Bij de stukken van het geding bevindt zich een “Kennisgeving van inbeslagneming (artikel 94 Sv)” die als grondslag van de inbeslagneming vermeldt: “Waarheid aan de dag brengen”.
HR, 04-11-2014, nr. 13/04651
ECLI:NL:HR:2014:3104
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
04-11-2014
- Zaaknummer
13/04651
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:3104, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑11‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1937, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:1937, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑09‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:3104, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0449
Uitspraak 04‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 Sv-beslag. Het oordeel van de Rb dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, “de inbeslaggenomen personenauto” zal verbeurdverklaren is, gelet op de ingevolge art. 33a Sr geldende vereisten voor verbeurdverklaring en in aanmerking genomen hetgeen in raadkamer is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk, aangezien de auto niet i.v.m. een verdenking ter zake valsheid in geschrift of witwassen in beslag is genomen.
Partij(en)
4 november 2014
Strafkamer
nr. 13/04651 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam van 10 september 2013, nummer RK 13/486, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. H. Sytema, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel komt op tegen de (motivering van de) ongegrondverklaring van het namens klaagster ingediende klaagschrift strekkende tot teruggave van een onder haar in beslaggenomen personenauto.
2.2.
Het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer houdt het volgende in:
"De raadsvrouw deelt mede:
Er is een onderzoek naar Achmea en het verhoor is afgelopen vrijdag afgenomen.
Op 9 februari is er een aanrijding geweest in Rotterdam met dit voertuig. Op dat moment wordt de auto in beslag genomen om te onderzoeken wat de toedracht was. Het onderzoek heeft gelijk de volgende dag plaatsgevonden en ook alle voertuigen die erbij betrokken zijn, zijn onderzocht.
De andere auto heeft geen voorrang gegeven. Op dat moment is het doel de waarheidsvinding geweest, maar welk strafvorderlijk belang is er nu nog?
Op 16 juli heb ik een fax gestuurd naar het Openbaar Ministerie met de vraag of er nog een strafvorderlijk belang was. Ik zie het belang niet. Ik ben van mening dat de auto moet worden teruggegeven. De auto is een halve ton waard.
Daarop vooruitlopend. Mijn cliënte is gehoord naar aanleiding van de aangifte van Achmea en zij is afgelopen vrijdag gehoord over de fraude. Zij zou niet de bestuurder zijn geweest, maar iemand anders volgens de getuigen. Wat daar ook van zij, dan nog zie ik in dit geval het strafvorderlijk belang niet.
Voor verbeurdverklaring komt de auto niet in aanmerking. Het feit is niet begaan met de auto en het is hoogst onwaarschijnlijkheid dat verbeurdverklaring zal volgen.
De officier van justitie deelt mede:
Er vindt een marginale toetsing plaats. De verdediging zegt dat er geen strafvorderlijk belang meer is. Het Openbaar Ministerie is van mening dat er nog wel een belang is. De auto komt in aanmerking voor verbeurdverklaring ex artikel 33a onder b Sr, voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.
Er zat een man achter het stuur. Klaagster is naar de plaats van het ongeval gekomen en heeft aangifte gedaan bij Achmea voor schade. Zij is achter het stuur gaan zitten. Dat is valsheid in geschrift. Niet zij zat achter het stuur, maar iemand anders. De auto is niet meer nodig voor de waarheidsvinding en is wel vatbaar voor verbeurdverklaring. Er is schade aan de auto.
De raadsvrouw deelt mede:
Als mijn cliënte verder wordt vervolgd voor valsheid in geschriften, dan is dat feit niet met de auto begaan. Het onderwerp is de auto, maar je begaat het niet met een auto. Geen vatbaarheid voor verbeurdverklaring."
2.3.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
"Feiten
Klaagster wordt verdacht van valsheid in geschrifte.In dit kader is onder klaagster een personenauto merk BMW, type Z4, kenteken [AA-00-BB] in beslag genomen.
Inhoud van de klacht
Het klaagschrift, zoals in raadkamer nader toegelicht, strekt tot opheffing van het onder de klaagster gelegde beslag op de personenauto, met last tot teruggave daarvan aan de klaagster. Namens de klaagster is daartoe aangevoerd dat de auto in beslag is genomen naar aanleiding van een ongeval. Het technisch onderzoek naar de oorzaak van het ongeval heeft inmiddels plaatsgevonden. Daarmee is het doel van de inbeslagname - de waarheidsvinding - thans niet meer aan de orde. Voor verbeurdverklaring komt de personenauto niet in aanmerking nu het feit waarvan klaagster wordt verdacht, te weten valsheid in geschrifte, niet is begaan met de auto.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Er vindt een marginale toetsing plaats. Het Openbaar Ministerie is van mening dat er nog wel strafvorderlijk belang is en dat de personenauto voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Ten tijde van het ongeval zou er een man achter het stuur zitten.
Klaagster heeft zich echter voorgedaan als de bestuurder van de auto, dit in verband met de afwikkeling van de schade door de verzekeringsmaatschappij. De personenauto is niet meer nodig voor de waarheidsvinding, maar is wel vatbaar voor verbeurdverklaring.
Beoordeling van de klacht
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden.
In geval van een beklag van de beslagene tegen op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aan zien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 3 januari 2012, LJN: BU2053). Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de betrokken klager - of wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat de klager wordt verdachte van - zakelijk verwoord - witwassen.
Ten aanzien van die verdenking overweegt de rechtbank het volgende.
De verdenking is gebaseerd op (onder meer) de volgende, uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal blijkende feiten en omstandigheden:
- Op 9 februari 2013 heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto's waarvan klaagster zegt hierbij betrokken te zijn geweest;
- Vier getuigen ter plaatse verklaren dat niet klaagster de bestuurder was van de personenauto tijdens de aanrijding, maar een mannelijk persoon. De man zou bij de aanrijding betrokken zijn geweest. Na de aanrijding zou hij zijn uitgestapt en zou klaagster plaats hebben genomen achter het stuur.
Voornoemde feiten en omstandigheden, mede in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen eerder genoemde verdenkingen jegens de klaagster. Het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag is op goede gronden gelegd.
Voorts bestaat er naar het oordeel van de rechtbank tegen de achtergrond van voornoemde omstandigheden een vermoeden dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Door verschillende getuigen is waargenomen dat klaagster ten tijde van het ongeval niet de bestuurder van de auto was. Desondanks heeft klaagster aan haar verzekeringsmaatschappij opgegeven dat dit wel het geval was.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag zal bevelen.
Het belang van strafvordering verzet zich derhalve op dit moment tegen teruggave van het geldbedrag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard."
2.4.
Gelet op de ingevolge art. 33a Sr geldende vereisten voor verbeurdverklaring en in aanmerking genomen hetgeen in de raadkamer is aangevoerd, is het oordeel van de Rechtbank dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, "het in beslag genomen geldbedrag" (deHoge Raad leest: de inbeslaggenomen personenauto) zal verbeurdverklaren, niet zonder meer begrijpelijk aangezien de auto niet in verband met een verdenking ter zake van valsheid in geschrift of witwassen in beslag is genomen.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 november 2014.
Conclusie 09‑09‑2014
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag. Art. 94 Sv-beslag. Het oordeel van de Rb dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, “de inbeslaggenomen personenauto” zal verbeurdverklaren is, gelet op de ingevolge art. 33a Sr geldende vereisten voor verbeurdverklaring en in aanmerking genomen hetgeen in raadkamer is aangevoerd, niet zonder meer begrijpelijk, aangezien de auto niet i.v.m. een verdenking ter zake valsheid in geschrift of witwassen in beslag is genomen.
Nr. 13/04651 B Zitting: 9 september 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [klaagster] |
1. De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 10 september 2013 het door klaagster ingediende klaagschrift ongegrond verklaard.
2. Tegen deze beschikking is namens klaagster cassatieberoep ingesteld.
3. Namens klaagster heeft mr. H. Sytema, advocaat te ‘s-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel keert zich tegen de motivering van het oordeel van de Rechtbank dat het door klaagster ingediende klaagschrift ongegrond is. Door de steller van het middel wordt ten eerste aangevoerd dat het oordeel van de Rechtbank dat de rechter – later oordelend – de verbeurdverklaring zal bevelen onbegrijpelijk is en ten tweede dat het onbegrijpelijk is dat de Rechtbank tot tweemaal toe spreekt over een inbeslaggenomen geldbedrag.
4.2. Het proces-verbaal van de zitting in raadkamer houdt onder meer het volgende in:
“De raadsvrouw deelt mede:
Er is een onderzoek naar Achmea en het verhoor is afgelopen vrijdag afgenomen. Op 9 februari is er een aanrijding geweest in Rotterdam met dit voertuig. Op dat moment wordt de auto in beslag genomen om te onderzoeken wat de toedracht was. Het onderzoek heeft gelijk de volgende dag plaatsgevonden en ook alle voertuigen die erbij betrokken zijn, zijn onderzocht.
De andere auto heeft geen voorrang gegeven. Op dat moment is het doel de waarheidsvinding geweest, maar welk strafvorderlijk belang is er nu nog? Op 16 juli heb ik een fax gestuurd naar het Openbaar Ministerie met de vraag of er nog een strafvorderlijk belang was. Ik zie het belang niet. Ik ben van mening dat de auto moet worden teruggegeven. De auto is een halve ton waard.
Daarop vooruitlopend. Mijn cliënte is gehoord naar aanleiding van de aangifte van Achmea en zij is afgelopen vrijdag gehoord over de fraude. Zij zou niet de bestuurder zijn geweest, maar iemand anders volgens de getuigen. Wat daar ook van zij, dan nog zie ik in dit geval het strafvorderlijk belang niet.
Voor verbeurdverklaring komt de auto niet voor in aanmerking. Het feit is niet begaan met de auto en het is hoogst onwaarschijnlijkheid dat verbeurdverklaring zal volgen.
De officier van justitie deelt mede:
Er vindt een marginale toetsing plaats. De verdediging zegt dat er geen strafvorderlijk belang meer is. Het Openbaar Ministerie is van mening dat er nog wel een belang is. De auto komt in aanmerking voor verbeurdverklaring ex artikel 33a onder b Sr, voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan.
Er zat een man achter het stuur. Klaagster is naar de plaats van het ongeval gekomen en heeft aangifte gedaan bij Achmea voor schade. Zij is achter het stuur gaan zitten. Dat is valsheid in geschrift. Niet zij zat achter het stuur, maar iemand anders. De auto is niet meer nodig voor de waarheidsvinding en is wel vatbaar voor verbeurdverklaring. Er is schade aan de auto.
De raadsvrouw deelt mede:
Als mijn cliënte verder wordt vervolgd voor valsheid in geschriften, dan is dat feit niet met de auto begaan. Het onderwerp is de auto, maar je begaat het niet met een auto. Geen vatbaarheid voor verbeurdverklaring.”
4.3. De bestreden beschikking houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Feiten
Klaagster wordt verdacht van valsheid in geschrifte. In dit kader is onder klaagster een personenauto merk BMW, type Z4, kenteken [AA-00-BB] in beslag genomen.
Inhoud van de klacht
Het klaagschrift, zoals in raadkamer nader toegelicht, strekt tot opheffing van het onder de klaagster gelegde beslag op de personenauto, met last tot teruggave daarvan aan de klaagster. Namens de klaagster is daartoe aangevoerd dat de auto in beslag is genomen naar aanleiding van een ongeval. Het technisch onderzoek naar de oorzaak van het ongeval heeft inmiddels plaatsgevonden. Daarmee is het doel van de inbeslagname - de waarheidsvinding - thans niet meer aan de orde. Voor verbeurdverklaring komt de personenauto niet in aanmerking nu het feit waarvan klaagster wordt verdacht, te weten valsheid in geschrifte, niet is begaan met de auto.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. Er vindt een marginale toetsing plaats. Het Openbaar Ministerie is van mening dat er nog wel strafvorderlijk belang is en dat de personenauto voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Ten tijde van het ongeval zou er een man achter het stuur zitten.
Klaagster heeft zich echter voorgedaan als de bestuurder van de auto, dit in verband met de afwikkeling van de schade door de verzekeringsmaatschappij. De personenauto is niet meer nodig voor de waarheidsvinding, maar is wel vatbaar voor verbeurdverklaring.
Beoordeling van de klacht
Vooropgesteld wordt dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Niet gevergd kan worden dat ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak wordt getreden.
In geval van een beklag van de beslagene tegen op de voet van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechter te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee, de teruggave van het in beslag genomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aan zien van dat voorwerp moet worden beschouwd (vgl. HR 3 januari 2012, LJN: BU2053). Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het desbetreffende voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de betrokken klager – of wanneer niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat de klager wordt verdachte van - zakelijk verwoord - witwassen.
Ten aanzien van die verdenking overweegt de rechtbank het volgende.
De verdenking is gebaseerd op (onder meer) de volgende, uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal blijkende feiten en omstandigheden:
- Op 9 februari 2013 heeft er een ongeval plaatsgevonden tussen twee personenauto's waarvan klaagster zegt hierbij betrokken te zijn geweest;
- Vier getuigen ter plaatse verklaren dat niet klaagster de bestuurder was van de personenauto tijdens de aanrijding, maar een mannelijk persoon. De man zou bij de aanrijding betrokken zijn geweest. Na de aanrijding zou hij zijn uitgestapt en zou klaagster plaats hebben genomen achter het stuur.
Voornoemde feiten en omstandigheden, mede in onderlinge samenhang bezien, rechtvaardigen eerder genoemde verdenkingen jegens de klaagster. Het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag is op goede gronden gelegd.
Voorts bestaat er naar het oordeel van de rechtbank tegen de achtergrond van voornoemde omstandigheden een vermoeden dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte. Door verschillende getuigen is waargenomen dat klaagster ten tijde van het ongeval niet de bestuurder van de auto was. Desondanks heeft klaagster aan haar verzekeringsmaatschappij opgegeven dat dit wel het geval was.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag zal bevelen.
Het belang van strafvordering verzet zich derhalve op dit moment tegen teruggave van het geldbedrag.
Het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.”
4.4. Uit de stukken van het geding kan het volgende worden afgeleid. Op 9 februari 2013 heeft om 17.52 uur een aanrijding plaatsgevonden op de Industrieweg te Rotterdam tussen een Volvo S80, een BMW Z4 en een Audi A3. Uit onderzoek door de technische- en ongevallendienst van de verkeerspolitie is gebleken dat de Volvo ten onrechte geen voorrang zou hebben verleend aan de BMW, dat daardoor een aanrijding zou hebben plaatsgevonden en dat als gevolg van deze botsing de BMW verder is gegleden en tegen de geparkeerde Audi is gebotst. De verkeerpolitie heeft de BMW, de Volvo en de Audi voor technisch onderzoek in bewaring genomen.1.Na onderzoek zijn de Volvo en de Audi ter beschikking gesteld aan de desbetreffende eigenaren en is de BMW ter beschikking gesteld van de “back office”.2.Voorts volgt uit de stukken dat namens verzekeringsmaatschappij Avero Achmea op 2 mei 2013 aangifte is gedaan van oplichting. Deze aangifte houdt in dat klaagster in strijd met de waarheid op het schadeaangifteformulier zou hebben aangegeven dat zij op 9 februari 2013 bestuurster was van voornoemde BMW en dat zij als gevolg van het ongeval schade zou hebben geleden.3.Uit een proces-verbaal van verhoor verdachte volgt dat klaagster op`19 juli 2013 is gehoord als verdachte van valsheid in geschrifte, oplichting dan wel poging daartoe en begunstiging.4.
4.5. De Rechtbank heeft overwogen dat uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal kan worden opgemaakt dat de klager (bedoeld zal zijn klaagster) wordt verdacht van – zakelijk verwoord – witwassen. Gelet op de inhoud van de zich in het dossier bevindende stukken van het geding, waarvan de korte inhoud hiervoor onder 4.4 is weergegeven, is deze overweging van de Rechtbank niet begrijpelijk. Uit die stukken blijkt immers dat klaagster verdacht wordt van oplichting en valsheid in geschrifte. Dat jegens klaagster ook een verdenking zou bestaan wegens witwassen, kan uit de stukken niet worden afgeleid. Bovendien lijkt de Rechtbank met deze overweging de inbeslagneming van de auto te willen rechtvaardigen. Dit terwijl de inbeslagneming van de auto niet is aangevochten en uit de stukken bovendien blijkt dat de auto in beslag is genomen voor technisch onderzoek en niet in het kader van een onderzoek naar witwassen.
4.6. Ik merk daarbij op dat het feit dat de inbeslagneming van de auto aanvankelijk plaatsvond met het doel het aan de dag brengen van de waarheid met betrekking tot – naar moet worden aangenomen – een vermoedelijke overtreding van de wegenverkeerswetgeving, er niet aan in de weg staat dat het openbaar minister of de politie die auto op een later moment onder zich gaat houden ten behoeve van een ander strafvorderlijk doel. Mogelijk heeft de Rechtbank aangenomen dat die situatie zich in casu voordoet. Gezien de opstelling van de officier van justitie bij de behandeling van het klaagschrift in raadkamer zou dat niet onbegrijpelijk zijn.5.De overwegingen van de Rechtbank wijzen echter in andere richting en zouden ook zo gelezen kunnen worden dat de door haar veronderstelde verdenking wegens witwassen zich nog steeds voordoet.
4.7. De gedachtegang van de Rechtbank wordt er niet begrijpelijker op doordat zij tot tweemaal toe over een inbeslaggenomen geldbedrag spreekt, terwijl de inbeslagneming een personenauto betreft. Is hier sprake van een kennelijke verschrijving die zich voor herstel leent of vormt de misslag een aanwijzing dat de Rechtbank zich bij haar oordeelsvorming inderdaad heeft laten leiden door de gedachte dat sprake was van een verdenking wegens witwassen en zo uitging van een ander strafvorderlijk doel dan door het openbaar ministerie aan de inbeslagneming was toegekend?
4.8. Het antwoord op die vraag kan in het midden blijven. Want ook als zou moeten worden aangenomen dat sprake is van een te herstellen kennelijke vergissing en dat de Rechtbank het belang van de strafvordering uitsluitend heeft gezocht in de verdenking wegens (poging tot) oplichting en valsheid in geschrifte, geldt dat het oordeel van de Rechtbank dat verbeurdverklaring van de auto niet hoogst onwaarschijnlijk is, zo niet getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, dan toch in elk geval zonder nadere motivering niet begrijpelijk is. Klaagster wordt verdachte van valsheid in geschrifte en (poging tot) oplichting door het in strijd met de waarheid invullen van schadeformulieren. Dat de inbeslaggenomen BMW kan worden aangemerkt als een voorwerp met betrekking tot welke deze feiten zijn begaan, als bedoeld in art. 33a lid 1 onder b Sr, kan naar mijn mening niet als juist worden aanvaard. Als iemand, om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam, in strijd met de waarheid invult dat hij in Amsterdam woonachtig is, is Amsterdam niet het voorwerp met betrekking tot welke die valsheid is begaan. Het desbetreffende formulier is het voorwerp met betrekking tot welke de valsheid wordt begaan. De daarin vermelde onwaarheid kan niet tot een voorwerp worden omgetoverd.
5. Het middel slaagt.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden beschikking ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terug- of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑09‑2014
Daaraan doet niet af dat onduidelijk is op welk moment een ander strafvorderlijk doel onder de inbeslagneming is geschoven. Was dat na de aangifte wegens oplichting, of was dat al eerder, toen de auto ter beschikking werd gesteld van de back office?