De aanhef van het vonnis vermeldt eveneens “Parketnummers: 03/700185-10; 03/530392-09 (ttzgev)”.
HR, 24-03-2015, nr. 13/06062
ECLI:NL:HR:2015:710
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-03-2015
- Zaaknummer
13/06062
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:710, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑03‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:252, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:252, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:710, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑02‑2014
- Vindplaatsen
NJ 2015/188 met annotatie van
SR-Updates.nl 2015-0147
Uitspraak 24‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Beperking omvang h.b., art. 423 Sv. Uit de appelakte, die inhoudt dat beroep wordt ingesteld tegen “het eindvonnis d.d. 22 september 2010”, kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het h.b. onbeperkt is ingesteld. Het Hof heeft derhalve ten onrechte het appel opgevat “als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling t.z.v. hetgeen aan verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd”, en heeft voorts ten onrechte “overeenkomstig het bepaalde in artikel 423.4 Sv, de straf voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rb. onder parketnummer 03-700185-10 bewezenverklaarde” bepaald. Het middel klaagt daarover terecht. De gegrondheid van het middel leidt nochtans niet tot cassatie nu namens verdachte bij de behandeling van de zaak door het Hof tot tweemaal toe is medegedeeld dat het beroep moet worden begrepen “als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling t.z.v. hetgeen aan verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd”, waaruit moet worden afgeleid dat hij zich kennelijk niet geschaad heeft gevoeld door ’s Hofs beperkte uitleg van het appel.
Partij(en)
24 maart 2015
Strafkamer
nr. S 13/06062
LBS/AGE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2012, nummer 20/003639-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte de omvang van het hoger beroep heeft beperkt tot de beslissingen in de zaak met parketnummer 03-530392-09 en ten onrechte toepassing heeft gegeven aan art. 423, vierde lid, Sv ten aanzien van het in de zaak met parketnummer 03-700185-10 tenlastegelegde.
2.2.
Het procesverloop is - voor zover in cassatie van belang - weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.
2.3.
Uit de appelakte, die inhoudt dat beroep wordt ingesteld tegen "het eindvonnis d.d. 22 september 2010", kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het hoger beroep onbeperkt is ingesteld. Het Hof heeft derhalve ten onrechte het appel opgevat "als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd", en heeft voorts ten onrechte "overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, de straf voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank onder parketnummer 03-700185-10 bewezenverklaarde" bepaald. Het middel klaagt daarover terecht.
2.4.
De gegrondheid van het middel leidt nochtans niet tot cassatie nu namens de verdachte bij de behandeling van de zaak door het Hof tot tweemaal toe is medegedeeld dat het beroep moet worden begrepen "als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd", waaruit moet worden afgeleid dat hij zich kennelijk niet geschaad heeft gevoeld door 's Hofs beperkte uitleg van het appel.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van acht maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zeven maanden en een week beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2015.
Conclusie 27‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Beperking omvang h.b., art. 423 Sv. Uit de appelakte, die inhoudt dat beroep wordt ingesteld tegen “het eindvonnis d.d. 22 september 2010”, kan bezwaarlijk anders volgen dan dat het h.b. onbeperkt is ingesteld. Het Hof heeft derhalve ten onrechte het appel opgevat “als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling t.z.v. hetgeen aan verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd”, en heeft voorts ten onrechte “overeenkomstig het bepaalde in artikel 423.4 Sv, de straf voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rb. onder parketnummer 03-700185-10 bewezenverklaarde” bepaald. Het middel klaagt daarover terecht. De gegrondheid van het middel leidt nochtans niet tot cassatie nu namens verdachte bij de behandeling van de zaak door het Hof tot tweemaal toe is medegedeeld dat het beroep moet worden begrepen “als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling t.z.v. hetgeen aan verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd”, waaruit moet worden afgeleid dat hij zich kennelijk niet geschaad heeft gevoeld door ’s Hofs beperkte uitleg van het appel.
Nr. 13/06062 Zitting: 27 januari 2015 | Mr. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 2 mei 2012 de verdachte in de zaak met parketnummer 03/530392-09 wegens “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de aan de verdachte opgelegde straf voor de - niet aan zijn oordeel onderworpen - feiten in de zaak met parketnummer 03/700185-10 bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op het hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank in de zaak met parketnummer 03/700185-10. Volgens de steller van het middel heeft het hof de omvang van het hoger beroep ten onrechte beperkt geacht tot de veroordeling in de zaak met parketnummer 03/530392-09 en heeft het hof ten onrechte art. 423, vierde lid, Sv toegepast ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/700185-10.
4. De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
(i) Bij inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 03/700185-10 zijn aan de verdachte drie feiten ten laste gelegd (witwassen, het telen van hennep en het voorhanden hebben van revolvers en munitie). Voorts is bij inleidende dagvaarding in de zaak met parketnummer 03/530392-09 aan de verdachte nog een feit ten laste gelegd (het aanwezig hebben van hennep).
(ii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2010 vermeldt in de aanhef “Parketnummers: 03/700185-10; 03/530392-09 (ttzgev)” en houdt voorts onder meer het volgende in:
“De raadsman van verdachte deelt mede dat hij twee dagvaardingen aangaande zijn cliënt heeft ontvangen, maar dat het lijkt alsof de officier van justitie slechts één dagvaarding heeft voorgedragen.
De voorzitter deelt mede dat de rechtbank net als de raadsman twee dagvaardingen heeft, elk met een ander parketnummer.
De officier van justitie deelt mede - zakelijk weergegeven -:
Ik heb beide tenlasteleggingen voorgedragen.
(…)
De rechtbank deelt bij monde van de voorzitter mede - zakelijk weergegeven -: (…) De rechtbank beveelt de voeging van de onder bovengenoemde parketnummers afzonderlijke aangebrachte zaken.”
(iii) De oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg van 8 september 2010 maakt enkel melding van parketnummer 03/700185-10, terwijl het proces-verbaal van die terechtzitting in de aanhef “Parketnummers: 03/700185-10; 03/530392-09 (ttzgev)” vermeldt.
(iv) De rechtbank heeft bij vonnis1.van 22 september 2010 de verdachte in de zaak met 03/700185-10 wegens 1. “witwassen”, 2. “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel” en 3. “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III, meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” en in de zaak met parketnummer 03/530392-09 wegens “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren.
(v) De akte rechtsmiddel vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:
“Parketnummer 03/700185-10
(…)
Op 28 september 2010 kwam ter griffie van deze rechtbank
mr. T. Boumans
advocaat te Heerlen
die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring,
en verklaarde namens
naam [verdachte]
voornamen [verdachte]
(…)
Beroep in te stellen tegen het eindvonnis d.d. 22 september 2010 alsmede tegen het/de tussenvonnis(sen) in de zaak tegen [verdachte] met bovenvermeld parketnummer gewezen door de Meervoudige kamer in deze rechtbank.”
(vi) Op de terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2011 is de verdachte zelf niet verschenen maar is wel een gemachtigde raadsman (mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam) aanwezig. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsman wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling de bezwaren van verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, tegen het vonnis op te geven.
De raadsman deelt mede dat het appel zich niet richt tegen het onder parketnummer 03-700185-10 ten laste gelegde. Het hoger beroep moet, aldus de raadsman, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. De raadsman geeft op dat verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en bepleit subsidiair dat verdachte de straf te zwaar acht.
(…)
De advocaat-generaal voert het woord en rekwireert als volgt:
De raadsman heeft het hoger beroep beperkt, met dien verstande dat het hoger beroep zich alleen richt tegen het onder parketnummer 03-530392-09 ten laste gelegde. (…) Ik vorder dat uw hof primair het onder parketnummer 03-530392-09 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Voorts vorder ik dat uw hof op de voet van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf voor de bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-700185-10 ten laste gelegde en door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.”2.
(vii) Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting bij tussenarrest van 23 december 2011 heropend. In dit tussenarrest heeft het hof onder “omvang van het hoger beroep” het volgende overwogen:
“Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.”
(viii) Op de terechtzitting in hoger beroep van 18 april 2012 is de verdachte zelf niet verschenen maar is wel een gemachtigde raadsman (mr. Coumans), aanwezig. Het proces-verbaal van die terechtzitting houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“De raadsman deelt desgevraagd als volgt mede:
Het hoger beroep moet nog steeds worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. Verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en bepleit subsidiair dat hij de straf te zwaar acht. De stukken zijn op de terechtzitting van 9 december 2011 afdoende voorgehouden.
(…)
De advocaat-generaal voert als volgt het woord tot requisitoir.
(…) Ik vorder dat uw hof het onder parketnummer 03-530392-09 ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden. Voorts vorder ik dat uw hof op de voet van het bepaalde in artikel 423, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering de straf voor de bij inleidende dagvaarding met parketnummer 03-700185-10 ten laste gelegde en door de eerste rechter bewezen verklaarde feiten zal bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.”
(ix) Het hof heeft de verdachte bij arrest van 2 mei 2012 veroordeeld. Het hof heeft in dit arrest onder “omvang van het hoger beroep” het volgende overwogen:
“Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.”
(x) Het hof heeft de verdachte in de zaak met parketnummer 03/530392-09 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voorts heeft het hof op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf voor de in de zaak met parketnummer 03/700185-10 ten laste gelegde en door de rechtbank bewezen verklaarde feiten bepaald op een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden.
5. Art. 423, vierde lid, Sv luidt als volgt:
“Indien bij samenloop van meerdere feiten ééne hoofdstraf is uitgesproken en het hooger beroep slechts ingesteld is ten aanzien van een of meer dier feiten, wordt, in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het arrest de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.”
6. Deze bepaling ziet op de situatie dat de rechtbank voor meerdere feiten één hoofdstraf heeft uitgesproken, dat het hoger beroep is beperkt tot één of meer van die feiten en dat het hof het vonnis wat betreft de strafoplegging vernietigt. In een dergelijk geval dient het hof voor de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten de sanctie te "bepalen". Dit betekent dat het hof moet beslissen welk gedeelte van de in eerste aanleg opgelegde straf moet worden geacht door de rechtbank te zijn opgelegd ter zake van de feiten die niet aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.3.
7. Het wettelijk systeem ten aanzien van de reikwijdte van het hoger beroep, zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet stroomlijnen hoger beroep (Stb. 2006, 470), komt samengevat op het volgende neer. De verdachte en het openbaar ministerie kunnen in geval van gevoegde zaken als bedoeld in art. 407, tweede lid, Sv de omvang van hetgeen aan het oordeel van het hof is onderworpen zelf beperken, maar uitsluitend - binnen de door de wet getrokken grenzen - door middel van de in de door de griffier op te maken akte verwerkte verklaring waarmee het hoger beroep is ingesteld. Daarnaast bestaat tot de aanvang van de behandeling van het hoger beroep de mogelijkheid het hoger beroep geheel of gedeeltelijk in te trekken op de voet van art. 453 Sv en art. 454 Sv. Indien het hoger beroep niet op deze wijze is beperkt, is het gehele in eerste aanleg gewezen vonnis aan het oordeel van het hof onderworpen. In dit opzicht komt noch aan de schriftuur houdende grieven noch aan hetgeen de verdachte en het openbaar ministerie ter terechtzitting in hoger beroep daaromtrent verklaren, betekenis toe. Wel kan het hof de behandeling in hoger beroep concentreren op de door de procespartijen ingebrachte bezwaren en bestaat voor hem de in art. 416 Sv geschapen mogelijkheid de afdoening daarop toe te snijden.
Bovendien blijkt uit de wetsgeschiedenis dat indien na de aanvang van de behandeling van het hoger beroep bezwaren niet worden gehandhaafd, een dergelijke "intrekking" onder omstandigheden tot toepassing van art. 416, tweede en derde lid, Sv kan leiden - om welke toepassing de verdachte en het openbaar ministerie bovendien kunnen verzoeken. Voor zover het daarbij gaat om een gedeeltelijke "intrekking", gelden daarbij de wettelijke grenzen van art. 407 Sv over de mogelijkheden om het appel te beperken.4.
8. Op grond van art. 453, eerste lid, Sv in verbinding met art. 454, eerste lid, Sv kan de verdachte het hoger beroep uiterlijk tot de aanvang van de behandeling van het beroep intrekken door een verklaring, af te leggen op de griffie van de rechtbank. Ingevolge art. 270 Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv begint het onderzoek - en neemt dus de behandeling een aanvang - door het doen uitroepen van de zaak. Dat betekent dat de genoemde verklaring moet zijn afgelegd vóórdat de zaak is uitgeroepen.5.
9. In het onderhavige geval heeft de rechtbank de verdachte voor de feiten in de (op de terechtzitting in eerste aanleg) gevoegde zaken met de parketnummers 03/700185-10 en 03/530392-09 veroordeeld tot één gevangenisstraf. Namens de verdachte is tegen het gehele vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld. Omdat de raadsman van de verdachte op de terechtzittingen in hoger beroep heeft aangegeven dat het hoger beroep alleen is gericht tegen de zaak met parketnummer 03/530392-09 en niet tegen zaak met parketnummer 03/700185-10, heeft het hof de omvang van het hoger beroep beperkt geacht tot de zaak met parketnummer 03/530392-09. Vervolgens heeft het hof in de zaak met parketnummer 03/530392-09 een gevangenisstraf opgelegd aan de verdachte en in de zaak met parketnummer 03/700185-10 op grond van art. 423, vierde lid, Sv de straf bepaald.
10. Zoals blijkt uit de toelichting, neemt het middel in de eerste plaats tot uitgangspunt dat uit de inhoud van de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg niet zou blijken dat de rechtbank heeft bevolen dat de zaken met de parketnummers 03/700185-10 en 03/530392-09 dienen te worden gevoegd. Dat uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de stukken van het geding en meer in het bijzonder van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2010 en mist daardoor feitelijke grondslag. Uit de hiervoor onder 4 sub ii weergegeven inhoud van dit proces-verbaal blijkt immers dat de rechtbank de voeging heeft bevolen van de onder voornoemde parketnummers afzonderlijk aangebrachte zaken.
11. Het middel neemt voorts tot uitgangspunt dat uit de akte rechtsmiddel in combinatie met de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en het vonnis van de rechtbank niet anders kan worden geconcludeerd dan dat het hoger beroep slechts is ingesteld tegen de veroordeling in de zaak met nr. 03/700185-10. Ook dit uitgangspunt berust op een verkeerde lezing van de stukken van het geding en meer in het bijzonder van de akte rechtsmiddel. Uit de hiervoor onder 4 sub v weergegeven inhoud van de akte rechtsmiddel heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat mr. Boumans op 28 september 2010 namens de verdachte onbeperkt hoger beroep heeft ingesteld tegen het gehele vonnis van de rechtbank. Gelet op de inhoud van deze akte en in aanmerking genomen dat de rechtbank op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2010 de voeging heeft bevolen van de zaken met de parketnummers 03/700185-10 en 03/530392-09, berust de vermelding in de aanhef van de akte van (enkel) het parketnummer 03/700185-10 op een kennelijke vergissing. In dit verband merk ik nog op dat in de oproeping voor de terechtzitting in eerste aanleg van 8 september 2010 ook (eveneens bij kennelijke vergissing) alleen dat parketnummer staat vermeld, terwijl op die terechtzitting zowel de zaak met parketnummer 03/700185-10 als de zaak met parketnummer 03/530392-09 is behandeld.
12. In de bestreden uitspraak ligt als het oordeel van het hof besloten dat op grond van hetgeen de raadsman van de verdachte op de terechtzittingen in hoger beroep heeft aangevoerd het namens de verdachte ingestelde hoger beroep moet worden opgevat als te zijn beperkt tot het in de zaak met parketnummer 03/530392-09 ten laste gelegde feit. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 is voorop gesteld, geeft dit oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de appelakte niet blijkt dat de verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep op de voet art. 407, tweede lid, Sv heeft beperkt tot één van de gevoegde zaken, terwijl zich bij de stukken van het geding geen akte bevindt waaruit volgt dat de verdachte het namens hem ingestelde hoger beroep alsnog overeenkomstig art. 453, eerste lid, Sv in verbinding art. 454, eerste lid, Sv heeft ingetrokken wat betreft de in de zaak met parketnummer 03/700185-10 ten laste gelegde feiten.6.
13. Voor zover het middel hierover klaagt, is het terecht voorgesteld.
14. In aanmerking genomen dat uit het voorgaande volgt dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het hoger beroep is beperkt tot het in de zaak met parketnummer 03/530392-09 ten laste gelegde feit en in het licht van hetgeen hiervoor onder 6 is opgemerkt ten aanzien van de betekenis van art. 423, vierde lid, Sv, heeft het hof deze bepaling miskend door voor de feiten in de zaak met parketnummer 03/700185-10 op de voet van dit artikellid de straf te bepalen.
15. Ook in zoverre is het middel terecht voorgesteld.
16. Vervolgens rijst de vraag of het bovenstaande tot cassatie moet leiden. In het bijzonder dringt de vraag zich op in welk rechtens te respecteren belang de verdachte zou zijn getroffen door het (te) beperkt opvatten van de omvang van het hoger beroep. Tijdens de behandeling in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte bij herhaling kenbaar gemaakt dat het appel zich niet richt tegen de beslissingen in de zaak met parketnummer 03/700185-10. Daarmee heeft de verdediging te kennen gegeven de in de zaak met parketnummer 03/700185-10 bewezen verklaarde feiten niet aan het hof te willen voorleggen. Daartoe heeft de verdediging het hof gevraagd de omvang van het hoger beroep beperkt op te vatten. De door het hof aangenomen beperking van de omvang van het hoger beroep is daarmee geheel in lijn met de herhaaldelijk geuite wens van de verdediging. Tegen de achtergrond van het procesverloop in hoger beroep, meen ik dat de verdachte niet in cassatie met vrucht kan klagen over het oordeel van het hof ten aanzien van de omvang van het hoger beroep teneinde aldus te bewerkstelligen dat, na terugwijzing, alsnog en in tegenspraak met het aan het hof kenbaar gemaakte standpunt van de verdediging over de desbetreffende feiten in hoger beroep wordt beslist.7.Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit hetgeen in de cassatieschriftuur is aangevoerd niet kan blijken van enig in rechte te respecteren belang van de verdachte bij het onderhavige cassatieberoep, is het middel tevergeefs voorgesteld.8.
17. Het tweede middel bevat de klacht de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
18. De verdachte heeft op 7 mei 2012 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 13 november 2013 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendingstermijn van acht maanden is overschreden. Voorts zal de Hoge Raad uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM inderdaad is overschreden. Het middel is terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
19. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld. Het tweede middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑01‑2015
Zoals blijkt uit de op de terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota van 9 december 2011, heeft de raadsman van de verdachte (naast een strafmaatverweer) uitsluitend verweer gevoerd tegen de bewezenverklaring van het feit op de dagvaarding met parketnummer 03/530392-09.
Vgl. HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3149, rov. 4.5, HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:15, rov. 2.3, HR 15 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO8016, NJ 2011/135, rov. 2.4, HR 2 februari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK3202, NJ 2010/87, rov. 2.6, HR 4 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5835, NJ 2007/492, rov. 3.5 en HR 27 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8240, NJ 2005/54, rov. 4.4.1.
Vgl. HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:15, rov. 2.3, HR 27 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR1148, NJ 2011/456, rov. 2.3, HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709, NJ 2013/531 m.nt. Mevis, rov. 2.4.4 en HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4030, NJ 2013/532 m.nt. Mevis, rov. 2.6..
Vgl. HR 25 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:15, rov. 2.3, HR 27 september 2011, NJ 2011/456, rov. 2.3, ECLI:NL:HR:2011:BR1148HR 28 juni 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709, NJ 2013/531 m.nt. Mevis, rov. 3.3.
Zie HR 1 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7913, NJ 2008/409, rov. 3. Vgl. HR 2 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BF5059, rov. 2, HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2313, rov. 3, HR 3 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5505, NJ 2007/211, rov. 3 en HR 23 augustus 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT7098, rov. 3.
Vgl. HR 19 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1360, NJ 2014/147, m.nt. Schalken en HR 30 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2855, NJ 2014/450.
Vgl. voor een geen belang-redenering bij een niet rechtsgeldige beperking van het hoger beroep de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse voor HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7136 (middel 2; art. 81 RO). In die zaak ging het om een door de officier van justitie ingesteld hoger beroep, dat op basis van mededelingen van de advocaat-generaal bij het hof ter terechtzitting was beperkt. De verdachte had in cassatie niet aangegeven wat zijn belang was bij vernietiging op deze grond, terwijl de verdachte het desbetreffende feit in eerste aanleg had bekend.
Beroepschrift 04‑02‑2014
De Hoge Raad der Nederlanden
Griffienummer: S 13/06062
SCHRIFTUUR VAN CASSATIE
in de zaak van [rekwirant], geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] en wonende aan de [adres] te [postcode] [woonplaats], rekwirant van cassatie van een hem betreffende uitspraak van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 2 mei 2012.
Rekwirant van cassatie dient hierbij de navolgende middelen in:
Middel I:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder betreft dit de artikelen 407, 423, 449, 451 en 453 Sv, nu het gerechtshof heeft verzuimd te beslissen op het in deze zaak blijkens de akte rechtsmiddel ingestelde appèl tegen de beslissing van de rechtbank in de zaak met parketnummer 03/700185-10 en/of heeft het gerechtshof ten onrechte (de behandeling van) het hoger beroep beperkt tot de veroordeling in de zaak met parketnummer 03-530392-09 en/of heeft het gerechtshof artikel 423 lid 4 Sv toegepast ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/700185-10 zulks terwijl uit de akte rechtsmiddel blijkt dat het hoger beroep (onder meer) tegen het eindvonnis in de zaak met dat parketnummer was ingesteld. Het arrest lijdt mitsdien aan nietigheid.
Toelichting:
1.
De procedure in hoger beroep is ingeleid met de akte rechtsmiddel hoger beroep, die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
‘Rechtbank Maastricht
Parketnummer: 03/700185-10
Appelnummer 10/802
Op 28 september 2010 kwam ter griffie van deze rechtbank
Mr. T. Boumans
advocaat te Heerlen
die verklaarde door na te noemen persoon bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd tot het afleggen van de volgende verklaring,
en verklaarde namens
naam [rekwirant]
(…)
Beroep in te stellen tegen
het eindvonnis d.d. 22 september 2010 alsmede tegen het/de tussenvonnis(sen)
in de zaak tegen [rekwirant] met bovenvermeld parketnummer gewezen door de Meervoudige kamer in deze rechtbank (…)
Waarvan akte,
De comparant
De griffier’
2.
De procedure in hoger beroep heeft vervolgens drie zittingen gekend, te weten op 2 september 2011 (pro forma), op 9 december 2011 (inhoudelijke behandeling uitmondend in een tussenarrest van 23 december 2011) en op 18 april 2012 (inhoudelijke behandeling)
3.
Het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2011 houdt onder meer het volgende in:
‘De raadsman deelt mede dat het appel zich niet richt tegen het onder parketnummer 03-700185-10 ten laste gelegde. Het hoger beroep moet, aldus de raadsman, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. De raadsman geeft op dat verdachte meent ten onrechte te zijn veroordeeld en bepleit subsidiair dat verdachte de straf te zwaar acht.’
4.
Bij de behandeling van de zaak op de terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2011 komt verder alleen nog de zaak met parketnummer 03-530392-09 aan de orde. Dat is ook het geval bij de behandeling van de zaak op de zitting van 18 april 2012, waar door de raadsman blijkens het proces-verbaal van die zitting wordt aangegeven dat het hoger beroep nog steeds moet worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd.
5.
Zowel in het tussenarrest d.d. 23 december 2011 als in het arrest van 2 mei 2012, overweegt het gerechtshof met betrekking tot de omvang van het hoger beroep het volgende:
‘Hef hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 03-530392-09 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.’
6.
De procedure bij de rechtbank kende twee zittingen bij de meervoudige kamer, te weten op 28 juni 2010 en op 8 september 2010. Boven de processen-verbaal van die zittingen en boven het vonnis van 22 september 2010 staan de volgende parketnummers vermeld ‘03/700185-10; 03/530392’. Hoewel achter laatstgenoemd parketnummer staat vermeld: (ttzgev), blijkt uit de inhoud van de processen-verbaal van genoemde zittingen niet dat de rechter heeft bevolen dat de zaken ter terechtzitting worden gevoegd, maar zijn zij beide bij afzonderlijke dagvaardingen aangebracht en op één zitting besproken. In het vonnis van de rechtbank worden beide zaken onder ‘3.3. Het oordeel van de rechtbank’ en ‘3.4 De bewezenverklaring’ afzonderlijk behandeld. Voor alle feiten gezamenlijk wordt vervolgens, hoewel de zaken officieel niet zijn gevoegd, wel een gezamenlijke, gevangenisstraf van twee jaren opgelegd.
7.
Artikel 407 lid 1 Sv bepaalt dat het hoger beroep slechts tegen het vonnis in zijn geheel kan worden ingesteld. Artikel 407 lid 2 Sv bepaalt dat het hoger beroep, in het geval zaken gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen, tot één of meer van die gevoegde zaken kan worden beperkt.
8.
Uit de akte rechtsmiddel in de onderhavige zaakkan, in combinatie met de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg en het vonnis, niet anders worden geconcludeerd dan dat het hoger beroep slechts is ingesteld tegen de veroordeling in de, bij aparte dagvaarding aangebrachte, zaak met parketnummer 03/700185-10. De zaak kent immers geen gemeenschappelijk parketnummer, waardoor de vermelding van laatstgenoemd parketnummer op de akte rechtsmiddel geen andere betekenis kan hebben dan dat tegen de veroordeling in die zaak hoger beroep wordt ingesteld. In licht daarvan is het oordeel van het gerechtshof waarbij de omvang van het hoger beroep wordt beperkt tot de zaak met het andere parketnummer (03/530392-09) onbegrijpelijk.
9.
Maar zelfs als er van zou moeten worden uitgegaan dat met de akte rechtsmiddel werd beoogd hoger beroep aan te tekenen tegen het gehele door de meervoudige kamer van de rechtbank op 22 september 2010 gewezen vonnis en onder het parketnummer 03/700185-10 ook de zaak met parketnummer 03/530392-09 zou moeten worden begrepen, dan nog had het gerechtshof het hoger beroep niet mogen beperken tot laatstgenoemde zaak (parketnummer 03/530392-09). Uw Raad heeft immers geoordeeld1. dat voor de beantwoording van de vraag of het ingestelde hoger beroep al dan niet is beperkt, de inhoud van de appelakte beslissend is en dat in dat verband geen betekenis kan worden toegekend aan de inhoud van een appèlmemorie. Datzelfde zal hebben te gelden voor een ter zitting gedane mededeling van gelijke strekking van de appellerende procespartij: die enkele mededeling kan het hoger beroep niet beperken. Beperking c.q. (gedeeltelijke) intrekking van het hoger beroep kan slechts bij akte2.. Dat is slechts anders in het geval de rechter in eerste aanleg van een cumulatief ten laste gelegd feit heeft vrijgesproken. Achterliggende gedachte daarbij is dat de wet hoger beroep ter zake van vrijspraak uitsluit (art. 404 lid 5 Sv). Ook in dit licht bezien is de beslissing van het gerechtshof derhalve onbegrijpelijk.
10.
Tot slot heeft het gerechtshof ook een verkeerde toepassing gegeven aan artikel 423 lid 4 Sv doordat het bij de op te leggen straf het volgende heeft overwogen:
‘Het hof zal, overeenkomstig het bepaalde in artikel 423, lid 4, van het Wetboek van Strafvordering, de straf voor het niet aan zijn oordeel onderworpen, door de rechtbank onder parketnummer 03-700185-10 bewezen verklaarde, bepalen op een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.’
11.
Art. 423 lid 4 Sv geeft uitsluitend een regeling voor het in die bepaling omschreven geval, te weten dat in eerste aanleg voor de daar berechte feiten een hoofdstraf is uitgesproken en wegens de beperking van het hoger beroep tot een of meer van die feiten in geval van vernietiging t.a.v. de straf de noodzaak ontstaat ook de hoofdstraf voor het feit of die feiten waartoe het hoger beroep zich niet heeft uitgestrekt opnieuw te bepalen (vgl. HR 04-09-2007, ECLI:NL:HR:2007:BA5835). Nu het hoger beroep evenwel niet rechtsgeldig is beperkt, was art. 423 lid 4 Sv niet van toepassing.
12.
Het arrest lijdt aan nietigheid.
13.
Rekwirant heeft er belang bij dat in hoger beroep de zaak in volle omvang wordt getoetst, onder meer in verband met de bewezen verklaring van feit 1 (voorhanden hebben van 34.890 euro) in de zaak met parketnummer 03/700185-10, nu deze bewezen verklaring, in het licht van de uitspraken van Uw Raad over witwassen3., naar zijn oordeel niet terecht is geweest.
Middel II:
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd, waarvan niet-naleving met nietigheid is bedreigd of zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen. In het bijzonder zijn de artikelen 14 IVBPR en 6 EVRM, 348, 349, 350, 359a en 415 Sv geschonden, nu de berechting van rekwirant niet heeft plaats gevonden binnen een redelijke termijn.
Toelichting:
1.
Namens rekwirant is op 7 mei 2012 beroep in cassatie aangetekend tegen het arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch d.d. 2 mei 2012
2.
De raadsvrouwe van rekwirant heeft bij brief van 10 januari 2014 van de strafgriffie van Uw Raad vernomen dat de stukken op 13 november 2013 aldaar zijn ontvangen.
3.
Dit betekent dat tussen het instellen van het cassatieberoep en de datum van de binnenkomst van de stukken op de strafgriffie van Uw Raad meer dan acht maanden, te weten ruim achttien (18) maanden, zijn verstreken en dat de redelijke termijn met ruim 10 maanden is overschreden.
4.
Dit tijdsverloop brengt schending van de in het middel genoemde verdragsrechtelijke bepalingen met zich mee, in aanmerking genomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een tijdsverloop van ruim achttien maanden voor inzending van de stukken aan de griffie van de Hoge Raad zouden kunnen rechtvaardigen. Dit dient consequenties te hebben voor de strafoplegging. In deze wordt verwezen naar HR 3 oktober 2000, LJN AA7309, NJ 2000, 721, HR 17 juni 2008, LJN BD2578 en HR 19 april 2011, LJN BP536.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door Mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende aan de Amstel 326, 1017 AR Amsterdam, die verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
Amsterdam, 4 februari 2014
J. Kuijper
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑02‑2014
HR 03-04-2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ5505 in het geval van hoger beroep door het OM en HR 28-06-2011, ECLI:NL:HR:2011 :BN4239 in het geval van hoger beroep door de verdachte
HR 29-01-2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2313 en wederom HR 28-06-2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2709, r.o. 2.4.4
HR 17-12-2013, ECLI:NL:HR:2013:2002