was de dag van de uitspraak 11 maart 2008, ook al vermeldde het schriftelijke stuk in de kop en aan het slot de datum van 18 maart 2008.
3.8
De termijnen in de Faillissementswet zijn kort, zoals het in deze zaak toepasselijke art. 351 en soms is het schriftelijke stuk waarin de rechterlijke beslissing is neergelegd, het vonnis dus, pas op een laat moment beschikbaar. Naar aanleiding van een schuldsaneringzaak waarin de inhoud van de uitspraak al bekend was, maar het vonnis te laat aan partijen was toegezonden, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat in gevallen waarin het te bestrijden vonnis of arrest voor het instellen van een rechtsmiddel te laat ter beschikking komt, toch binnen de beroepstermijn beroep moet worden ingesteld, maar dat de gronden van het beroep dan na het verstrijken van die termijn met bekwame spoed in een aanvullend beroepschrift kunnen worden voorgedragen, waarbij een termijn van veertien dagen — of een zoveel kortere termijn als overeenstemt met de wettelijke termijn — na de dag van verstrekking of verzending van de motivering van de uitspraak heeft te gelden10..
De onderhavige zaak
3.9
In het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 11 december 2008 is het volgende opgenomen (p. 3):
‘Rechter: ik schors de behandeling om mij te beraden.
Schorsing van de behandeling en de partijen worden verzocht de zittingszaal te verlaten. Na de schorsing nemen de partijen weer plaats in de zittingszaal.
Aan de aanwezigen wordt medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2008 en dat het vonnis op die datum zal worden verzonden. De rechter zal thans mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden.
Rechter: Eurofactor heeft een vordering ingediend, deze vordering wordt weliswaar betwist, maar Eurofactor wordt vooralsnog gezien als crediteur en heeft dan ook de rechten van een crediteur. Eurofactor is dan ook ontvankelijk in het verzoek. Ik zal het verzoek afwijzen. Het is mij namelijk niet gebleken dat de schuldenaren niet te goeder trouw zijn geweest bij de toelatingszitting.’
3.10
Het vonnis in de onderhavige zaak (insolventienummer 07/361R) bevat in de aanhef als uitspraakdatum: 17 december 2008. Onder het procesverloop is opgenomen dat de behandeling van de voordracht van de rechter-commissaris tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008 en 11 december 2008 (p. 2). Uit het vervolg blijkt dat ook het verzoek van Eurofactor op 11 december 2008 aan de orde is geweest (zie p. 4 en 5). Ten slotte vermeldt het vonnis onder het dictum:
‘Gewezen door mr. (…), lid van deze rechtbank, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008 in tegenwoordigheid van (…), griffier. (noot)
Noot: Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch.’
3.11
M.i. heeft de rechtbank voor de nodige verwarring gezorgd. Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2008 is niet aanstonds duidelijk dat/of de rechtbank op die zitting uitspraak heeft gedaan, en of zij heeft meegedeeld dat het vonnis op 17 december 2008 beschikbaar zal zijn. Vervolgens wordt in het vonnis van 17 december 2008 noch bij het procesverloop, noch bij de inhoudelijke beoordeling verslag gedaan van de gang van zaken op 11 december 2008. Voorts is in het vonnis ten aanzien van [betrokkene 1] (insolventienummer 07/362R), dat ook als uitspraakdatum 17 december 2008 vermeldt, onder het procesverloop opgenomen dat de behandeling van het verzoekschrift tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling heeft plaatsgevonden op 12 maart 2008 en 17 december 2008.
3.12
Wat hier verder van zij, het hof heeft geoordeeld dat 11 december 2008 als de dag van de uitspraak in de zin van art. 351 Fw moet gelden. Dit oordeel, dat in hoge mate feitelijk is nu het wordt gebaseerd op de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, gezien in samenhang met tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep afgelegde verklaringen van de advocaat van Eurofactor, de bewindvoerder en de advocaat van [verweerder], is voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Gelet op het voorgaande juridisch kader geeft het ook niet blijk van een onjuiste rechtopvatting, zodat het middel faalt.
3.13
Onder deze omstandigheden kan een verdere bespreking van het onder 2.3 genoemde verweer achterwege worden gelaten.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑04‑2010
Voor zover gewezen tussen Eurofactor als appellante en [verweerder] als geïntimeerde, zie p. 1 van het cassatieverzoekschrift.
Het cassatieverzoekschrift is op 18 juni 2009 ingekomen ter griffie van de Hoge Raad.
In het A-dossier ontbreken het verweerschrift van [verweerder] en het verweerschrift ten aanzien van beroep op niet-ontvankelijkheid van Eurofactor; in het B-dossier ontbreken het inleidend verzoekschrift van 14 februari 2008, de brief van 12 februari 2009 van de bewindvoerder, de brief van 20 februari 2009 van Eurofactor, het vervolgverslag van de bewindvoerder van 22 april 2009 en de brief van 6 mei 2009 van [verweerder].
HR 6 januari 2006, LJN AU6631 (NJ 2007, 35 m.nt. G.R. Rutgers).
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht,Van Mierlo/Bart, p. 18 (onder 6.9) en 403.
Parl. Gesch. Burg. Procesrecht,Van Mierlo/Bart, p. 407–408.
LJN BG9906 (NJ 2009, 206); zie ook Hugenholtz/Heemskerk, 2009, nr. 113.
HR 19 oktober 2007, LJN BA9616 (NJ 2007, 562) met verwijzing naar HR 25 september 1981, nr. 5734, (NJ 1982, 452) en HR 23 december 2005, LJN AU3720 (NJ 2006, 31). Zie ook de parlementaire geschiedenis van het Ontwerp van wet op het faillissement en de surséance van betaling, Gebr. Belinfante, 1891, deel IV, memorie van antwoord aan de Eerste Kamer, p. 40.
Beroepschrift 18‑06‑2009
Geeft eerbiedig te kennen:
De vennootschap naar Engels recht Eurofactor (UK) Ltd (‘Eurofactor’), gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, die te dezer zake woonplaats kiest aan het Burgerweeshuispad 301, (1076 HR) Amsterdam), ten kantore van de behandelend advocaten Mr M. Ynzonides en Mr R.L.M. van Opstal (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan de Dr. Kuyperstraat 14, (2514 BB) Den Haag, ten kantore van Mr R.A.A. Duk (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), welke laatste door Verzoekster tot cassatie is aangewezen om hem in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en voor haar dit verzoekschrift te ondertekenen en in te dienen,
Verweerder is [verweerder], wonende aan de [adres] ([postcode]) te [woonplaats], gemeente [gemeente]. Verweerder, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te (5616 AA) Eindhoven aan de Mauritsstraat 24, ten kantore van de advocaat mr P.J.A. van de Laar.
Eurofactor komt hierbij (op grond van artikel 351 lid 5 Fw) in cassatie van het door het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch onder zaaknummer HV 200.021.686/01 gewezen arrest tussen Eurofactor als appellante en [verweerder] als geïntimeerde, dat is uitgesproken op 10 juni 2009.
Eurofactor voert aan als
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen door in het bestreden arrest te overwegen en in het dictum te beslissen als ter aangehaalde plaatse staat vermeld, meer in het bijzonder om de navolgende, voor zover nodig in onderling verband te beschouwen redenen.
I. Kern van de zaak en relevante feiten
1.
Deze zaak draait in cassatie enkel om de vraag of het Hof Eurofactor terecht en/of op niet-onbegrijpelijke wijze niet-ontvankelijk heeft verklaard in het door Eurofactor ingestelde (hoger) beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's‑Hertogenbosch van 17 december 2008.
2.
Eurofactor is van mening dat het oordeel van het Hof zodanig onjuist althans onbegrijpelijk is en vanuit een niet-juridische invalshoek zodanig onacceptabel is dat zij zichzelf, uit het oogpunt van rechtsbescherming, tekort zou doen indien zij de onderhavige zaak niet aan Uw Raad zou voorleggen. Eurofactor licht dit als volgt toe waarbij zij eerst de relevante feiten uiteen zal zetten.
3.
Bij vonnis van 16 april 2007 heeft de rechtbank 's‑Hertogenbosch de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [verweerder]. Bij dat vonnis is het saneringsplan vastgesteld, waarbij de looptijd van de schuldsaneringsregeling is bepaald op 3 jaar vanaf 16 april 2007, dat wil zeggen tot 16 april 2010.
4.
De rechter-commissaris heeft op 8 november 2007 een voordracht wijziging saneringsplan en beëindiging na verloop termijn zonder toekenning van de schone lei gedaan. Eurofactor heeft nadien op 14 februari 2008 een verzoekschrift tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 Faillissementswet (‘Fw’) ingediend.
5.
Op 11 december 2008 heeft vervolgens bij de rechtbank een mondelinge zitting plaatsgevonden waarbij partijen aanwezig waren. In het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van die zitting staat het volgende vermeld (zie pag. 3):
‘Aan de aanwezigen wordt [door de rechter, toevoeging advocaten] medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2008 en dat vonnis op die datum zal worden verzonden. De rechter zal reeds thans mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden.
Rechter: Eurofactor heeft een vordering ingediend, deze vordering wordt weliswaar betwist, maar Eurofactor wordt vooralsnog gezien als crediteur en heeft dan ook de rechten van crediteur. Eurofactor is dan ook ontvankelijk in het verzoek. Ik zal het verzoek afwijzen. Het is mij namelijk niet gebleken dat de schuldenaren niet te goeder trouw zijn geweest bij de toelatingszitting [cursivering advocaten].’
6.
Op 17 december 2008 wordt vervolgens door de rechtbank vonnis gewezen en uitgesproken terzake het verzoek van Eurofactor tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van [verweerder].
7.
Bovenaan het vonnis (zie de kop van het vonnis) wordt als uitspraakdatum vermeld: ‘17 december 2008’. Het dictum van het vonnis luidt:
‘Beslissing
De rechtbank:
- —
weigert de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. P.A.M. Penders, lid van deze rechtbank, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008 in tegenwoordigheid van G.H. ten Have, griffier.1.’
8.
Eurofactor heeft op 24 december 2008 bij het Hof 's‑Hertogenbosch hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank en verzocht het vonnis te vernietigen en de aan [verweerder] verleende schuldsanering tussentijds te beëindigen.
II. Het oordeel van het Hof
9.
Het Hof verklaart Eurofactor bij arrest van 10 juni 2009 niet-ontvankelijk in haar hoger beroep ten aanzien van het tussen Eurofactor en [verweerder] gewezen vonnis (zie het dictum van het arrest). Daaraan legt het Hof het volgende ten grondslag (zie r.ov. 3.4.1 van het arrest).
‘In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 11 december 2008 is vermeld dat de rechter reeds thans zal mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden, gevolgd door de weergave van de mededeling van de rechter dat de rechtbank het verzoek van Eurofactor zal afwijzen. Desgevraagd heeft mr. Van Marsbergen, die ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat de rechter ter zitting in eerste aanleg heeft medegedeeld direct mondeling uitspraak te zullen doen, dat de uitspraak na de zitting op schrift zou worden gesteld en op 17 december 2008 zou worden verzonden. De bewindvoerder, die ook ter zitting in eerste aanleg aanwezig is geweest, heeft voormelde verklaring van mr. Van Marsbergen ter zitting in hoger beroep bevestigd. Mr Van de Laar heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat hij ter zitting in eerste aanleg tot aan de schorsing aanwezig is geweest en dat de rechter, voorafgaand aan de schorsing, heeft medegedeeld dat zij zich over de zaak zou beraden en daarna uitspraak zou doen. Uit de inhoud van het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, gezien in samenhang met voormelde verklaringen, moet worden geconcludeerd dat de rechter in eerste aanleg op de zitting van 11 december 2008 mondeling uitspraak heeft gedaan. Daarmee is de rechterlijke beslissing op die datum openbaar gemaakt en moet 11 december gelden als de dag van de uitspraak in de zin van artikel 351 Fw. Dit betekent dat op de datum waarop het hoger beroep is ingesteld, te weten 24 december 2008, de termijn van hoger beroep reeds was verstreken zodat ook het hoger beroep in de zaak met betrekking tot [verweerder] niet-ontvankelijk moet worden verklaard.’
10.
Dit oordeel van het Hof is om de volgende redenen onjuist althans onbegrijpelijk.
11.
Het oordeel van het Hof getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien het Hof miskent dat artikel 351 lid 1 Fw bepaalt dat binnen acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep dient te worden ingesteld en artikel 350 lid 4 Fw bepaalt dat de uitspraak geschiedt bij vonnis, zodat de uitspraak waartegen hoger beroep open staat op grond van (artikel 351 van) de Faillissementswet uitsluitend kan hebben plaatsgevonden op de dag waarop het vonnis is gewezen en uitgesproken, te weten op 17 december 2008 (en dus niet ter terechtzitting op 11 december 2008). Het Hof had met toepassing van artikel 350 lid 4 Fw jo. artikel 351 lid 1 Fw Eurofactor dan ook ontvankelijk moeten verklaren in het door haar op 24 december 2008 ingestelde hoger beroep.
12.
Ter aanvulling kan worden opgemerkt dat het alleszins gerechtvaardigd voorkomt dat op grond van artikel 350 lid 4 Fw jo. artikel 351 Fw de beroepstermijn aanvangt ten tijde van de datum van (het uitspreken van) het vonnis. Immers, daar waar een partij slechts acht dagen ná de uitspraak heeft om op grond van artikel 351 lid 1 Fw hoger beroep (of artikel 351 lid 5 Fw in het geval van cassatie) in te stellen tegen de uitspraak, zou een partij in het geval een mondelinge uitspraak2. heeft te gelden als een uitspraak in de zin van artikel 351 Fw (en het vonnis acht dagen ná die uitspraak wordt gewezen3.) reeds gedwongen worden hoger beroep of cassatie in te stellen voordat het vonnis is gewezen. Gevolg is dus dat deze partij ten tijde van het instellen van het beroep van de (schriftelijke) motivering van de uitspraak (welke motivering immers op grond van artikel 230 Rv4. bij vonnis dient te worden vermeld) nog niet op de hoogte is. In een dergelijk geval wordt een partij dus genoodzaakt ‘voor de zekerheid’, namelijk voor het geval mocht blijken dat de in het vonnis neergelegde motivering van de reeds gegeven mondelinge uitspraak niet deugt, hoger beroep of cassatieberoep op nader aan te voeren gronden in te stellen. Dit terwijl
- (i)
uitgangspunt is dat aanvulling of indiening van rechtsmiddelen — althans bij hoger beroep in een verzoekschriftprocedure als de onderhavige5. en in het geval van cassatie — na het verstrijken van de beroepstermijn in beginsel niet is toegestaan en slechts onder bijzondere omstandigheden van deze regel kan worden afgeweken6., en
- (ii)
de reële mogelijkheid bestaat dat een partij — achteraf bezien — nodeloos beroep blijkt te hebben ingesteld en hiervoor nodeloos kosten heeft gemaakt, omdat het (nadien gewezen) vonnis een voldoende deugdelijke motivering van de mondelinge uitspraak bevat.
13.
Het oordeel van het Hof is tevens om de volgende reden onjuist althans onbegrijpelijk. Artikel 351 lid 1 Fw bepaalt dat hoger beroep kan worden ingesteld acht dagen na de dag van de uitspraak. Artikel 350 lid 4 Fw bepaalt dat de uitspraak geschiedt bij vonnis. Het op artikel 350 lid 4 Fw (al dan niet analoog) van toepassing zijnde artikel 230 lid 1 sub h Rv bepaalt dat het vonnis de dag van de uitspraak vermeldt. Het vonnis van de rechtbank van 17 december 2008 vermeldt (zie de kop van het vonnis) expliciet dat de uitspraakdatum 17 december 2008 is. Daarmee staat dus vast dat de dag van de uitspraak als bedoeld in artikel 230 lid 1 sub h Rv en artikel 351 lid 1 Fw 17 december 2008 is, zodat onjuist althans onbegrijpelijk is dat het Hof heeft geoordeeld dat de dag van de uitspraak 11 december 2008 is.
14.
Het oordeel is bovendien onjuist althans onbegrijpelijk als in ogenschouw wordt genomen dat het dictum van het vonnis vermeldt dat de beslissing is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 december 2008 en in het vonnis aan juist deze zinsnede een noot is toegevoegd die expliciet vermeldt dat degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, tegen de uitspraak binnen acht dagen na de dag van de uitspraak hoger beroep kan instellen. Het lijdt dan ook geen twijfel dat de rechtbank van oordeel was dat als de dag van de uitspraak als bedoeld in artikel 351 lid 1 Fw (en waartegen binnen acht dagen na de uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld) 17 december 2008 had te gelden. Nu het Hof, voor zover het gaat om de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep, gebonden is aan hetgeen de rechter in eerste aanleg heeft vastgesteld (en deze feitelijke vaststelling door partijen in hoger beroep niet actief is bestreden), is het oordeel van het Hof onjuist.7. Althans is het onbegrijpelijk — en zou het indruisen tegen hetgeen partijen op basis van het dictum van het vonnis mochten verwachten ten aanzien van de dag van uitspraak als bedoeld in (artikel 351 lid 1 van) de Faillissementswet en de aan dat artikel gekoppelde zeer korte beroepstermijn van acht dagen — dat het Hof heeft geoordeeld dat de dag van de uitspraak van de rechtbank 11 december 2008 is.
15.
Aan de onjuistheid en/of onbegrijpelijkheid van het oordeel van het Hof kunnen de door het Hof in zijn arrest opgenomen verwijzingen naar het proces-verbaal van de rechtbank en de door partijen ter terechtzitting van het Hof (vermeend) gedane verklaringen niet afdoen.
16.
Daartoe geldt ten aanzien van het proces-verbaal dat onbegrijpelijk is dat het Hof uit (de door het Hof gemaakte verwijzingen naar) het proces-verbaal van de rechtbank de conclusie heeft getrokken dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 11 december 2008. Het proces-verbaal lijkt daarentegen juist veeleer (de desbetreffende passages in het vonnis van 17 december 2008) te ondersteunen dat de uitspraak is gedaan op 17 december 2008 en niet op 11 december 2008. Zo vermeldt het proces-verbaal van de zitting van 11 december 2008
- (i)
dat de uitspraak zal plaatsvinden op 17 december 2008,
- (ii)
dat de rechter reeds thans zal mededelen hoe de uitspraak zal gaan luiden, en
- (iii)
dat de rechter het verzoek zal afwijzen.
Van een uitspraak door de rechter gedaan ter terechtzitting van 11 december 2008 getuigen deze passages niet, integendeel. Daar waar een rechter de bedoeling heeft om reeds ter zitting mondeling uitspraak te doen (daargelaten of dat in dit geval toelaatbaar is, waarover paragraaf 11 e.v.), mag minst genomen worden verwacht dat de rechter dat dan in niet mis te verstane bewoordingen doet, zodat bij partijen geen enkel misverstand kan ontstaan over de aanvang van de beroepstermijn.
17.
Ook al zou, in weerwil van het voorgaande, uit het proces-verbaal moeten worden afgeleid dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan op 11 december 2008, dan geldt bovendien dat de rechter, blijkens de hiervoor weergegeven passages in het vonnis waaruit blijkt dat de dag van de uitspraak 17 december 2008 is, (bij nader inzien) tot het oordeel is gekomen dat uitspraak is gedaan op 17 december 2008. Dit zou voor het Hof eveneens tot de conclusie hebben moeten leiden dat dus uitspraak is gedaan op 17 december 2008, aangezien de rechter bij de vaststelling in zijn uitspraak van het ter zitting behandelde niet gebonden is aan de inhoud van het proces-verbaal.8.
Vgl. in een sterker verband ook Hof 's‑Gravenhage 13 maart 1987, KG 1987, 274 waarin het Hof een vermelding in het vonnis ‘dat de formele uitspraak is bepaald op heden, 22 april 1985, nadat ter terechtzitting van 18 april 1985 die uitspraak reeds mondeling is meegedeeld’ aldus verstaat dat ter zitting van 18 april 1985 is aangekondigd waartoe het nog te wijzen vonnis zou strekken en die aankondiging er als zodanig niet aan afdoet dat 22 april 1985 als de dag van de uitspraak geldt.
18.
Ten aanzien van de door partijen ter zitting van het Hof gedane verklaringen geldt dat, in het midden latend of deze verklaringen al dan niet juist door het Hof zijn weergegeven9., de opvattingen van partijen niet van belang althans niet van doorslaggevend belang kunnen zijn voor de vraag welke dag als de dag van de uitspraak in de zin van artikel 351 lid 1 Fw heeft te gelden. Het is immers de rechter die uitspraak doet, zodat de opvatting van de rechter (neergelegd in bijvoorbeeld het vonnis en/of het proces-verbaal) in beginsel leidend is voor de vraag welke dag als de dag van de uitspraak heeft te gelden. Althans kunnen de verklaringen van partijen ter terechtzitting, bezien tegen de achtergrond van het proces-verbaal en het vonnis van de rechtbank, niet afdoen aan de onbegrijpelijkheid van het oordeel van het Hof dat de uitspraak door de rechtbank is gedaan op 11 december 2008.
Op bovenstaande gronden verzoekt Eurofactor de Hoge Raad het bestreden arrest te vernietigen met zodanige afdoening als de Hoge Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
Den Haag, 18 juni 2009
Advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 18‑06‑2009
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch.
Dat wil zeggen een uitspraak zonder dat een vonnis is gewezen en uitgesproken.
Wat geen uitzondering vormt. Zie bijvoorbeeld het onderhavige arrest van het Hof dat is gewezen op 10 juni 2009 terwijl de mondelinge zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2009.
Welk artikel immers niet valt onder de in artikel 362 lid 2 Fw genoemde titel 3 van het eerste boek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 362 lid 2 Fw sluit artikel 359 Rv, dat ziet op hoger beroep in een verzoekschriftprocedure, immers niet uit.
Zie bv. HR 23 december 2005, LJN AU3720; conclusie A-G Strikwerda bij HR 8 juli 2005, NJ 2006,95; HR 26 november 2004, NJ 2005, 25.
Zie o.a. HR 6 februari 2004, NJ 2004, 271; HR 28 februari 1992, NJ 1992, 355; HR 1 februari 1991, NJ 1991, 598.
Zie bv. HR 16 april 2004, NJ 2004, 425; HR 2 april 1999, NJ 1999, 656; HR 21 januari 1994, NJ 1994, 335.
Opgemerkt zij dat van de terechtzitting bij het Hof geen proces-verbaal is opgemaakt en dat het Hof dus voor het eerst bij arrest van 10 juni 2009 de door partijen gedane verklaringen schriftelijk heeft weergegeven. Navraag bij Mr Van Marsbergen leert echter dat deze zich geenszins herkent in de weergave van het Hof van de door haar ter zitting gedane verklaringen. Mr Van Marsbergen stelt daarentegen dat zij tijdens de zitting, desgevraagd, alleen heeft bevestigd dat de rechter in eerste aanleg ter zitting op 11 december 2008 heeft aangekondigd hoe de uitspraak zou gaan luiden, maar dat de uitspraak daadwerkelijk zou worden gedaan bij het door de rechter te wijzen vonnis. Desgewenst biedt Eurofactor bewijs aan van deze stelling door middel van getuigen, waarbij dan vanzelfsprekend Mr Van Marsbergen als getuige kan worden gehoord.