Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 66a [Herstel verzuim na verstrijken geldigheidsduur]
Geldend
Geldend vanaf 01-06-2000
- Bronpublicatie:
10-05-2000, Stb. 2000, 204 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken: 26706)
- Inwerkingtreding
01-06-2000
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
25-05-2000, Stb. 2000, 225 (uitgifte: 01-01-2000, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Wanneer de geldigheidsduur van het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming is verstreken, kan de officier van justitie ook voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ten spoedigste de gevangenneming van de nog niet in vrijheid gestelde verdachte vorderen, indien
- a.
de officier van justitie heeft verzuimd tijdig de vordering tot verlenging in te dienen,
- b.
de voorwaarden voor toepassing van voorlopige hechtenis nog bestaan, en
- c.
het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven terzake van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
2.
De rechtbank stelt de verdachte die op de terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid op de vordering te worden gehoord.
3.
Aan de verdachte die niet op de terechtzitting aanwezig is, wordt de vordering tot gevangenneming onverwijld in persoon betekend. De rechtbank beslist niet dan na de verdachte te hebben gehoord, althans behoorlijk te hebben opgeroepen. Zij kan de medebrenging van de verdachte gelasten.
4.
De rechtbank beslist op de vordering binnen 24 uur na de indiening daarvan. De verdachte wordt in afwachting van de beslissing op de vordering tot gevangenneming niet in vrijheid gesteld.
5.
Indien nog geen dagvaarding is uitgebracht, worden de bepalingen in het tweede tot en met het vierde lid toegepast door de raadkamer.
6.
De termijnen, bedoeld in de artikelen 75, derde lid, en 282 zijn van overeenkomstige toepassing.