4.4 De wettelijke regeling van voorlopige hechtenis van minderjarigen

In deze paragraaf wordt de wettelijke regeling van voorlopige hechtenis van minderjarigen uit de doeken gedaan. Achtereenvolgens wordt aandacht besteed aan de procedure en termijnen (par. 4.4.1), de gevallen en gronden (par. 4.4.2) en de tenuitvoerlegging en de schorsing van voorlopige hechtenis (par. 4.4.3). Voorts komen ook de motiveringsplicht (par. 4.4.4) en de verplichting tot verrekening van de voorlopige hechtenis met de op te leggen straf (par. 4.4.5) aan de orde. In de uiteenzetting van de wettelijke regeling zal opvallen dat een groot deel van deze regeling identiek is aan de regeling die geldt voor voorlopige hechtenis van volwassen verdachten (art. 488, eerste lid Sv jo. art. 63-88 Sv). Daarnaast kent de wettelijke regeling van voorlopige hechtenis van minderjarigen een aantal jeugdspecifieke voorschriften, met name voor wat betreft de plaats van tenuitvoerlegging en de schorsing (art. 488, tweede lid Sv jo. 491-494 Sv en art. 27 BTJ).1 Deze commune en jeugdspecifieke bepalingen vormen tezamen het wettelijke kader van de voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht.