Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/411
411 Uitzondering op de regel van art. 7:954 BW: niet dezelfde verweermiddelen
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691495:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Het eigen recht jegens de WAM-verzekeraar brengt mee dat de verzekeraar onafhankelijk van zijn verzekerde de vordering van de benadeelde kan en ook moet afhandelen, waarbij de WAM-verzekeraar in beginsel niet gehouden is om het standpunt van zijn verzekerde ten aanzien van de aansprakelijkheid af te wachten of te volgen. Zie ook de conclusie van A-G T. Hartlief (ECLI:NL:PHR:2018:1471 randnr. 3.7) vóór HR 1 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:150, NJ 2019/141 met nt. J. Spier (Y./Achmea) en AV&S 2019/18 met nt. N. Tiggele-Van der Velde.
Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/291 e.v. Zie ook HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:616, RvdW 2022/440 (X c.s./Allianz).
Zie HR 16 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:83, NJ 2015/263 met nt. M.M. Mendel (TVM/Y).
Ook wel aangeduid als derde-claimant.
Zie bijv. Rb. Oost-Brabant 21 januari 2021, ECLI:NL:RBOBR:2021:1114.
HR 4 februari 2011, ECLI:NL:2011:BO4911, r.o. 3.4 en 3.5, NJ 2011/367 met nt. M.M. Mendel (Chubb/Geo); zie nr. 227e.
Op grond van het beginsel ‘fraus omnia corrumpit’: Hof ’s-Hertogenbosch 20 maart 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:1206, NJF 2018/305 in vervolg op Hof ’s-Hertogenbosch 5 december 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:5463, met verwijzing naar uitspraken van het Kifid: GC Kifid 2009/54, GC Kifid 2010/1999 en GC Kifid 2013/286.
Van Tiggele-Van der Velde betoogde dat analoge toepassing van art. 7:941 BW niet mogelijk is. Haars inziens geldt voor de frauderende derde-benadeelde een status aparte en is wijziging van die positie alleen mogelijk na ingrijpen van de wetgever (Van Tiggele-van der Velde 2015 en Van Tiggele-Van der Velde 2017). Zie over dit onderwerp met verwijzingen naar literatuur Ruitenbeek & De Vries 2018 en Van de Klashorst 2017.
HR 6 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1103, r.o. 3.3.5, NJ 2019/118 met nt. S.D. Lindenbergh (Allianz/X; bijrijderszaak); in navolging van A-G T. Hartlief in zijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2018:305, vooral randnr. 4.32-4.36). Zie ook Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX 2019/291, Van de Klashorst 2018, Keizer 2019 en Hendrikse 2019.
Ook beschermen verzekeraars zich tegen frauduleuze benadeelden door vastlegging van persoonsgegevens in een intern (binnen het bedrijf van de verzekeraar) Incidentenregister en in een (extern) verwijzingsregister voor financiële instellingen. Zie hiervoor nr. 270.
Zie HR 10 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0470, NJ 1992/606 met nt. M.M. Mendel (Gem. Maastricht/Crals) en HR 19 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF8270, NJ 2003/619 (R/Gelderse Vallei).
HR 20 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:646, RvdW 2018/541 (art. 81 RO; tegenstrijdigheid van verklaringen van benadeelde).
Art. 6 WAM kent bij wijze van beschermingsmaatregel aan de benadeelde een bijzondere rechtspositie toe en regelt dat de benadeelde een eigen, zelfstandig recht op schadevergoeding heeft.1 De benadeelde kan de verzekeraar van de aansprakelijke partij rechtstreeks aanspreken (art. 7:954 BW), maar ingevolge art. 11 WAM jo. art. 7:954 lid 7 BW kan de verzekeraar aan de benadeelde niet de verweren tegenwerpen die de verzekeraar, wanneer hij door zijn verzekerde zelf tot uitkering zou zijn aangesproken, had kunnen inroepen.2 Zo kan de verzekeraar verzwijging niet inroepen tegen de benadeelde die deze verzekeraar rechtstreeks aanspreekt. Evenmin kan de verzekeraar zich beroepen op een uitsluitingsclausule3 of betogen dat meer of andere schade wordt geclaimd dan daadwerkelijk werd geleden. In de bijzondere verweermiddelenregel ligt de slachtofferbeschermende kracht van de WAM. In al deze gevallen heeft de verzekeraar die ingevolge de WAM de schade van een benadeelde heeft vergoed – als blijkt dat de aansprakelijkheid voor die schade niet door een met hem gesloten verzekering is gedekt –, voor het bedrag van de schadevergoeding verhaal op de aansprakelijke persoon (art. 15 WAM).
Mogelijk geeft een persoon aan slachtoffer te zijn van een door de verzekerde van de aansprakelijkheidsverzekeraar gepleegde onrechtmatige daad, waarbij tussen de verzekeraar en het slachtoffer voorafgaand aan de onrechtmatige daad geen rechtsbetrekking heeft bestaan; de derde-benadeelde.4 De derde-benadeelde vordert uitkering van de WAM-verzekeraar. Het is aan de derde-benadeelde, als de partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van het bestaan van een verzekerd evenement, om voldoende onderbouwd te stellen en zo nodig te bewijzen dat door de verzekerde van de verzekeraar een verkeerfout is gemaakt. Beschikt de WAM-verzekeraar over ongevalsrapportage die op een andere toedracht wijst, dan zal de WAM-verzekeraar gemotiveerd de toedracht zoals door eiser gesteld betwisten (een grondslagverweer). Gaat eiser niet of onvoldoende in op de argumenten die zijn genoemd in het door de verzekeraar aangedragen onderzoek, dan heeft eiser de resultaten van het toedrachtsonderzoek onvoldoende weerlegd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen; de vordering van eiser wordt dan afgewezen.5
Hoe moet geoordeeld worden indien de WAM-verzekeraar naast of in plaats van de gemotiveerde betwisting een beroep heeft gedaan op art. 7:941 lid 5 BW? 6
Enerzijds werd bepleit dat analoge toepassing van art. 7:941 lid 5 mogelijk moet zijn.7 Anderzijds wordt geoordeeld dat analoge toepassing van art. 7:941 lid 5 BW een afwijking zou betekenen van art. 6 WAM en daarom niet tot de mogelijkheden behoort.8
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat bij gebreke van een contractuele verhouding tussen de benadeelde en de verzekeraar van rechtstreekse toepasselijkheid van art. 7:941 lid 5 BW geen sprake is. Ook voor analoge toepassing van deze bepaling op de bedoelde rechtsverhouding is geen plaats. De rechtsoverwegingen luiden als volgt:
“Art. 7:941 lid 5 BW is geschreven voor een specifieke contractuele rechtsverhouding. De rechtsverhouding tussen de WAM-verzekeraar en de benadeelde is van geheel andere aard dan die rechtsverhouding en hangt bovendien samen met een andere (niet-contractuele) rechtsverhouding, te weten die tussen de benadeelde en de verzekerde. Voorts heeft art. 7:941 lid 5 BW een sanctiekarakter. Deze bepaling kan toepassing vinden bij uiteenlopende gevallen van misleiding, ook gevallen waarbij de misleiding minder ernstig is of alleen betrekking heeft op de omvang van de schade. De (potentieel) verstrekkende gevolgen van deze sanctie brengen mee dat zij een wettelijke basis dient te hebben. Voor het aanvaarden van een algemene buitenwettelijke regel die meebrengt dat bij opzettelijke misleiding van de verzekeraar door de benadeelde het eigen recht van art. 6 WAM vervalt, is derhalve geen plaats.”9
Daarnaast oordeelde de Hoge Raad dat het de rechter vrij staat aan een schending van de waarheidsplicht (art. 21 Rv: uitlatingen gedaan door de derde-benadeelde ter zitting of in de processtukken) de gevolgtrekkingen te verbinden die hij geraden acht;10 bovendien dat het geldend maken van een aanspraak onder omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn (art. 6:2 lid 2 BW).
De toepassing van de derogerende werking kan in cassatie slechts op begrijpelijkheid worden onderzocht. De verzekeraar kan bij slagen van zijn verweer een beroep doen op het feit dat de tot uitkering gerechtigde onrechtmatig heeft gehandeld en reeds uitbetaalde uitkeringen terugvorderen.11
Na erkenning door verzekeraar
Het staat een aansprakelijkheidsverzekeraar in beginsel niet vrij om terug te komen van een jegens een derde gedane erkenning dat zijn verzekerde jegens die derde aansprakelijk is.12 Een verzekeraar is niet aan zijn erkenning gebonden als komt vast te staan dat hij tot die erkenning is gekomen onder invloed van bedrog (artikel 3:44 BW), aangezien het dan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat hij aan zijn erkenning wordt gehouden.13