Zie uitgebreider HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, NJ 2020/239, m.nt. De Bont, rov. 3.4 -3.5.4. en H.J.B.Sackers en P.H.P.H.M.C. van Kempen (red.), Kroniek van het Strafrecht 2020, Kluwer Deventer, 2021, p. 147-148.
HR, 25-01-2022, nr. 20/04177
ECLI:NL:HR:2022:37
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-01-2022
- Zaaknummer
20/04177
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:37, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑01‑2022; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:1088
ECLI:NL:PHR:2021:1088, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑11‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:37
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑04‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0018
Uitspraak 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94 Sv op auto met verborgen ruimte onder ander t.z.v. verdenking van witwassen en overtreding Opiumwet. 1. Afzonderlijke rechterlijke beschikking tot onttrekking aan het verkeer van auto, art. 552f.2 Sv en art. 36b.1.4 Sr. Is voor onttrekking aan het verkeer o.g.v. art. 36c en 36d Sr vereist dat auto met verborgen ruimte in verband staat tot begaan strafbaar feit? 2. Beslissing op klaagschrift a.b.i. art. 552a Sv. Ad 1. Met “feit” in art. 36c en 36d Sr wordt begaan strafbaar feit bedoeld. Rechter die bij afzonderlijke beschikking a.b.i. art. 36b.1.4 Sr onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat inbeslaggenomen voorwerp in een in art. 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot begaan strafbaar feit. Gelet hierop is oordeel Rb dat auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, ontoereikend gemotiveerd, nu beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat auto in verband staat tot begaan strafbaar feit. De door Rb in aanmerking genomen omstandigheden dat in auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat het een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke verborgen ruimtes veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden, zoals vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens, zijn niet toereikend voor dat oordeel. HR merkt op dat art. 1:37 Algemene douanewet voorziet in specifieke procedure waarbij met inachtneming van de in die bepaling genoemde vereisten en voorwaarden, vervoermiddelen die kennelijk zijn ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken zonder rechtsvervolging kunnen vervallen aan Staat (vgl. HR:2020:403). Ad 2. Rb heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van auto verzet omdat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en Rb de vordering tot onttrekking aan het verkeer van auto toewijst. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is dat oordeel ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing m.b.t. zowel beslissing op vordering ex art. 552f.2 Sv als beslissing op beklag ex art. 552a Sv.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04177 B
Datum 25 januari 2022
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2020, nummer RK 20/3051 en RK 20/4590, gegeven op een vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering, alsmede op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[belanghebbende] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de belanghebbende.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de belanghebbende. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, teneinde het bestaande beklag en de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.
2. Procesgang bij de rechtbank
De rechtbank heeft in één beschikking beslist op zowel een vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) tot onttrekking aan het verkeer van een onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen personenauto van het merk Citroën (kenteken [kenteken] ), als op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv dat strekt tot teruggave aan de belanghebbende van die auto.
3. Beoordeling van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel komt op tegen de toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto en de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
3.2
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv tot onttrekking aan het verkeer van de auto toegewezen. Het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv van de belanghebbende, die stelt eigenaar te zijn van de auto, heeft de rechtbank ongegrond verklaard. De beschikking van de rechtbank houdt voor zover hier van belang het volgende in:
“Standpunt van de verdediging
De raadsman van klaagster heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Het hebben van een verborgen ruimte in een auto is geen strafbaar feit. Er is geen strafvorderlijk belang het beslag op de auto te handhaven. Ook komt de auto niet in aanmerking voor onttrekking aan het verkeer. De auto is niet verkregen uit baten van een strafbaar feit. Noch is met “betrekking tot de auto een strafbaar feit begaan” of is “het feit” begaan of voorbereid met behulp van de auto. Opsporing van “het feit” is niet belemmerd en de auto is niet vervaardigd of bestemd tot het begaan van “het feit”. Er is geen strafbaar feit gepleegd noch sprake van een onderzoek naar een misdrijf waarvan klaagster wordt verdacht. Er kan dan ook geen sprake zijn van vrees voor het begaan van “soortgelijke misdrijven”. Dat verborgen ruimtes doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden en dat veelvuldig illegale goederen in verborgen ruimtes worden aangetroffen geldt niet in dit concrete geval.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie vordert dat het voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.De officier van justitie heeft verder kenbaar gemaakt dat hij volhardt in de vordering. Het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen die zijn voorzien van dergelijke verborgen ruimtes, doorgaans voor criminele doeleinden plegen te worden gebruikt.Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voertuigen doet afbreuk aan een effectieve bestrijding van die criminele doeleinden (vgl. HR 12 november 2002, NJ 2003/595).De verborgen ruimte maakt dat de desbetreffende auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken en het ongecontroleerde bezit van een dergelijke auto is in strijd met het algemene belang (Rechtbank Amsterdam, 11 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9467).
Deze auto is een voorwerp dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit en daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit de bewoordingen van artikel 36c sub 5 Sr kan worden afgeleid dat het strafbare feit niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn begaan. Ook hoeft er geen relatie te zijn tot een concreet delict.
(...)
De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 20 mei 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Bij onderzoek aan het voertuig werd gezien dat het stiksel van de bekleding achter de achterbanken niet origineel was. Achter de bekleding werd een verborgen ruimte aangetroffen. Beslagene wordt - kort gezegd - verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet.
Beslagene heeft afstand gedaan van het voertuig.
In geval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dit wordt ook gevorderd.
De rechtbank acht het volgende van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens. Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen en dat in dit kader geen strafrechtelijk onderzoek meer zou plaatsvinden volgens klaagster, maakt dit niet anders.De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en tegen teruggave van het voertuig. Het voorgaande rechtvaardigt bovendien de conclusie dat de vordering ex artikel 552f Sv kan worden toegewezen. De auto zal worden onttrokken aan het verkeer.”
3.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 36b lid 1, aanhef en onder 4º, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr):
“Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
(...)
4°. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.”
- artikel 36c Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1°. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2°. met betrekking tot welke het feit is begaan;
3°. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4°. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5°. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.”
- artikel 36d Sr:
“Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.”
- artikel 1:37 Algemene douanewet:
“1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.”
De beslissing op de vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv
3.4.1
Met het “feit” in artikel 36c en 36d Sr wordt een begaan strafbaar feit bedoeld. De rechter die bij afzonderlijke beschikking als bedoeld in artikel 36b lid 1, onder 4°, Sr de onttrekking aan het verkeer beveelt, zal moeten vaststellen dat het inbeslaggenomen voorwerp in een in artikel 36c of 36d Sr beschreven verband staat tot een begaan strafbaar feit.
3.4.2
Gelet hierop, is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer ontoereikend gemotiveerd, nu de bestreden beschikking niets inhoudt waaruit kan worden afgeleid dat de auto in verband staat tot een begaan strafbaar feit. De door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden dat in de auto een verborgen ruimte is aangebracht en dat een feit van algemene bekendheid is dat dergelijke verborgen ruimtes veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden, zoals het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens, zijn niet toereikend voor dat oordeel.
3.4.3
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.
3.5
Opmerking verdient dat artikel 1:37 van de Algemene douanewet voorziet in een specifieke procedure waarbij met inachtneming van de in die bepaling genoemde vereisten en voorwaarden, vervoermiddelen die kennelijk zijn ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken zonder rechtsvervolging kunnen vervallen aan de Staat (vgl. HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, rechtsoverweging 3.5.1).
De beslissing op het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv
3.6
De rechtbank heeft geoordeeld dat het belang van strafvordering zich tegen teruggave van de auto verzet omdat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en de rechtbank de vordering tot onttrekking aan het verkeer van de auto toewijst. Gelet op wat hiervoor onder 3.4.1 en 3.4.2 is overwogen, is het oordeel van de rechtbank ontoereikend gemotiveerd. Ook in zoverre is het cassatiemiddel terecht voorgesteld.
3.7
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, zowel wat betreft de beslissing op de vordering als bedoeld in artikel 552f lid 2 Sv als de beslissing op het klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 Sv;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 januari 2022.
Conclusie 23‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. De AG wijdt algemene beschouwing aan vordering onttrekking aan het verkeer ex art. 36b lid 1 onder 4° Sr juncto art. 552f Sv van auto’s met lege verborgen ruimte die o.g.v. art. 94 lid 1 en/of lid 2 Sv in beslag zijn genomen terwijl er geen aanwijzingen zijn dat met deze auto’s strafbare feiten zijn gepleegd. Vergelijking met douanebeslag ex art. 1:37 Adw. Slagende deelklachten over (1) maatstaf bij beoordeling beklag ex art. 552a Sv en (2) toewijzing vordering onttrekking ex art. 552f Sv omdat i.c. niet valt in te zien hoe de auto is te relateren aan enig strafbaar feit op de wijze zoals vermeld in art. 36c Sr, terwijl het bezit van die auto met een lege verborgen ruimte op zichzelf geen strafbaar feit oplevert. Evenmin is aan de voorwaarden van onttrekking ex art. 36d Sr voldaan omdat de auto niet aan de verdachte van een strafbaar feit toebehoort. De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04177 B
Zitting 23 november 2021
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klaagster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
hierna: de klaagster.
1. Het cassatieberoep
1.1.
De rechtbank Amsterdam, heeft bij beschikking van 27 november 2020 met betrekking tot een personenauto van het merk Citroën, met kenteken [kenteken] die op naam staat van de klaagster en ex art. 94 Sv onder [betrokkene 1] in beslag is genomen:
(i) het klaagschrift van de klaagster ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van in beslag genomen personenauto, ongegrond verklaard en
(ii) de vordering ex art. 552f Sv toegewezen en de in beslag genomen personenauto onttrokken aan het verkeer.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klaagster en mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Het middel bestaat uit vier deelklachten die zich achtereenvolgens richten tegen a) de ongegrondverklaring van het beklag ex art. 552a Sv, b) het afwijzen van het verzoek tot toekenning van compensatie bij toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer, als de auto aan het verkeer zou worden onttrokken, c) de toewijzing van de vordering ex art. 552f Sv tot onttrekking aan het verkeer en d) het verzuim de beschikking in het openbaar uit te spreken.
2. Aan de bespreking van het middel voorafgaande beschouwing.
2.1.
Onderhavige zaak en twee andere zaken waarin ik vandaag eveneens concludeer (21/01917 en 21/00310), hebben alle betrekking op vorderingen tot onttrekking aan het verkeer ex art. 552f Sv van op grond van art. 94 lid 1 en/of lid 2 Sv in beslag genomen auto’s met verborgen ruimtes. De zaken hebben eveneens gemeen dat deze verborgen ruimtes op het moment van inbeslagname niet ‘in gebruik’ waren en dat er aanwijzingen ontbraken dat met de in beslag genomen auto’s concrete strafbare feiten waren gepleegd.
2.2.
De vraag die hierbij rijst en die mij aanleiding geeft tot deze beschouwing, die in alle conclusies in deze zaken gelijkluidend is, is of in art. 94 lid 1 en/of lid 2 Sv in een dergelijke situatie wel een grondslag kan worden gevonden voor het leggen van beslag, hetgeen weer samenhangt met de vraag of deze auto’s wel kunnen worden onttrokken aan het verkeer op grond van art. 36b en art. 36c Sr, als er geen relatie is met een gepleegd delict.
2.3.
Een andere overeenkomst tussen de zaken waarin ik vandaag concludeer is, dat er geen gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om op de betreffende auto douanebeslag op de voet van art. 1:37 lid 1 Adw te leggen. Op grond van deze bepaling kan de Douane vervoermiddelen, die kennelijk zijn ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, in beslag nemen. Een relatie met een concreet strafbaar feit is daarvoor niet nodig. Ingevolge art. 1:37 lid 5 Adw kan tegen het leggen van douanebeslag een klaagschrift worden ingediend. Krachtens art. 1:37 lid 1 en lid 4 Adw vervallen de in beslag genomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging van rechtswege aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in art. 1:37 lid 5 Adw de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een klaagschrift het eigendom van de in beslag genomen vervoermiddelen overgaat op de Staat. Daarbij kan aan de belanghebbende op grond van art. 33c lid 1 en 2 Sr een geldelijke tegemoetkoming worden toegekend.1.
2.4.
In zijn conclusie voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:404 is mijn voormalige ambtgenoot Knigge ambtshalve uitvoerig ingegaan op de verhouding tussen strafvorderlijk beslag op grond van art. 94 Sv en douanebeslag op grond van art. 1:37 lid 1 Adw in het geval dat beide beslagen zijn gelegd op hetzelfde voorwerp en er dus sprake is van een samenloop van deze beslagen.2.Deze conclusie en het daarop volgende arrest geven echter geen aanknopingspunten hoe er een antwoord zou kunnen worden gevonden op de hierboven geformuleerde vraag die betrekking heeft op situaties waarin op een auto met een verborgen compartiment slechts beslag is gelegd op de voet van art. 94 Sv, terwijl vanwege het ontbreken van een relatie met een concreet delict, douanebeslag meer geëigend zou zijn. In de feitenrechtspraak wordt over deze vraag verschillend geoordeeld.
2.5.
Uit een zoekslag in de gepubliceerde beschikkingen van de (beklag)rechter in de afgelopen twee jaar is een tiental zaken naar voren gekomen waarin vervoermiddelen uitsluitend op de voet van art. 94 lid 1 of lid 2 Sv in beslag zijn genomen omdat daarin een verborgen ruimte is aangetroffen, terwijl er geen relatie kon worden gelegd tussen deze verborgen ruimte en de verdenking van een strafbaar feit, eenvoudigweg omdat in deze verborgen ruimte “niets strafbaars” was aangetroffen, noch feiten of omstandigheden waren gebleken dat met de betrokken auto strafbare feiten waren gepleegd. Waarom er in deze zaken geen douanebeslag is gelegd is niet duidelijk. In een arrest van het hof Den Haag van 28 oktober 20203.kan daarvoor wel een aanwijzing worden gevonden. In dit arrest verwijst het hof naar een opmerking in een proces-verbaal van bevindingen van de politie waarin het volgende staat vermeld:
“Het is mij bekend dat dergelijke voertuigen, waarvan de verborgen ruimte leeg was op grond van artikel 1:37 Algemene Douanewet in beslag genomen dienen te worden, echter had de Douane medegedeeld dat zij dergelijke voertuigen niet meer van de politie zouden overnemen. Met deze wetenschap hebben wij de bestuurder met het voertuig zijn weg laten vervolgen.”
2.6.
Het lijkt er dus op dat de Douane in gevallen dat de politie bij een controle of tijdens een opsporingsonderzoek een auto aantreft met een (lege) verborgen ruimte tegenwoordig geen douanebeslag meer legt.4.
2.7.
In alle zaken, die uit de zoekslag zijn gekomen, heeft het openbaar ministerie op grond van art. 36b lid 1 onder 4° Sr juncto art. 552f Sv de onttrekking aan het verkeer gevorderd. In alle zaken wordt bovendien steevast door het openbaar ministerie aangevoerd dat in veel strafzaken is vastgesteld dat het aanbrengen en/of het hebben van een verborgen ruimte in een vervoermiddel is bedoeld om ongezien verboden zaken zoals drugs, misdaadgeld en/of wapens te vervoeren. Een dergelijk vervoermiddel is, zo wordt betoogd, daardoor een voorwerp dat tot het begaan van strafbare feiten is vervaardigd, bestemd of geprepareerd en valt om die reden onder de reikwijdte van art. 36c Sr5., zodat het voertuig aan het verkeer kan worden onttrokken. Gesteld wordt dat het ongecontroleerde bezit van zo’n vervoermiddel in strijd is met het algemeen belang, ook indien er niet kan worden aangetoond dat er een concreet strafbaar feit mee is begaan. Het teruggeven van de vervoermiddelen is niet aan de orde, omdat deze dan (opnieuw) gebruikt kunnen worden voor het plegen van strafbare feiten.
2.8.
Veel rechtbanken gaan mee in deze redenering van het openbaar ministerie en oordelen dat er sprake is van een strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag omdat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer c.q. bevelen op grond hiervan de onttrekking aan het verkeer ex art. 552f Sv juncto art. 36c onder 5° Sr.6.Soms wordt een middenweg gezocht, zoals de rechtbank Rotterdam eerder dit jaar liet zien.7.In deze zaak werd het klaagschrift ex art. 552a Sv door de rechtbank voorwaardelijk gegrond verklaard, in die zin dat de teruggave van de auto werd bevolen onder de voorwaarden dat de klager de auto in originele staat zou laten herstellen en de daaraan verbonden kosten zou betalen. Deed hij dit niet, dan zou het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
2.9.
In twee zaken wees de rechter vanwege het ontbreken van enige relatie tussen de auto met de verborgen ruimte en een strafbaar feit, de vordering tot onttrekking aan het verkeer van het openbaar ministerie af.8.
2.10.
Om de verschillende opvattingen in deze rechtspraak te illustreren zal ik hierna bij wijze van voorbeeld twee zaken uitvoeriger citeren.
2.11.
De rechtbank Limburg overwoog in haar beschikking van 22 juni 20219.:
“De beoordeling van de vordering
Vast staat dat de inbeslaggenomen bestelauto waar de onderhavige vordering op ziet, een professioneel aangebrachte verborgen ruimte bevat. Vast staat ook dat ten tijde van de controle van dit voertuig deze ruimte leeg was en dat er verder geen aanwijzingen zijn dat die ruimte daadwerkelijk gebruikt is voor het plegen van een of meer strafbare feiten.
Waar het kennelijk om draait, is dat het Openbaar Ministerie niet wil dat de inbeslaggenomen bestelauto met de verborgen ruimte terug het verkeer in gaat, omdat de kans groot is dat het voertuig in de toekomst wel gebruikt gaat worden voor strafbare feiten.
De vraag is of de onderhavige vordering daartoe het geëigende middel is.
In artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald:
Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1° bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2° bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
4° bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
5° bij een strafbeschikking.
In artikel 36c Sr is bepaald:
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1° die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2° met betrekking tot welke het feit is begaan;
3° met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4° met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5° die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Uit het bepaalde in artikel 36b Sr, lid 1 onder 1 t/m 3, de wetsgeschiedenis daarvan en uit de bewoordingen van artikel 36c, is de rechtbank van oordeel dat onttrekking aan het verkeer, ook naar aanleiding van een vordering als de onderhavige (dus op grond van artikel 36b lid 1 onder 4° Sr) alleen kan worden opgelegd als er een relatie is tussen het inbeslaggenomen voorwerp en een strafbaar feit.
Deze vereiste relatie tussen het voorwerp en een strafbaar feit (en het vereiste dat de officier van justitie dit feit in de vordering vermeldt) blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 27 april 1993, NJ 1993/586.
In het onderhavige geval is niet gebleken van een relatie tussen de bestelauto met de verborgen ruimte en enig strafbaar feit. Het enkele feit dat auto’s met verborgen ruimtes gebruikt (kunnen) worden voor het plegen van strafbare feiten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
De vergelijking met de geldpers, die onttrokken kan worden aan het verkeer, ook als er geen aanwijzingen zijn dat daar daadwerkelijk vals geld mee is gedrukt, gaat niet op, nu een geldpers voor niets anders gebruikt kan worden dan het drukken van vals geld.
De jurisprudentie van de Hoge Raad, betreffende de onttrekking aan het verkeer van voertuigen met valse VIN-nummers, is evenmin van overeenkomstige toepassing omdat in die gevallen in ieder geval vast staat dat er een relatie is tussen deze voertuigen en een in het verleden gepleegd strafbaar feit, te weten diefstal of verduistering.
De inbeslaggenomen bestelauto met de verborgen ruimte kán gebruikt worden voor het plegen van diverse, meer of minder ernstige, strafbare feiten, maar dat hoeft niet. Het enkele feit dat die mogelijkheid bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een – voor de onttrekking aan het verkeer vereiste - relatie tussen de bestelauto en een strafbaar feit aanwezig te achten.
Tot slot, maar niet minder redengevend, voorziet de wet reeds in een regeling die precies voor dit soort gevallen lijkt te zijn bedoeld, te weten artikel 1:37 van de Algemene Douanewet. Deze bepaling geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid om vervoermiddelen met verborgen ruimtes in beslag te nemen, ook als die op dat moment niet gebruikt worden voor strafbare feiten. Een op grond van dit artikel inbeslaggenomen voertuig vervalt ook zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij de belanghebbende daartegen met succes bezwaar heeft gemaakt.
Nu dit de aangewezen procedure lijkt te zijn om te bereiken dat voertuigen met verborgen ruimtes niet terug het verkeer in komen, de officier van justitie in de onderhavige vordering, noch in raadkamer heeft uitgelegd waarom deze procedure in het onderhavige geval niet zal leiden tot het gewenste resultaat en de wel gekozen procedure niet aangewezen lijkt, omdat niet voldaan is aan de vereiste relatie met een strafbaar feit, dient de vordering te worden afgewezen.”
2.12.
De rechtbank Amsterdam overwoog in een gelijksoortige casus10.:
“De beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 29 mei 2020 is de auto in beslag genomen omdat tijdens een controle vermoedelijk verborgen ruimtes onder de voorstoelen werden aangetroffen. Vervolgens is de auto overgedragen aan de douane die een technisch onderzoek aan de auto heeft verricht. Uit dit onderzoek blijkt dat in de auto onder de voorstoelen twee verborgen ruimtes zijn aangebracht, bestaande uit twee onder de vloer gelaste en met aluminium folie beklede metalen bakken. De bakken zijn elk voorzien van een luik dat is gemaakt van de originele vloerbodem. De luiken zijn bedienbaar met behulp van een afstandsbediening. Om dit mogelijk te maken zijn in de auto diverse voorzieningen aangebracht, en moest het originele bevestigingssysteem van de voorstoelen worden aangepast.
De rechtbank acht het, gelet op het voorgaande, niet aannemelijk dat de belanghebbende niet op de hoogte was van de aanwezigheid van deze op zeer professionele wijze aangebrachte verborgen ruimtes in de auto. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens.
Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen maakt dit niet anders.
De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.
Niet geoordeeld kan worden dat de belanghebbende onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto. Niet alleen heeft belanghebbende hieromtrent niets aangevoerd, maar bovendien zal de auto zal worden vernietigd zodat er ook geen opbrengst zal zijn. De rechtbank ziet daarom ook geen belang voor compensatie
De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen.”
2.13.
De rechtspraak lijkt dus verdeeld.
Juridisch kader
2.14.
Uit de wetsgeschiedenis van de wettelijke regeling waarbij de maatregel van onttrekking aan het verkeer is ingevoerd11.kan worden opgemaakt dat de onttrekking aan het verkeer wordt beschouwd als een ingrijpende maatregel die zoveel mogelijk dient te worden bevolen tegelijk met de einduitspraak in de zaak waarin de voorwerpen in beslag zijn genomen.12.De achterliggende gedachte hierbij is dat tegen een einduitspraak in het algemeen hoger beroep of verzet openstaat, zodat de verdachte de mogelijkheid heeft om zijn of haar zaak, inclusief de beslissing tot onttrekking aan het verkeer, nogmaals ten volle te laten beoordelen.13.
2.15.
Op grond van art. 36b lid 1 onder 4º Sr bestaat de mogelijkheid om voorwerpen op vordering van het openbaar ministerie bij afzonderlijke rechterlijke beschikking aan het verkeer te onttrekken. Ingevolge art. 552f lid 1 Sv is daartoe bevoegd het gerecht waarvoor de zaak in eerste aanleg ‘is vervolgd of had kunnen worden vervolgd’. Deze procedure is dus niet mogelijk tijdens de vervolging, maar is bedoeld voor die gevallen waarin geen einduitspraak wordt gedaan of waarin de vervolging door een rechterlijke uitspraak tot een eind is gekomen. Dat betekent dat onttrekking bij afzonderlijke beschikking niet alleen mogelijk is als er geen berechting van de hoofdzaak plaats vindt, maar ook wanneer de officier van justitie in de hoofdprocedure is vergeten de onttrekking aan het verkeer te vorderen14.of de rechtbank heeft verzuimd een beslissing te nemen ten aanzien van in beslag genomen voorwerpen die voor onttrekking in aanmerking komen.15.
2.16.
Gelet op het voorgaande is de officier van justitie die tot vervolging is overgegaan of die voornemens is te vervolgen, niet-ontvankelijk in de vordering als bedoeld in art. 552f lid 2 Sv.16.De rechter die een afzonderlijke vordering tot onttrekking aan het verkeer ontvangt zal daarom moeten onderzoeken of de verdachte wordt vervolgd dan wel of het openbaar ministerie het voornemen heeft om de verdachte te gaan vervolgen. Dit geldt in ieder geval wanneer uit de stukken van het geding een ‘gewichtig vermoeden’ rijst dat de officier van justitie tegen de verdachte een vervolging zal instellen.17.Relatie met strafbaar feit vereist
2.17.
Voor toewijzing van een afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer is in art. 36b lid 1 onder 4º Sr – anders dan in de onderdelen 1º, 2º en 3º van dit artikellid – niet uitdrukkelijk vereist dat vast moet staan dat een strafbaar feit is begaan. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad kan echter worden afgeleid dat dit wel een vereiste is voor de toewijzing van een afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer. De officier van justitie dient in zijn vordering onttrekking aan het verkeer aan te geven welk strafbaar feit is begaan en de rechter moet in zijn beschikking tot onttrekking aan het verkeer aangeven welk strafbaar feit hij op het oog heeft. Anders is de beschikking onvoldoende gemotiveerd. Het enkele vermoeden van een strafbaar feit is daartoe onvoldoende.18.Dat er een relatie moet zijn met een strafbaar feit kan ook uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid. Zo vermeldt de Memorie van Toelichting bij de invoering van de maatregel van onttrekking aan het verkeer:
“Wil een dergelijke maatregel niet kunnen uitgroeien tot een verkapte straf, zoals de vernietiging onder de vigueur van verordening 190/1941, dan dient hij zorgvuldig te worden beperkt tot voorwerpen, die niet slechts in handen van de betrokken delinquent, doch in handen van het publiek in het algemeen gevaarlijk zijn (artikel 119a, laatste alinea). Anderzijds moet er ook enig verband bestaan tussen de voorwerpen en het feit, waarop de verdenking betrekking heeft (artikel 119a, onder a—e, corresponderend met artikel 33a Sr., onder a—e). De voorwerpen behoeven evenwel niet aan de schuldige toe te behoren.”19.
2.18.
Kennelijk wordt in de praktijk, zo blijkt uit de hiervoor beschreven rechtspraak en de zaken waarin ik vandaag concludeer, de weg van strafvorderlijk beslag op grond van art. 94 Sv desalniettemin bewandeld met het doel hetzelfde resultaat te bewerkstelligen als normaliter via art. 1:37 Adw kan worden bereikt, op grond waarvan dergelijke auto’s aan de Staat vervallen. Ik ben van mening dat het volgen van de strafvorderlijke weg via een beslaglegging ex art. 94 Sv en vervolgens een vordering tot onttrekking aan het verkeer, in dit soort gevallen niet in het systeem van de wet past.
2.19.
Onttrekking aan het verkeer is ingevolge art. 36b lid 1 Sr slechts mogelijk van voorwerpen die in beslag zijn genomen ingevolge art. 94 lid 1 en/of lid 2 Sv op de daarin limitatief opgesomde gronden, te weten als het gaat om:a) voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen (lid1);b) voorwerpen die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel, als bedoel in art. 36e Sr aan te tonen (lid 1);c) voorwerpen welker verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen (lid 2).
2.20.
Uit de onder 1°- 5° genoemde gevallen in art. 36c Sr, kan worden afgeleid dat er steeds een relatie dient te zijn tussen de inbeslaggenomen voorwerpen en het gepleegde delict.20.Zonder die relatie is uitsluitend vanwege de omstandigheid dat het ongecontroleerde bezit van een voorwerp in strijd is met de wet of het algemeen belang een onttrekking aan het verkeer niet mogelijk.
2.21.
Bovendien ben ik mét de rechtbank Limburg in haar hiervoor geciteerde beschikking van 22 juni 2021 de mening toegedaan dat – anders dan in een aantal van de hiervoor genoemde beschikkingen van andere rechtbanken wordt geoordeeld – het bezit van een auto met een verborgen compartiment als zodanig niet voldoende is om een relatie tussen de betrokken auto en een strafbaar feit aanwezig te achten. Ik kan mij helemaal verenigen met de argumenten die de rechtbank Limburg hiertoe naar voren brengt.
2.22.
Een grondslag voor onttrekking aan het verkeer kan evenmin worden gevonden in art. 36d Sr, waarin het gaat om onttrekking van voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, omdat dit artikel alleen van toepassing is indien deze voorwerpen toebehoren aan de dader of de verdachte van een strafbaar feit.
2.23.
Dan rond ik nu af. De in het begin van deze beschouwing gestelde vraag, of zonder enige relatie met een strafbaar feit een auto met een verborgen compartiment zich leent voor inbeslagneming op grond van art. 94 Sv, dient naar mijn inzicht negatief te worden beantwoord, omdat in die omstandigheden de auto niet kan worden onttrokken aan het verkeer op de voet van art. 36b en 36c Sr. In een dergelijke situatie zou een beklag op grond van art. 552a Sv gegrond moeten worden verklaard en dient een vordering tot onttrekking aan het verkeer op de voet van art. 552f Sv te worden afgewezen. Dat betekent dat indien het oogmerk van de inbeslagneming is om dergelijke auto’s uit de roulatie te halen, alleen een douanebeslag op grond van art. 1:37 Adw soelaas biedt.
3. De procesgang in onderhavige zaak
3.1.
Op grond van de gedingstukken kan in deze zaak van het volgende worden uitgegaan.
3.2.
Op 20 mei 2020 zagen agenten van politie een personenauto van het merk Citroën, met kenteken [kenteken], rijden met daarin twee mannen, terwijl uit de RDW gegevens volgde dat de auto op naam stond van een vrouw, te weten de klaagster. Na staandehouding van het voertuig bleek dat de bestuurder [betrokkene 1] in de politiesystemen voorkwam ter zake witwassen en het vervaardigen van softdrugs. De bijrijder kwam in de politiesystemen voor ter zake het vervaardigen van softdrugs. Tevens werd een telefoon aangetroffen die qua merk en type vaak wordt aangetroffen bij personen die verdacht worden van illegale activiteiten. Tijdens de doorzoeking van de auto werd in de bekleding van de achterzijde van de achterbanken een lege verborgen ruimte aangetroffen. Vervolgens is de auto onder [betrokkene 1] in beslag is genomen.21.In de kennisgeving van inbeslagneming staat vermeld dat dit beslag heeft plaatsgevonden op grond van art. 94 lid 2 Sv met het oog op verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer.
3.3.
Op 24 juni 2020 is namens de klaagster bij de rechtbank een klaagschrift ex art. 552a Sv ingediend strekkende tot opheffing van het beslag en teruggave aan de klaagster van de onder [betrokkene 1] inbeslaggenomen personenauto.
3.4.
Op 14 september 2020 heeft de officier van justitie een vordering ex art. 552f Sv ingediend strekkende tot onttrekking aan het verkeer van de onder beslagene in beslag genomen Mercedes omdat – kort gezegd – de auto een verborgen ruimte bevat en een dergelijk vervoermiddel tot het begaan van strafbare feiten is vervaardigd, bestemd of geprepareerd en om die reden valt onder de reikwijdte van art. 36c, onder 5° Sr. Gesteld wordt dat het ongecontroleerde bezit van zo’n vervoermiddel in strijd is met het algemeen belang, ook indien er niet kan worden aangetoond dat er een concreet strafbaar feit mee is begaan.
3.5.
Het klaagschrift en de vordering zijn gelijktijdig in openbare raadkamer op 2 oktober 2020 behandeld. Tijdens deze behandeling is gebleken dat de verdediging niet over de juiste stukken beschikte om de verdediging te kunnen voeren. Ter zitting is daarom overeengekomen dat de officier van justitie meer informatie beschikbaar zou stellen en het klaagschrift en de vordering verder schriftelijk zouden worden afgedaan. Het openbaar ministerie heeft op 23 oktober 2020 aanvullende stukken verstrekt. De raadsman heeft op 13 november 2020 schriftelijk zijn standpunt kenbaar gemaakt. De officier van justitie heeft hierop bij e-mailbericht van 16 november 2020 gereageerd. Vervolgens hebben de raadsman en de officier van justitie respectievelijk op 17 november 2020 en 19 november 2020 in tweede termijn gereageerd.
4. De standpunten van de klaagster en het openbaar ministerie
4.1.
De rechtbank heeft in haar beschikking van 27 november 2020 de stellingen van de klaagster als volgt samengevat:
“Standpunt van de verdedigingDe raadsman van klaagster heeft kort samengevat het volgende aangevoerd. Het hebben van een verborgen ruimte in een auto is geen strafbaar feit. Er is geen strafvorderlijk belang het beslag op de auto te handhaven. Ook komt de auto niet in aanmerking voor onttrekking aan het verkeer. De auto is niet verkregen uit baten van een strafbaar feit. Noch is met “betrekking tot de auto een strafbaar feit begaan” of is “het feit” begaan of voorbereid met behulp van de auto. Opsporing van “het feit” is niet belemmerd en de auto is niet vervaardigd of bestemd tot het begaan van “het feit”. Er is geen strafbaar feit gepleegd noch sprake van een onderzoek naar een misdrijf waarvan klaagster wordt verdacht. Er kan dan ook geen sprake zijn van vrees voor het begaan van “soortgelijke misdrijven”. Dat verborgen ruimtes doorgaans gebruikt worden voor criminele doeleinden en dat veelvuldig illegale goederen in verborgen ruimtes worden aangetroffen geldt niet in dit concrete geval.”
4.2.
De rechtbank heeft hetgeen de officier van justitie naar voren heeft gebracht in de beschikking als volgt weergegeven:
“De officier van justitie heeft kenbaar gemaakt zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen voorwerp aan klager en heeft daartoe aangevoerd dat het belang van strafvordering zich daartegen verzet, omdat het Openbaar Ministerie vordert dat het voorwerp zal onttrokken aan het verkeer.De officier van justitie heeft verder kenbaar gemaakt dal hij volhardt in de vordering. Het is een feit van algemene bekendheid dat voertuigen die zijn voorzien van dergelijke verborgen ruimtes, doorgaans voor criminele doeleinden plegen te worden gebruikt.Het ongecontroleerde bezit van dergelijke voertuigen doet afbreuk aan een effectieve bestrijding van die criminele doeleinden (vgl. HR 12 november 2002, NJ 2003/595).De verborgen ruimte maakt dat de desbetreffende auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken en het ongecontroleerde bezit van een dergelijke auto is in strijd met het algemene belang (Rechtbank Amsterdam, 11 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9467).
Deze auto is een voorwerp dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit en daarmee vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Uit de bewoordingen van artikel 36c sub 5 Sr kan worden afgeleid dat het strafbare feit niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn begaan. Ook hoeft er geen relatie te zijn tot een concreet delict.
Indien de onttrekking van de auto zal worden uitgesproken dan zal de auto worden vernietigd. Er zal dus geen opbrengst zijn. Daarnaast komt het aanwezig hebben van de verborgen ruimtes voor rekening van de eigenaar. Nu het juist de bedoeling is om met de verborgen ruimtes strafbare feiten te plegen, is er geen ruimte voor een geldelijke tegemoetkoming.”
5. De beschikking
5.1.
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en de vordering ex art. 552f Sv toegewezen en daartoe overwogen:
“Op 20 mei 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Bij onderzoek aan het voertuig werd gezien dat het stiksel van de bekleding achter de achterbanken niet origineel waren. Achter de bekleding werd een verborgen ruimte aangetroffen. Beslagene wordt - kort gezegd - verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet.Beslagene heeft afstand gedaan van het voertuig.In geval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dit wordt ook gevorderd.De rechtbank acht het volgende van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens. Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen en dat in dit kader geen strafrechtelijk onderzoek meer zou plaatsvinden volgens klaagster, maakt dit niet anders.De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en tegen teruggave van het voertuig. Het voorgaande rechtvaardigt bovendien de conclusie dat de vordering ex artikel 552f Sv kan worden toegewezen. De auto zal worden onttrokken aan het verkeer.Niet geoordeeld kan worden dat de belanghebbende onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto. De auto zal worden vernietigd zodat er ook geen opbrengst zal zijn. De rechtbank ziet daarom ook geen belang voor compensatie.”
6. Het middel
6.1.
Het middel - dat bestaat uit vier deelklachten – klaagt, zoals hiervoor al vermeld, over schending van het recht en/of verkeerde toepassing van het recht dan wel verzuim van vormen omdat de rechtbank(a) bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en/of(b)het oordeel dat de klaagster niet onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer en geen belang heeft bij compensatie blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of(c) de auto ten onrechte heeft onttrokken aan het verkeer,althans dat deze beslissingen onbegrijpelijk zijn en/of onvoldoende met redenen zijn omkleed. Ten slotte wordt geklaagd dat(d) de rechtbank heeft verzuimd de beschikkingen in het openbaar uit te spreken.
6.2.
De eerste (a) en derde (c) deelklacht lenen zich voor een gezamenlijke bespreking. In de toelichting wordt betoogd dat uit art. 36b en art. 36c Sr volgt dat onttrekking aan het verkeer enkel kan worden bevolen als het voorwerp in relatie staat tot een gepleegd strafbaar feit. Nu die relatie door de rechtbank niet is vastgesteld, is zowel het oordeel van de rechtbank dat de auto in aanmerking komt voor onttrekking aan het verkeer en dat daardoor het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en teruggave van het voertuig onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
6.3.
Daar komt bij dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift heeft verzuimd te beoordelen of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
7. Bespreking van de eerste en de derde deelklacht
7.1.
Uit de kennisgeving inbeslagneming blijkt dat de personenauto onder [betrokkene 1] in beslag is genomen op grond van art. 94 Sv lid 2 Sv omdat er een verborgen ruimte in de auto is aangetroffen. [betrokkene 1] heeft afstand gedaan van de auto. De klaagster stelt eigenaar te zijn van de auto. Hier doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat de inbeslaggenomen auto haar in eigendom toebehoort, zich bij de rechtbank beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar.
7.2.
In een dergelijk geval dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het door art. 94 lid 2 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.22.
7.3.
De rechtbank heeft - zonder te beoordelen of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen - overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave omdat, kort samengevat, de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dit ook wordt gevorderd. Terecht merkt de steller van het middel op dat de rechtbank daarmee voornoemd toetsingskader heeft miskend en er bovendien ten onrechte van uit gaat dat de in beslag genomen auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer.
7.4.
Zoals hiervoor in de algemene beschouwing reeds uiteengezet kan een voorwerp alleen worden onttrokken aan het verkeer wanneer er een relatie is met een concreet strafbaar feit. Ingevolge art. 36b, lid 1 Sr kunnen in beslag genomen voorwerpen aan het verkeer worden onttrokken, mits tevens aan de voorwaarden van art. 36c Sr of 36d Sr is voldaan. In de toelichting op het middel wordt terecht gesteld dat daar in dit geval geen sprake van is.
7.5.
De rechtbank heeft bij haar beslissing dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer art. 36c Sr voor ogen gehad nu de rechtbank hiernaar expliciet verwijst en voorts overwogen dat het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte afbreuk doet aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en daarom in strijd is met het algemeen belang in de zin van art. 36c Sr. De rechtbank haalt in dit verband de door de officier van justitie aangevoerde argumenten aan, kort samengevat dat het een feit van algemene bekendheid is dat een dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens. Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen en dat in dit kader volgens klaagster geen strafrechtelijk onderzoek meer zou plaatsvinden, maakt dit volgens de rechtbank niet anders.
7.6.
Met de steller van het middel ben ik van mening dat uit de bestreden beschikking niet kan worden afgeleid dat is voldaan aan één van de in art. 36c, lid 1 onder 1° t/m 5° Sr genoemde vereisten die de auto vatbaar maken voor onttrekking aan het verkeer. Het gaat hier immers om de mogelijke onttrekking aan het verkeer in de strafzaak tegen een derde, te weten [betrokkene 1], terwijl niet is komen vast te staan dat die [betrokkene 1] als verdachte van enig strafbaar feit is aangemerkt. De vordering onttrekking aan het verkeer vermeldt in dit verband enkel dat [betrokkene 1] in de politiesystemen staat geregistreerd ter zake witwassen en vervaardigen van softdrugs. Nu niet valt in te zien hoe de in beslaggenomen auto is te relateren aan enig strafbaar feit op één van de wijzen zoals vermeld in art. 36c lid 1, onder 1° t/m 5° Sr, is het oordeel van de rechtbank dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer niet begrijpelijk. Daar komt bij dat het bezit van een auto met een lege verborgen ruimte op zichzelf geen strafbaar feit oplevert. Evenmin is aan de daarvoor in art. 36d Sr gestelde voorwaarden voldaan nu niet is komen vast te staan dat de inbeslaggenomen auto aan de verdachte of dader van een strafbaar feit toebehoort.
7.7.
Nu naar mijn mening de eerste en de derde deelklacht slagen, behoeven de overige deelklachten geen bespreking. Indien de Hoge Raad hierover anders oordeelt, dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
8. De conclusie
8.1.
Het middel slaagt.
8.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beslissing aanleiding behoren te geven.
8.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en terugwijzing naar de rechtbank Amsterdam, teneinde het bestaande beklag en de bestaande vordering opnieuw te beoordelen en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 23‑11‑2021
Conclusie van 5 november 2019, ECLI:NL:PHR:2019:1125.
Hof Den Haag 28 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2080.
Dit is mij overigens bevestigd door de cassatiedesk van het openbaar ministerie.
Rb Rotterdam 28 september 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:9493; Rb Rotterdam 17 februari 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:1618 (de rechtbank noemt in deze zaak art. 36d Sr als grondslag); Rb Amsterdam 22 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4758 en Rb Amsterdam 27 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5431. Dezelfde redenering kan worden teruggevonden in de einduitspraak van Rb Amsterdam, 11 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:9467, waarin de verdachte is vrijgesproken maar de inbeslaggenomen auto waarin een verborgen ruimte werd aangetroffen is onttrokken aan het verkeer.
Rb Limburg 22 juni 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:4991.
Rb Rotterdam 14 september 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:9177 en Rb Limburg 22 juni 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:4991.
Rb Limburg 22 juni 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:4991.
Rb Amsterdam 22 september 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:4758.
Zowel op grond van art. 36a Sr (ingevoerd bij Wet van 22 mei 1958, Stb. 296), zoals dit luidde tot 1 mei 1983 als ingevolge art. 36b Sr, zoals dit artikel van kracht is sinds de inwerkingtreding van de Wet van 31 maart 1983, Stb. 153 op 1 mei 1983, is onttrekking aan het verkeer in de eerste plaats voorzien voor die gevallen waarin na afloop van het gehele onderzoek op de terechtzitting over de zaak een einduitspraak wordt gedaan. HR 28 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9208, NJ 1986/551, rov. 6.1 t/m 6.4; HR 6 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB9516, NJ 1988/399, rov. 9.2).
Onder einduitspraak zijn in dit kader alleen de materiële beslissingen als bedoeld in art. 350 e.v. Sv begrepen: een veroordeling, een schuldigverklaring zonder strafoplegging, vrijspraak (mits wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan) en ontslag van alle rechtsvervolging. Geen einduitspraken zijn de formele beslissingen in de zin van art. 348 jo. art. 349 Sv, te weten: nietigheid dagvaarding, onbevoegdheid rechter, niet-ontvankelijkheid OM, schorsing vervolging (HR 28 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9208, NJ 1986/551, rov. 6.2; HR 6 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AB9516, NJ 1988/399, rov. 9.2).
Vgl. HR 28 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9208, NJ 1986/551, rov. 6.1 en HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898, NJ 1986, 574, rov. 6.1 m.nt. Th.W.v.Veen.
HR 13 oktober 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC3220, NJ 1988/263.
HR 29 november 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC9876, NJ 1995/176.
HR 11 maart 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC1898, NJ 1986, 574 m.nt. Th.W. van Veen.
HR 28 januari 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9208, NJ 1986/551 en HR 2 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK6319.
HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AC7509, NJ 1982/380, m.nt. A.L. Melai, HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, NJ 1993, 586 m. nt. Th.W. van Veen.
Kamerstukken II 1954-1955, 4034, nr. 3. p. 11. Zie ook Kamerstukken II 1977-1978, 15012, nr. 3, p. 44.
Zie proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2020104595-3, opgemaakt op 21 mei 2020 door agent van politie M. Bakhuizen.
HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654 m.nt. Mevis, rov. 2.8 en 2.9.
Beroepschrift 02‑04‑2021
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 20/04177 B
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1998, verzoekster van cassatie van een haar betreffende beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 november 2020.
Middel I:
Schending en/of verkeerde toepassing van het recht, dan wel verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder betreft dit de artikelen 1 Eerste Protocol en 6 EVRM, 33c, 36b, 36c en 36d Sr en 24, 552a en 552f Sv, doordat de rechtbank
- a.
bij de beoordeling van het beklag een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd en/of het beklag ten onrechte ongegrond heeft verklaard en/of de beslissing tot on ongegrondverklaring onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of
- b.
heeft geoordeeld dat verzoekster niet onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto en verzoekster geen belang heeft bij compensatie nu immers de auto zal worden vernietigd zodat er ook geen opbrengst zal zijn, welk oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en/of zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk is en/of
- c.
de auto van verzoekster ten onrechte heeft onttrokken aan het verkeer en/of deze beslissing onbegrijpelijk is en/of onvoldoende met redenen is omkleed en/of
- d.
heeft verzuimd de beschikkingen in het openbaar uit te spreken en/of kan van een dergelijke uitspraak in het openbaar uit de beschikkingen niet blijken.
De beschikkingen lijden mitsdien aan nietigheid.
Inleiding:
1.
De aan verzoekster toebehorende auto is op 20 mei 2020 onder een ander, te weten [betrokkene 1], inbeslaggenomen. Aanleiding daartoe was dat in de auto een verborgen ruimte was aangetroffen. Verzoekster is eigenaresse van de op haar naam geregistreerde auto is, hetgeen in deze procedure niet ter discussie staat. [betrokkene 1] heeft op 2 oktober 2020 verklaard afstand te doen van de auto. De auto is niet aan de Douane overgedragen1., terwijl uit het door de officier van justitie overgelegde Douanerapport blijkt dat de aangetroffen verborgen ruimte ongeveer het formaat van A-viertje heeft, slechts 5 cm hoog is en dat de herstel werkzaamheden bij benadering € 1500,- bedragen. Volgens het proces-verbaal van waardebepaling zou de aankoopprijs van de auto tussen de € 3900,- en € 5300,- liggen. Niet blijkt dat sprake is (geweest) van een strafrechtelijk onderzoek.2. De vordering tot onttrekking ex art. 552f Sv noch de reactie van de officier van justitie van 16 november 2020 op het schriftelijk standpunt van de verdediging vermelden dat noch in verband met welk (vermoeden van een) gepleegd strafbaar feit de onttrekking wordt gevorderd. Evenmin blijkt dat verzoekster en/of [betrokkene 1] word(t)(en) of is/zijn vervolgd of had(den) kunnen worden vervolgd.
2.
Door verzoekster is aangeboden de kosten voor het verwijderen van de ruimte (geschat op € 1500) te betalen zodat zij weer de beschikking heeft over haar auto, waarbij als alternatief is geopperd om (ter besparing van kosten) — in overleg met de douane — in plaats van het verwijderen van de bergruimte in de achterbank, de achterbank in zijn geheel te vervangen door een tweedehands achterbank die op internet voor € 150 te koop staat.3.
Klachten:
Ad a) en c)
3.
Ingevolge artikel 94 Sv lid 2 Sv is een voorwerp vatbaar voor inbeslagneming als daarvan de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
4.
Art. 36b lid 1 onder 4 Sr bepaalt dat onttrekking van het verkeer kan worden opgelegd bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie.
Art. 36c Sr bepaalt dat een voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer wanneer dat
- 1.
geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit is verkregen,
- 2.
met betrekking tot welke het feit is begaan,
- 3.
met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid,
- 4.
met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd en
- 5.
die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd
een en ander voor zover dit van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, terwijl art. 36d Sr bovendien bepaalt dat vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.
5.
De officier van justitie heeft in zijn vordering ex art. 552f Sv noch bij de behandeling van die vordering op de zitting aangegeven dat door beslagene en/of verzoekster een strafbaar feit is begaan. Voor wat betreft de grondslag voor zijn vordering tot onttrekking aan het verkeer hanteert hij de volgende redenering (p. 2 van de vordering):
‘Het hier gaat om een voorwerp dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit. Uit de bewoordingen van artikel 36c, onderdeel 5, Sr kan worden afgeleid dat het strafbare feit niet noodzakelijkerwijs hoeft te zijn begaan. Het voertuig met verborgen ruimte is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en is daarmee op grond van artikel 36c, onderdeel 5, Sr vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Een geldpers die evident bestemd is tot het vervalsen van geld, en waarvoor geldt dat het enkele voorhanden hebben van zo'n geldpers met zelfstandig strafbaar is, kan worden onttrokken aan het verkeer zonder dat vals geld is aangetroffen. Een voertuig dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, en waarvoor eveneens geldt dat het enkele voorhanden hebben daarvan niet zelfstandig strafbaar is, is derhalve ook vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, ook als niet geconstateerd is dat met dat voertuig daadwerkelijk goederen aan het ambtelijk toezicht onttrokken zijn geweest.
Artikel 36c, onderdeel 5, Sr zou zinledig zijn als daarbij de eis zou worden gesteld dat daadwerkelijk een strafbaar feit met het voertuig met verborgen ruimte zou moeten zijn begaan of voorbereid. Immers op die situatie ziet reeds artikel 36c, onderdeel 3, Sr.’
6.
De rechtbank heeft in haar beschikking te dien aanzien overwogen:
‘Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 20 mei 2020 is op de voet van artikel 94 Sv voornoemd voorwerp onder [betrokkene 1] in beslag genomen. Bij onderzoek aan het voertuig werd gezien dat het stiksel van de bekleding achter de achterbanken niet origineel waren. Achter de bekleding werd een verborgen ruimte aangetroffen. Beslagene wordt — kort gezegd — verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet. Beslagene heeft afstand gedaan van het voertuig.
In geval van een beklag tegen een op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt.
In het onderhavig geval is sprake van een voorwerp dat volgens het Openbaar Ministerie vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en dit wordt ook gevorderd.
De rechtbank acht het volgende van belang. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke speciaal in een auto aangebrachte voorzieningen veelal worden gebruikt voor criminele doeleinden zoals bijvoorbeeld het vervoer van drugs, geld en/of vuurwapens. Het feit dat er in dit geval niets in de verborgen ruimtes is aangetroffen en dat in dit kader geen strafrechtelijk onderzoek meer zou plaatsvinden volgens klaagster, maakt dit niet anders.
De verborgen ruimtes maken dat de auto kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijke toezicht te onttrekken. Door de auto terug te geven, zouden criminele activiteiten in stand worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en tegen teruggave van het voertuig. (…).’
7.
Uit bovenvermelde overwegingen van de rechtbank volgt dat zij heeft vastgesteld dat
‘(b)eslagene (…) — kort gezegd — wordt verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet’
8.
Die vaststelling is onbegrijpelijk en kan niet volgen uit de tot deze zaak behorende stukken, meer in het bijzonder niet uit de vordering van de Officier van Justitie. Daaruit kan immers slechts volgen (p. 1) dat beslagene, de heer [betrokkene 1], en zijn passagier de heer [betrokkene 2] ‘in de politiesystemen’ voorkomen ter zake witwassen en vervaardigen softdrugs, resp. het vervaardigen van softdrugs. Het aldus voorkomen ‘in de politiesystemen’ betekent echter in het algemeen dat [betrokkene 1] en de passagier eerder veroordeeld en/of verdacht van c.q. betrokken zijn geweest bij de daar genoemde delicten. Uit die vordering kan, net zomin als uit de overige stukken, niet blijken dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] op dat moment werden verdacht van het plegen van (een van deze) feiten.
9.
Daarbij komt dat door de officier van justitie op het eerder op de zitting door de voorzitter aan de officier van justitie gedane voorgedane voorstel om ‘meer informatie beschikbaar te stellen over de stand van het onderzoek’4. in de verdere procedure in het geheel niet is gereageerd (er is geen nadere informatie verstrekt) terwijl hij voorts de stelling van de verdediging in de pleitnota van 13 november 2020, te weten dat ‘geen informatie beschikbaar (is) gesteld over de stand van ‘het onderzoek’’ en dat ‘(e)r (…) maar één conclusie mogelijk (is): er is geen strafrechtelijk dossier’, nooit heeft weersproken, net zo min als het daarin ingenomen standpunt van de verdediging dat
‘De auto (…) niet (is) verkregen uit baten van een strafbaar feit/ ‘het feit’. Noch is er met betrekking tot de auto een strafbaar feit/‘het feit’ begaan of ‘het feit’ begaan of voorbereid met behulp van de auto.
Opsporing van ‘het feit’ is niet belemmerd en de auto is niet vervaardigd of bestemd tot het begaan van ‘het feit’. Er is geen strafbaar feit’.
10.
Een en ander betekent dat de vaststelling van de rechtbank dat de beslagene ‘wordt verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet’, kennelijk uitsluitend berust op het in verband met witwassen en overtreden van de Opiumwet ‘voorkomen’ van [betrokkene 1] ‘in de politiesystemen’. Die omstandigheid is zoals uit het voorgaande volgt evenwel voor het bestaan van een verdenking niet toereikend terwijl ook overigens niet kan worden vastgesteld in relatie tot welk strafbaar feit het ongecontroleerde bezit van de auto in strijd met de wet of het algemeen belang zou zijn. De vaststelling van de rechtbank dat beslagene wordt verdacht van witwassen en het overtreden van de Opiumwet is dan ook onbegrijpelijk.
11.
Nu uit het hiervoor onder 4. genoemde samenstel van bepalingen volgt dat onttrekking aan het verkeer alleen kan worden bevolen als het voorwerp in relatie staat tot een (vermoeden van een) gepleegd strafbaar feit, is daarmee ook het oordeel van de rechtbank dat de auto in aanmerking komt om te worden onttrokken aan het verkeer (ad c)5. en daardoor het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het beslag en teruggave van het voertuig (ad a), onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen omkleed.
12.
Ingevolge artikel 94 Sv moet de rechtbank in een beklag als waarvan hier sprake is, beoordelen of het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave. Dat is (onder meer) het geval wanneer het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen (vgl. HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3104 en HR 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:747).
13.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het beklag in haar beschikking overwogen dat ‘(h)et belang van strafvordering (zich) verzet (…) tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt’6. en, even verderop, ‘Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag en tegen teruggave van het voertuig. ’
14.
Aldus heeft de rechtbank niet beoordeeld of het al dan niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen. Daarmee heeft zij een onjuiste maatstaf gehanteerd, wat maakt dat de beschikking aan nietigheid lijdt.
15.
Ook om deze reden lijdt de beschikking aan nietigheid.
16.
Tot slot meent verzoekster dat het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk en/of onvoldoende met redenen is omkleed in het licht van het door haar gedane aanbod de auto aan haar terug te doen geven nadat de verborgen ruimte op haar kosten op haar kosten zou zijn uitgebouwd of de gehele achterbank zou zijn vervangen door een reguliere achterbank.
In dat verband is aangevoerd (pleitnota 13 november 2020):
‘De raadsman heeft zich ook gewend tot de douane en gevraagd op welke wijze [verzoekster] de auto terug zou kunnen krijgen. De douane berichtte de raadsman dat de auto niet aan hen was overgedragen. Zou dit wel het geval zijn geweest dan zou de auto vervallen zijn aan de staat ex artikel 1:37 lid 1 algemene douanewet en zou de inspecteur namens de minister van financiën (art. 1:37 lid 8 algemene douanewet) onder voorwaarden — zoals het ongedaan maken van de verborgen bergplaats op kosten van [verzoekster] — de auto aan haar hebben kunnen afgegeven. Een gebruikelijke gang van zaken.
Teruggave aan klaagster (na uitbouw van de verborgen ruimte) was door het niet overdragen van de auto aan de douane nu niet mogelijk dit terwijl blijkens het rapport van de douane, de douane wel de mogelijkheden daartoe heeft onderzocht (zie prijsopgave uitbouwen blz. 4 van het rapport).
[verzoekster] is bereid de kosten voor het verwijderen van de ruimte (geschat op € 1500) te betalen zodat ze weer de beschikking heeft over haar auto. Overigens zouden de kosten wellicht lager uitvallen indien — in overleg met de douane — in plaats van het verwijderen van de bergruimte, in de achterbank, de achterbank in zijn geheel zou worden vervangen door een tweedehands achterbank die op internet voor € 150 te koop staat.’
17.
Hier heeft de rechtbank niet op gereageerd. Zij heeft geoordeeld dat
‘Door de auto terug te geven, (…) criminele activiteiten in stand (zouden) worden gehouden, dan wel gestimuleerd. Het ongecontroleerde bezit van een auto met een verborgen ruimte doet dan ook afbreuk aan een effectieve voorkoming en bestrijding van die criminele doeleinden en is daarom in strijd met het algemeen belang in de zin van artikel 36c Sr.
(…)
‘Gnilka verzoekt u de vordering van het OM af te wijzen en te bepalen dat de auto aan haar dient te worden teruggegeven onder de door de douane te stellen voorwaarden. (…)’
18.
Nu verzoekster heeft aangeboden de auto van de verborgen ruimte voor teruggave aan haar te (laten) ontdoen, kan van ‘ongecontroleerd bezit van een auto met een verborgen ruimte’ alsdan geen sprake meer zijn en is het oordeel van de rechtbank zonder nadere motivering, welke ontbreekt, onbegrijpelijk.
19.
Ook in dat opzicht lijdt de beschikking van de rechtbank aan nietigheid.
Ad b)
20.
Namens verzoekster is de rechtbank verzocht haar in geval van onttrekking aan het verkeer te compenseren. Zie in dit verband de pleitnota van 13 november 2020:
‘[verzoekster] heeft de auto gekocht om haar familie in Polen en Nederland te bezoeken. Zij wist niet dat zich in de achterbank een kleine verborgen ruimte bevond. Laat staan dat zij wist hoe deze ruimte te benaderen. Klaagster heeft deze auto gekocht voor € 4900. Zij heeft naar de garage/verkoper € 4000 via haar bankrekening overgemaakt en € 900 heeft zij contant van haar spaargeld betaald.
[verzoekster] heeft geen enkele investering gedaan met betrekking tot de verborgen ruimte. Ze heeft de auto gekocht conform de marktwaarde (€ 4900,--). Door de onttrekking zal zij onevenredig worden getroffen. Dit klemt temeer nu zij — werkzaam zijnde in de horeca — door de pandemie thans geen werk heeft en gesteund wordt in haar onderhoud door haar familie. (…)
[verzoekster] verzoekt u (…) (s)ubsidiair in het geval van onttrekking, haar een geldelijke tegemoetkoming te geven van € 4900,- althans een zodanige beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie zal menen te behoren.’
21.
Dit verzoek is door de rechtbank afgewezen, daartoe overwegende:
‘Niet geoordeeld kan worden dat de belanghebbende onevenredig wordt getroffen door de onttrekking aan het verkeer van de auto. De auto zal worden vernietigd zodat er ook geen opbrengst zal zijn. De rechtbank ziet daarom ook geen belang voor compensatie.’
22.
Op grond van artikel 36b lid 2 Sv jo 33c, lid 2 en 3 Sr kan de rechter een geldelijke tegemoetkoming toekennen wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de onttrokken voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen. De omstandigheid dat al dan niet sprake is van een ‘opbrengst’ doet in het geval van onttrekking niet ter zake: art. 33c lid 1 is niet van toepassing verklaard. Dit is ook logische verklaarbaar omdat het doel van de onttrekking zal zijn het uit het maatschappelijk verkeer halen van een voorwerp, wat veronderstelt dat dit niet na onttrekking zal worden vernietigd (zoals de rechtbank hier ook veronderstelt) althans niet meer te gelde zal kunnen worden gemaakt en waardoor van een ‘opbrengst’ ook geen sprake meer zal zijn.
23.
Bovendien is — in het licht van wat door de verdediging op dat punt is aangevoerd en meer in het bijzonder het bedrag dat zij voor de auto (conform de marktwaarde) heeft betaald en het feit dat zij op het moment van beoordeling geen inkomsten meer had — het oordeel van de rechtbank dat ‘niet geoordeeld kan worden dat belanghebbende onevenredig zou worden getroffen,’ onbegrijpelijk.
24.
Aldus heeft de rechtbank de beschikking onvoldoende met redenen omkleed als gevolg waarvan zij aan nietigheid lijdt.
Ad d)
25.
In de beschikking(en) waarvan beroep staat vermeld:
‘Deze beslissing is op 27 november 2020 gegeven door mr. R.C.J. Hamming, in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden,
Tegen de beslissing van deze rechtbank slaat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open. in te stellen bij de grime van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beschikking.
rechter, | griffier.’ |
26.
Artikel 24 lid 1 Sv bepaalt dat indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, de beschikking in het openbaar wordt uitgesproken. In casu is openbare behandeling van het beklag ex art. 552a Sv en de vordering tot onttrekking aan het verkeer ex art. 552f Sv voorgeschreven, zie art. 552a lid 7 resp. 552f lid 4 Sv.
27.
Uit de beschikking op het beklag resp. de vordering tot onttrekking aan het verkeer kan niet blijken dat zij is ‘uitgesproken’, laat staan dat zij ‘in het openbaar’ is uitgesproken. Volgens de beschikking is zij ‘gegeven.’ Niet kan blijken dat de beschikking vanaf een bepaalde aan de verschenen partijen tevoren bekendgemaakte dag ter griffie in geschreven vorm aanwezig is, zodat partijen en andere belanghebbenden inzage en afschrift van die beslissing kunnen krijgen (zie HR 1 november 1985, ECLI:NL:HR:1985:AB7783, NJ 1986, 277).
28.
De beschikking op het namens verzoekster ingediende klaagschrift en de vordering tot onttrekking aan het verkeer lijdt daardoor aan nietigheid.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoekster van cassatie.
Amsterdam, 2 april 2021
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 02‑04‑2021
Zie pleitnota raadsman 13-11-2020, p. 2, vierde alinea
zie pleitnota raadsman 13-11-2020, p. 1
Zie pleitnota raadsman 13-11-2020, p. 2, zesde alinea
p. 2 van het daarvan opgemaakte proces-verbaal
HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338NJ 1993, 586
p. 3 van de beschikking