Tegen deze beschikking staat voor de belanghebbende beroep in cassatie open bij de Hoge Raad, in te stellen bij deze rechtbank binnen 14 dagen na betekening van deze beschikking en voor de officier van justitie staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad binnen 14 dagen na de datum beslissing.
Rb. Limburg, 22-06-2021, nr. 21-006124
ECLI:NL:RBLIM:2021:4991
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
22-06-2021
- Zaaknummer
21-006124
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2021:4991, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 22‑06‑2021; (Rekestprocedure)
Uitspraak 22‑06‑2021
Inhoudsindicatie
Vordering onttrekking aan het verkeer ex artikel 552f Sv van een bestelauto met een verborgen ruimte afgewezen nu onvoldoende is gebleken van een relatie met enig strafbaar feit. De inbeslaggenomen bestelauto met de verborgen ruimte kán gebruikt worden voor het plegen van diverse, meer of minder ernstige, strafbare feiten, maar dat hoeft niet. Het enkele feit dat die mogelijkheid bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een – voor de onttrekking aan het verkeer vereiste - relatie tussen de bestelauto en een strafbaar feit aanwezig te achten. Tot slot, maar niet minder redengevend, voorziet de wet reeds in een regeling die precies voor dit soort gevallen lijkt te zijn bedoeld, te weten artikel 1:37 van de Algemene Douanewet.” =====
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Strafrecht
Zittingsplaats Maastricht
raadkamernummer : 21-006124
proces-verbaalnummer : 2021051960
datum : 22 juni 2021
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op de vordering van de officier van justitie op grond van artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de zaak van:
[belanghebbende] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1979 te [geboorteplaats 1]
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de belanghebbende.
1. De inhoud van de vordering
De vordering strekt tot de onttrekking aan het verkeer van de onder bovenstaand proces-verbaalnummer op 7 april 2021, in de gemeente Eijsden-Margraten, onder de belanghebbende inbeslaggenomen:
- bestelauto Mercedes Benz, kenteken [nummer] , chassisnummer WDB9066111S271228, hierna te noemen: “de bestelauto”.
2. De procesgang
De vordering, gedateerd op 18 april 2021, is op 20 april 2021 ter griffie van deze rechtbank ingediend.
De rechtbank heeft op 8 juni 2021 de officier van justitie en de belanghebbende in openbare raadkamer gehoord.
De eigenaar van de bestelauto, [naam] , geboren op [geboortedatum 2] 2002 te [geboorteplaats 2] , is per brief d.d. 3 juni 2021 door de griffier van de rechtbank in kennis gesteld van deze behandeling, maar niet gebleken is dat de vordering ook aan hem is betekend, hetgeen wel had gemoeten.
De belanghebbende heeft tijdens de behandeling verklaard dat de eigenaar [naam] op de hoogte was van de behandeling van de vordering, maar dat deze geen oproeping voor deze behandeling had ontvangen.
Gelet op de te nemen beslissing op de vordering heeft de rechtbank afgezien van het alsnog laten betekenen van de vordering aan [naam] .
3. De beoordeling door de rechtbank
De bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank is bevoegd tot het geven van een beslissing als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, onder 4̊, van het Wetboek van Strafrecht, nu zij het gerecht is waarvoor de zaak met bovengenoemd parketnummer in eerste aanleg zal worden vervolgd, is vervolgd of had kunnen worden vervolgd.
Het standpunt van de officier van justitie
Op woensdag 7 april 2021 te Maastricht werd de bestelauto en diens bestuurder, de belanghebbende, onderworpen aan een controle. De belanghebbende liet uit eigener beweging de laadruimte van de bestelauto zien en de verbalisanten zagen dat de binnenruimte kleiner uitzag dan de bestelauto van de buitenkant uitzag. Na onderzoek troffen de verbalisanten een verborgen ruimte aan die op zeer professionele wijze was aangebracht. Deze afgeschermde ruimte was volgens de verbalisanten niet te ontdekken zonder gedegen onderzoek. De bestelauto werd vervolgens in beslag genomen, blijkens de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De officier van justitie heeft zich, zoals verwoord in de vordering onttrekking aan het verkeer, op het standpunt gesteld dat een afgeschermde ruimte zoals hierboven omschreven geen voorziening is die standaard in het voertuig aanwezig is, of fabrieksmatig wordt aangebracht. De wijze van aanpassing aan het voertuig doet vermoeden dat deze ruimte geen ander doel dient dan het onttrekken aan het ambtelijk toezicht van voorwerpen die zich in deze afgeschermde ruimte bevinden. Immers, de afwerking is van zodanige kwaliteit dat deze ruimte niet te ontdekken is zonder uitgebreid onderzoek.
Verwijzend naar diverse uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en Rotterdam heeft de officier van justitie betoogd dat het een feit van algemene bekendheid is dat voertuigen voorzien van dergelijke verborgen ruimtes doorgaans voor criminele doeleinden plegen te worden gebruikt, dat het ongecontroleerde bezit van auto’s met dergelijke verborgen ruimtes afbreuk doet aan een effectieve bestrijding van die criminele doeleinden en het ongecontroleerd bezit van een dergelijk voertuig zowel in strijd is met de Wet (artikel 1:37 Algemene Douanewet) als het algemeen belang.
Het gaat om een voorwerp dat is vervaardigd of bestemd tot het begaan van een strafbaar feit. Uit de bewoordingen van artikel 36c, onderdeel 5° van het Wetboek van Strafrecht kan worden afgeleid dat het strafbare feit niet noodzakelijkerwijs behoeft te zijn begaan.
Naar analogie van een geldpers die evident bestemd is tot het vervalsen van geld, en die kan worden onttrokken aan verkeer zonder dat vals geld is aangetroffen, kan een voertuig dat kennelijk is ingericht om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken, onttrokken worden aan het verkeer, óók als niet geconstateerd is dat met het voertuig daadwerkelijk goederen aan het ambtelijk toezicht onttrokken zijn.
Voorts heeft de officier van justitie betoogd om, indien de vordering wordt toegewezen, geen geldelijke tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de belanghebbende/beslagene
De belanghebbende, in raadkamer verschenen, heeft slechts aangevoerd dat het vervelend is voor de eigenaar van de bestelauto als die zijn voertuig kwijt raakt.
De beoordeling van de vordering
Vast staat dat de inbeslaggenomen bestelauto waar de onderhavige vordering op ziet, een professioneel aangebrachte verborgen ruimte bevat. Vast staat ook dat ten tijde van de controle van dit voertuig deze ruimte leeg was en dat er verder geen aanwijzingen zijn dat die ruimte daadwerkelijk gebruikt is voor het plegen van een of meer strafbare feiten.
Waar het kennelijk om draait, is dat het Openbaar Ministerie niet wil dat de inbeslaggenomen bestelauto met de verborgen ruimte terug het verkeer in gaat, omdat de kans groot is dat het voertuig in de toekomst wel gebruikt gaat worden voor strafbare feiten.
De vraag is of de onderhavige vordering daartoe het geëigende middel is.
In artikel 36b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald:
Onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd:
1° bij de rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
2° bij de rechterlijke uitspraak waarbij overeenkomstig artikel 9a wordt bepaald dat geen straf zal worden opgelegd;
3° bij de rechterlijke uitspraak waarbij, niettegenstaande vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;
4° bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie;
5° bij een strafbeschikking.
In artikel 36c Sr is bepaald:
Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle voorwerpen:
1° die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;
2° met betrekking tot welke het feit is begaan;
3° met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;
4° met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;
5° die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd;
een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Uit het bepaalde in artikel 36b Sr, lid 1 onder 1 t/m 3, de wetsgeschiedenis daarvan en uit de bewoordingen van artikel 36c, is de rechtbank van oordeel dat onttrekking aan het verkeer, ook naar aanleiding van een vordering als de onderhavige (dus op grond van artikel 36b lid 1 onder 4° Sr) alleen kan worden opgelegd als er een relatie is tussen het inbeslaggenomen voorwerp en een strafbaar feit.
Deze vereiste relatie tussen het voorwerp en een strafbaar feit (en het vereiste dat de officier van justitie dit feit in de vordering vermeldt) blijkt onder meer uit het arrest van de Hoge Raad van 27 april 1993, NJ 1993/586.
In het onderhavige geval is niet gebleken van een relatie tussen de bestelauto met de verborgen ruimte en enig strafbaar feit. Het enkele feit dat auto’s met verborgen ruimtes gebruikt (kunnen) worden voor het plegen van strafbare feiten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende.
De vergelijking met de geldpers, die onttrokken kan worden aan het verkeer, ook als er geen aanwijzingen zijn dat daar daadwerkelijk vals geld mee is gedrukt, gaat niet op, nu een geldpers voor niets anders gebruikt kan worden dan het drukken van vals geld.
De jurisprudentie van de Hoge Raad, betreffende de onttrekking aan het verkeer van voertuigen met valse VIN-nummers, is evenmin van overeenkomstige toepassing omdat in die gevallen in ieder geval vast staat dat er een relatie is tussen deze voertuigen en een in het verleden gepleegd strafbaar feit, te weten diefstal of verduistering.
De inbeslaggenomen bestelauto met de verborgen ruimte kán gebruikt worden voor het plegen van diverse, meer of minder ernstige, strafbare feiten, maar dat hoeft niet. Het enkele feit dat die mogelijkheid bestaat, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om een – voor de onttrekking aan het verkeer vereiste - relatie tussen de bestelauto en een strafbaar feit aanwezig te achten.
Tot slot, maar niet minder redengevend, voorziet de wet reeds in een regeling die precies voor dit soort gevallen lijkt te zijn bedoeld, te weten artikel 1:37 van de Algemene Douanewet. Deze bepaling geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid om vervoermiddelen met verborgen ruimtes in beslag te nemen, ook als die op dat moment niet gebruikt worden voor strafbare feiten. Een op grond van dit artikel inbeslaggenomen voertuig vervalt ook zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij de belanghebbende daartegen met succes bezwaar heeft gemaakt.
Nu dit de aangewezen procedure lijkt te zijn om te bereiken dat voertuigen met verborgen ruimtes niet terug het verkeer in komen, de officier van justitie in de onderhavige vordering, noch in raadkamer heeft uitgelegd waarom deze procedure in het onderhavige geval niet zal leiden tot het gewenste resultaat en de wel gekozen procedure niet aangewezen lijkt, omdat niet voldaan is aan de vereiste relatie met een strafbaar feit, dient de vordering te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank wijst de vordering af.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.P.A. Bisscheroux, rechter,
in tegenwoordigheid van D.C.H.B. Slenter, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2021.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑06‑2021