Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/4.4.5
4.4.5 Verrekening
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
HR 30 januari 1979, NJ 1979, 275.
Zie over het verzuim toepassing te geven aan artikel 27 Sr: HR 19 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ4478, NJ 2013, 246, m.nt. Bleichrodt. En voorts: Limborgh 2013.
Dit betekent dat als de duur van het voorarrest langer is dan de duur van het onvoorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf en de tenuitvoerlegging wordt bevolen van het voorwaardelijke deel van de vrijheidsstraf, bij die tenuitvoerlegging het resterende gedeelte van de duur van het voorarrest in mindering moet worden gebracht. Zie HR 17 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:462, rov. 4.2.
Volgens de ‘LOVS-afspraken jeugd 2017’ geldt in beginsel als verrekeningssleutel dat voor één dag voorarrest twee uur wordt afgetrokken van de taakstraf.
Het is de vraag of een dergelijk absoluut onderscheid tussen de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis en de schorsing daarvan onder bijzondere voorwaarden in het kader van artikel 27 Sr gerechtvaardigd kan worden. Dit blijkt wel uit de situatie dat huisarrest thans wel met de op te leggen straf wordt verrekend in het geval dit op grond van artikel 493, derde lid Sv als modaliteit van voorlopige hechtenis is bevolen, maar niet indien dit in de vorm van een locatiegebod op grond van artikel 493, zesde lid Sv jo. artikel 27, eerste lid, onder 4° BTJ als bijzondere voorwaarde aan de schorsing is verbonden. Zie hierover: Van den Brink 2013, p. 284.
Dit komt terug in de lagere rechtspraak. Zo zijn er meerdere uitspraken voorhanden waarin de rechter bij de straftoemeting rekening houdt met het elektronisch toezicht dat is toegepast in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis. Zie o.m.: Rb. Leeuwarden 16 februari 2006, ECLI:NL:RBLEE:2006:AV2004; Rb. Roermond 16 april 2004, ECLI:NL:RBROE:2004:AR2602, aangehaald in: Schuyt 2016.
De wet schrijft voor dat de periode die een verdachte doorbrengt in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht op een bij veroordeling opgelegde tijdelijke gevangenisstraf, hechtenis of taakstraf (art. 27, eerste lid Sr). Deze bepaling is van overeenkomstige toepassing op jeugddetentie en de taakstraf als jeugdsanctie (art. 77i, derde lid Sr en art. 77m, zevende lid Sr). Ook bij het opleggen van een geldboete ten aanzien van een minderjarige kan de rechter een soortgelijk bevel tot aftrek afgeven (art. 77l, zevende lid Sr jo. art. 27, derde lid Sr). In het laatstgenoemde geval is de rechter evenwel niet tot verrekening verplicht en hoeft hij ook niet uitdrukkelijk te overwegen waarom hij van die bevoegdheid geen gebruik zal maken.1 De wet biedt geen basis om de voorlopige hechtenis te verrekenen met opgelegde maatregelen. Dit geldt ook voor de PIJ-maatregel en de GBM.
In het geval een vrijheidsstraf wordt opgelegd, is de rechter verplicht de duur van de voorlopige hechtenis hierop volledig in mindering te brengen (art. 27, eerste lid Sr).2 Dit geldt ook als die vrijheidsstraf (deels) voorwaardelijk wordt opgelegd.3 Deze aftrek wordt berekend in volle dagen en opgenomen in het vonnis (art. 27, tweede lid Sr). Wordt een taakstraf opgelegd, dan bepaalt de rechter in het vonnis volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden (art. 27, eerste lid Sr).4 Hetzelfde geldt in het geval de rechter van zijn bevoegdheid gebruik maakt om de voorlopige hechtenis te verrekenen met de hoogte van de opgelegde geldboete (art. 27, derde lid Sr).
Voorlopige hechtenis komt volgens de wet voor verrekening in aanmerking voor zover dit daadwerkelijk ten uitvoer is gelegd. De periode dat de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis is geschorst of de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken, wordt niet op grond van artikel 27 Sr met de op te leggen straf verrekend. Dit betekent ook dat de rechter bij de straftoemeting formeel geen rekening hoeft te houden met de eerder aan de schorsing verbonden bijzondere voorwaarden.5 Niettemin staat het de rechter vrij om dit wel te doen.6