Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.1.1
4.4.1.1 Het traject voorafgaand aan de inbewaringstelling
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Sinds 1 maart 2017 bepaalt artikel 56a, tweede lid (nieuw) Sv dat bij strafbare feiten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten de maximale duur van het ophouden voor verhoor negen uur betreft, hetgeen kan oplopen tot achttien uur.
Vgl. sinds 1 maart 2017: artikel 490, eerste lid (nieuw) Sv.
Voorheen betrof dit het Basisraadsonderzoek (BARO). Thans heeft dit onderzoek meer de vorm van een screening en risicotaxatie en is het onderdeel van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtsketen (LIJ).
Sinds 1 maart 2017 geldt ingevolge artikel 59a, eerste lid (nieuw) Sv een maximale termijn van drie dagen en achttien uur, vanwege de verhoging van de maximale termijn van het ophouden voor verhoor van vijftien naar achttien uur (vgl. art. 56a, tweede lid (nieuw) Sv).
Indien een minderjarige verdachte wordt aangehouden op verdenking van een strafbaar feit kan deze door de politie voor ten hoogste zes uur worden opgehouden voor verhoor, hetgeen kan oplopen tot vijftien uur, omdat de nachtelijke uren hierbij niet worden meegerekend (art. 61, eerste en vierde lid Sv1). Vindt de officier van justitie het in het belang van het onderzoek nodig om de verdachte langer vast te houden, dan kan hij de inverzekeringstelling van de verdachte bevelen voor de duur van ten hoogste drie dagen, hetgeen bij dringende noodzakelijkheid met ten hoogste drie dagen kan worden verlengd (art. 57, eerste lid Sv jo. art. 58, eerste en tweede lid Sv). In jeugdstrafzaken moet de Raad voor de Kinderbescherming onverwijld in kennis worden gesteld van het bevel tot inverzekeringstelling (art. 491, eerste lid Sv2), waarna de Raad een onderzoek start naar de jeugdige en zijn omstandigheden.3 In elk geval binnen drie dagen en vijftien uur, te rekenen vanaf het tijdstip van de aanhouding, moet de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris worden getoetst (art. 59a Sv4).