Ten aanzien van het laatste bewijsmiddel overweegt het Hof dat het in dit bewijsmiddel genoemde geschrift is gebruikt in samenhang met andere wettige bewijsmiddelen.
HR, 15-04-2014, nr. 12/04453
ECLI:NL:HR:2014:907
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-04-2014
- Zaaknummer
12/04453
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:907, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑04‑2014; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:270, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:270, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 18‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:907, Gevolgd
ECLI:NL:HR:2014:127, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑01‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:2402
ECLI:NL:PHR:2013:2402, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 03‑12‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:127
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑04‑2012
- Vindplaatsen
NJ 2014/78 met annotatie van M.J. Borgers
SR-Updates.nl 2014-0033
Uitspraak 15‑04‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
15 april 2014
Strafkamer
nr. S 12/04453
CB/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2012, nummer 22/000212-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
1.1.
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
1.2.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127, geoordeeld dat de klacht van het middel dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde onvoldoende met redenen heeft omkleed niet tot cassatie kan leiden en dat de Advocaat-Generaal in de gelegenheid behoort te worden gesteld zich uit te laten over de klacht met betrekking tot de verbeurdverklaring van het geldbedrag.
1.3.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel voor het overige
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2014.
Conclusie 18‑02‑2014
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 12/04453 Zitting: 18 februari 2014 | Mr. Hofstee Aanvullende conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] |
1. De schriftuur in deze zaak bevat één middel, bestaande uit twee klachten. In mijn conclusie van 3 december 2013 heb ik hiervan enkel de eerste klacht besproken. Ik kwam tot de slotsom dat de klacht terecht is voorgesteld en concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging, en tot terugwijzing in zoverre van de zaak naar het Hof. In het arrest van 21 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:127 heeft Uw Raad echter geoordeeld dat het middel met betrekking tot de eerste klacht faalt. Uw Raad stelt mij in de gelegenheid mij thans uit te laten over de tweede voorgestelde klacht.
2. De tweede klacht keert zich tegen 's Hofs beslissing tot verbeurdverklaring van het onder verzoeker in beslag genomen geldbedrag van € 14.500,-. Dit oordeel is volgens de steller van het middel onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
3. Het Hof heeft ten aanzien van de verbeurdverklaring het volgende overwogen:
“Beslag
Een gedeelte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag zoals dit vermeld is onder 3 op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, te weten EUR 14.500,00, volgens opgave van verdachte aan hemzelf toebehorend, is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met behulp waarvan het onder 2 bewezen verklaarde is begaan. Het hof zal daarom dit voorwerp verbeurd verklaren.”
4. In aanmerking genomen dat verzoeker onder meer is veroordeeld wegens het onder 2 bewezenverklaarde witwassen, is het oordeel van het Hof dat het onder verzoeker in beslag genomen geld vatbaar is voor verbeurdverklaring omdat dit een voorwerp is met behulp waarvan dat strafbare feit is begaan, niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. Dat het Hof de teruggave aan verzoeker van een bedrag van € 489,40 - niet zijnde coupures van € 500,- - heeft gelast maakt dit niet anders, nu uit de overwegingen van het Hof kan worden afgeleid dat het Hof de verklaring van verzoeker dat het om spaargeld ging voor dit deel van het aangetroffen geldbedrag kennelijk wel aannemelijk heeft geacht.
5. De klacht faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
6. Gronden waarop Uw Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak 21‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht witwassen o.v.v. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456 en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001. De HR stelt de AG alsnog in de gelegenheid zich uit te laten over de klacht m.b.t. de verbeurdverklaring.
Partij(en)
21 januari 2014
Strafkamer
nr. S 12/04453
CB/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 april 2012, nummer 22/000212-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het Hof de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde onvoldoende met redenen heeft omkleed.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 11 november 2009, te 's-Gravenhage 14.500,00 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven bedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2012 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik zag dat er wiet en geld in de tas zat.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2011 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Ik had de tas met henneptoppen bij mij. Er zat EUR 10.000,- bij de hennep in de tas.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2009 van de politie Haag-landen met nr. 2009015256-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 37-38):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 11 november 2009 bevonden wij ons op de Erasmusweg. Wij zagen twee mannen staan. Eén van hen bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant], heb aan [verdachte] gevraagd of ik in zijn tas mocht kijken. [verdachte] gaf hier toestemming voor, ik heb vervolgens aan de inmiddels ter plaatse gekomen collega's gevraagd of zij de tas wilden bekijken. Toen zij de tas openden bleek dat deze gevuld was met henneptoppen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 39):
als relaas van de verbalisant [verbalisant]:
Op 11 november 2009 vroeg ik op de Erasmusweg te 's-Gravenhage aan een man die een grote boodschappentas droeg of ik even in de tas mocht kijken. Deze man gaf later op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum]1975 te [geboorteplaats].
5. Een proces-verbaal d.d. 12 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-N. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 55):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb de op 11 november 2009 bij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2009, in beslag genomen partij drugs onderzocht. Het betrof vrouwelijke henneptoppen met een netto gewicht van 5020 gram.
6. Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In de fouillering van de verdachte [verdachte] werd EUR 14.989,40 euro aangetroffen.
7. Een geschrift, zijnde een 'fouilleringsformulier' met het registratienummer 2009015262-2, als bijlage 8 gevoegd bij het proces-verbaal met nr. 2009015256 van de Financiële Recherche Unit van Politie Haaglanden, waaruit blijkt dat bij de verdachte een geldbedrag, onder meer bestaande uit (8+21=) 29 coupures van € 500,00 is aangetroffen."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op 11 november 2009 is de verdachte, nadat door opsporingsambtenaren was geconstateerd dat hij een plastic tas met daarin 5.020 kilogram hennep bij zich droeg, aangehouden in verband met overtreding van de Opiumwet. Vervolgens is bij de verdachte tevens een bedrag van EUR 14.989,40 aangetroffen. Het grootste deel van dit bedrag - te weten EUR 14.500,00 - bestond uit coupures van EUR 500,00. De verdachte heeft verklaard dat hij de tas met hennep op straat heeft gevonden.
In die tas zou - behalve de hennep - tevens EUR 10.000,00 hebben gezeten. Ten aanzien van het overige gedeelte van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag ad EUR 4.989,40 heeft de verdachte verklaard dat dit zijn spaargeld betrof.
Het hof stelt voorop dat het voorhanden hebben van een geldbedrag van 29 coupures van EUR 500,00 in combinatie met ruim vijf kilo hennep op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Coupures van EUR 500,00 worden in het dagelijks betalingsverkeer immers bijna nooit gebruikt. Voorts blijkt uit het dossier (relaas-proces-verbaal nr. 2009015256-22, dossier pagina 5) dat de marktwaarde van een kilo hennep toentertijd rond de EUR 3.300,00 bedroeg. Hieruit volgt dat het bij de verdachte aangetroffen geld in verband is te brengen met de bij hem aangetroffen (illegale) hoeveelheid hennep.
Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij de door hem gestelde legale herkomst van een gedeelte van het geld met aannemelijke verklaringen onderbouwt. Anders dan de raadsman stelt is de verdachte daarin niet geslaagd. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de verdachte omtrent het op straat aantreffen van de tas met hennep en van hetgeen daaraan voorafging, wordt niet ondersteund door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [betrokkene]. [medeverdachte] en [betrokkene] ontkennen immers dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - kort voor het aantreffen van de tas bij hen in de auto heeft gezeten en [medeverdachte] ontkent dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - de tas samen met [medeverdachte] heeft gevonden.
Voorts heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat het bij hem aangetroffen geldbedrag - te weten het bedrag van EUR 10.000,00 dat volgens de verklaring van de verdachte in de tas zat alsmede het bedrag van EUR 4.000,00 dat de verdachte naar eigen zeggen al bij zich droeg toen hij de tas aantrof - uit coupures van EUR 500,00 bestond. Dergelijke coupures worden in het dagelijks geldverkeer - zoals hiervoor overwogen - immers nagenoeg niet gebruikt. Het is derhalve niet geloofwaardig dat de verdachte - zoals hij zegt - (toevallig) een gedeelte van de coupures reeds als eigen spaargeld bij zich droeg en een ander gedeelte ervan aantrof in de tas. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen dat alle bankbiljetten bij elkaar hoorden.
Dat de verdachte een bedrag van EUR 4.000,00 als eigen spaargeld bij zich droeg acht het hof te meer onaannemelijk gezien het feit dat hij - zoals uit het dossier blijkt - ten tijde van het ten laste gelegde een uitkering genoot.
Tot slot heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen geloofwaardige verklaring gegeven over de reden waarom hij met zoveel contant geld op zak liep. Waar uit zijn verklaring tijdens de terechtzitting in eerste aanleg valt op te maken dat dit door hem gedurende een jaar bijeen gespaarde geld in verband stond met zijn wens een eigen bedrijf op te richten, valt niet in te zien waarom hij dit gehele bedrag bij zich had gestoken om - zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde - voor zijn gezin kaartjes voor de "Winterefteling" en een kindermatrasje te kopen.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het vermoeden van de illegale herkomst van het geldbedrag, zoals ontleend aan de omstandigheden waaronder dat bij de verdachte is aangetroffen - te weten in de vorm van biljetten van EUR 500,00 en in combinatie met ruim vijf kilo hennep - niet is ontkracht door de verklaringen van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden aangenomen dat in ieder geval een gedeelte van het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad, te weten EUR 14.500,00 (bestaande uit 29 coupures van EUR 500,00) - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Het onder 2 ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen."
2.2.4.
De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a Sv houdt nog het volgende in:
"Ter aanvulling op de bewijsoverwegingen op pagina 4 van het arrest overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de bewuste tas op straat had gevonden, vlak voordat hij werd gearresteerd door de politie. Tegenover de politie heeft de verdachte bovendien op 12 november 2009 verklaard dat hij kort vóór deze vondst een lift had gekregen van [medeverdachte] (het hof begrijpt [medeverdachte]) en dat deze [medeverdachte] erbij was toen de verdachte de tas aantrof.
Het hof acht deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk op grond van de verklaringen die [medeverdachte] en [betrokkene] op 12 november 2009 tegenover de politie hebben afgelegd (respectievelijk dossierpagina's 49 tot en met 50 en dossierpagina's 51 tot en met 52). Door [medeverdachte] is toen verklaard dat hij de verdachte pas bij diens huis zag, op de plek van de aanhouding. Toen [medeverdachte] naar de verdachte toeliep, zag hij dat deze een tas in zijn hand had. [medeverdachte] ontkende in de desbetreffende verklaring dat de verdachte de tas samen met hem gevonden had en dat hij aan de verdachte een lift had gegeven. Deze verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene], die de verdachte niet noemt als één van de personen die met [betrokkene] en [medeverdachte] vóór de aanhouding in één auto hebben gezeten."
2.3.
Dat onder een verdachte aangetroffen contant geld "uit enig misdrijf afkomstig is", kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is (vgl. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456).
2.4.
In de onder 2.2.3 weergegeven overweging heeft het Hof geoordeeld dat de daarin vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden rechtvaardigen dat het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat derhalve van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
Het Hof heeft geoordeeld dat de door de verdachte gegeven uitleg voor het voorhanden hebben van een geldbedrag van de bewezenverklaarde omvang en voor de bestemming van dat geldbedrag niet aannemelijk is geworden. Gelet daarop is het oordeel van het Hof dat het geldbedrag geen legale herkomst had en dat de verdachte dat wist, niet onbegrijpelijk.
2.5.
Het middel - dat niet inhoudt dat door het Hof aannemelijk is geacht dat voornoemd geldbedrag afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en evenmin dat zulks door de verdachte in hoger beroep is aangevoerd (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001) - faalt in zoverre.
2.6.
De Advocaat-Generaal heeft zich niet uitgelaten over de klacht met betrekking tot de verbeurdverklaring van het geldbedrag. De Hoge Raad is van oordeel dat de Advocaat-Generaal daartoe alsnog in de gelegenheid behoort te worden gesteld. Met het oog daarop dient de zaak naar de rolzitting te worden verwezen.
3. Beslissing
De Hoge Raad:verwijst de zaak naar de rolzitting van 28 januari 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014.
Conclusie 03‑12‑2013
Inhoudsindicatie
Falende bewijsklacht witwassen o.v.v. HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM0787, NJ 2010/456 en HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2001. De HR stelt de AG alsnog in de gelegenheid zich uit te laten over de klacht m.b.t. de verbeurdverklaring.
Nr. 12/04453 Zitting: 3 december 2013 | Mr. Hofstee Conclusie inzake: [verzoeker=verdachte] |
1. Verzoeker is bij arrest van 3 april 2012 door het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage wegens 1. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel” en 2. “witwassen”, veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis. Voorts bevat het arrest enige bijkomende beslissingen, waaronder de verbeurdverklaring van een geldbedrag, een en ander als in het arrest vermeld.
2. Namens verzoeker heeft mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel valt uiteen in twee klachten. Ten eerste wordt geklaagd dat het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het arrest op dit punt onvoldoende met redenen is omkleed. Ten tweede keert het middel zich tegen de beslissing van het Hof tot verbeurdverklaring van het onder verzoeker in beslag genomen geldbedrag van € 14.500,00.
4. Ten laste van verzoeker is onder 2 bewezenverklaard dat:
“hij op 11 november 2009, te ’s-Gravenhage 14.500.00 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven bedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 20 maart 2012 verklaard – zakelijk weergegeven-:
Ik zag dat er wiet en geld in de tas zat.
2. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 januari 2011 verklaard - zakelijk weergegeven-:
Ik had de tas met henneptoppen bij mij. Er zat EUR 10.000,- bij de hennep in de tas.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 37-38):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 11 november 2009 bevonden wij ons op de Erasmusweg. Wij zagen twee mannen staan. Eén van hen bleek te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]. Ik, verbalisant [verbalisant], heb aan [verdachte] gevraagd of ik in zijn tas mocht kijken. [verdachte] gaf hier toestemming voor, ik heb vervolgens aan de inmiddels ter plaatse gekomen collega’s gevraagd of zij de tas wilden bekijken. Toen zij de tas openden bleek dat deze gevuld was met henneptoppen.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-27. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven - (blz. 39):
als relaas van de verbalisant [verbalisant]:
Op 11 november 2009 vroeg ik op de Erasmusweg te 's-Gravenhage aan een man die een grote boodschappentas droeg of ik even in de tas mocht kijken. Deze man gaf later op te zijn genaamd: [verdachte], geboren op [geboortedatum]1975 te [geboorteplaats].
5. Een proces-verbaal d.d. 12 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-N. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 55):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
Ik heb de op 11 november 2009 bij de verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 2009, in beslag genomen partij drugs onderzocht. Het betrof vrouwelijke henneptoppen met een netto gewicht van 5020 gram.
6. Een proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 16 november 2009 van de politie Haaglanden met nr. 2009015256-21. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 8 ):
als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:
In de fouillering van de verdachte [verdachte] werd EUR 14.989,40 euro aangetroffen.
7. Een geschrift, zijnde een 'fouilleringsformulier' met het registratienummer 2009015262-2, als bijlage 8 gevoegd bij het proces-verbaal met nr. 2009015256 van de Financiële Recherche Unit van Politie Haaglanden, waaruit blijkt dat bij de verdachte een geldbedrag, onder meer bestaande uit (8+21=) 29 coupures van € 500,00 is aangetroffen.”1.
6. Voorts heeft het Hof in het arrest het volgende overwogen:
“Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Hij heeft hiertoe - kort gezegd - aangevoerd dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.Op 11 november 2009 is de verdachte, nadat door opsporingsambtenaren was geconstateerd dat hij een plastic tas met daarin 5.020 kilogram hennep bij zich droeg, aangehouden in verband met overtreding van de Opiumwet. Vervolgens is bij de verdachte tevens een bedrag van EUR 14.989,40 aangetroffen. Het grootste deel van dit bedrag - te weten EUR 14.500,00 - bestond uit coupures van EUR 500,00. De verdachte heeft verklaard dat hij de tas met hennep op straat heeft gevonden. In die tas zou - behalve de hennep - tevens EUR 10.000,00 hebben gezeten. Ten aanzien van het overige gedeelte van het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag ad EUR 4.989,40 heeft de verdachte verklaard dat dit zijn spaargeld betrof.
Het hof stelt voorop dat het voorhanden hebben van een geldbedrag van 29 coupures van EUR 500,00 in combinatie met ruim vijf kilo hennep op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is. Coupures van EUR 500,00 worden in het dagelijks betalingsverkeer immers bijna nooit gebruikt. Voorts blijkt uit het dossier (relaas-proces-verbaal nr. 2009015256-22, dossier pagina 5) dat de marktwaarde van een kilo hennep toentertijd rond de EUR 3.300,00 bedroeg. Hieruit volgt dat het bij de verdachte aangetroffen geld in verband is te brengen met de bij hem aangetroffen (illegale) hoeveelheid hennep.
Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij de door hem gestelde legale herkomst van een gedeelte van het geld met aannemelijke verklaringen onderbouwt. Anders dan de raadsman stelt is de verdachte daarin niet geslaagd. Het hof acht de door de verdachte gegeven verklaringen omtrent de herkomst van het geld niet geloofwaardig en overweegt daartoe als volgt.
De verklaringen van de verdachte omtrent het op straat aantreffen van de tas met hennep en van hetgeen daaraan voorafging, wordt niet ondersteund door de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [betrokkene]. [medeverdachte] en [betrokkene] ontkennen immers dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - kort voor het aantreffen van de tas bij hen in de auto heeft gezeten en [medeverdachte] ontkent dat de verdachte - zoals hij heeft verklaard - de tas samen met [medeverdachte] heeft gevonden.
Voorts heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen aannemelijke verklaring gegeven voor het feit dat het bij hem aangetroffen geldbedrag - te weten het bedrag van EUR 10.000,00 dat volgens de verklaring van de verdachte in de tas zat alsmede het bedrag van EUR 4.000,00 dat de verdachte naar eigen zeggen al bij zich droeg toen hij de tas aantrof - uit coupures van EUR 500,00 bestond. Dergelijke coupures worden in het dagelijks geldverkeer - zoals hiervoor overwogen – immers nagenoeg niet gebruikt. Het is derhalve niet geloofwaardig dat de verdachte - zoals hij zegt - (toevallig) een gedeelte van de coupures reeds als eigen spaargeld bij zich droeg en een ander gedeelte ervan aantrof in de tas. Het ligt veeleer voor de hand aan te nemen dat alle bankbiljetten bij elkaar hoorden.
Dat de verdachte een bedrag van EUR 4.000,00 als eigen spaargeld bij zich droeg acht het hof temeer onaannemelijk gezien het feit dat hij - zoals uit het dossier blijkt - ten tijde van het ten laste gelegde een uitkering genoot.
Tot slot heeft de verdachte naar het oordeel van het hof geen geloofwaardige verklaring gegeven over de reden waarom hij met zoveel contant geld op zak liep. Waar uit zijn verklaring tijdens de terechtzitting in eerste aanleg valt op te maken dat dit door hem gedurende een jaar bijeen gespaarde geld in verband stond met zijn wens een eigen bedrijf op te richten, valt niet in te zien waarom hij dit gehele bedrag bij zich had gestoken om - zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep verklaarde - voor zijn gezin kaartjes voor de 'Winterefteling' en een kindermatrasje te kopen.
Het voorgaande leidt het hof tot de conclusie dat het vermoeden van de illegale herkomst van het geldbedrag, zoals ontleend aan de omstandigheden waaronder dat bij de verdachte is aangetroffen - te weten in de vorm van biljetten van EUR 500,00 èn in combinatie met ruim vijf kilo hennep - niet is ontkracht door de verklaringen van de verdachte. Naar het oordeel van het hof kan derhalve worden aangenomen dat in ieder geval een gedeelte van het geldbedrag dat verdachte voorhanden heeft gehad, te weten EUR 14.500,00 (bestaande uit 29 coupures van EUR 500,00) - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte hiervan op de hoogte was.
Het onder 2 ten laste gelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen.”
7. Verder heeft het Hof in zijn aanvulling op het verkorte arrest het volgende overwogen:
“Ter aanvulling op de bewijsoverwegingen op pagina 4 van het arrest overweegt het hof het volgende. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de bewuste tas op straat had gevonden, vlak voordat hij werd gearresteerd door de politie. Tegenover de politie heeft de verdachte bovendien op 12 november 2009 verklaard dat hij kort vóór deze vondst een lift had gekregen van [medeverdachte] (het hof begrijpt [medeverdachte]) en dat deze [medeverdachte] erbij was toen de verdachte de tas aantrof.
Het hof acht deze lezing van de gebeurtenissen niet aannemelijk op grond van de verklaringen die [medeverdachte] en [betrokkene] op 12 november 2009 tegenover de politie hebben afgelegd (respectievelijk dossierpagina's 49 tot en met 50 en dossierpagina's 51 tot en met 52). Door [medeverdachte] is toen verklaard dat hij de verdachte pas bij diens huis zag, op de plek van de aanhouding. Toen [medeverdachte] naar de verdachte toeliep, zag hij dat deze een tas in zijn hand had. [medeverdachte] ontkende in de desbetreffende verklaring dat de verdachte de tas samen met hem gevonden had en dat hij aan de verdachte een lift had gegeven. Deze verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de verklaring van de getuige [betrokkene], die de verdachte niet noemt als één van de personen die met [betrokkene] en [medeverdachte] vóór de aanhouding in één auto hebben gezeten.”
8. Samengevat komt het bovenstaande op het volgende neer. Enkel het voorhanden hebben van het bij verzoeker aangetroffen geldbedrag - bestaande uit 29 coupures van € 500,- - is bewezen verklaard. Op dat voorhanden hebben is de nadere bewijsoverweging van het Hof toegespitst. Op grond van (i) de vooropstelling dat het voorhanden hebben van een geldbedrag van 29 coupures van € 500,- in combinatie met ruim vijf kilo hennep op zichzelf in beginsel de conclusie rechtvaardigt dat het betreffende geldbedrag van misdrijf afkomstig is, (ii) de ongeloofwaardige verklaring van verzoeker omtrent de herkomst van dat geldbedrag, (iii) de coupures van € 500,- - die in het dagelijkse betalingsverkeer bijna nooit worden gebruikt -, en (iv) de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] en de getuige [betrokkene], komt het Hof uiteindelijk tot de slotsom dat in ieder geval een gedeelte van dat geldbedrag, te weten € 14.500,-, onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is en dat verzoeker daarvan op de hoogte was.
9. Hoewel verzoeker gezien de door het Hof gebezigde bewijsmiddelen en diens nadere bewijsoverweging wat mij betreft zeker de schijn tegen zich heeft, is daarmee nog niet gezegd dat het bewezenverklaarde als witwassen in de zin van art. 420bis Sr kan worden gekwalificeerd. Het punt is namelijk dat de Hoge Raad sinds zijn arrest van 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM4440, NJ 2010/655 de teugels met betrekking tot de kwalificatie van opzetwitwassen (art. 420bis Sr) en schuldwitwassen (art. 420quater Sr) krachtig heeft aangetrokken. In dat arrest heeft de Hoge Raad na aanhaling van te dezen relevante passages uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Wet van 6 december 2001 (Stb. 2001, 606) heeft geleid, het volgende overwogen:
“2.4.1. Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo'n voorwerp (vgl. HR 2 oktober 2007, LJN BA7923, NJ 2008/16).
2.4.2. Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt (vgl. in ander verband HR 5 september 2006, LJN AU6712, NJ 2006/612). Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het "voorhanden hebben" daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht "om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen". Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.”
10. Al uit dit arrest, meer in het bijzonder uit rechtsoverweging 2.4.2., kan worden opgemaakt dat het enkele voorhanden hebben niet voldoende is om als (schuld)witwassen te kunnen worden aangemerkt. Naast het voorhanden hebben wordt een handeling van de witwasser gevergd die erop is gericht “om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen”, hetgeen in de woorden van de Hoge Raad inhoudt een nadere handeling die heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het desbetreffende voorwerp. Is van zo een nadere verbergende of verhullende handeling geen sprake, dan levert het enkele voorhanden hebben niet de kwalificatie van (schuld)witwassen op.2.
11. Het doel van deze rechtspraak – waarin de reikwijdte van de witwasbepalingen is versmald -, heeft de Hoge Raad in een vijftal arresten van 8 januari 2013 verduidelijkt.3.In deze arresten heeft de Hoge Raad, voor zover in cassatie van belang, overwogen:
“Met deze rechtspraak wordt mede beoogd te voorkomen dat een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die de door dat misdrijf verkregen voorwerpen onder zich heeft en dus voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig maakt aan het witwassen van die voorwerpen. Bovendien wordt aldus bevorderd dat in zo een geval het door de verdachte begane (grond)misdrijf, dat in de regel nader is omschreven in een van specifieke bestanddelen voorziene strafbepaling, in de vervolging centraal staat. Daarom is beslist dat "indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd".
Er moet in dergelijke gevallen dus sprake zijn van een gedraging die meer omvat dan het enkele voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Ingeval de gedraging betrekking heeft op een gedeelte van die voorwerpen, kan slechts het voorhanden hebben van dat gedeelte worden aangemerkt als witwassen.
In die eerdere rechtspraak is voorts tot uitdrukking gebracht dat een vonnis of arrest voldoende duidelijkheid moet verschaffen over de door de rechter in dit verband relevant geachte gedragingen van de verdachte. Wanneer het gaat om het voorhanden hebben van een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf, moeten daarom bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de motivering van het oordeel dat sprake is van (schuld)witwassen. Uit die motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.”
12. De kernvraag is of het Hof heeft voldaan aan de in de hierboven aangehaalde arresten verwoorde eis dat uit de motivering moet kunnen worden afgeleid dat de verdachte het voorwerp niet slechts voorhanden heeft gehad, maar dat zijn gedragingen ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van het voorwerp.
13. Laat ik beginnen met de vaststelling dat het uitgangspunt van het Hof – inhoudend dat het enkele voorhanden hebben al witwassen oplevert – onjuist is en dat de verdere gedachtegang van het Hof op dit verkeerde uitgangspunt is gebaseerd. Nu voorts uit de inhoud van de bewijsmiddelen4.noch uit de motivering van het oordeel van het Hof dat de handeling van verzoeker als witwassen kan worden gekwalificeerd, kan worden afgeleid dat sprake is van meer dan het enkele voorhanden hebben van dat geldbedrag doordat de gedragingen van verzoeker ook (kennelijk) gericht zijn geweest op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat geldbedrag, is het oordeel van het Hof ontoereikend gemotiveerd. Wel heb ik mij nog afgevraagd of in de overwegingen van het Hof aangaande het aantreffen van het geld in een tas en de ongeloofwaardige verklaring van verzoeker wellicht een overweging met betrekking tot het verbergen of verhullen schuilt. Ik meen dat een dergelijke uitleg niet in de overwegingen van het Hof kan worden ingelezen, nog los van de vraag of deze interpretatie voldoende tegemoet komt aan de aangescherpte motiveringseisen.
14. Gelet op het voorgaande, als gevolg waarvan het arrest van het Hof dient te worden vernietigd, zie ik geen aanleiding om de tweede klacht te bespreken.
15. Het middel slaagt.
16. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, voor zover inhoudende de beslissingen over feit 2 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 03‑12‑2013
Vgl. in dit verband ook HR 17 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1481.
HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, NJ 2013/62, ECLI:NL:HR:2013:BX4585, NJ 2013/70, ECLI:NL:HR:2013:BX4605, NJ 2013/264, ECLI:NL:HR:2013:BX6909, NJ 2013/265 en ECLI:NL:HR:2013:BX6910, NJ 2013/266. Zie ook het arrest van 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1356.
Uit de inhoud van de bewijsmiddelen volgt enkel dat verzoeker met een tas met hennep en een groot bedrag aan contant geld op straat liep.
Beroepschrift 03‑04‑2012
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE MIDDEL VAN CASSATIE
Griffienummer: S12/04453
Inzake: Brummer/O.M.
[requirant], requirant van cassatie van een te zijnen aanzien gegeven beslissing van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 3 april 2012
Edelhoogachtbaar College,
Ondergetekende, mr. M. van Stratum, advocaat te Den Haag, die verklaart tot ondertekening en indiening van onderhavige schriftuur bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door requirant van cassatie, heeft de eer aan Uw Hoge Raad voor te dragen het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van vormen, althans verkeerde toepassing van het recht, in het bijzonder van de art. 33, 33a en 420bis Sr alsmede de art. 358, 359 en 415 Sv, in het bijzonder kan het onder 2 bewezenverklaarde niet uit de gebezigde bewijsmiddelen worden afgeleid, althans heeft het Hof het arrest op dit punt onvoldoende met redenen omkleed, en is ook de beslissing tot verbeurdverklaring van het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van 14.500,00 Euro onbegrijpelijk en/of ontoereikend gemotiveerd.
Toelichting
Het hof heeft kort gezegd bewezenverklaard dat de verdachte op één en dezelfde dag opzettelijk een grote hoeveelheid hennep voorhanden heeft gehad. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat het onder de verdachte in beslag genomen geldbedrag van 14.500,-- is witgewassen. Het hof heeft de bijkomende straf van verbeurdverklaring van genoemd bedrag opgelegd, daartoe overwegende, zakelijk samengevat, dat dit geldbedrag een voorwerp betreft met behulp waarvan voornoemd feit is begaan. Deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen zijn echter niet zonder meer begrijpelijk.
Het opzet op witwassen en wetenschap van een criminele herkomst ter zake dit geldbedrag volgt in de eerste plaats niet zonder meer uit de gebezigde bewijsmiddelen, terwijl die beslissing in het arrest ontoereikend gemotiveerd is. De beslissing omtrent bewezenverklaring van het telastegelegde witwassen is ook onbegrijpelijk, mede gelet op het feit dat ten onrechte niet is overwogen dat bijvoorbeeld de politie en het openbaar ministerie een toereikend onderzoek hebben ingesteld naar de vermogenspositie van verdachte en zijn omgeving en er niets wordt overwogen omtrent bekend geworden economische activiteiten van verdachte die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
Voor zover het hof overweegt, dat verdachte ten tijde van het telastegelegde een uitkering had is dat aspect niet direct redengevend voor het bewijs, aangezien de verdachte heeft verklaard voor 4.000,-- Euro spaargeld te hebben en het goed mogelijk is dat hij inderdaad voor de telastegelegde datum inderdaad dat geld had gespaard, althans kan dit niet op grond van de bewijsmiddelen worden uitgesloten.
Wat er ook zij van de opsomming van de in het arrest genoemde aanknopingspunten en vermoedens van witwassen, leveren die aanknopingspunten echter geen wettig bewijs op, op grond waarvan kan worden afgeleid dat het desbetreffende geldbedrag middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was als bedoeld in artikel 420bis Sr. Die aanknopingspunten, die zoals gezegd hoogstens een vermoeden zouden kunnen opleveren dat het geld uit enig misdrijf afkomstig zou zijn, zijn immers van algemene aard en worden in het strafdossier in onvoldoende mate bevestigd door concrete gegevens over mogelijke misdrijven, ook niet door het voorhanden hebben van hennep. In de onderhavige zaak kan verder worden vastgesteld, dat slechts een beperkt aantal typologieën in dit geval van toepassing zijn, hetgeen meebrengt dat aan het bewijs dat het geld van misdrijf afkomstig is zwaardere eisen te worden gesteld. Daar was echter niet aan voldaan. Hoewel de door de verdachte aangevoerde feiten en omstandigheden niet lijken te stroken met de verklaringen van een medeverdachte en getuige, kan bij deze stand van zaken de door verdachte gegeven alternatieve verklaringen voor de herkomst en bestemming van het onder hem aangetroffen geld echter niet als volstrekt onaannemelijk terzijde worden gelegd. Bij deze stand van zaken blijft onduidelijk op welke wijze een — noodzakelijke — verbinding kan worden gelegd tussen het bij verdachte aangetroffen geldbedrag en enig misdrijf waaruit dat geldbedrag — onmiddellijk of middellijk — afkomstig zou moeten zijn, althans het onder 2 telastegelegde kan ten hoogste het in art. 420ter Sr omschreven culpoze witwassen opleveren. Ten slotte is het onbegrijpelijk dat in dit bijzondere geval de verdachte wordt opgezadeld met de bewijsplicht om het vermoeden van de illegale herkomst van het geldbedrag te ontkrachten. In het licht van het voorgaande is ook de straf van verbeurdverklaring van voornoemd geldbedrag onbegrijpelijk en niet toereikend gemotiveerd. Verder is het onbegrijpelijk en ook niet komen vast te staan, dat het een voor verbeurdverklaring vatbaar voorwerp zou betreffen met behulp waarvan feit 2 zou zijn begaan, mede gelet op het feit dat het deel van de onder verdachte in beslag genomen geld aan hem wordt geretourneerd en je juist zou mogen verwachten, dat de verdachte óf de in beslag genomen hennep onder zich zou hebben, óf voornoemd geldbedrag onder zich zou hebben, als zijnde een betalingsmiddel van dezelfde partij hennep. De overweging van het hof impliceert juist dat verdachte zowel koper als verkoper zou zijn, hetgeen in dit geval onbegrijpelijk is, althans onvoldoende met redenen omkleed is gemotiveerd. Zonder nadere toelichting, die thans ontbreekt, zijn beide beslissingen bij deze stand van zaken niet zonder meer begrijpelijk.
De bestreden beslissingen van het Hof kunnen, om in de middelen vervatte redenen, niet in stand blijven.
M. van Stratum