Rb. Rotterdam, 17-02-2021, nr. Raadkamernummer: 21/249
ECLI:NL:RBROT:2021:1618
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
17-02-2021
- Zaaknummer
Raadkamernummer: 21/249
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:1618, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 17‑02‑2021; (Raadkamer)
Uitspraak 17‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Auto met verborgen ruimte. Toewijzing vordering onttrekking aan het verkeer. Geen geldelijke vergoeding. Betekenis en doorwerking art. 1:37 Algemene Douanewet in dit verband.
Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Raadkamernummer: 21/249
Beschikking van de rechtbank Rotterdam, openbare raadkamer, op de vordering van de officier van justitie ex artikel 552f Wetboek van Strafvordering, ten laste van:
[naam beslagene] , beslagene,
geboren te [geboorteplaats beslagene] ( [geboorteland beslagene] ) op [geboortedatum beslagene] ,
wonende aan de [adres beslagene] , [postcode beslagene] [woonplaats beslagene] , [land] .
Procedure
Op 20 januari 2021 is op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een vordering onttrekking aan het verkeer ingediend.
De vordering onttrekking aan het verkeer is op 17 februari 2021 door de raadkamer in het openbaar behandeld. De officier van justitie mr. H. van Galen is gehoord. De beslagene/ kentekenhouder (hierna ook: de beslagene) is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Feiten
Op 10 november 2020 is te Rotterdam onder beslagene beslag gelegd op een personenauto van het merk Citroen, type DS5, kleur zwart, voorzien van het Duitse kenteken [kentekennummer] .
Het beslag is gelegd op grond van artikel 94 lid 2 Sv, omdat in de Citroën een verborgen ruimte is aangetroffen die geschikt is om voorwerpen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken.
De officier van justitie heeft op 20 januari 2021 een vordering ingediend tot onttrekking aan het verkeer van deze personenauto Citroën (hierna: de auto).
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot onttrekking aan het verkeer. Daartoe is aangevoerd dat in een veelheid aan strafzaken is vastgesteld dat het aanbrengen en/of hebben van een verborgen ruimte in een voertuig is bedoeld is om ongezien verboden zaken zoals drugs, misdaadgeld en/of wapens te vervoeren. Een dergelijk voertuig is daardoor een voorwerp dat tot het begaan van strafbare feiten is vervaardigd, bestemd of geprepareerd en om die reden valt het daarmee onder de reikwijdte van artikel 36c sub 5 van het Wetboek van strafrecht. Het ongecontroleerde bezit van z’n voertuig is in strijd met het algemeen belang. Er hoeft geen concreet strafbaar feit te zijn begaan met dat voertuig.
Het teruggeven van een voertuig met (een) verborgen ruimte(n) kan niet aan de orde zijn, omdat deze voertuigen (opnieuw) gebruikt kunnen (en zullen) worden om ernstige strafbare feiten mee te plegen. Derhalve dient het voertuig ook te worden onttrokken aan het verkeer. De officier van justitie verwijst verder in zijn requisitoir naar een aantal uitspraken van de rechtbank Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2020:9493 van 13 maart 2020, de rechtbank Amsterdam onder ECLI:NL:RBAMS:2020:4758 van 11 december 2019, het arrest van het gerechtshof Den Haag onder ECLI:NL:GHDHA:2020:2080 van 28 oktober 2020 en het arrest van de Hoge Raad onder ECLI:NL:HR:2003:AL6178 van 11 maart 2003.
Ten aanzien van de mogelijkheid van een vorm van financiële compensatie heeft de officier van justitie aangegeven dat het voertuig zal worden vernietigd na het uitspreken van de onttrekking aan het verkeer. Er zal dus voor de staat geen opbrengst zijn. Het aanwezig hebben van het voertuig met een verborgen ruimte komt voor rekening en risico van de klager. Gelet op de hiervoor omschreven functie van een verborgen ruimte in een voertuig is er geen reden voor een geldelijke tegemoetkoming en wordt de rechtbank verzocht dit bedrag op nihil te stellen.
Beoordeling
Uit de stukken leidt de rechtbank het volgende af. De auto is in beslag genomen op grond
van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering. Uit de bevindingen van de
verbalisanten en de bij het proces-verbaal gevoegde foto’s volgt dat de auto kennelijk was
ingericht om (illegale) goederen/gelden aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. In de auto
is onder de middenconsole een verlichte en gestoffeerde ruimte aangetroffen, welke was
voorzien van een dubbele naderhand aangebrachte hydraulische sluiting. De aangetroffen
verborgen ruimte is geen standaardvoorziening en moet dus achteraf zijn ingebouwd, en wel
op zeer professionele wijze. Het beslag op de auto voldoet hiermee aan de wettelijke
vereisten voor een beslag op grond van artikel 94 lid 2 van het Wetboek van strafvorde-
ring.
Bovendien volgt uit artikel 1:37 van de Algemene Douanewet dat auto’s met
een dergelijke verborgen ruimte in beslag genomen moeten worden, en in beginsel vervallen
aan de staat.
Ingevolge het bepaalde in artikel 36d van het Wetboek van strafrecht is de auto onder andere vatbaar voor onttrekking aan het verkeer indien de auto van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang. Daarvan is sprake indien de auto in de huidige toestand kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van misdrijven, dan wel de opsporing daarvan kan belemmeren. Een dergelijke verborgen ruimte in de auto is aangelegd met het doel te zorgen dat criminele activiteiten onontdekt -dus mogelijk- blijven en/of de feitelijke uitvoering ervan minder risico’s voor de daders oplevert en aldus wordt vergemakkelijkt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande en de omstandigheden waaronder de auto in beslag is genomen van oordeel dat de auto vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer en zal de vordering dus toewijzen.
Geldelijke tegemoetkoming
Bij een beslissing tot onttrekking aan het verkeer is op grond van artikel 36b lid 2 van het Wetboek van strafrecht is artikel 33 lid 2 van dat wetboek van overeenkomstige toepassing. Artikel 33c lid 2 luidt: “De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen”.
De rechtbank leest de bepaling zo dat daarbij (met name) gedoeld wordt op het vermogen van beslagene/rechthebbende van het te onttrekken voorwerp.
Voor een antwoord op de vraag of een geldelijke vergoeding behoort te worden toegekend, zijn steeds de feiten en omstandigheden in de concrete zaak bepalend. De auto is voorzien van een verborgen ruimte en behoort daardoor, gelet op het bovenstaande, geen onderdeel uit te maken van het maatschappelijk verkeer. Reeds daaruit volgt dat een dergelijke auto in beginsel geen of maar zeer beperkte waarde heeft.
De rechtbank kent bij dit alles ook, en in het nadeel van klager, gewicht toe aan de omstandigheid dat dergelijke professioneel aangelegde geheime bergplaatsen, behoudens duidelijke aanwijzingen voor het –onschuldige- tegendeel, in de realiteit van 2021 veelal blijken te worden gebruikt voor het heimelijk (kunnen) vervoeren van strafbare voorwerpen (wapens, drugs) en/of van (crimineel) geld. In deze zaak zijn van de zijde van klager geen feiten of omstandigheden gesteld (of anderszins aannemelijk geworden) die wijzen op een onschuldig ander gebruik van de verborgen ruimte. Dat anderen die ruimte zouden hebben aangebracht in de auto buiten medeweten van de rechthebbende, is niet aannemelijk geworden.
Dit alles maakt dat klager niet onevenredig is getroffen in zijn vermogen door de beslissing tot onttrekking aan het verkeer.
De rechtbank ziet op grond van het bovenstaande geen reden om aan de beslagene een vergoeding toe te kennen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst toe de vordering onttrekking aan het verkeer en
bepaalt dat de Citroën DS5, kleur zwart, met Duits kenteken [kentekennummer] ,
wordt onttrokken aan het verkeer;
- bepaalt dat aan beslagene geen geldelijke vergoeding wordt toegekend.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.A.F. Damen, rechter,
in tegenwoordigheid van L. Bouter, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2021.
Tegen deze beslissing kan het openbaar ministerie binnen veertien dagen na dagtekening daarvan en de klager binnen veertien dagen na betekening daarvan cassatie instellen.