. Rov. 3.4 t/m 3.9 van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, van 27 augustus 2013.
HR, 16-01-2015, nr. 13/06132
ECLI:NL:HR:2015:83, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2015
- Zaaknummer
13/06132
- Roepnaam
TVM/Verweerder
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
Verkeersrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:83, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 16‑01‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:1859, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2013:6338, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
ECLI:NL:PHR:2014:1859, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑10‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:83, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑11‑2013
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2015/263 met annotatie van M.M. Mendel
VR 2015/113 met annotatie van M.M. Mendel
JA 2015/45 met annotatie van mr. J.S. Overes
NTHR 2015, afl. 3, p. 137 met annotatie van prof. mr. drs. M.L. Hendrikse
NTHR 2015, afl. 2, p. 113
PS-Updates.nl 2019-0322
JA 2015/45 met annotatie van mr. J.S. Overes
PS-Updates.nl 2019-0385
Uitspraak 16‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; WAM-verzekering. Verhaal van WAM-verzekeraar op verzekerde na aanrijding onder invloed van alcohol. Reikwijdte van HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715, NJ 2006/282. Uitleg clausule waarin schade, veroorzaakt door voorwaardelijk opzet van verzekerde, is uitgesloten van de verzekering; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox). Contra proferentem-regel, art. 6:238 lid 2 BW. Onbegrijpelijk oordeel.
Partij(en)
16 januari 2015
Eerste Kamer
13/06132
LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TVM ZAKELIJK N.V., handelend onder de naam TVM Verzekeringen,gevestigd te Hoogeveen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. van der Beek,
t e g e n
[verweerder],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als TVM en [verweerder].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 115371/HA ZA 11-655 van de rechtbank Leeuwarden van 15 augustus 2012;
b. het arrest in de zaak 200.113.386/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft TVM beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerder] is verstek verleend.
De zaak is voor TVM toegelicht door zijn advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 30 oktober 2008 heeft [verweerder] als bestuurder van een personenauto een aanrijding veroorzaakt met een door [betrokkene] bestuurde personenauto. [verweerder] was ten tijde van de aanrijding bij TVM verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor met het motorrijtuig veroorzaakte schade. De toepasselijke "Algemene Polisvoorwaarden PP 01012006" van TVM hielden onder meer in:
"Artikel 4. Uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten:
(…)
4.9
Opzet
De schade of het ongeval, welke met opzet, voorwaardelijk opzet of goedvinden van een verzekerde is veroorzaakt."
(ii) TVM heeft aan [betrokkene] als schadevergoeding een bedrag van € 25.315,57 betaald.
(iii) [verweerder] en [betrokkene] hebben na het ongeval een aanrijdingsformulier ingevuld. [verweerder] heeft daarin onder meer genoteerd: "Ik heb er bovenop gezeten met alcohol op" en "Reed met alcohol op. Zal wel een politierapport volgen".
(iv) Een proces-verbaal van de politie naar aanleiding van de aanrijding houdt onder meer in:
"(…)
Ademanalyse voltooid onderzoek
(…)
Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem, 840.0 µg/l bedroeg. (…)"
3.2.1
In dit geding vordert TVM dat [verweerder] wordt veroordeeld tot betaling aan haar van € 25.315,57 met rente en kosten. Zij legt aan de vordering ten grondslag, voor zover in cassatie van belang, dat [verweerder] ter zake van het ongeval voorwaardelijk opzet is te verwijten en dat zij daarom volgens art. 4.9 van de toepasselijke polisvoorwaarden (zie hiervoor in 3.1 onder (i)) tegenover [verweerder] niet tot het verlenen van dekking van de schade was gehouden en dus op grond van art. 15 WAM een verhaalsrecht op hem heeft.
De rechtbank heeft de vorderingen grotendeels toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen alsnog afgewezen. Daartoe heeft het hof, samengevat, als volgt overwogen.
In de toepasselijke polisvoorwaarden is voorwaardelijk opzet uitgesloten van dekking, maar de polisvoorwaarden bevatten geen zogenoemde alcoholclausule, waarin expliciet schade als gevolg van het rijden onder invloed van alcohol van dekking is uitgesloten. Bij de beantwoording van de vraag of bij het ontbreken van een dergelijke clausule schade als gevolg van het rijden onder invloed van alcohol valt onder de uitsluiting van dekking als gevolg van voorwaardelijk opzet, is uitgangspunt dat de Hoge Raad in zijn arrest van 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715, NJ 2006/282, heeft geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten, of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen, dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage. (rov. 3.14-3.15)
Gelet hierop heeft [verweerder] dus redelijkerwijs niet hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking onder de WAM-verzekering was uitgesloten. Derhalve komt TVM in dit geval geen beroep toe op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet. (rov. 3.16)
3.3
Volgens onderdeel 1, dat is gericht tegen de rov. 3.14-3.16, heeft het hof miskend dat sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van [verweerder], aangezien hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een aanrijding zou plaatsvinden door na het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank in zijn auto te stappen en daarmee te gaan rijden. Het onderdeel wijst erop dat TVM voor het hof heeft aangevoerd dat [verweerder] aan de politie heeft verklaard dat het gedurende een jaar of drie zijn gewoonte was op donderdag- en vrijdagavond met de auto naar de kroeg in Oudehaske te gaan, daar tussen de 15 en 20 biertjes te drinken en vervolgens met de auto terug te rijden naar zijn woonplaats [woonplaats]. Volgens het onderdeel kan het arrest van 13 januari 2006 hier niet (zonder meer) als uitgangspunt dienen.
3.4
Het onderdeel klaagt terecht dat het hiervoor in 3.2.2 vermelde arrest van de Hoge Raad in de onderhavige zaak niet tot uitgangspunt van de beoordeling kan dienen. Dat arrest had betrekking op de vraag of in die zaak onder de uitsluiting van dekking van schade "veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen" ook het geval was begrepen waarin sprake was van rijden onder invloed van alcohol in strijd met art. 8 van de Wegenverkeerswet. Die wettelijke bevoegdheid is in de onderhavige zaak niet in het geding.
3.5
In deze zaak is aan de orde of [verweerder] bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst met TVM heeft moeten begrijpen dat door het hiervoor in 3.1 onder (i) vermelde beding van dekking werd uitgesloten schade als gevolg van gedragingen zoals de onderhavige, te weten het besturen van de verzekerde auto na gebruik van een zeer aanzienlijke hoeveelheid alcohol, in samenhang met de gewoonte waarover [verweerder] bij de politie heeft verklaard (zie hiervoor in 3.3).
3.6
Bij de uitleg van dat beding gelden de maatstaven van het arrest DSM/Fox (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493).
Indien de verzekerde de verzekeringsovereenkomst is aangegaan als consument in de zin van afdeling 6.5.3 van het Burgerlijk Wetboek, geldt daarnaast de eis dat voor hem bij de totstandkoming van de overeenkomst in de omstandigheden van het geval duidelijk en begrijpelijk moet zijn geweest dat een schadevoorval zoals het onderhavige met dit beding van dekking zou zijn uitgesloten, en prevaleert bij twijfel over de betekenis van het beding de voor hem gunstigste uitleg (art. 6:238 lid 2 BW).
3.7
In het licht van het voorgaande is het oordeel van het hof in de rov. 3.14 en 3.16 onvoldoende gemotiveerd. De door het hof vermelde omstandigheid over de wetenschap van het algemene publiek bij het afsluiten van een WAM-verzekering is kennelijk ontleend aan rov. 4.2.3 van het hiervoor in 3.2.2 genoemde arrest, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat het geen feit van algemene bekendheid is dat in WAM-verzekeringen veelal van dekking is uitgesloten schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan de wettelijk toegestane hoeveelheid. Gezien hetgeen hiervoor in 3.5-3.6 is overwogen, volstaat die omstandigheid niet om te oordelen dat TVM geen beroep toekomt op de uitsluitingsclausule in de onderhavige polis voor schade die met voorwaardelijk opzet is veroorzaakt, nu in het bestreden oordeel niet is ingegaan op de concrete, door TVM ingeroepen omstandigheden van het geval. De hierop gerichte klachten slagen eveneens.
3.8
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 augustus 2013;
verwijst het geding naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TVM begroot op € 2.638,89 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter, en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, A.H.T. Heisterkamp, G. Snijders en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 16 januari 2015.
Conclusie 10‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Verzekeringsrecht; WAM-verzekering. Verhaal van WAM-verzekeraar op verzekerde na aanrijding onder invloed van alcohol. Reikwijdte van HR 13 januari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU3715, NJ 2006/282. Uitleg clausule waarin schade, veroorzaakt door voorwaardelijk opzet van verzekerde, is uitgesloten van de verzekering; HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, NJ 2005/493 (DSM/Fox). Contra proferentem-regel, art. 6:238 lid 2 BW. Onbegrijpelijk oordeel.
Zaaknummer: 13/06132
Roldatum: 10 oktober 2014 | mr. Wuisman CONCLUSIE inzake: |
de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TVM ZAKELIJK N.V. (h.o.d.n. TVM Verzekeringen), | |
eiseres tot cassatie, advocaat: mr. J. van der Beek, | |
tegen: [verweerder], verweerder in cassatie, in cassatie niet verschenen. |
1. Feiten en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:(1.)
(i) Op 30 oktober 2008 is een door verweerder in cassatie (hierna: [verweerder]) bestuurde personenauto op de openbare weg in botsing gekomen met een voor hem rijdende en door [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) bestuurde personenauto. [betrokkene] moest remmen om aan ander verkeer voorrang te verlenen. Omdat [verweerder] met zijn auto onvoldoende afstand hield tot de auto van [betrokkene], kon hij zijn voertuig niet tijdig tot stilstand brengen en is hij achterop de auto van [betrokkene] gereden, waarbij laatstgenoemde auto beschadigd is geraakt. Tevens heeft [betrokkene] bij de botsing letsel opgelopen.
(ii) [verweerder] heeft in een met [betrokkene] na het ongeval opgemaakt aanrijdingsformulier erkend met alcohol op gereden te hebben, terwijl in een door de politie opgemaakt proces-verbaal ook is vastgelegd dat [verweerder] ten tijde van het ongeval onder (aanmerkelijke) invloed van alcohol verkeerde. In het proces-verbaal staat onder meer opgetekend:
“Eerste contact + waarneming gedrag
Ik, [verbalisant], sprak de bestuurder aan. (…) Ik nam waar dat:
- De adem van de bestuurder naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank rook.
- Ik zag dat de bestuurder bloeddoorlopen ogen had.
- Ik hoorde dat de bestuurder met dubbele tong sprak.
- Ik zag dat de bestuurder onvast ter been was.
(…)
Ademanalyse voltooid onderzoek
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, overeenkomstig de als bijlage bijgevoegde afdruk, genummerd 00340.
Aan de verdachte is aanstonds medegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van de ademanalyse van zijn adem, 840.0 ug/l bedroeg. (...)”
(iii) [verweerder] was ten tijde van de aanrijding bij eiseres tot cassatie (hierna: TVM) verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid voor met een motorrijtuig veroorzaakte schade. [verweerder] heeft van (een rechtsvoorganger van) TVM een polisblad, gedateerd 3 december 2007, ontvangen, waarin wordt verwezen naar de Algemene Polisvoorwaarden PP 01012006 (hierna: de Polisvoorwaarden 2006) en waarin als ingangsdatum 29 november 2007 wordt genoemd. In de Polisvoorwaarden 2006 is onder meer bepaald:
“ARTIKEL 4. Uitsluitingen
Van de verzekering is uitgesloten:
(...)
4.9. Opzet
De schade of het ongeval, welke met opzet, voorwaardelijk opzet of goedvinden van een verzekerde is veroorzaakt.
(...)
ARTIKEL 24. Verhaalsrecht
Als de Maatschappij op grond van de W.A.M. of een buitenlandse wet jegens de benadeelde vergoeding verschuldigd wordt van een schade waarvoor geen dekking bestaat, dan heeft de Maatschappij het recht het door haar verschuldigde met inbegrip van de kosten te verhalen op de verzekerde en/of de verzekeringnemer voor wie geen dekking bestaat. (...)”
(iv) Op basis van een in november 2010 voor [betrokkene] getroffen regeling van de schade heeft TVM aan [betrokkene] een schadevergoeding uitbetaald ten bedrage van € 25.315,57.(2.)
(v) TVM heeft [verweerder] verzocht het door haar aan [betrokkene] uitgekeerde bedrag terug te betalen. [verweerder] heeft dat niet gedaan.
1.2 Bij exploot van 20 september 2011 heeft TVM [verweerder] gedagvaard voor de rechtbank te Leeuwarden en gevorderd dat [verweerder] wordt veroordeeld om het hiervoor in 1.1 onder (iv) genoemde bedrag van € 25.315,57 aan haar te betalen, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten en de wettelijke rente. Aan haar vordering heeft TVM ten grondslag gelegd dat zij tegenover [verweerder] niet tot verlenen van dekking van de schade was gehouden en derhalve op grond van art. 15 WAM een verhaalsrecht op hem heeft. Ter onderbouwing van de stelling dat zij jegens [verweerder] niet tot het bieden van dekking van de schade gehouden was, heeft TVM in de conclusie van repliek subsidiair(3.) een beroep gedaan op de Polisvoorwaarden 2006. In art. 4.9 van de Polisvoorwaarden 2006 is bepaald dat schade, die met voorwaardelijk opzet is veroorzaakt, van dekking is uitgesloten. Door de bewuste afweging van [verweerder] om te gaan rijden ondanks dat hij alcohol had gedronken, is voorwaardelijk opzet gegeven, wat tot verval van dekking leidt.(4.)
Voor zover in cassatie nog van belang heeft [verweerder] als verweer gevoerd dat in de Polisvoorwaarden 2006 geen alcoholuitsluitingsclausule is opgenomen, zodat TVM was gehouden om dekking voor de schade te verlenen.(5.)
1.3 Bij vonnis van 15 augustus 2012 heeft de rechtbank de vorderingen van TVM grotendeels toegewezen.(6.) Daartoe overweegt de rechtbank, voor zover in cassatie nog van belang, dat TVM met succes een beroep kan doen op de in art. 4.9 van de Polisvoorwaarden 2006 opgenomen opzetclausule om dekking voor de schade aan [verweerder] te weigeren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft TVM zich terecht op het standpunt gesteld dat de schade is veroorzaakt door voorwaardelijk opzet van de zijde van [verweerder], aangezien hij door te gaan rijden “na (aanzienlijk) alcoholgebruik” willens en wetens de aanmerkelijke kans op het ontstaan van een verkeersongeval heeft aanvaard. Daarmee is volgens de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet, wat ingevolge art. 4.9 van de Polisvoorwaarden 2006 met zich brengt dat de schade van dekking is uitgesloten (rov. 5.7).
1.4 Tegen het vonnis van de rechtbank heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Bij arrest van 27 augustus 2013 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, de vorderingen van TVM afgewezen.(7.) Hiertoe beslist het hof na overwogen te hebben, kort weergegeven, dat [verweerder] de clausule, waarin voorwaardelijk opzet van dekking wordt uitgesloten, niet heeft hoeven te begrijpen als mede omvattende het geval van rijden onder invloed van alcohol en bijgevolg TVM in dit geval geen beroep op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet toekomt (rov. 3.14 t/m 3.16).
1.5 Tegen het arrest van 27 augustus 2013 heeft TVM op 26 november 2013 - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. Tegen [verweerder] is verstek verleend. TVM heeft haar standpunt schriftelijk toegelicht.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het in cassatie voorgedragen cassatiemiddel richt zich in het bijzonder tegen de rov. 3.14, 3.15 en 3.16. Daarin beantwoordt het hof ontkennend de vraag of [verweerder] redelijkerwijs de uitsluiting van voorwaardelijk opzet in de Polisvoorwaarden PP01012006 heeft kunnen begrijpen als dat daaronder ook valt het geval van rijden onder invloed van alcohol. Als argumentatie daarvoor voert het hof in rov. 3.15 aan:
“Uitgangspunt voor de beantwoording van deze vraag vormt het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006, LJN: AU3715, NJ 2006, 282. De Hoge Raad heeft in dat arrest, met verwijzing naar de conclusie van Advocaat-generaal L. Strikwerda, geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage.”
Deze argumentatie wordt bestreden op de gronden dat zij onjuist is, althans dat zij niet een voldoende motivering vormt.
2.2
Eerst zullen enige opmerkingen worden gemaakt over het begrip ‘opzet’ en varianten daarvan en over de mate waarin daarbij nog dekking onder een aansprakelijkheidsverzekering kan worden geboden.
2.2.1
Voor de bepaling van de inhoud van het begrip ‘opzet’ in het schadeverzekeringsrecht wordt aansluiting gezocht bij de strafrechtelijke karakterisering van het begrip ‘opzet’. Daartoe behoort blijkens de parlementaire geschiedenis niet alleen opzet als oogmerk, maar ook opzet als zekerheidsbewustzijn en voorwaardelijk opzet.(8.) Van opzet als oogmerk spreekt men in het geval dat schade willens en wetens wordt veroorzaakt. Bij opzet als zekerheidsbewustzijn is het oogmerk van de dader weliswaar niet op het aanrichten van schade of letsel gericht, maar voor hem is wel zeker dat schade het gevolg van zijn handelen of nalaten zal zijn en desondanks handelt hij niet anders.(9.) Van ‘voorwaardelijk opzet’ is blijkens de omschrijving van de Hoge Raad in het zogeheten Bierglas-arrest van 30 mei 1975(10.) sprake, wanneer de dader zich willens en wetens blootstelt aan de aanmerkelijke kans dat een bepaalde handelwijze tot een bepaald gevolg zal leiden. Bij voorwaardelijk opzet aanvaardt de dader bewust de aanmerkelijke kans dat zijn gedrag tot schade zal leiden; liever dan de daad achterwege te laten, neemt hij de kans op de schade bewust op de koop toe.(11.)
2.2.2
Art. 7:952 BW bepaalt bij wijze van algemene regel dat de verzekeraar aan een verzekerde geen schade vergoedt die de laatste met opzet of door roekeloosheid heeft veroorzaakt.(12.)(13.) Deze regel vormt geen dwingend recht. Partijen bij de verzekeringsovereenkomst kunnen derhalve van art. 7:952 BW afwijken. Zo kunnen de polisvoorwaarden uitdrukkelijk strengere of lichtere eisen stellen.(14.)
2.2.3
In het hiervoor genoemde Bierglas-arrest overwoog de Hoge Raad, kort gezegd, dat er een goede grond ontbreekt om de – [toen nog] - ongeschreven rechtsregel, dat aansprakelijkheid voor door de verzekerde opzettelijk veroorzaakte schade - ook zonder uitsluiting bij de verzekeringsvoorwaarden - in het algemeen niet door de verzekering wordt gedekt wegens strijd met de goede zeden en/of de openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW), uit te breiden tot de situatie van schade die is veroorzaakt door voorwaardelijke opzet van de verzekerde. Het meeverzekeren van opzet, voor zover het daarbij gaat om een mogelijkheids- of waarschijnlijkheidsbewustzijn, is in geval van een aansprakelijkheidsverzekering dus mogelijk.
2.3
Het arrest van 13 januari 2006 waarop het hof zich beroept, had ook betrekking op een aanrijding tussen twee personenauto’s. De auto die de aanrijding veroorzaakte, werd ook bestuurd door een onder invloed van alcohol verkerende persoon. Voor de bestuurder golden twee WAM-verzekeringen. De WAM-verzekeraar die de schade aan de gelaedeerde vergoedt, zoekt met een beroep op samenloop van verzekeringen verhaal op de andere verzekeraar. Deze laatste beroept zich, ten betoge dat hij jegens de bestuurder niet tot dekking was gehouden, op een clausule uit zijn polisvoorwaarden, waarin van dekking was uitgesloten schade “veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen.” De vraag die in verband met deze bepaling rees, was of de verzekerde had dienen te begrijpen dat onder die bepaling ook valt het geval waarin het krachtens de Wegenverkeerswet verboden is om een voertuig te besturen, terwijl het alcoholpercentage in het bloed hoger is dan wettelijk is toegestaan. Het betrokken hof is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe onder meer: “Het is een feit van algemene bekendheid dat het besturen van een auto met teveel drank op wettelijk niet is toegestaan en strafbaar is, en veelal in WAM-verzekeringen van dekking is uitgesloten.” Enige tegen deze uitleg van de uitsluitingsclausule gerichte klachten acht de Hoge Raad gegrond. Hij stelt voorop dat degene aan wie een rijbewijs is verstrekt, bevoegd is tot het besturen van een voertuig en die bevoegdheid niet reeds verliest wanneer het alcoholpercentage in het bloed hoger is dan in de wet is toegestaan. Verder oordeelt hij dat het hof de reikwijdte van het begrip ‘feit van algemene bekendheid’ heeft miskend, nu, gelet op wat de Advocaat-Generaal ter zake in zijn conclusie heeft opgemerkt, “geenszins gezegd kan worden dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor de schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage.”
2.4
De vraag is of het hof zich terecht op het arrest van 26 januari 2006 beroept voor de uitleg van de in geschil zijnde uitsluitingsclausule. Komt het hof daarmee tot een voldoende begrijpelijke uitleg van die clausule? Dit laatste is naar het voorkomt niet het geval.
2.4.1
Wanneer in een verzekeringsovereenkomst is bepaald dat van dekking is uitgesloten schade die met voorwaardelijk opzet is veroorzaakt, zal bij de beantwoording van de vraag of een bepaald geval kan worden opgevat als een geval van voorwaardelijk opzet in de zin van de uitsluitingsclausule, tot uitgangspunt moeten worden genomen dat wat meer in het algemeen onder het begrip voorwaardelijk opzet wordt verstaan. Daarvan is, zoals hierboven in 2.2.1 vermeld, sprake wanneer aan een handelen of nalaten een aanmerkelijk kans van ontstaan van schade is verbonden en de handelende of nalatende persoon die kans bewust aanvaardt. Het ervoor kiezen om als bestuurder van een voertuig aan het verkeer te gaan deelnemen, terwijl men in een aanmerkelijke staat van dronkenschap verkeert, is op te vatten als een handelen zoals zojuist bedoeld en daarmee in beginsel ook als een handelen met het voorwaardelijke opzet in de zin van de uitsluitingsclausule. Er bestaat alleen dan aanleiding om, voor wat dit laatste betreft, tot een andere conclusie te komen, indien er sterke aanwijzingen zijn dat het toch niet de bedoeling is om het zojuist vermelde handelen mede onder de uitsluiting van dekking van met voorwaardelijke opzet veroorzaakte schade te laten vallen. Als een zodanige aanwijzing valt niet reeds te beschouwen het gegeven dat in WAM-verzekeringen dekking voor schade, die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage, veelal niet is uitgesloten. Hiermee bedoelt men dat van de verzekerings-voorwaarden veelal geen zogeheten alcoholuitsluitingsclausule deel uitmaakt. Uit het niet opgenomen zijn van een dergelijke clausule in de polisvoorwaarden kan niet reeds worden afgeleid, dat het geval waarin een bestuurder van een voertuig in een aanmerkelijke staat van dronkenschap aan het verkeer deelneemt, ook niet valt onder de clausule waarin van dekking is uitgesloten schade die met voorwaardelijke opzet is veroorzaakt. Men zou het ook zo kunnen zeggen dat juist de uitsluiting van dekking van met voorwaardelijk opzet veroorzaakte schade het opnemen van een alcoholuitsluitingsclausule niet of althans in mindere mate nodig maakt.
2.5
Het feit dat de uitleg, die het hof aan de in geschil zijnde uitsluitingsclausule geeft, voor onbegrijpelijk is te houden, brengt mee dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(A-G)
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑10‑2014
. TVM heeft in de dagvaarding en in de conclusie van repliek voor de afwezigheid van de dekkingsplicht jegens [verweerder] primair een beroep gedaan op Polisvoorwaarden uit 2008. In deze polisvoorwaarden is een alcoholuitsluitingsclausule opgenomen die bepaalde gevolgen van een aan alcohol gerelateerde gebeurtenis van verzekeringsdekking uitsluit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Polisvoorwaarden uit 2008 ten tijde van de aanrijding niet van toepassing waren. Dit oordeel is in hoger beroep niet bestreden.
. Zie conclusie van repliek, sub 26.
. Zie conclusie van dupliek, sub 9, 11 en 12.
. ECLI:NL:RBLEE:2012:BX4923, VR 2013/124.
. MvA, Kamerstukken I 2004/05, 19 529, B, p. 19.
. Zie A-G Berger bij HR 30 mei 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5594, NJ 1976, 572 m.nt. B. Wachter. Zie voor nadere vindplaatsen Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX*, 2012, nr. 456.
. HR 30 mei 1975, ECLI:NL:HR:1975:AC5594NJ 1976, 572 m.nt. B. Wachter
. Vgl. H.A. Bongers, Algemene wettelijke aansprakelijkheidsverzekering, 1964, p. 101 e.v.
. Zie over dit artikel uitvoerig Asser/Wansink, Van Tiggele & Salomons 7-IX* 2012, hfd. 14; de Losbladige Bijzondere overeenkomsten (T.L. Cieremans), art. 952; F.H.J. Mijnssen, Verzekering (Mon. BW, B88), 2012, par. 21 en M.L. Hendrikse en J.G.J. Rinkes, De aansprakelijkheidsverzekering, 2011, p. 29 e.v.
. Het bepaalde in art. 7:952 BW geldt naar zijn aard niet voor de overeenkomst van sommenverzekering. Daarvoor kent art. 7:973 BW een zelfstandige regeling. Ingevolge art. 15 lid 2 Zvw is het bepaalde in art. 7:952 BW ook niet van toepassing op de wettelijke zorgverzekering. De verzekeraar mag een verzekerde derhalve geen dekking weigeren indien de behoefte aan zorg aan hem zelf is te wijten. Reden is dat het recht op zorg te belangrijk wordt geacht.
Beroepschrift 26‑11‑2013
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, zesentwintig november tweeduizend dertien (26-11-2013), op verzoek van de naamloze vennootschap met beperkte aansprakelijkheid TVM zakelijk N.V. (handelend onder de naam TVM Verzekeringen), gevestigd te Hoogeveen (‘TVM’), die te dezer zake woonplaats kiest aan de Apollolaan 151 (1077 AR) te Amsterdam, ten kantore van Mr J. van der Beek (Spigt Litigators N.V.), die door TVM wordt aangewezen als, en gesteld tot, advocaat bij de Hoge Raad die haar in het geding zal vertegenwoordigen,
[heb ik,]
[Marco Tjalling van den Borg, gerechtsdeurwaarder, gevestigd en kantoorhoudende te Heerenveen aan de Trambaan 3]
AAN:
[gedaagde], wonende te [woonplaats] (‘[gedaagde]’), die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen ten kantore van de advocaat Mr R. Tamourt, kantoorhoudende aan de K.R. Poststraat 80 (8441 ER) te Heerenveen, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvorderinq dit exploot doende en afschrift van dit exploot latende aan:
[mevr. Wieland]
aldaar werkzaam;
AANGEZEGD:
dat TVM in cassatieberoep komt van het door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (het ‘Hof’) onder zaaknummer 200.113.386/01 gewezen arrest tussen [gedaagde] als appellant en TVM als geïntimeerde, dat is uitgesproken op 27 augustus 2013 (het ‘Arrest’).
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, [gedaagde]
GEDAGVAARD:
om op vrijdag dertien december tweeduizend dertien (13-12-2013) 's ochtends om 10.00 uur, niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van [gedaagde] bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven en dat de hoogte van dit griffierecht is vermeld in de meest recente bijlage behorend bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken zoals die geldt op het tijdstip waarop [gedaagde] het griffierecht verschuldigd wordt (te weten: bij verschijning in het geding) en dat die bijlage bij de Wet griffierechten burgerlijke zaken is te vinden op de website: www.kbvg.nl/griffierechtentabel, dan wel op de website: wetten.overheid.nl;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een bij of krachtens de wet vastgesteld griffierecht voor onvermogenden wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven, heeft overgelegd:
- 1.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2.
een verklaring van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand als bedoeld in artikel 7, derde lid, onderdeel e, van de Wet op de rechtsbijstand waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de inkomens, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur krachtens artikel 35, tweede lid, van die wet;
dat [gedaagde] ervoor moet zorgen dat het door hem verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop [gedaagde] in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient, dan wel ter griffie is gestort;
dat indien [gedaagde] op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door zijn verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, het recht van [gedaagde] om verweer in cassatie te voeren of om van zijn zijde in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens TVM tegen het Arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het Hof in zijn te dezen bestreden Arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van het Arrest is aangegeven, zulks om de volgende, zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Onderdeel I
1
Door te overwegen en beslissen zoals het Hof heeft gedaan in rov. 3.14, 3.15 en 3.16 van het Arrest, in het bijzonder door te overwegen en beslissen, kort samengevat:
- —
dat de vraag die moet worden beantwoord is of bij het ontbreken van een zogenaamde alcoholclausule, waarin expliciet schade als gevolg van het rijden onder invloed van alcohol van dekking is uitgesloten, schade als gevolg van het rijden onder invloed valt onder de uitsluiting van dekking als gevolg van voorwaardelijk opzet; en/of
- —
dat uitgangspunt voor de beantwoording van deze vraag vormt het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006, NJ 2006/282, waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld, met verwijzing naar de conclusie van A-G Strikwerda, dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage; en/of
- —
dat gelet hierop óók [gedaagde] dus redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking van de WAM-verzekering was uitgesloten; en/of
- —
dat TVM derhalve in dit geval geen beroep op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet toekomt;
heeft het Hof blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, althans het Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, op grond van de volgende redenen die zo nodig in onderling verband en in onderlinge samenhang moeten worden beschouwd.
I.1
Het Hof heeft miskend:
- (a)
dat de verzekeringsovereenkomst bepaalt: ‘Van de verzekering is uitgesloten: (…) De schade of het ongeval, welke met (…) voorwaardelijk opzet (…) is veroorzaakt’1.; en/of
- (b)
dat (derhalve) naar de tekst (en strekking) van deze bepaling (onmiskenbaar) (en voor [gedaagde] als verzekeringsnemer voldoende duidelijk en begrijpelijk) (in beginsel) slechts relevant is of deze schade of dit ongeval is veroorzaakt door voorwaardelijk opzet, terwijl voor het overige (in beginsel) niet relevant is door welke (specifieke) gedraging of nalaten deze schade of dit ongeval is veroorzaakt, zodat (in beginsel) (eveneens) niet relevant is dat (naast de hierboven onder (a) genoemde uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet) niet expliciet schade als gevolg van rijden onder invloed van alcohol is uitgesloten van dekking onder de verzekering2.; en/of
- (c)
dat TVM uitvoerig gemotiveerd heeft gesteld, kort samengevat:
- (i)
dat sprake is van voorwaardelijk opzet aan de zijde van [gedaagde], aangezien [gedaagde] willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er een aanrijding zou plaatsvinden door na het nuttigen van een aanzienlijke hoeveelheid alcoholhoudende drank in zijn auto te stappen en daarmee te gaan rijden (en dat [gedaagde] heeft verklaard aan de politie, onder meer en kort samengevat, dat het gedurende een jaar of drie de gewoonte van [gedaagde] was op donderdag- en vrijdagavond met de auto naar de kroeg in [a-plaats] te gaan, daar tussen de 15 en 20 biertjes te drinken en vervolgens met de auto terug te rijden naar zijn woonplaats [b-plaats]) (en dat het een feit van algemene bekendheid is dat alcohol de rijvaardigheid negatief beïnvloedt)3. (van welke stellingen het Hof niet heeft overwogen of beslist dat deze onjuist zouden zijn, zodat in cassatie van de juistheid van deze feiten en omstandigheden moet worden uitgegaan) (en welke stellingen door [gedaagde] niet (voldoende) zijn betwist4.); en
- (ii)
dat ‘schade als gevolg van voorwaardelijk opzet’ expliciet is uitgesloten van dekking onder de verzekeringsovereenkomst (en dat dit begrip ‘voorwaardelijk opzet’ omvat ‘het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans dat een gebeurtenis plaats heeft’), zodat de onderhavige schade is uitgesloten van dekking onder de verzekeringsovereenkomst5. ; en/of
- (d)
dat art. 7:952 BW bepaalt dat de verzekeraar geen schade vergoedt aan de verzekerde die de schade met opzet heeft veroorzaakt en het begrip ‘opzet’ in deze bepaling, mede blijkens de parlementaire geschiedenis6., voorwaardelijk opzet omvat, terwijl niet is gesteld of gebleken dat partijen een afwijking van deze bepaling van regelend recht zijn overeengekomen en bovendien de rechter ingevolge art. 25 Rv ambtshalve de rechtsgronden dient aan te vullen; en/of
- (e)
dat het bij de uitleg van (de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet in) de verzekeringsovereenkomst aankomt op de zin die partijen (derhalve niet slechts [gedaagde], maar ook TVM) in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling van deze overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten7. (en dat de uitleg van de desbetreffende bepaling van de verzekeringsovereenkomst met name afhankelijk is van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin deze bepaling is gesteld)8. (en derhalve niet (zonder meer) van (doorslaggevend) belang is
- (i)
dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage en/of
- (ii)
dat gelet hierop óók [gedaagde] dus redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking van de WAM-verzekering was uitgesloten); en/of
- (f)
dat het arrest van de Hoge Raad van 13 januari 2006, NJ 2006/282 in deze zaak niet (zonder meer) kan dienen als ‘uitgangspunt’ (zoals het Hof in rov. 3.15 van het Arrest heeft overwogen en beslist), aangezien in dat arrest geen sprake was van, kort samengevat, een uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet, maar sprake was van een geheel andere uitsluitingsclausule (te weten: uitgesloten van dekking was schade ‘veroorzaakt terwijl de feitelijke bestuurder niet wettelijk bevoegd is het motorrijtuig te besturen’, terwijl niet gezegd kon worden, kort samengevat, dat een bestuurder die onder invloed van alcohol verkeert niet wettelijk bevoegd is het motorvoertuig te besturen); en/of
- (g)
dat (derhalve) TVM wel degelijk een beroep op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet toekomt.
Indien het Hof het vorenstaande (zoals hierboven onder (a) tot en met (g) uiteengezet, zowel elke grond op zichzelf beschouwd als twee of meer van deze gronden in onderling verband en in onderlinge samenhang beschouwd) niet heeft miskend, heeft het Hof zijn Arrest niet naar de eis der wet met redenen omkleed, omdat alsdan niet valt in te zien, in het licht van dit vorenstaande:
- —
dat en waarom TVM in dit geval geen beroep op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet zou toekomen; en/of
- —
dat en waarom voor de beantwoording van de vraag of TVM in dit geval een beroep op de uitsluitingsclausule ter zake van voorwaardelijk opzet toekomt van (doorslaggevend) belang zou zijn
- (i)
dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage en/of
- (ii)
dat gelet hierop óók [gedaagde] dus redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking van de WAM-verzekering was uitgesloten; en/of
indien 's Hofs oordeel in rov. 3.16 van het Arrest aldus zou moeten worden begrepen dat, ook los van 's Hofs overweging in rov. 3.15 van het Arrest dat niet kan worden gezegd dat het algemene publiek dat een WAM-verzekering afsluit, geacht kan worden te weten of uit voor ieder toegankelijke bronnen te weten kan komen dat veelal in WAM-verzekeringen dekking is uitgesloten voor schade die is toegebracht door de verzekerde auto terwijl de bestuurder daarvan meer alcohol in zijn bloed had dan het wettelijk toegestane promillage, [gedaagde] redelijkerwijs niet heeft hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking van de WAM-verzekering was uitgesloten,
- —
dat en waarom [gedaagde] redelijkerwijs niet zou hebben hoeven te begrijpen dat de door hem veroorzaakte schade van dekking van de WAM-verzekering was uitgesloten.
Bij gegrondbevinding van een of meer van de hierboven weergegeven cassatieklachten komt ook de grondslag te ontvallen aan de voortbouwende rov. 3.17 en 3.23 van het Arrest.
Op grond van dit middel:
vordert TVM dat het Arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: € 76,71.
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 26‑11‑2013
Arrest, rov. 3.7 en (o.m.) productie 6 bij CvA,
CvR, nr. 26; Akte d.d. 9 mei 2012, nrs. 1–7; Vonnis Rb, rov. 5.7; MvA, nrs. 20, 22, 23, 30; Arrest, rov. 3.13.
Inl Dv, nrs. 1–9; CvR, nrs. 3–7, 22, 25, 26; akte d.d. 9 mei 2012, nrs. 5,7; Vonnis Rb., rov. 5.7; MvA, nrs. 5, 6, 7, 13, 23, 28; Arrest, rov. 3.13.
MvG, Toelichting grief 1 (waarin [gedaagde] slechts ongemotiveerd stelt dat hij nimmer de bedoeling / intentie / opzet op het veroorzaken van een ongeluk en/of schade had en (bovendien) [gedaagde] niet (voldoende) (specifiek) betwist dat sprake is van voorwaardelijk opzet).
CvR, nr. 26; Akte d.d. 9 mei 2012, nrs. 1–7, Vonnis Rb, rov. 5.7; MvA, nrs. 20, 22, 23, 28, 30; Arrest, rov 3.13.
MvA, Kamerstukken I 2004/05, 19 529, nr. B, p. 19.
HR 13 maart 1981, NJ 1981/635 (Haviltex).
HR 16 mei 2008, NJ 2008/284 (Chubb / Dagenstaed).