Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.1.3
4.4.1.3 De gevangenhouding en gevangenneming
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 10 november 1981, NJ 1982, 45.
Een bevel tot inbewaringstelling waarvan de tenuitvoerlegging is geschorst volstaat derhalve niet. Zie o.m.: Rb. Amsterdam 21 oktober 2009, ECLI:NL:RBAMS:2009:BK3957, aangehaald in Morra 2016(a).
Zie: HR 31 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7957, NJ 2001, 239.
Wet van 10 november 2004, Stb. 2004, 578.
Op grond van artikel 71, tweede lid Sv is deze beperking niet van toepassing indien bij de verlenging van het bevel tot gevangenhouding het in het bevel omschreven feit is aangevuld dan wel gewijzigd als bedoeld in artikel 67b, eerste lid Sv.
Indien de officier van justitie een langere vrijheidsbeneming dan veertien dagen bewaring noodzakelijk acht, vordert hij gevangenhouding bij de raadkamer van de rechtbank (vgl. art. 21, vijfde lid Sv). De raadkamer kan de gevangenhouding van de verdachte bevelen (art. 65, eerste lid, eerste volzin Sv). In jeugdstrafzaken dient de raadkamer bij ieder bevel tot gevangenhouding wel onmiddellijk de mogelijkheden tot schorsing van de tenuitvoerlegging van dit bevel te onderzoeken (art. 493, eerste lid Sv; zie par. 4.4.3.2). De verdachte wordt voorafgaand aan het bevel gehoord, tenzij hij afstand doet van dit recht (art. 65 eerste lid, tweede volzin Sv). De raadkamer kan echter medebrenging van de verdachte naar de raadkamerzitting bevelen (art. 65 lid 1, derde volzin Sv).
Voorwaarde voor het bevelen van gevangenhouding is dat de verdachte zich in bewaring bevindt. Dit impliceert dat de termijn van de bewaring niet mag zijn verstreken1 en dat de verdachte feitelijk van zijn vrijheid moet zijn beroofd.2 Ten aanzien van een verdachte die zich gedurende het proces in vrijheid bevindt, kan in bepaalde gevallen wel een bevel tot gevangenneming worden afgegeven. Een eerste mogelijkheid is dat de politierechter of meervoudige kamer, ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, na de aanvang van het onderzoek ter zitting de gevangenneming van de verdachte beveelt (art. 65, tweede lid Sv).3 Voorts kan de rechtbank een bevel tot gevangenneming geven, indien dit noodzakelijk is met het oog op de uitlevering van de verdachte (art. 65, derde lid Sv). Tot slot kan door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie, de gevangenneming worden bevolen van een nog niet in vrijheid gestelde verdachte om hiermee een termijnverzuim te herstellen (art. 66a Sv).
Het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming geldt voor een door de raadkamer te bepalen duur van ten hoogste 90 dagen, vanaf het moment van tenuitvoerlegging (art. 66, eerste lid Sv). Het bevel kan, op vordering van de officier van justitie, ten hoogste tweemaal worden verlengd door de raadkamer, mits het totaal de duur van 90 dagen niet te boven gaat (art. 66, derde lid Sv). Sinds 2005 is het voor de raadkamer mogelijk om – ook in jeugdzaken – direct 90 dagen gevangenhouding of gevangenneming te bevelen.4 In de Memorie van Toelichting bij deze wet wordt echter wel uitdrukkelijk erkend dat het contact tussen rechter en verdachte van bijzonder belang moet worden geacht in het jeugdstrafrecht en dat dit in beginsel noopt tot terughoudendheid bij het bevelen van de gevangenhouding voor de duur van 90 dagen in jeugdstrafzaken. Niettemin stelt de wetgever zich op het standpunt dat de raadkamer goed in staat is om te beoordelen of dit algemene kenmerk van het jeugdstrafrecht in een concreet geval aanleiding geeft om het bevel tot gevangenhouding aanvankelijk tot 30 dagen te beperken, zij het met de mogelijkheid tot verlenging daarvan. In deze beoordeling kunnen de gerezen verdenking, de ernst van het feit en de persoonlijkheid van de verdachte belangrijke factoren zijn.5 Voorts bepaalt de wet dat als een jeugdige verdachte niet door de raadkamer is gehoord, een bevel tot gevangenhouding een termijn van 30 dagen in elk geval niet te boven gaat (art. 493, vierde lid Sv).
De verdachte kan uiterlijk drie dagen na de tenuitvoerlegging van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming tegen de daartoe strekkende beslissing van de raadkamer in hoger beroep komen bij het gerechtshof (art. 71, eerste lid Sv). Binnen dezelfde termijn kan de verdachte in beroep komen tegen een bevel tot verlenging van de gevangenhouding, maar uitsluitend indien geen hoger beroep is ingesteld tegen het bevel tot gevangenhouding of een eerder bevel tot verlenging (art. 71, tweede lid Sv).6 Het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming kan ook door de raadkamer worden opgeheven. Dit kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte geschieden (zie par. 4.4.1.5), alsook op voordracht van de rechter-commissaris of op vordering van de officier van justitie (art. 69, eerste lid Sv). Indien de raadkamer – anders dan op vordering van de officier van justitie – het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming opheft, kan de officier van justitie uiterlijk binnen veertien dagen hoger beroep instellen bij het gerechtshof (art. 71, derde lid Sv).