NJB 2017/1581:Duurovereenkomst. Golden Earring heeft in 1971-1991 rechten op zijn muziek overgedragen aan een muziekuitgeverij. In 2010 brengt de popgroep een buitengerechtelijke ontbindingsverklaring uit. In 2011 zegt de popgroep de overeenkomsten op, voor zover vereist. Het hof oordeelt dat de ontbindingsverklaring geen rechtsgevolg heeft, omdat de popgroep niet aan de klachtplicht heeft voldaan, maar dat de opzegging wel rechtsgevolg heeft en dat de muziekuitgeverij de rechten weer moet overdragen aan de popgroep. Hoge Raad: 1. Onbepaalde tijd. De omstandigheid dat de overeenkomsten zijn aangegaan voor de duur van het auteursrecht dat vervalt door verloop van zeventig jaren na het overlijden van de maker, brengt niet mee dat zij dienen te worden aangemerkt als overeenkomsten voor bepaalde tijd. 2. Redelijkheid en billijkheid. Overdracht van rechten. Het oordeel van het hof dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat de muziekuitgeverij de rechten weer moet overdragen aan de popgroep, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende begrijpelijk. 3. Opzegging. Zwaarwegende grond. Voor opzegging van een exploitatieovereenkomst als de onderhavige is in beginsel een voldoende zwaarwegende grond nodig. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de rechter tot het oordeel komen dat in een concreet geval geen zwaarwegende grond nodig was. 4. Klachtplicht. Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat de klachtplicht ook van toepassing is indien de overeenkomst een voortdurende verplichting behelst en het gestelde tekortschieten een voortdurend karakter heeft en voor het verleden niet meer kan worden hersteld