Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/4.3.3.1
4.3.3.1 De jurisprudentie van het EHRM ten aanzien van afgeleide schade
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS385207:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
EHRM 24 oktober 1995, appl. nr. 14807/89 (Agrotexim e.a. t. Griekenland).
De schade van crediteuren die na faillissement met een onverhaalbare vordering achter blijven wordt door de Hoge Raad niet als afgeleide schade aangemerkt. Zie HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256 m.nt. Ma (Tuin Beheer), rov. 3.9. In deze overweging benadrukt de Hoge Raad dat afgeleide schade betrekking heeft op schade die men lijdt ten gevolge van een waardedaling op aandelen, welke overweging niet helemaal valt te rijmen met hetgeen is overwogen in HR 13 oktober 2000, NJ 2000, 699 m.nt. Ma (Heino Krause), waarin de schade die de leden van een coöperatie leden, wel als ‘afgeleide schade’ werd aangemerkt. Voor de verhaalbaarheid van de schade die crediteuren lijden vanwege onverhaalbaarheid van hun vordering geldt de norm zoals geformuleerd in HR 24 september 2004, NJ 2008, 587 m.nt. C.E. du Perron.
Zie over de diverse deelvragen ten aanzien van het leerstuk van afgeleide schade uitvoerig de dissertatie van Kroeze (Kroeze 2004).
Kroeze definieert in zijn dissertatie het begrip afgeleide schade als volgt: “de schade [is] die een aandeelhouder lijdt door een waardevermindering van zijn aandelen, wanneer en voor zover deze waardevermindering het gevolg is van schade die aan de vennootschap is toegebracht.”, Kroeze 2004, p. 17.
Welke term de Hoge Raad voor het eerst gebruikte in HR 29 november 1996, NJ 1997, 178 (Cri Cri), rov. 3.3. Een aanspraak op schadevergoeding voor ‘afgeleide schade’ vereist een ‘piercing of the corporate veil’.
HR 2 december 1994, NJ 1995, 288 m.nt. Ma (Poot/ABP). Bevestigd in o.a. HR 16 februari 2007, NJ 2007, 256 m.nt. Ma (Tuin Beheer).
Vgl. Timmerman 2006, p. 129.
Een voorbeeld betreft HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 m.nt. Maeijer & Snijders (Willemsen Beheer/NOM).
Rechtspersonen kunnen zelf de bescherming inroepen van art. 1 EP.1 Is de rechtspersoon failliet, dan komt het klachtrecht toe aan de curator.2 Hoe is de positie van bij de rechtspersoon betrokken derden? Rechtspersonen dienen bij uitstek als instrument – voor bijvoorbeeld aandeelhouders of leden van een vereniging – om eigendom te behouden en/of te verwerven.
Wanneer een derde onrechtmatig handelt jegens een vennootschap kan dit tot gevolg hebben dat een aandeelhouder zijn aandelen in waarde ziet dalen.3 Deze waardedaling van de aandelen heeft tot gevolg dat ook de aandeelhouders ‘schade’ lijden.4 De schade van de aandeelhouder is afgeleid van de schade die de vennootschap heeft geleden.5 Een aandeelhouder kan niet zelfstandig vergoeding vorderen van dergelijke ‘afgeleide schade’.6 Deze regel is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds het Poot/ABP-arrest.7 De vennootschap zal de derde zelf kunnen aanspreken. Ontvangst van de schadevergoeding zal het vermogen van de vennootschap – en daarmee doorgaans de waarde van de aandelen – weer doen stijgen en aldus ook de aandeelhouder compenseren.8
De aandeelhouder heeft wel een zelfstandig vorderingsrecht indien de derde óók jegens de aandeelhouder een ‘specifieke zorgvuldigheidsnorm’ heeft geschonden.9 Ook dat is vaste jurisprudentie sinds het Poot/ABP-arrest.
Het kan voorkomen dat aandeelhouders schade lijden door een onrechtmatige daad van een derde jegens de vennootschap, zonder dat de vennootschap verhaal wil of kan zoeken. Kunnen de aandeelhouders in een dergelijk geval eisen dat hen op grond van het bepaalde van art. 1 EP het recht toekomt zelf een schadevergoedingsactie jegens de derde in te stellen?
Bij het beantwoorden van deze vraag dient in de eerste plaats onderscheid te worden gemaakt tussen de vraag wanneer men als aandeelhouder in Straatsburg ontvankelijk is met een klacht over een schending van grondrechten jegens de rechtspersoon en de vraag in hoeverre een aandeelhouder aan de jurisprudentie van het EHRM het recht kan ontlenen om schadevergoeding te mogen vragen voor schade die de vennootschap heeft geleden. Dit onderscheid is van belang omdat het EHRM, naar nog zal blijken, ruimhartig is in het toelaten van klachten van aandeelhouders, wanneer zij stellen een victim te zijn van een schending van een verdragsrecht, maar anderzijds als uitgangspunt hanteert dat aandeelhouders geen afgeleide schade kunnen vorderen.