Rb. Oost-Brabant, 21-01-2021, nr. 8506386 \ CV EXPL 20-2194
ECLI:NL:RBOBR:2021:1114
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
21-01-2021
- Zaaknummer
8506386 \ CV EXPL 20-2194
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2021:1114, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 21‑01‑2021; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2021-0259
Uitspraak 21‑01‑2021
Inhoudsindicatie
Eiseres spreekt WAM-verzekeraar op grond van artikel 6 lid 1 WAM aan tot vergoeding van een aantal aanrijdingsschades. De WAM-verzekeraar komt na onderzoek tot de ontdekking dat eiseres en haar partner in de periode van 3 december 2009 tot en met 17 maart 2018 bij verschillende WAM-verzekeraars minstens 73 keer melding hebben gemaakt van hun betrokkenheid bij (vergelijkbare) aanrijdingen en dat in die periode een totaalbedrag van € 179.727,09 aan hen is uitgekeerd. De WAM-verzekeraar stelt mede op basis van die omstandigheid dat eiseres opzettelijk op haar verzekerden is ingereden. Op wie rust de bewijslast ten aanzien van het onrechtmatig handelen van de verzekerden? Wat zijn de gevolgen voor het recht op uitkering jegens de WAM-verzekeraar van de WAM-verzekerden? In dit geval wordt de vordering van eiseres afgewezen. Zij wordt in reconventie veroordeeld tot terugbetaling van een aantal schade-uitkeringen uit het verleden en tot betaling van de werkelijke proceskosten van de WAM-verzekeraar.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Zaaknummer: 8506386 \ CV EXPL 20-2194
Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: 8506386 \ CV EXPL 20-2194
Vonnis van 21 januari 2021
in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Duurtsema,
tegen:
ASR Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. W.A.M. Rupert.
Partijen worden hierna genoemd “ [eiseres] ” en “ASR”.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 30 juli 2020;
- de aanvullende productie 12 van ASR;
- de mondelinge behandeling van 12 november 2020.
1.2.
De dag voorafgaand aan de mondelinge behandeling is namens [eiseres] zowel per post als per fax een conclusie van antwoord in reconventie van 10 pagina’s met 5 aanvullende producties naar de kantonrechter en naar ASR verstuurd. ASR heeft deze conclusie op 11 november om 17.00 uur per e-mail ontvangen. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen toelating van dit stuk tot het procesdossier, omdat zij niet in de gelegenheid is geweest om daarvan kennis te nemen. Ter zitting heeft de kantonrechter beslist dat het processtuk wegens strijd met de goede procesorde wordt geweigerd, omdat ASR - gelet op de aard, omvang en het tijdstip van indiening - onvoldoende tijd heeft gehad om van dit stuk kennis te nemen en zich daarover uit te laten. Ook de door [eiseres] aan de kantonrechter verstuurde brief van 14 november 2020, waarbij [eiseres] verzoekt om de inhoud van de conclusie van antwoord in reconventie toch in ogenschouw te nemen, wordt terzijde gelegd.
1.3.
De datum voor het vonnis is bepaald op vandaag.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] en haar partner, de heer [A] (hierna: [A] ), zijn op 30 december 2017, 23 februari 2018 respectievelijk 17 maart 2018 betrokken geweest bij een aanrijding. De aanrijdingen vonden plaats op verschillende parkeerplaatsen in ’s-Hertogenbosch.
2.2.
Bij de eerste twee aanrijdingen waren een [eiseres] in eigendom toebehorende Mercedes-Benz C220 CDI (hierna: de Mercedes) en een door een verzekerde van ASR bestuurde Citroen Xsara Picasso respectievelijk Volkswagen Up betrokken. Bij de derde aanrijding ging het om een aan [eiseres] in eigendom toebehorende Renault Kangoo (hierna: de Renault) en een door een verzekerde van ASR bestuurde Ford Fiesta.
2.3.
In alle drie de gevallen is de verzekerde van ASR met een auto vanuit een parkeervak achteruit gereden en in botsing gekomen met de auto van [eiseres] . Naast [A] bevond zich tijdens de aanrijdingen ook steeds [eiseres] in de auto.
2.4.
Op de (parkeer)plaats waar de tweede aanrijding plaatsvond, heeft [eiseres] 3 keer parkeerschade gehad en gemeld bij een verzekeraar. Op de (parkeer)plaats van de derde aanrijding gaat het om 17 parkeerschades.
2.5.
[eiseres] en [A] hebben van hun betrokkenheid bij de aanrijdingen melding gemaakt bij ASR en schade geclaimd. ASR heeft ten aanzien van de eerste aanrijding aansprakelijkheid erkend en een bedrag van € 4.288,34 aan schadevergoeding uitgekeerd.
2.6.
Na de derde schademelding heeft ASR opdracht gegeven aan I-TEK, DEKRA en Ongevallen Analyse Nederland (hierna: OAN) om onder meer de geclaimde schades nader te onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een zestal onderzoeksrapporten.
2.7.
Bij brief van 24 augustus 2018 heeft ASR op basis van de inhoud van de onderzoeksrapporten [eiseres] en [A] onder meer geschreven dat zij geen aansprakelijkheid erkent ten aanzien van de geclaimde schades en daarom niet tot vergoeding daarvan over zal gaan. Verder heeft ASR medegedeeld dat zij [eiseres] en [A] na ommekomst van een verweertermijn van 14 dagen zal opnemen in haar Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister, en daarnaast melding zal doen bij het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit (hierna: CBV) van het Verbond van Verzekeraars. Ten slotte heeft ASR in de betreffende brief kenbaar gemaakt dat zij aanspraak maakt op de door haar gemaakte onderzoekskosten en op terugbetaling van de hiervoor genoemde schade-uitkering van € 4.288,34.
2.8.
In de periode van 3 december 2009 tot en met 17 maart 2018 hebben [eiseres] en [A] bij verschillende WAM-verzekeraars minstens 73 keer melding gemaakt van hun betrokkenheid bij een aanrijding en schade geclaimd. In deze periode hebben de verzekeraars in totaal een bedrag van € 179.727,09 aan [eiseres] en [A] uitgekeerd. In 43 van de 73 gevallen ging het om schade, waarbij de verzekerde - vaak vanuit een parkeervak - achteruit reed en daarbij in botsing kwam met het voertuig van [eiseres] .
2.9.
Op 20 februari 2019 heeft ASR aangifte gedaan tegen [eiseres] en [A] wegens valsheid in geschrifte en (poging tot) oplichting.
2.10.
ASR heeft [eiseres] en [A] opgenomen in de hiervoor genoemde registers en heeft een melding gedaan bij het CBV. Zij is niet tot uitbetaling van de geclaimde schades van 23 februari 2018 en 17 maart 2018 overgegaan.
2.11.
Medio augustus 2020 is [eiseres] door de politie aangehouden wegens verzekeringsfraude en is huiszoeking bij haar gedaan.
3. Het geschil
In conventie
3.1.
[eiseres] vordert in deze procedure om ASR bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van een tweetal schadevergoedingen van € 4.464,54 respectievelijk € 1.850,00, vermeerderd met rente en kosten en met veroordeling van ASR in de kosten van de procedure, de nakosten daaronder begrepen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiseres] om ASR op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot het verwijderen c.q. ongedaan maken van de vermeldingen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister en de melding bij het CBV.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] ten grondslag dat de verzekerden van ASR onrechtmatig ten opzichte van haar hebben gehandeld door haar in strijd met artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) geen voorrang te verlenen bij het achteruit verlaten van een parkeervak. Volgens [eiseres] is ASR op grond van artikel 6 lid 1 Wet Aansprakelijkheidsverzekeringen Motorrijtuigen (hierna: WAM) aansprakelijk voor de door haar geleden schade. Verder stelt [eiseres] dat zij geen verzekeringsfraude heeft gepleegd en daarom ten onrechte is opgenomen in de hiervoor genoemde registers en dat er ten onrechte een melding is gedaan bij het CBV.
3.3.
ASR voert verweer.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
ASR vordert in reconventie om [eiseres] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 20.025,76 aan uitbetaalde verzekeringsuitkeringen, een bedrag van € 8.244,15 aan onderzoekskosten en een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.057,70, met veroordeling van [eiseres] in de werkelijke proceskosten. Over alle gevorderde bedragen vordert ASR de wettelijke rente.
3.6.
Aan haar vordering legt ASR – samengevat weergegeven – ten grondslag dat [eiseres] en [A] de aanrijdingen opzettelijk hebben veroorzaakt en dat de geclaimde schade daarom niet het gevolg is van een onrechtmatige daad van haar verzekerden. Hieraan verbindt ASR de conclusie dat zij een achttal schade-uitkeringen onverschuldigd aan [eiseres] heeft betaald. Volgens ASR heeft [eiseres] met haar misleidende stellingen onrechtmatig ten opzichte van haar gehandeld en is [eiseres] op grond van artikel 6:162 BW gehouden om de daardoor geleden schade, bestaande uit de onderzoekskosten, te vergoeden. Ten slotte stelt ASR dat [eiseres] misbruik van procesrecht maakt, althans op onrechtmatige wijze procedeert, door een vordering in te stellen die gebaseerd is op frauduleuze, onware gronden. Dit rechtvaardigt volgens ASR een veroordeling van [eiseres] in de werkelijke door haar gemaakte proceskosten.
3.7.
De conclusie van antwoord in reconventie is door de kantonrechter geweigerd wegens het late tijdstip waarop dit stuk is ingediend. [eiseres] heeft ter zitting de stellingen van ASR betwist.
3.8.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
In conventie
4.1.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat ASR met de bij de aanrijdingen betrokken verzekerden een verzekeringsovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan ASR gehouden is om door derden geleden schade te vergoeden indien de verzekerden daarvoor aansprakelijk zijn. Als vaststaat dat de verzekerden van ASR onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van [eiseres] door haar bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre geen voorrang te verlenen, zoals [eiseres] stelt, dan heeft [eiseres] op grond van artikel 6 WAM een eigen recht op schadevergoeding ten opzichte van ASR.
Het recht op schadevergoeding op grond van artikel 6 WAM
4.2.
[eiseres] stelt dat van onrechtmatig handelen van de verzekerden van ASR sprake is. In dit verband voert zij aan dat de verzekerden ten tijde van de aanrijdingen bezig waren met het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre in de zin van artikel 54 RVV 1990 en dat zij [eiseres] in strijd met die bepaling geen voorrang hebben verleend. Hiermee hebben de verzekerden volgens [eiseres] gehandeld in strijd met een wettelijke plicht en hebben zij door het veroorzaken van schade aan haar auto een inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht.
4.3.
ASR betwist niet alleen dat haar verzekerden onrechtmatig hebben gehandeld (zij handelden niet in strijd met een verkeersvoorschrift), maar ook dat de schade van [eiseres] het gevolg is van het handelen van haar verzekerden. In dit verband voert ASR aan dat [eiseres] en [A] steeds opzettelijk zijn ingereden op de verzekerden van ASR, die op dat moment een bijzondere (parkeer)manoeuvre verrichtten. Volgens ASR is de schade niet te wijten aan de parkeermanoeuvres, maar aan het opzettelijk inrijden op de verzekerden door [eiseres] en [A] . ASR onderbouwt haar stellingen met de onderzoeksrapporten van I-TEK, DEKRA en OAN.
4.4.
Met betrekking tot de aanrijding van 30 december 2017 wijst ASR er onder meer op dat haar verzekerde verklaard heeft dat [eiseres] hard moet hebben gereden en dat het ongeval voorkomen had kunnen worden als zij rustiger had gereden. Uit de verklaring volgt volgens ASR dat de verzekerde stapvoets een halve meter achteruit gereden is en dat er op dat moment geen ander verkeer in beeld was. Verder voert ASR aan dat de verzekerde verklaard heeft dat [A] direct na de botsing al bij haar stond voor het invullen van een schadeformulier.
4.5.
Wat betreft de aanrijding van 23 februari 2018 voert ASR aan dat haar verzekerde ook in dit geval verklaard heeft dat [eiseres] hard moet hebben gereden, omdat zij voor en bij het verlaten van het parkeervak goed gekeken heeft of er ander verkeer was en slechts 5 à 10 centimeter naar achteren is gereden. Verder wijst ASR erop dat de verzekerde verklaard heeft dat zij zich niet kon voorstellen dat de aanrijding de door [eiseres] geclaimde schade veroorzaakt kon hebben en dat OAN dit ook heeft vastgesteld. Ook wijst ASR erop dat haar verzekerde verklaard heeft dat zij er na de aanrijding nog aan gedacht heeft dat de bestuurder van de Mercedes wel heel erg dicht achter de geparkeerde auto’s heeft gereden, omdat de aanrijding anders niet plaats had kunnen vinden.
4.6.
Met betrekking tot de aanrijding van 17 maart 2018 wijst ASR erop dat [eiseres] tegen de onderzoeker van I-TEK verklaard heeft dat zij de Renault voor € 2.250,00 gekocht had bij een echtpaar in Vught, terwijl gebleken is dat de Renault voor € 500,00 is aangeschaft bij een autogarage in Eindhoven. Verder voert ASR aan dat [eiseres] in strijd met de waarheid tegen de onderzoekers van I-TEK en DEKRA verklaard heeft dat de Renault voor het ongeval schadevrij was. ASR voert ook aan dat haar verzekerde verklaard heeft dat hij met een snelheid van maximaal 5 kilometer per uur het parkeervak uitreed en dat hij slechts 40 centimeter op de rijstrook stond. Volgens de verklaring van de verzekerde reed [eiseres] op dat moment met een snelheid van mogelijk meer dan 30 kilometer per uur op hem in en kwam de Renault 2 tot 3 parkeervakken verder tot stilstand. Volgens de verzekerde had [eiseres] en/of [A] hem bij de door hem gereden snelheid moeten zien. Ten slotte voert ASR aan dat OAN tot de conclusie is gekomen dat de lezing van de verzekerde over de toedracht van het ongeval beter en als enige past bij de aanrijding.
4.7.
In de door ASR aangehaalde brief aan [eiseres] en [A] van 24 augustus 2018 heeft ASR ook al gewezen op onjuiste mededelingen van [eiseres] over het schadeverleden en het herstel van de Mercedes en de Renault, zoals het feit dat een onderzoeker van DEKRA geconstateerd heeft dat [eiseres] in strijd met de waarheid verklaard heeft dat de Renault ten tijde van de aanrijding op 17 maart 2018 schadevrij was. Verder wijst ASR erop dat een onderzoeker van OAN vastgesteld heeft dat de velgen van de Mercedes op 27 februari 2018 (deels) dezelfde schade vertoonden als bij een schade van 4 november 2017, terwijl [eiseres] tegen een onderzoeker van I-Tek verklaard had dat de schade volledig hersteld was. Ook heeft ASR in dit verband opgemerkt dat een onderzoeker van DEKRA vergeefs gevraagd heeft naar herstelnota’s bij het schadebedrijf dat de Mercedes volgens [eiseres] gerepareerd zou hebben en dat het schadebedrijf niet wilde zeggen wat er voor de reparaties betaald was.
4.8.
De voorgaande omstandigheden, in combinatie met het feit dat [eiseres] en [A] tussen 2009 en 2018 voor 73 (vergelijkbare) gevallen tot een totaalbedrag van € 179.727,09 aan schade-uitkeringen ontvangen hebben (terwijl geen enkele niet-frauderende particulier in 9 jaar 73 autoschades overkomt waarvoor een ander aansprakelijk is), leiden ASR tot de conclusie dat [eiseres] en [A] opzettelijk zijn ingereden op haar verzekerden.
4.9.
Partijen houdt verdeeld de vraag of het verweer van ASR gekwalificeerd moet worden als een gemotiveerde betwisting van de door [eiseres] gestelde onrechtmatige daad of als een bevrijdend verweer. In het laatste geval rusten op ASR de stelplicht en de bewijslast van de feiten die nodig zijn om te kunnen concluderen dat er sprake is van opzettelijke aanrijdingen en dat van een onrechtmatige daad, en daarmee van een recht op schadevergoeding van [eiseres] , geen sprake is.
4.10.
[eiseres] meent dat er sprake is van een bevrijdend verweer. Zij stelt dat ASR niet betwist dat er sprake is van verkeersfouten van haar verzekerden, maar dat deze verkeersfouten hen niet kunnen worden toegerekend, omdat [eiseres] opzettelijk tegen hen is aangereden. Hiermee doet ASR volgens [eiseres] een beroep een schulduitsluitingsgrond. ASR stelt zich daarentegen op het standpunt dat er sprake is van een gemotiveerde betwisting van het gestelde onrechtmatige handelen van haar verzekerden en het causaal verband tussen het handelen van haar verzekerden en de schade. Volgens ASR hebben haar verzekerden geen verkeersfout gemaakt en is van een beroep op een schulduitsluitingsgrond daarom geen sprake.
4.11.
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] de verzekerden van ASR verwijt dat zij in strijd hebben gehandeld met artikel 54 RVV 1990 en daardoor schade aan haar voertuigen hebben veroorzaakt. In tegenstelling tot wat [eiseres] lijkt te veronderstellen, heeft de regel van dit artikel niet zonder meer en altijd tot gevolg dat een bestuurder die een bijzondere manoeuvre uitvoert en daarbij met een ander in botsing komt, verweten kan worden dat hij geen voorrang heeft verleend. Daarbij komt dat ASR wel degelijk betwist dat haar verzekerden een verkeersfout hebben gemaakt. Zij betoogt gemotiveerd dat [eiseres] en [A] opzettelijk op de verzekerden zijn ingereden. Onder verwijzing naar de onderzoeksrapporten van I-TEK, DEKRA en OAN heeft ASR ter onderbouwing van haar stelling onder meer gewezen op de door [eiseres] en [A] gereden snelheid, hun plaats op de weg (dicht langs de geparkeerde auto’s), de door de verzekerden gereden snelheid en de onjuiste mededelingen van [eiseres] over de herkomst, het schadeverleden en het herstel van de Mercedes en de Renault. Het is dan aan [eiseres] , die zich beroept op de gevolgen van de aansprakelijkheid van de verzekerden van ASR, om (conform de hoofdregel van artikel 150 Rv) feiten en omstandigheden te stellen en zo nodig te bewijzen die de conclusie rechtvaardigen dat de verzekerden ten opzichte van haar onrechtmatig hebben gehandeld door in strijd met artikel 54 RVV 1990 geen voorrang te verlenen.
4.12.
De rechtbank stelt vast dat [eiseres] haar stellingen ter zake onvoldoende heeft onderbouwd. Zeker in dit geval, waarin er sprake is van omstandigheden die de geloofwaardigheid van [eiseres] en [A] ernstig aantasten, mocht van [eiseres] verwacht worden dat zij haar stellingen goed zou onderbouwen. In dit verband neemt de kantonrechter in aanmerking dat vaststaat dat [eiseres] en [A] in de periode van 3 december 2009 tot en met 17 maart 2018 bij verschillende WAM-verzekeraars minstens 73 keer melding hebben gemaakt van hun betrokkenheid bij (vergelijkbare) aanrijdingen en dat in die periode een totaalbedrag van € 179.727,09 aan hen is uitgekeerd. Verder neemt de kantonrechter in ogenschouw dat een deel van de aanrijdingen op dezelfde parkeerplaatsen heeft plaatsgevonden. Ten slotte neemt de kantonrechter hierbij in aanmerking dat als onweersproken vaststaat dat [eiseres] onjuiste mededelingen heeft gedaan over de herkomst, het schadeverleden en het herstel van de Mercedes en de Renault.
4.13.
[eiseres] heeft de genoemde omstandigheden vrijwel onbesproken gelaten. Ten aanzien hiervan heeft zij enkel opgemerkt dat mensen tegen haar auto aanrijden en niet andersom en dat onjuiste mededelingen over het schadeverleden en het herstel van de auto’s nog niet de conclusie rechtvaardigen dat sprake is geweest van opzettelijke aanrijdingen. Voor het overige heeft [eiseres] ermee volstaan om de door ASR gestelde toedracht van de aanrijdingen en de daaraan ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden in algemene termen te betwisten. Zo zou er ten tijde van de aanrijdingen niet te hard en te dicht langs de geparkeerde auto’s zijn gereden. Volgens [eiseres] moet per aanrijding beoordeeld worden of deze al dan niet opzettelijk is veroorzaakt en heeft ASR niet duidelijk aangegeven wat de tegenstrijdigheden zijn tussen haar verklaringen en die van de verzekerden van ASR. Daardoor is [eiseres] naar eigen zeggen niet in staat om deugdelijk te reageren op het standpunt van ASR dat sprake is van opzettelijk veroorzaakte aanrijdingen. Verder voert [eiseres] aan dat mensen over het algemeen slecht in staat zijn tot het nauwkeurig inschatten van (onder meer) afstanden en snelheden.
4.14.
Met haar stellingen bestrijdt [eiseres] weliswaar de juistheid van de stellingen van ASR over met name de omstandigheden waaronder de aanrijdingen hebben plaatsgevonden, maar in dit geval komt het er niet op aan dat de juistheid van de stellingen van ASR komt vast te staan. Het gaat erom dat [eiseres] in het licht van die stellingen voldoende onderbouwt dat de verzekerden van ASR onrechtmatig hebben gehandeld. In het licht van de gemotiveerde betwisting van ASR heeft [eiseres] dat nagelaten. Aan bewijslevering wordt dan niet toegekomen. De gevorderde schadevergoedingen worden daarom afgewezen.
De vermeldingen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister en de melding bij het CBV
4.15.
Ook de vordering tot het verwijderen c.q. ongedaan maken van de vermeldingen in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister en de melding bij het CBV zal worden afgewezen. [eiseres] heeft deze vordering – mede gelet op het voorgaande – onvoldoende onderbouwd.
In reconventie
Onverschuldigd betaalde schade-uitkeringen
4.16.
In reconventie vordert ASR in de eerste plaats terugbetaling van een achttal door haar aan [eiseres] betaalde schade-uitkeringen in de periode van 30 november 2013 tot en met 30 december 2017. In totaal gaat het om een bedrag van € 20.025,76. Volgens ASR heeft zij dit bedrag onverschuldigd aan [eiseres] betaald. Ter onderbouwing hiervan stelt ASR dat er, gelet op datgene wat zij in conventie naar voren heeft gebracht, van uit moet worden gegaan dat deze 8 schadegevallen geënsceneerd zijn en dat de aansprakelijkheid van haar verzekerden ten opzichte van [eiseres] ook in die gevallen ontbrak.
4.17.
Ter zitting heeft [eiseres] hiertegen ingebracht dat haar auto in de hiervoor genoemde 8 gevallen voorafgaand aan de aanrijding onbeschadigd was en na de aanrijding beschadigd. Volgens [eiseres] is deze schade gerepareerd en dient ASR de schade te vergoeden, omdat de verzekerden van ASR steeds een bijzondere manoeuvre uitvoerden. Verder heeft [eiseres] ter zitting aangevoerd dat [A] in de meeste gevallen heeft gereden en dat ASR in dat geval [A] moet aanspreken en niet haar.
4.18.
Wat betreft het laatstgenoemde verweer overweegt de kantonrechter dat ASR terecht heeft aangevoerd dat ook als [A] met de auto van [eiseres] opzettelijk aanrijdingen heeft veroorzaakt, [eiseres] geen vordering heeft op ASR. Van onrechtmatig handelen aan de zijde van de verzekerden van ASR is in dat geval geen sprake, zodat [eiseres] op grond van artikel 6 WAM ook geen recht heeft op de ontvangen schade-uitkeringen.
4.19.
In reactie op de overige verweren van [eiseres] heeft mr. Ittersum tijdens de mondelinge behandeling namens ASR opgemerkt dat ook het ter zitting gevoerde verweer van [eiseres] niet in de beoordeling mag worden betrokken voor zover daarbij verwezen wordt naar de conclusie van antwoord in reconventie. Wat daar ook van zij, ook als de kantonrechter met dit verweer rekening houdt, dan nog heeft [eiseres] de vordering van ASR onvoldoende gemotiveerd betwist. [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd geen verklaring kunnen of willen geven over de 73 schademeldingen die zij en [A] in de periode van 3 december 2009 tot en met 17 maart 2018 bij verschillende WAM-verzekeraars hebben gedaan voor (vergelijkbare) aanrijdingen. Mede gelet op datgene wat ASR voor het overige in conventie heeft aangevoerd, had het op de weg van [eiseres] gelegen om de toedracht van de betreffende ongevallen en de daaruit voortvloeiende aanspraken op grond van artikel 6 WAM nader toe te lichten. Dat heeft zij echter nagelaten.
4.20.
[eiseres] kan op grond van artikel 6 WAM slechts betaling van ASR vorderen van datgene wat ASR aan de verzekerden verschuldigd is. Nu [eiseres] de stellingen van ASR onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, staat vast dat [eiseres] in de genoemde gevallen geen aanspraken aan dit artikel kan ontlenen. Daarmee ontbreekt een rechtsgrond voor de betaling van de schade-uitkeringen door ASR aan [eiseres] . Het totaalbedrag van € 20.025,76 is dus onverschuldigd betaald en kan worden teruggevorderd. De daarop gerichte vordering van ASR zal worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor de daarover gevorderde wettelijke rente, omdat [eiseres] zowel tegen de verschuldigdheid als de ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd.
Onderzoekskosten
4.21.
ASR vordert een bedrag van € 8.244,15 aan onderzoekskosten van [eiseres] . Zij heeft deze vordering gebaseerd op het onrechtmatige handelen van [eiseres] , bestaande uit misleiding van ASR met het oog op het verkrijgen van schade-uitkeringen. Volgens ASR kwalificeert dit als fraude. ASR stelt dat de onderzoekskosten achterwege waren gebleven als [eiseres] niet gefraudeerd zou hebben.
4.22.
Zoals de kantonrechter hiervoor al heeft overwogen, heeft [eiseres] geen redelijke verklaring kunnen of willen geven voor de vele (vergelijkbare) aanrijdingen waar zij de afgelopen jaren bij betrokken is geweest. Ook naar aanleiding van datgene wat ASR aan de hand van de onderzoeken van I-TEK, DEKRA en OAN in conventie heeft gesteld, heeft [eiseres] geen verweren gevoerd die een voldoende weerlegging vormen van het door ASR gestelde onrechtmatige handelen van [eiseres] . Bij gebreke van voldoende verweer moet naar het oordeel van kantonrechter daarom uitgegaan worden van de juistheid van de stelling van ASR dat [eiseres] zich samen met [A] schuldig heeft gemaakt aan verzekeringsfraude. De kosten die ASR redelijkerwijs heeft moeten maken om de fraude te kunnen bewijzen en de ernst en omvang ervan vast te stellen, hebben te gelden als door ASR geleden schade. Als onweersproken staat vast dat deze kosten € 8.244,15 bedragen. De hierop betrekking hebbende vordering van ASR zal dan ook worden toegewezen. Ook de daarover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen, nu [eiseres] zowel tegen de verschuldigdheid als de ingangsdatum geen verweer heeft gevoerd.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.23.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten zal - mede gelet op de aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen, omdat deze onvoldoende zijn onderbouwd.
Werkelijke proceskosten
4.24.
ASR vordert veroordeling van [eiseres] in de werkelijk door haar gemaakte proceskosten. In dit verband voert zij aan dat [eiseres] misbruik van procesrecht maakt, althans op onrechtmatige wijze procedeert, door op frauduleuze gronden vorderingen in te stellen waarvan zij weet dat deze geen kans van slagen hebben.
4.25.
De kantonrechter overweegt dat uit het voorgaande volgt dat met een voldoende mate van zekerheid vaststaat dat [eiseres] samen met [A] verzekeringsfraude heeft gepleegd. Door op frauduleuze gronden ASR in de procedure te betrekken maakt [eiseres] misbruik van procesrecht. Dit rechtvaardigt een afwijking van het in artikel 237 Rv vervatte uitgangspunt dat proceskosten volgens het liquidatietarief worden afgerekend. Gelet op de handelwijze en opstelling van [eiseres] is er geen rechtvaardiging voor het voor rekening laten van ASR van de kosten die zij door de procedure heeft moeten maken boven hetgeen volgens het liquidatietarief normaliter wordt vergoed.
4.26.
Wat betreft de omvang van de proceskosten is door ASR ter zitting opgemerkt dat de tot en met de mondelinge behandeling gemaakte kosten ongeveer € 9.000,00 inclusief btw en kantoorkosten bedragen, gelet ook op de omvang van de processtukken. [eiseres] heeft hiertegen ingebracht dat zij zich voor kan stellen dat er de nodige tijd in het dossier is gaan zitten, maar dat zij niet inhoudelijk kan toetsen waar de door de advocaat van ASR gespendeerde tijd aan is besteed.
4.27.
De kantonrechter overweegt dat [eiseres] hiermee op zichzelf niet bestrijdt dat de werkelijk gemaakte proceskosten van ASR ongeveer € 9.000,00 bedragen. In de omstandigheid dat ASR deze kosten niet van een nadere onderbouwing heeft voorzien, ziet de kantonrechter aanleiding om de kosten te matigen tot een bedrag van € 6.000,00. De vordering tot betaling van de werkelijke proceskosten zal in zoverre worden toegewezen.
4.28.
De nakosten zullen worden toegewezen overeenkomstig de richtlijnen van het LOVCK en worden begroot op een half salarispunt conform het liquidatietarief proceskosten met een maximum van € 120,00 aan nakosten salaris, wat in dit geval neerkomt op € 120,00.
5. De beslissing
De kantonrechter,
in conventie:
5.1.
wijst de vorderingen af;
in reconventie:
5.2.
veroordeelt [eiseres] om aan ASR te betalen een bedrag van € 20.025,76, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag dat ASR de respectieve schade-uitkeringen aan [eiseres] heeft betaald, steeds tot aan de dag van voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiseres] om aan ASR te betalen een bedrag van € 8.244,15, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de dag dat ASR de onderliggende facturen heeft betaald, steeds tot aan de dag van voldoening;
in conventie en in reconventie:
5.4.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 6.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [eiseres] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 120,00 als bijdrage in het salaris van de gemachtigde (niet met btw belast), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis tot aan de dag van voldoening;
5.6.
verklaart dit vonnis, voor zover het de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. O.R.M. van Dam en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021 door de rolrechter.