Conclusie voorafgaand aan HR 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1791.
HR, 15-12-2020, nr. 19/02490
ECLI:NL:PHR:2020:1261
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
15-12-2020
- Zaaknummer
19/02490
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2020:1261, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 15‑12‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:118
Conclusie 15‑12‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen van verlengde uitvoer van een zeer grote hoeveelheid MDMA naar Engeland (art. 2.A Opiumwet), medeplegen van uitvoer van een grote hoeveelheid LSD naar Zuid-Afrika (art. 2.A Opiumwet), medeplegen invoer grote hoeveelheid hennep uit Zuid-Afrika (art. 3.A Opiumwet) en aanwezig hebben van hennep (art. 3.C Opiumwet). 1. Bewijsklacht bijdrage van voldoende gewicht aan ten vervoer aanbieden MDMA en 2. Volstaan met opgave b.m. ex art. 359.3 Sv. Bekennende verklaring? HR: art. 81.1.RO. Samenhang met acht andere zaken.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/02490
Zitting 15 december 2020 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 21 mei 2019 door het Gerechtshof Amsterdam wegens 1 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; 2 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod’; 3 ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel’ en 4. ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in art. 27(a) Sr. Het hof heeft voorts de onttrekking aan het verkeer bevolen van een zak hasjiesj.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/02502, 19/02496, 19/02618, 19/02620, 19/02526, 19/02621, 19/02501 en 19/02503. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring onder 1 voor zover inhoudend dat de verdachte tezamen en in vereniging met de medeverdachte [medeverdachte 1] een hoeveelheid van 30 kg MDMA buiten Nederlands grondgebied heeft gebracht, niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid, althans dat het onder 1 bewezenverklaarde onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend gemotiveerd is, nu uit de bewijsvoering niet (zonder meer) volgt dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan het ten vervoer aanbieden van die MDMA.
Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverweging weer.
Het hof heeft onder 1 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 25 maart 2013 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 5 van de Opiumwet, 29,841 kilogram van een materiaal bevattende methyleendioxymethamfetamine (MDMA);’
7. De bewezenverklaring van feit 1 steunt op de volgende bewijsmiddelen (met weglating van een deel van de verwijzingen):
‘1. De verklaring verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2019, voor zover inhoudende:
Ik heb mij aan de tenlastegelegde uitvoer van MDMA schuldig gemaakt. Medeverdachte [medeverdachte 1] was ook bij dit transport betrokken. U houdt mij voor dat in het OVC gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] van 15 april 2013 (…) gesproken wordt over “ [verdachte] ” en “kistje met M.” “Kistje met M” betekent inderdaad MDMA. [medeverdachte 1] heeft de kratten (het hof begrijpt: zowel bij de levering van de MDMA op 5 maart 2013 als bij de transporten in december 2011 en april 2012) in elkaar getimmerd. Ik was ook bij die transporten betrokken en kreeg € 500 per krat. Ik heb mij in gesprekken met het bedrijf [A] als [naam 1] uitgegeven.
2. Een proces-verbaal van bevindingen, op 4 april 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant 8020 op 4 april 2013 (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als waarnemingen van genoemde verbalisant(en):
Binnen het onderzoek " [...] " werd op 25 maart 2013 een houten kist in beslag genomen. Dit betrof een kist die via het transportbedrijf [B] BV (voorheen transportbedrijf ( [A] ) gevestigd [a-straat 1] te Alkmaar, op transport was gezet naar Groot-Brittannië. De officiële lading van deze kist betrof een hoeveelheid tuingereedschap. Bij controle werd er in een dubbele bodem een partij verdovende middelen aangetroffen. Dit bleek te gaan om 30 kilo MDMA (voorlopige uitslag).Bij dit transport zijn betrokken de verdachten:• [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1957 te [geboorteplaats]• [medeverdachte 1] , geboren [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats]Uit het onderzoek bleek verder dat de kist met daarin de verdovende middelen op 25 maart 2013 was getransporteerd met een Ford Transit voorzien van het kenteken [kenteken] . Gezien was namelijk dat deze Ford Transit [kenteken] gereden was vanaf de [b-straat] te [plaats] via de [c-straat] te Den Oever naar de [a-straat] te Alkmaar, waar de kist vervolgens voor verder transport werd afgeleverd.Om nader vast te stellen met welke wagen de kist bij het bedrijf [B] BV was bezorgd is door verbalisanten 8020 en 10189 op dinsdag 26 maart 2013 een onderzoek ingesteld in de omgeving van de [a-straat 1] te Alkmaar met als doel het vinden van camera opstellingen die mogelijk opnames hadden gemaakt van de gebruikte wagen en de bestuurder daarvan.Door mij werd gezien dat bij perceel [a-straat 2] te Alkmaar een beveiligingscamera was bevestigd aan de voorzijde van het pand. Ik zag dat deze camera gericht was op het toegangshek van het perceel. Ik zag verder dat de mogelijkheid bestond dat ook een deel van de openbare weg van de [a-straat] door deze camera gezien kon worden.In perceel [a-straat 2] te Alkmaar is gevestigd het bedrijf [C] .
Op dinsdag 26 maart 2013 heb ik ter plaatse gesproken met [betrokkene 2] , General Manager Logistics van [C] .Hij verklaarde mij dat zij inderdaad een beveiligingscamera hadden met als doel beelden van hun toegangshek op te nemen.Op 26 maart 2012 omstreeks 15.47 uur ontving ik van [betrokkene 2] een emailbericht. In dit bericht schreef [betrokkene 2] dat de pick-up inderdaad op de beelden stond. [betrokkene 2] had 2 schermafbeeldingen bijgevoegd van de Pick-up truck.• Een van 7.02 uur waarbij te zien is dat er een kist geladen is en de wagen rijdt in de richting van het bedrijf [B] BV.• Een van 7.41 uur waarbij te zien is dat pick-up truck voorbij rijdt ZONDER de eerder genoemde kist. De pick-up truck rijdt nu in de richting van de [d-straat] te Alkmaar.
3. Een proces-verbaal van bevindingen transport kist MDMA, op 3 april 2013 op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten 6719 en 5381 (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant(en):
Uit de analyse van de aangebrachte plaatsbepalingsapparatuur op de bedrijfsauto, merk Ford, type Transit, voorzien van het kenteken [kenteken] , hoofdzakelijk in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , bleek dat dit voertuig op 25 maart 2013 in de vroege ochtend was gereden vanaf de woning van [medeverdachte 1] , zijnde de [b-straat 1] te [plaats] naar de [a-straat] te Alkmaar. Uit de analyse van de bakengegevens bleek tevens dat genoemd voertuig in de directe omgeving had gestaan van de kruising van de [e-straat] met de [a-straat] te Alkmaar.Het is het onderzoeksteam bekend dat dicht bij genoemde kruising, in perceel [a-straat 1] een transportbedrijf genaamd [B] BV gevestigd is. In de volksmond staat dit bedrijf bekend onder de naam [A] . Vanuit dit bedrijf is eerder gedurende dit onderzoek een kist, met als vermoedelijke inhoud verdovende middelen, naar Engeland verstuurd. Deze kist had een afmeting van ongeveer 1,20 m x 1,20 m x 1,20 m en was volgens de paklijst gevuld met tuinartikelen.
Naar aanleiding van bovenstaande hebben wij verbalisanten, 6719 en 5381, op maandag 25 maart 2013 omstreeks 14.00 uur een nader onderzoek ingesteld bij genoemd bedrijf.Bij genoemd bedrijf werden wij aangesproken door een man die later opgaf te zijn genaamd: [betrokkene 3] .Hij deelde ons mede de dagelijkse leiding over [B] BV te voeren. Ik, verbalisant 6719, vroeg [betrokkene 3] voornoemd of er op die dag, 25 maart 2013, in de vroege morgen een pakket was afgeleverd met als mogelijke bestemming Engeland. [betrokkene 3] antwoorde mij daarop dat er inderdaad omstreeks 07.30 uur die dag een grote kist was afgeleverd, door een man in een pick-up vrachtwagentje met een open laadbak. Deze kist met de afmetingen 1,20 m x 1,20 m x 1,30 m moest naar Engeland vervoerd worden. De inhoud van deze kist zou een hoeveelheid tuingereedschappen betreffen.Wij verbalisanten hebben vervolgens gevraagd of deze kist nog in het bedrijf aanwezig was. Hierop deelde [betrokkene 3] ons mede dat de kist omstreeks 13.00 uur was opgehaald door Transportbedrijf [D] , gevestigd [f-straat 1] te Zaandam en dat van daaruit de kist zou worden getransporteerd naar [E] te Nieuw-Vennep. Wij hebben [betrokkene 3] verzocht na te gaan waar genoemde kist op dat moment was. Na enige telefonische contacten deelde [betrokkene 3] ons mede dat de kist met tracking/ referentienummer [001] , omstreeks 18.00 uur die dag zou aankomen bij transportbedrijf [D] voornoemd.Na mondelinge toestemming van de officier van justitie Mevr. mr. A.J. van Dooren, hebben wij verbalisanten, aan [betrokkene 3] mondeling gevorderd aan ons alle beschikbare gegevens inzake het transport van de hierboven genoemde kist, ter beschikking te stellen.voldeed aan deze vordering en overhandigde ons de navolgende bescheiden:- een kopie van de voorzijde van een enveloppe met de handgeschreven tekst: afgeven [A] Alkmaar! € 514,25 incl. 08.00 open Groet [naam 1]- Een kopie van het adreslabel:[F] , [g-straat 1] , London, [postcode] , Tel: [telefoonnummer 1]- een kopie van een notitieblad van [A] Alkmaar met de handgeschreven tekst:[naam 1] , [telefoonnummer 2] , 120 x 120 x 120 =/- 2m3 Tuinmeubelen naar Engeland-London, LTD postcode [postcode] rond 29 mrt leveren- een kopie van een uitgeprint e-mailbericht van [e-mailadres 1] aan [e-mailadres 2] , inhoudende het afleveradres: [G] LTD, [h-straat 1] , London [postcode] .
Wij hebben die dag bij [D] Transport genoemde kist in beslag genomen..Na mondelinge toestemming van de officier van justitie Mevr. Mr. A.J. van Dooren, hebben wij verbalisanten, aan [D] Transport te Zaandam mondeling gevorderd aan ons alle beschikbare gegevens inzake het transport van de hierboven genoemde kist, ter beschikking te stellen. Aan deze vordering werd voldaan en aan ons werden de navolgende bescheiden ter beschikking gesteld:- een kopie van de afhaalopdracht betreffende voornoemde kist- een kopie van de vrachtbrief betreffende voornoemde kist.Wij, verbalisanten, hebben de inbeslaggenomen kist, onder constant toezicht, over laten brengen naar het beslaghuis van politie te Utrecht alwaar hij, in afwachting van nader onderzoek door de medewerkers van de afdeling Forensische opsporing van de Landelijke Eenheid van politie, in een beveiligde ruimte is geplaatst.Op 26 maart 2013 is genoemde kist nader onderzocht. Tijdens voornoemd onderzoek werd in de dubbele bodem van voornoemde kist een hoeveelheid van ongeveer 30 kilogram van een stof aangetroffen, waarvan bij voorlopig onderzoek bleek dat het zeer waarschijnlijk MDMA (methyleendioxymethamfetamine) betrof.
4. Een proces-verbaal verhoor getuige, op 27 maart 2013 op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakt door de verbalisanten KL008020 en KL006719, (…), inhoudende, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven als verklaring van de getuigeDit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 maart 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3] .
Ik ben operation supervisor van het bedrijf [B] BV te Alkmaar. Dit bedrijf heette hiervoor " [A] ". Ongeveer twee weken geleden werd ik gebeld door een man die al eerder bij ons iets vervoerd had, [naam 1] . Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. Ik heb toen een prijs opgevraagd bij een vervoerder, [E] genaamd. Hierna heb ik [naam 1] teruggebeld en doorgegeven dat de prijs zou worden. [naam 1] ging akkoord en wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Vervolgens heeft hij op 23 maart 2013 een mail naar ons verstuurd met de opdrachtbevestiging. Op maandag 25 maart 2013 omstreeks 7:30 kwam ik op mijn werk. Op dat moment stond er al een auto voor de deur te wachten om iets af te leveren. Het was een grote pick-up waarvan de voorkant volgens mij blauw was en de achterzijde metaalkleur (roestvrij staal). Op het laaddeel stond een kist, deze stond open en bloot. De bestuurder van deze auto was alleen, een blanke man van ongeveer 35 - 40 jaar oud. Ik heb met een heftruck de kist vanaf de pick-up afgeladen en bij ons op de opslag neergezet. De man overhandigde met twee enveloppen. Een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Ik heb u zojuist een van deze enveloppen overhandigd voor het onderzoek. Toen ik de kist bij ons op de overslag had neergezet, was de man alweer weggereden. Ik zag dat hij wegreed richting [d-straat] . Op de kist zaten adreslabels geniet in een plastic hoes. Die labels zijn door ons gekopieerd en op een nette manier aan de buitenzijde vastgetaped. Omstreeks 13:00 is de houten krat bij ons opgehaald door transportbedrijf [D] .
5. Een proces-verbaal relaas (…), op 14 april 2014 door verbalisant 3053 op ambtseed opgemaakt.Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
pagina 33: uit de gegevens van de plaatsbepalingsapparatuur in de Ford Transit, voorzien van kenteken [kenteken] , blijkt dat deze zich op 25 maart 2013 vanaf de [b-straat] te [plaats] via de [c-straat] te Den Oever (loods [medeverdachte 3] ) naar de [a-straat] te Alkmaar verplaatst.
pagina 37: op dinsdag 26 maart 2013 werd door de dienst forensische opsporing onderzoek ingesteld. Na monstername en het testen middels de TRuNarc Analyzer bleek het om MDMA te gaan. Na weging bleek de hoeveelheid 30 kg bruto en 29,841 kg netto te zijn.
Pagina 43 en verder: op 14 januari 2014 is te 6:02 ter aanhouding en ter doorzoeking binnengetreden in het perceel [b-straat 1] te [plaats] . Om 7:00 is de doorzoeking door de rechter-commissaris geopend. Daarbij is een aantal goederen in beslag genomen. Het pand [b-straat 1] te [plaats] is de verblijfplaats van de verdachte [medeverdachte 1] .
Pagina 46: Door de dienst Forensische Opsporing werd een aantal sporen veilig gesteld. Op het spoor met Sinnummer AAAX9708NL werd een vingerafdruk aangetroffen die geïdentificeerd werd door de dienst IPOL, afdeling dactyloscopie, als een vingerafdruk van [medeverdachte 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975. Dit spoor werd aangetroffen op de binnenste adresseringsbon aan de binnenzijde van het pakket op het doorzichte (het hof begrijpt: doorzichtige) folie.
6. Een proces-verbaal onderzoek sporendragers, op ambtsbelofte opgemaakt op 18 april 2013 door verbalisant [verbalisant 1] , (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
In de (het hof begrijpt op 25 maart 2013 in beslag genomen krat) werd onder de bodemplaat een dertigtal gesealde transparante plastic verpakkingen aangetroffen van circa 1 kg (het hof begrijpt: per stuk). De TruNarc Analyzer gaf aan dat het om MDMA ging. Van de 30 verpakkingen werden 15 monsters MDMA naar het NFI ingestuurd (BFK: volgen 15 SINnummers).
7. Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 10 april 2013, opgemaakt door rapporteur Ing. P.H. Wallinga, NFI deskundige forensische drugs analyse, (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Het aangeleverde materiaal met de kenmerken (BFK: volgen de genoemde 15 SINnummers) bevatte MDMA (3,4 - methyleendioxymethamfetamine), welk middel is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet.
8. Een geschrift, zijnde een brief 21 juni 2013 van [betrokkene 4] , Expert D, beheerder Havank van de politie landelijke eenheid aan [verbalisant 1] van de KLPD, dienst Nationale recherche, (…),Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Op 6 april 2013 ontvingen wij van uw dienst het verzoek tot het instellen van dactyloscopisch onderzoek. Ontvangen is een A4 met een afleveradres. De uitslag van het ingestelde dactyloscopisch onderzoek is als volgt: onderzoek in Havank van het op de A4 opgewerkte spoor (met SINnummer AAAX9708NL) heeft geleid tot individualisatie op de door u in de aandachtvestiging genoemde potentiële donor, te weten: [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum] 1974 in [geboorteplaats] . De individualisatie komt voort uit afzonderlijk en onafhankelijk onderzoek door twee gecertificeerde dactyloscopische deskundigen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen genoemd spoor en de afbeelding van de linker wijsvinger van (het hof begrijpt:) voornoemde [medeverdachte 1] .
9. Een geschrift, zijnde de schriftelijke weergave van een afgeluisterd telefoongesprek van 28 maart 2013, 14:43 uur, tussen [verdachte] en NN [betrokkene 5] (het hof begrijpt: een medewerkster van de firma [B] ( [A] )), (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
[verdachte] : Hallo [betrokkene 5] met [naam 1] ... Ik heb van jullie die e-mail gehad.. Dat krat. Nou staat er hier... Die klant vraagt me: is het nou dat referentienummer wat ie ... Om die krat op te halen heb ie dat nou nodig of ie er...[betrokkene 5] : hier staat referentie en dan [001] ...[verdachte] : [001] .[betrokkene 5] : 35, dat is wat ik hier zie staan inderdaad.[verdachte] : oké is dat wat ie ... wat die klant nodig heeft?[betrokkene 5] : ja dat moeten ze inderdaad daar aan de andere kant doorgeven.[verdachte] : Oke...Want er staat hier ook iets van bovenaan een...shipmetnummer dat is 201303... En dan twee nee drie nullen en dan 118. Dat heeft er niks mee te maken?[betrokkene 5] : nee, dat heeft er niets mee te maken, dat is voor ons.[verdachte] : oh dat is voor jullie. Oké. Dus heeft alleen dat referentie nummer...[betrokkene 5] : alleen dat referentie nummer nodig.[verdachte] : want hij was net bij hoe heet het bij dat bedrijf en de vrachtwagen was niet aangekomen. Heeft hij enigszins vertraging of zo?[betrokkene 5] : dat weet ik eigenlijk verder niet.[verdachte] : oké, nou ja goed, dan wachten we het maar af.[betrokkene 5] : ja, oké.[verdachte] : oké dat referentienummer dat is... Dat heeft hij nodig?[betrokkene 5] : ja dat moet hij inderdaad dat moet hij dus inderdaad doorgeven.
10. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms bericht van 28 maart 2013 14:54 uur, verstuurd door [verdachte] aan de gebruiker van een Engels nummer (verder te noemen: NN Engelsman [telefoonnummer 1] ), (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
They were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need [001]
Vertaling tolk:
Ze waren niet in staat mij te vertellen of de vrachtwagen de goederen al afgeleverd heeft. Referentie nummer dat je nodig hebt is [001]
11. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:36 uur, verstuurd door NN Engelsman [telefoonnummer 1] aan [verdachte] , (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Be there in 10
Vertaling tolk:ben er over 10
12. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:37 uur, verstuurd door [verdachte] aan NN Engelsman [telefoonnummer 1] , (…):Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Oke
13. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:45 uur, verstuurd door [verdachte] aan NN Engelsman [telefoonnummer 1] , (…).
Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
ready
Vertaling tolk:Klaar.
14. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:46 uur, verstuurd door NN Engelsman [telefoonnummer 1] aan [verdachte] , (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Ok.
15. Een geschrift, zijnde de weergave van een uitgaand sms-bericht van 28 maart 2013, 15:49 uur, verstuurd door [verdachte] aan NN Engelsman [telefoonnummer 1] , (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Oke.
16. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 28 maart 2013, 15:49 uur, verstuurd door NN Engelsman [telefoonnummer 1] aan [verdachte] , (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
Ok thanks
Vertaling tolk:oke bedankt.
17. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 2 april 2013, 12:03 uur, verstuurd door NN Engelsman [telefoonnummer 1] aan [verdachte] , (…):Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
They have no record of parcel can u check
(Het hof begrijpt) vertaling tolk: ze hebben geen documenten over pakket kun je het navragen.
18. Een geschrift, zijnde de weergave van een inkomend sms-bericht van 2 april 2013, 14:19 uur, verstuurd door NN Engelsman [telefoonnummer 1] aan [verdachte] , (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
They have no record of parcel can u check
(Het hof begrijpt:) vertaling tolk: ze hebben geen documenten over pakket kun je het checken.
19. Een geschrift, zijnde de weergave van een afgetapt telefoongesprek tussen [verdachte] en NN [betrokkene 6] van [A] ((het hof begrijpt: medewerker [betrokkene 6] van [B] ) van 2 april 2013, 14:21 uur, (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
[verdachte] noemt zichzelf [naam 1] . [verdachte] zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. NN [betrokkene 6] zegt dat hij daar niets van afweet en dat hij dit gelijk gaat uitzoeken en hier straks over terugbelt.
20. Een geschrift, zijnde de weergave van een afgetapt telefoongesprek tussen [verdachte] en NN [betrokkene 6] van 2 april 2013, 14:31 uur, (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
[verdachte] noemt zichzelf [naam 1] . NN [betrokkene 6] zegt dat hij bericht heeft gehad dat het krat in beslag is genomen door de politie, landelijke eenheid, dienst landelijke recherche.
[verdachte] : dat is niet zo mooi. Dan ga ik daar even achteraan... Hij bedankt voor de informatie.
21. Een geschrift, zijnde een schriftelijke weergave van een OVC-gesprek tussen [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] op 15 april 2013, vanaf 9:31 uur, (…).Dit geschrift houdt, voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven in:
[medeverdachte 2] : hoe is het met [verdachte] (het hof begrijpt, gelet op de verklaring van de verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep: de verdachte [verdachte] ).[betrokkene 1] : die heb ik een keer gezien dit jaar. Jij vertelde mij laatst dat hij een kistje kwijt was toch? ...Hoeveel was dat nou?[medeverdachte 2] : 150 nee even kijken, ja 150 "M"... Nee, 15 zeker even kijken, wat was het nou. Was het bijna, voor zeg maar, dik 2 [betrokkene 7] handel in ieder geval... 35 volgens mij.
22. Een proces-verbaal bevindingen zaak dossier kratten, op 15 januari 2014 opgemaakt op ambtseed opgemaakt op 15 januari 2014 door de verbalisant 6719, (…).Dit proces-verbaal houdt onder meer in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van genoemde verbalisant:
Op 14 januari 2014 tussen 6:00 en 12:05 bevond ik mij in perceel [b-straat 1] in [plaats] in verband met een doorzoeking in het kader van het opsporingsonderzoek [...] . Ik stelde onder andere een onderzoek in in de achter de woning gelegen loods welke behoorde bij perceel 10 en waar de bewoners [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] gebruik van maakten. In de betreffende loods trof ik goederen aan waarvan ik het vermoeden had dat deze betrekking hadden op een in het kader van het onderzoek [...] opgemaakt zaakdossier, genaamd “Kratten”, waarin onder andere gerelateerd wordt inzake een houten krat met een dubbele bodem waarin een hoeveelheid 30 kg MDMA is verstopt. Deze krat werd op 25 maart 2013 in beslag genomen op het moment dat hij verzonden werd naar het Verenigd Koninkrijk. Ik ben tevens bij het forensisch onderzoek en het demonteren van deze kist aanwezig geweest.In de loods werden op 14 januari 2013 goederen aangetroffen die mogelijk een relatie hebben met bovenstaande krat. In een stelling rechts achterin de loods werd een aantal rollen wikkelfolie aangetroffen. Deze folie was helder en doorzichtig en toonde qua afmeting en materiaal grote gelijkenis met de folie waarmee het op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. In een kist aangetroffen op de grond achterin de loods werd een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dicht gesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen was verpakt. Opvallend is dat de sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin diverse houtbewerkingsgereedschappen waren opgeborgen, waaronder een zogenaamde messing spaanplaatschroeven. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden, zo bleek bij demontage van de MDMA krat, gebruikt bij het in elkaar zetten van de MDMA krat. De zakken waarin de MDMA was verpakt waren vacuüm getrokken en dichtgeseald. In een stelling aan de rechterzijde van de loods (gezien vanaf de deur) werd een professionele vacuüm verpakkingsmachine van het merk Henkelman, type Boxer XL 42, aangetroffen. Volgens informatie van de betreffende leverancier kunnen met dit apparaat food- en nonfood waren vacuüm getrokken worden en direct dichtgeseald worden. Tijdens de doorzoeking in de loods werd op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervaste verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van verschillende diktes.’
8. Het hof heeft in het bestreden arrest de volgende bewijsoverweging betreffende feit 1 opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘Standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde medeplegen van uitvoer van MDMA wordt vrijgesproken. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het aandeel van de verdachte er in de kern slechts uit heeft bestaan behulpzaam te zijn bij het aanbieden van de drugs aan de vervoerder door voor de medeverdachte [medeverdachte 1] , die op dat moment de krat met MDMA al klaar had staan, telefonisch te informeren bij het transportbedrijf wanneer de krat daar ter verzending naar Engeland kon worden afgeleverd. Hij heeft geen organiserende of andere wezenlijke rol gehad bij het opzetten en uitvoeren van de drugszending. Ook zijn contact met de vervoerder na voltooiing van het delict draagt niet bij aan het bewijs voor medeplegen. Nu slechts sprake is van medeplichtigheid van de kant van de verdachte en deze deelnemingsvorm niet ten laste is gelegd dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsman.
Standpunt van het Openbaar Ministerie De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat de verdachte zich samen met de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 30 kg MDMA naar Engeland.
Oordeel van het hof Gelet op de inhoud van gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In het kader van de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde (het medeplegen van de (verlengde) uitvoer van MDMA op 25 maart 2013) zal het hof allereerst een aantal overwegingen wijden aan de twee transporten naar Engeland die de verdachte aanvankelijk werden verweten, doch die thans in de strafzaak van de verdachte niet meer aan de orde zijn. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard bij beide transporten betrokken te zijn geweest.
Eerste levering van maandag 5 december 2011
Op 5 december 2011 heeft het transportbedrijf [A] in Alkmaar een krat verstuurd van 180 x 120 X 130 naar het adres [h-straat 1] te Londen van [G] LTD. De geplande losdatum was 8 december 2011 (…).
Uit gesprekken op 12 en 14 december 2011 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte valt op te maken dat beiden spreken over een bepaald transport waarbij kennelijk beiden betrokken zijn en waarbij eerder andere data waren doorgegeven (…).
Op 14 december 2011 meldt de verdachte: dat “het ding” is afgeleverd op 7 december (het hof begrijpt: 2011). [medeverdachte 1] merkt op dat de verdachte actie moet ondernemen en de verdachte geeft aan dat hij zijn vriend heeft gezegd dat deze moet zeggen dat het 7 december al is aangekomen, afgeleverd door “dat en dat bedrijf’. Uit een later gesprek die dag tussen beiden blijkt dat het ding gevonden is en dat dit vrijdag wordt gebracht, wat allemaal bij de prijs is inbegrepen. De verdachte zegt ook dat zij natuurlijk blij waren en dat de eerste keer “altijd een beetje klote” is, dat het komt doordat die lui verkeerde datums hebben doorgegeven.Op 16 december 2011 spreken beiden weer over het afgeleverde ding. De verdachte stelt: “.. Dat ding is afgeleverd...”. [medeverdachte 1] vraagt: "Ze waren te spreken dus?", waarop de verdachte zegt: "Ja, alles is oké "(…).
Uit een telefoongesprek van 24 december 2011 volgt dat beiden er over spreken samen weg te gaan (…).
Uit informatie van een onder de Mercedes Benz van [medeverdachte 1] bevestigd baken wordt later vastgesteld dat de auto op 28 december 2011 vanuit Nederland naar Engeland is gereden (…).
Op 1 januari 2012 geeft de verdachte in een gesprek met [medeverdachte 1] aan dat hij die jongen aan de andere kant heeft gebeld, de jongen die zij samen gezien hebben (…).
Op 6 januari 2012 spreken de verdachte en [medeverdachte 1] weer via de telefoon met elkaar. De verdachte stelt dat zijn vriend heeft gezegd dat het wat langer gaat duren. De verdachte wil dat het allemaal geregeld is voordat hij weggaat (het hof begrijpt: voordat de verdachte binnen 2 of 3 weken naar Zuid-Afrika gaat) en [medeverdachte 1] merkt op dat ze wel even met zijn tweeën de post gaan ophalen (…). Het hof merkt in dit verband op dat uit het dossier blijkt dat de verdachte van 2 februari 2012 tot 20 maart 2012 in Zuid-Afrika heeft verbleven (…).
In een telefoongesprek van 16 januari 2012 tussen [medeverdachte 1] en de verdachte zegt [medeverdachte 1] : “we zijn nu 10 dagen over zijn 10 dagen heen”. De verdachte zegt dan: "Maar hij zet (het hof begrijpt: zegt) jullie moeten maar effe komme... Ik denk ik bel nog wel effe maar ik denk na het weekend of zo", waarop [medeverdachte 1] zegt: "ja, klopt" (…).
Op 22 januari 2012 geeft de verdachte aan [medeverdachte 1] aan dat ze er dinsdag even heen gaan. [medeverdachte 1] stelt dat ze het ter plekke wel even bekijken. De verdachte antwoordt op de vraag van [medeverdachte 1] of “hij” een beetje goed nieuws heeft: "nou ja, redelijk, het is het waard" (…).
Uit een telefoongesprek tussen beiden op 23 januari 2012 blijkt dat ze niet op dinsdag 24 januari 2012 maar op woensdag 25 januari 2012 vertrekken (…).
Uit de gegevens van het baken geplaatst onder de Mercedes Benz van [medeverdachte 1] blijkt dat de auto op woensdag 25 januari 2012 naar Londen is gereden en op donderdag 26 januari 2012 weer terug is gereden naar Nederland (…). Uit gegevens van de Engelse politie volgt dat [medeverdachte 1] en de verdachte op 25 januari 2012 in Engeland zijn aangekomen en een adres in Londen hebben bezocht dat wordt bewoond door [betrokkene 7] en [betrokkene 8] (…).
Op 16 februari 2012 om 15.37 uur voert een onbekende Engelstalige man (verder: NN Engelsman) een telefoongesprek met de verdachte, waarin laatstgenoemde aangeeft dat hij (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) er echt wel zal zijn om hem (NN Engelsman) te zien, omdat hij ( [medeverdachte 1] ) een “fucking vreselijke vrek (is) als het op geld aankomt” (…).
Om 15.39 uur wordt de NN Engelsman gebeld door [medeverdachte 1] . NN Engelsman legt aan [medeverdachte 1] uit dat zij in Hotel [H] zitten in kamer [002] . [medeverdachte 1] zegt dat hij er aankomt (…).
Tijdens een observatie wordt gezien dat [medeverdachte 1] om 15.50 uur Hotel [H] aan de [i-straat] in Amsterdam binnengaat, en dat [medeverdachte 1] dit hotel om 16.07 uur weer verlaat in het gezelschap van twee blanke mannen (…).Om 18.16 uur belt NN Engelsman met de verdachte. Hij geeft aan dat hij de vriend van de verdachte (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ) ongeveer een uur geleden gezien heeft en dat zij hem weer hetzelfde hebben gegeven als wat zij hem de vorige keer hebben gegeven en dat zij hem waarschijnlijk weer over een week of twee zien en dan waarschijnlijk iets anders gaan opstarten. De verdachte noemt de NN Engelsman ‘ [betrokkene 7] ’ (fonetisch) (…).
Uit het voorgaande maakt het hof op dat [medeverdachte 1] en de verdachte betrokken zijn geweest bij het via het transportbedrijf [A] versturen van een krat naar [G] LTD te Londen, en dat kennelijk over de betaling van de inhoud problemen zijn ontstaan. Om die reden zijn [medeverdachte 1] en de verdachte tweemaal naar Engeland gegaan, waar een betalingsregeling is afgesproken, waaraan de betreffende personen zich niet hebben gehouden. Uiteindelijk is (geheel of gedeeltelijk) tot betaling overgegaan in Hotel [H] in Amsterdam. Een tweede levering is door de bij de betaling betrokken NN Engelsman (die door de verdachte ‘ [betrokkene 7] ’ wordt genoemd) aangekondigd.
Tweede levering van (op of omstreeks) 10 april 2012
Op 8 maart 2012 wordt tijdens een observatie gezien dat [medeverdachte 1] in Amsterdam een ontmoeting met drie onbekende Engelstalige personen heeft. Daarbij worden tussen 15.48 en 16.10 uur flarden van de conversatie tussen de drie opgevangen, waarbij gehoord wordt dat [medeverdachte 1] zegt: “you bring money from the investor”, waarop een van de onbekende Engelsen zegt: “yes sometimes” (…)’s Avonds wordt via de telefoon van [medeverdachte 1] een in de Engelse taal opgesteld sms-bericht verstuurd, dat luidt: “Sorry I make mistake whit price total. I talk later togheter” (…).
Op 12 maart 2012 hebben [medeverdachte 1] en de NN Engelsman meermalen sms-contact met elkaar. [medeverdachte 1] sms’t: ”Hurry up there", waarop de NN Engelsman sms’t: "8 or 9 days all done", waarna [medeverdachte 1] weer sms’t: “Hurry up. New waiting” (…).
Op 22 maart 2012 ontmoetten [medeverdachte 1] en de verdachte elkaar in een cafetaria in IJmuiden. Gehoord wordt dat de verdachte zegt: "de kist staat klaar, 50 kg, niet helemaal dichtgetimmerd. [betrokkene 9] doet alles op zijn manier, langzaam op zijn 11en/12en. [betrokkene 9] stuurt nog één of twee dingen. Begin juni of juli (door observanten wordt niet verstaan of het juni of juli was) 440 kg (diverse malen herhaald)" (…).
Later belt de verdachte met NN Engelsman (door de verdachte ‘ [betrokkene 7] ’ genoemd) en zegt: "ik heb met de kerel in het noorden gesproken... hij zei: wanneer kun je mij (af)betalen. Ik zei: ik zal hem bellen..". De NN Engelsman geeft aan: "ik denk dat we hem in het weekend kunnen betalen..." (…).
Op 23 maart 2012 belt de verdachte met [medeverdachte 1] , en geeft aan dat hij “derde” nog gebeld heeft, deze laat het de verdachte weten wanneer hij klaar is. Het is nog niet klaar. [medeverdachte 1] zegt dat het klaarstaat (…).
In een telefoongesprek op 24 maart 2012 tussen de verdachte en de NN Engelsman (die door de verdachte ‘ [betrokkene 7] ’ (fonetisch) wordt genoemd) stelt de NN Engelsman dat hij nog geen kans heeft gevonden de andere man te bellen, maar dat als de verdachte hem ziet, hij vanaf maandag kan komen. De NN Engelsman regelt het vandaag. Soms hebben dat soort dingen wat tijd nodig en misschien is het volgende week goed, aldus de NN Engelsman (…).
Op 26 maart 2012 belt de verdachte met [medeverdachte 1] en zegt tegen [medeverdachte 1] : "hij belde, hij is klaar zegt ie". [medeverdachte 1] geeft dan aan dat hij er wel heen gaat (…).
Op 27 maart 2012 vanaf 17.16 uur stuurt [medeverdachte 1] een aantal sms berichten naar de verdachte: "bel je morgen even wanneer ik kan afleveren. Oke" en "ik bedoel [naam 1] en [naam 2] volgende snap je f bellen wanneer” (…).
Op 27 maart 2012 omstreeks 18.07 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de verdachte. De verdachte zegt dat hij in ieder geval zijn maat heeft gebeld, en heeft aangegeven dat [medeverdachte 1] hem morgen avond even ziet. [medeverdachte 1] geeft aan dat [naam 1] moet bellen voor [naam 1] . Verder zegt [medeverdachte 1] : ".. Ik bedoelde voor die nieuwe weer... Dat heb ik al klaar staan natuurlijk.. Ik moet toch effe bellen zo wanneer ik dat kan brengen zeg maar.. Dat moet ik toch weten wanneer ik dat (onverstaanbaar) kan afgeven" (…).
Op 1 april 2012 om 16.53 uur heeft [medeverdachte 1] telefonisch contact met de verdachte en vraagt hij aan de verdachte of deze even kan bellen wanneer hij terecht kan om "hem" te brengen. De verdachte geeft aan dat hij zijn best zal doen. Om 19.05 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms-bericht naar de verdachte: "120 x 120 standaard" (…).
Op 2 april 2012 belt de verdachte met [A] en noemt zich [naam 1] . De verdachte vraagt wanneer het eerstvolgende transport naar Engeland gaat. Het gaat om een kist met wat tuinartikelen, 1 m 20 x 1 m 20 x 1 m 20. De verdachte stelt dat hij al eerder iets verstuurd heeft met [A] , waarbij de laatste keer een communicatiestoornis is opgetreden, waardoor de spullen er al twee weken stonden (het hof begrijpt: na aflevering in Engeland in een hoek van de opslagruimte van het transportbedrijf in december 2011). De medewerker van [A] vertelt dat de spullen zijn afgeleverd op het adres dat op het papier stond, waarop de verdachte aangeeft: "ja die [G] ja". Wat betreft de volgende levering geeft de verdachte aan dat hij de kist morgen of overmorgen zal laten brengen, dat hij de papieren erbij zal doen en (zo begrijpt het hof) er weer contant betaald wordt bij aanlevering, net zoals de eerste keer (…).
Uit een zich bij de stukken bevindende opdrachtbevestiging van een te vervoeren eenheid door [E] Group in Nieuw Vennep (het hof begrijpt de eigenlijke vervoerder naar Engeland) blijkt dat het losadres het (hierboven genoemde) adres van [G] Ltd in Londen is, dat de laaddatum (bij het tussenstation [I] BV in Alkmaar) 10 april 2012 is en dat de losdatum in Engeland 13 april 2012 is (…).
Op 16 april 2012 belt [medeverdachte 1] met de verdachte. Uit het gesprek blijkt dat “dat ding” weer zoek is (…).
Op 17 april 2012 om 09.21 uur heeft de verdachte contact met een medewerker van [A] , die aangeeft dat het pallet (het hof begrijpt: met de kist) is afgeleverd op 13 april (het hof begrijpt 2012) bij (fonetisch) ” [G] ”. Om 10.36 uur wordt [medeverdachte 1] gebeld door de verdachte. De verdachte meldt dat "die" afgelopen vrijdag al is aangekomen. Hij heeft het doorgegeven. [medeverdachte 1] vraagt: "ja maar niks loos toch? ... Het gaat net als vorige keer weet je wel". De verdachte zegt dan: "ja klote allemaal" (…).
In een gesprek tussen [betrokkene 1] en de verdachte op 10 september 2012 zegt de verdachte: "maar ja hij is (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] )... Ik maakte afspraken met dat chauffeursbedrijf en hij brengt het naar...ntv... Dus die wordt...ntv... met zijn vrachtwagentjes overal...". [betrokkene 1] zegt daarop: "maar hij heb zo een vrachtwagentje van... Dat is van [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: [medeverdachte 3] ) nota bene" (…).
Uit het voorgaande maakt het hof op dat op of omstreeks 10 april 2012 een tweede levering bestemd voor de Engelse afnemers door [medeverdachte 1] is aangeboden aan [A] (waarna de kist daadwerkelijk in Engeland is aangekomen op 13 april 2012). De kist is bestemd voor hetzelfde bedrijf als de kist van het eerste transport. [medeverdachte 1] heeft de prijs bepaald, maar een fout gemaakt. Hij heeft voorafgaand aan het transport op 8 maart 2012 een ontmoeting met kennelijk de afnemers en heeft dan al de nieuw te leveren hoeveelheid klaarstaan. De verdachte geeft aan dat het om 50 kg gaat. Wederom ontstaan problemen over de betaling. De verdachte heeft telefonisch contact met de afnemers, belt met [A] onder een valse naam, te weten [naam 1] , en informeert naar de mogelijkheden van transport van de aan de Engelsen te leveren hoeveelheid onder vermelding van een lading tuinartikelen. De verdachte geeft aan dat hij eerder iets verstuurd heeft via [A] , waarbij het hof begrijpt dat dit gaat om het transport van 5 december 2011.
Wat is er op 5 december 2011 en op of omstreeks 10 april 2012 bij [A] afgeleverd? Hoewel het dossier aanknopingspunten bevat dat het hier steeds om een grote hoeveelheid hennep is gegaan, acht het hof dit evenwel niet boven redelijke twijfel verheven. In ieder geval staat voor het hof, gelet op de gang van zaken bij beide transporten, en het versluierd taalgebruik dat [medeverdachte 1] en de verdachte, ook in gesprekken met anderen, steeds bezigen, wel vast dat het steeds om illegale goederen, en naar alle waarschijnlijkheid verdovende middelen is gegaan.
Medeplegen In het geval van de twee kratten met illegale goederen gaat het hof er vanuit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [medeverdachte 1] . Toen er betalingsproblemen bleken te zijn ontstaan, zijn beiden tweemaal naar Engeland gereisd om een gesprek te hebben met de ontvangers van de goederen. [medeverdachte 1] en de verdachte hebben intensief telefonisch contact voorafgaand aan en na afloop van de reizen naar Engeland. Verder heeft de verdachte telefonisch contact gehad met de afnemers en heeft hij in ieder geval bij de tweede levering contact opgenomen met het vervoerbedrijf om het transport te regelen. [medeverdachte 1] heeft de krat vervolgens bezorgd bij het vervoerbedrijf.
Derde levering op 25 maart 2013
Op 25 maart 2013 rijdt een persoon in de Ford Transit, kenteken [kenteken] , hoofdzakelijk in gebruik bij [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] , vanaf de [b-straat 1] in [plaats] , zijnde de verblijfplaats van [medeverdachte 1] , via de loods van [medeverdachte 3] in Den Oever naar het terrein van de vervoerder [B] BV (de nieuwe naam van het bedrijf [A] , verder te noemen: [A] ) in Alkmaar. Gezien wordt dat er een krat op de laadbak staat. Als de auto bij [A] wegrijdt, staat er geen krat meer op de auto.
Medewerker [betrokkene 3] van [A] heeft op 27 maart 2013 verklaard dat hij ongeveer twee weken daarvoor werd gebeld door [naam 1] , die al eerder iets via [A] had vervoerd. Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. [naam 1] ging akkoord met de prijs die de (uiteindelijke) vervoerder, [E] , had opgegeven. Hij wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Op 25 maart 2013 omstreeks 07.30 uur stond er, toen [betrokkene 3] op zijn werk kwam, al een grote pick-up voor de deur te wachten. Op het laaddeel stond een kist. De kist is afgeladen en op de overslag van [A] neergezet. De bestuurder overhandigde [betrokkene 3] twee enveloppen, een met contant geld voor het vervoer en een met de beschrijving van de te vervoeren goederen. Toen de kist op de overslag werd neergezet, is de man weggereden.
In de krat wordt uiteindelijk circa 30 kg MDMA aangetroffen. Op een bij de kist behorende enveloppe staat de naam [naam 1] vermeld. De door medewerker [betrokkene 3] van [A] met betrekking tot dit transport verder overhandigde bescheiden betreffen: - een kopie van een notitie blad met daarop de handgeschreven tekst: “ [naam 1] [telefoonnummer 2] (het hof begrijpt: het door de verdachte gebruikte telefoonnummer), 120 x 120 x 120 = ± 2m3 tuinmeubelen naar Engeland - Londen, LTD, postcode [postcode] rond 29 mrt leveren” en - een kopie van een uitgeprint e-mailbericht afkomstig van [e-mailadres 1], gedateerd 23 maart 2013, 16.11 uur met de gegevens waar de zending naartoe moet. Het betreft hier hetzelfde adres, waar de twee eerder genoemde kratten met illegale goederen naar toe zijn gestuurd. De ontvangende partij is telkens [G] LTD. Op de binnenste adresseringsbon (A4) wordt een afdruk van de linker wijsvinger van [medeverdachte 1] aangetroffen.
Op 28 maart 2013 14.43 uur belt de verdachte naar een medewerkster van [A] , noemt zich [naam 1] en vraagt naar de kist, nu de ontvanger heeft begrepen dat de betreffende vrachtwagen nog niet is aangekomen. De betreffende medewerkster kan geen verdere informatie geven en geeft aan dat de ontvanger het referentienummer nodig heeft en dit moet doorgeven om de kist te ontvangen.Om 14.54 uur stuurt de verdachte een sms-bericht naar een Engels telefoonnummer, inhoudende: “they were not able to tell me if the truck deliverd the goods already reference number that you need is [001] ”. Tussen het nummer van de verdachte en dit Engelse nummer vindt daarna nog verschillende malen sms contact plaats met betrekking tot het verstuurde pakket.
Op 2 april 2013 14:21 uur belt de verdachte met een medewerker van [A] en zegt dat hij vanochtend een boze man aan de telefoon had die zijn krat nog niet heeft ontvangen. De medewerker gaat dit uitzoeken en belt de verdachte tien minuten later terug met de mededeling dat de krat in beslag is genomen door de politie.
Op 15 april 2013 spreken [betrokkene 1] en [medeverdachte 2] over “ [verdachte] ”, die een kistje kwijt was met “M”, die dik 2 ton handel vertegenwoordigde. Het hof begrijpt dat hier [verdachte] , de verdachte, wordt bedoeld, die in IJmuiden woont (Persoonsdossier [verdachte] , pagina 13), en dat, met M, MDMA wordt bedoeld, zoals door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is verklaard.
Tijdens de doorzoeking op 14 januari 2014 in een loods behorende bij de woning aan de [b-straat] in [plaats] , waar [medeverdachte 1] verbleef, werd wikkelfolie aangetroffen die qua afmeting en materiaal grote gelijkenis vertoonde met de folie waarmee de op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was omwikkeld. Verder werden in de loods een hoeveelheid plastic zakken aangetroffen die qua vorm en materiaal grote gelijkenis vertoonden met de dichtgesealde zakken waarin de MDMA die op 25 maart 2013 werd aangetroffen, was verpakt. De sealzakken werden aangetroffen in een houten kist waarin ook messing spaanplaatschroeven waren opgeborgen. Soortgelijke messing spaanplaatschroeven werden gebruikt bij het in elkaar zetten van de krat waarin de MDMA is aangetroffen. Voorts is in de loods een vacuüm verpakkingsmachine aangetroffen, waarbij opmerking verdient dat de zakken waarin de op 25 maart 2013 aangetroffen MDMA was verpakt vacuüm getrokken waren en waren dicht geseald. Tot slot werd in de loods op diverse plaatsen en van diverse afmetingen houten plaatmateriaal aangetroffen, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes. De op 25 maart 2013 in beslag genomen krat was aan de buitenzijde bekleed met houten plaatmateriaal, zijnde watervast verlijmd multiplex en triplex van diverse diktes.
Gelet op het voorgaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte en [medeverdachte 1] een strafrechtelijk relevante betrokkenheid hebben bij de (verlengde) uitvoer van een krat MDMA op 25 maart 2013.
Medeplegen of medeplichtigheid?
Wat betreft de (verlengde) uitvoer van MDMA stelt het hof vast dat de verdachte en [medeverdachte 1] ook hier nauw hebben samengewerkt. Hoewel er vanuit wordt gegaan dat [medeverdachte 1] - gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen - degene was die de krat heeft getimmerd, de MDMA in de geprepareerde krat heeft verstopt en de krat met MDMA weer naar de vervoerder heeft gebracht, was de rol van de verdachte meer dan die van enkel medeplichtige: hij heeft voorafgaand aan het afleveren van de krat contact gehad met de vervoerder om er zeker van te zijn dat het vervoer op korte termijn zou plaatsvinden, en nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen, heeft de verdachte contact opgenomen met vervoerder om er achter te komen wat er met de krat was gebeurd en waar deze was gebleven en heeft hij hierover het contact onderhouden met degene voor wie de krat bestemd was.
In het licht van hetgeen het hof heeft vastgesteld met betrekking tot de twee eerdere transporten van illegale goederen, die bij de verdachte uiteindelijk niet op de tenlastelegging terecht gekomen zijn, gaat het hof er vanuit dat de uitvoer van MDMA als ten laste gelegd onder feit 1 zozeer in het verlengde lag van de eerder tussen de verdachte en [medeverdachte 1] ontstane samenwerking van (verlengde) uitvoer van illegale goederen, dat sprake is geweest van een doorlopende samenwerking. Het hof slaat daarbij acht op het feit dat het telkens om illegale goederen is gegaan, die werden vervoerd in steeds qua omvang soortgelijke kratten, en waarbij ook de wijze van transport (via [A] / [B] BV naar steeds hetzelfde adres in Londen van [G] LTD te Londen) identiek was. Daarbij had ieder zijn eigen rol: [medeverdachte 1] zorgde voor de verpakking en in ieder geval bij het tweede transport voor het vervoer naar de vervoerder, terwijl de verdachte fungeerde als tussenpersoon met de Engelse afnemers, intensief contact had met [medeverdachte 1] over het transport en contact opnam met het vervoerbedrijf, ook wanneer er problemen bleken te zijn bij het afleveren, en aldus een meer coördinerende rol vertolkte. Gelet op de wijze van samenwerking, en de intensiteit van de bemoeienis van [medeverdachte 1] en de verdachte daarin, is bij beiden steeds sprake geweest van een voldoende significante en wezenlijke rol bij de verlengde uitvoer van de verdovende middelen, zodat van een nauwe en bewuste samenwerking, en dus van medeplegen van het betreffende delict kan worden gesproken.
Het verweer van de raadsman dat slechts sprake is geweest van medeplichtigheid wordt aldus verworpen.’
9. Het hof heeft onder 1 bewezenverklaard dat de verdachte op 25 maart 2013 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander bijna 30 kg MDMA opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Uit de bewijsmiddelen kan evenwel worden afgeleid dat de MDMA niet in het Verenigd Koninkrijk op de plaats van bestemming terecht is gekomen. ’s Hofs overwegingen, waarin wordt gesproken van (verlengde) uitvoer, maken duidelijk dat de bewezenverklaring gebaseerd is op art. 1, vijfde lid, Opiumwet. Aldaar is bepaald dat onder buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3, is begrepen: ‘het met bestemming naar het buitenland vervoeren, ten vervoer aannemen of ten vervoer aanbieden’ van deze middelen. Dat van dergelijk ten vervoer aanbieden van de MDMA sprake is, wordt in cassatie niet bestreden.
10. De steller van het middel wijst in verband met de eisen te stellen aan medeplegen van de verlengde uitvoer van MDMA op een conclusie van A-G Hofstee waarin de eisen te stellen aan medeplegen van verlengde invoer van cocaïne zijn verkend.1.Hofstee leidt in die conclusie uit arresten van Uw Raad van 11 juli en 17 oktober 2017 af dat ‘als de gedraging van de verdachte feitelijk gezien niet heeft bijgedragen aan de voltooiing van het feit’, zij niet als een vorm van medeplegen van (verlengd) invoeren kan worden gekwalificeerd (randnummer 16).2.In de betreffende zaken waren de gedragingen volgens hem ‘niet van voldoende gewicht om deze als medeplegen te kunnen kwalificeren, ook al vielen zij onder art. 1, vierde lid, van de Opiumwet’. De steller van het middel wijst ook op de NJ-noot onder beide arresten, waarin Rozemond aangeeft dat van medeplichtigheid aan of medeplegen van het invoeren van cocaïne geen sprake kan zijn wanneer de handelingen zijn verricht na de strafvorderlijke inbeslagneming.3.Ook daar zou het achterliggende argument zijn dat de verdachte niet kan worden gestraft als medeplichtige of medepleger wanneer hij geen feitelijke bijdrage aan de invoer heeft geleverd.
11. In het arrest van 11 juli 2017 stelde Uw Raad vast dat ten aanzien van verdachtes rol uit de bewijsvoering niet meer kon worden afgeleid dan dat de verdachte de medeverdachte tegen een door een derde in het vooruitzicht gestelde beloning op Schiphol had opgewacht en dat de verdachte wist dat zij een zending met een naar hij aannam niet-toegestane inhoud bij zich zou hebben. Uw Raad overwoog dat ’s hofs kennelijk oordeel dat die bijdrage aan het delict van voldoende gewicht was, niet zonder meer begrijpelijk was. In het arrest van 17 oktober 2017 kwamen de vaststellingen van het hof er volgens Uw Raad in de kern op neer dat de rol van de verdachte bestond uit het vanaf 3 december 2013 veiligstellen van de zending cocaïne ten behoeve van het verdere vervoer en/of de verspreiding van die cocaïne. Die cocaïne was in de periode van 29 tot en met 30 november 2013 en op 30 november 2013 binnen respectievelijk buiten het grondgebied van Nederland gebracht. Uw Raad casseerde: nu het hof over de betrokkenheid van de verdachte voorafgaand aan 3 december 2013 niets naders had overwogen volstonden ’s hofs vaststellingen ‘niet zonder meer voor het bewezenverklaarde medeplegen op kort gezegd 29 en 30 november 2013’. Beide arresten zien op situaties waarin uit de bewijsvoering geen nauwe en volledige samenwerking met betrekking tot het (bewezenverklaarde) binnen het grondgebied brengen volgt. De relevantie van beide arresten voor de onderhavige strafzaak lijkt mij mede tegen die achtergrond beperkt.
12. Ik attendeer er in dit verband nog op dat de bewijsvoering inzake het medeplegen van het bewezenverklaarde binnen het grondgebied brengen wel toereikend werd geoordeeld in arresten van 19 maart en 26 november 2019.4.In het arrest van 19 maart 2019 had de verdachte, zo vermeldt A-G Spronken, meegewerkt aan het lossen van de cocaïne. In het arrest van 26 november 2019 had de verdachte blijkens de conclusie van A-G Hofstee samen met de medeverdachte tenminste anderhalf uur gewacht op de komst van de vrachtauto met de container met cocaïne, en hadden zij deze verder begeleid. In beide arresten verwierp Uw Raad het cassatieberoep met de aan art. 81 RO ontleende formulering.
13. De steller van het middel wijst er vervolgens op dat het hof het oordeel dat sprake is van medeplegen mede heeft gebaseerd op de omstandigheid dat de verdachte, nadat bleek dat de krat uiteindelijk niet op de bestemde plaats in Engeland was aangekomen, contact heeft opgenomen met de vervoerder om erachter te komen wat er met de krat was gebeurd en waar deze was gebleven en hierover contact heeft onderhouden met degene voor wie de krat bestemd was. Nu uit de gebezigde bewijsmiddelen zou blijken dat de krat met MDMA op 25 maart 2013 is aangeboden aan de vervoerder en op diezelfde dag door de politie in beslag is genomen, en de telefonische contacten van de verdachte met de vervoerder en de beoogd afnemer van 28 maart 2013 en later dateren, zou niet gezegd kunnen worden dat deze contacten gericht waren op en hebben bijgedragen aan de (verlengde) uitvoer van de verdovende middelen.
14. Naar het mij voorkomt ziet de steller van het middel eraan voorbij dat de bijdrage van de medepleger naar het oordeel van Uw Raad kan bestaan in ‘verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit’.5.Ook gedragingen die zijn begaan na het strafbare feit, in casu het met bestemming naar het buitenland ten vervoer aanbieden, kunnen – zo begrijp ik deze overweging – bijdragen aan het oordeel dat de samenwerking bij dat ten vervoer aanbieden zo nauw en volledig was dat de kwalificatie medeplegen gerechtvaardigd is. Aan de eis dat in dergelijke situaties in de bewijsvoering aandacht wordt besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken heeft het hof daarbij voldaan.
15. De steller van het middel betrekt vervolgens het standpunt dat het aandeel van de verdachte in het onderhavige transport beperkt is gebleven ‘tot een zuiver consecutieve medeplichtigheid’. Hij zou geen rol hebben gehad in de uitvoering maar is daaraan volgens de steller van het middel ‘slechts behulpzaam geweest door voor de medeverdachte [medeverdachte 1] telefonisch te informeren bij het transportbedrijf wanneer de krat daar ter verzending naar Engeland kon worden afgeleverd’. Uit ’s hofs vaststellingen met betrekking tot twee eerdere leveringen zou evenmin een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoer van ‘illegale goederen’ te destilleren zijn.
16. De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2019 met zoveel woorden toegegeven dat hij zich ‘aan de tenlastegelegde uitvoer van MDMA schuldig (heeft) gemaakt’ en dat medeverdachte [medeverdachte 1] ‘ook bij dit transport betrokken’ was. Over zijn eigen rol verklaart hij heel concreet: ‘Ik heb mij in gesprekken met het bedrijf [A] als [naam 1] uitgegeven’ (bewijsmiddel 1). De onder de bewijsmiddelen opgenomen verklaring van [betrokkene 3] , afgelegd op 27 maart 2013, houdt onder meer in dat hij ongeveer twee weken eerder is ‘gebeld door een man die al eerder bij ons iets vervoerd had, [naam 1] . Hij wilde een kist met tuingereedschap vervoeren naar Engeland. Ik heb toen een prijs opgevraagd bij een vervoerder, [E] genaamd. Hierna heb ik [naam 1] teruggebeld en doorgegeven dat de prijs zou worden. [naam 1] ging akkoord en wilde dat de krat uiterlijk donderdag 28 maart 2013 op het door hem opgegeven adres in Londen zou worden afgeleverd. Vervolgens heeft hij op 23 maart 2013 een mail naar ons verstuurd met de opdrachtbevestiging’ (bewijsmiddel 4). Uit deze bewijsmiddelen, in samenhang bezien, volgt dat het de verdachte is geweest die daadwerkelijk het ‘met bestemming naar het buitenland ten vervoer aanbieden’ voor zijn rekening heeft genomen en daarmee een wezenlijke bijdrage aan de uitvoering heeft geleverd.
17. Wat de eerdere transporten betreft meen ik – anders dan de steller van het middel – dat het hof uit de daarop betrekking hebbende vaststellingen een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de uitvoer van ‘illegale goederen’ heeft kunnen afleiden. Daaraan doet niet af dat de passages die het hof in de context van de eerste levering citeert onderdeel hebben uitgemaakt van gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] die na die eerste levering hebben plaatsgevonden. Ik merk daarbij op dat deze overwegingen er niet toe strekken strafrechtelijke aansprakelijkheid ter zake van die eerste levering te beargumenteren, maar de aard en intensiteit van de samenwerking te verhelderen. Ook aan de klacht dat de in verband met de tweede levering vermelde passages uit gesprekken deels van na die levering dateren kan om deze reden worden voorbijgegaan.
18. Al met al heeft het hof het onder 1 bewezenverklaarde, in het bijzonder wat het medeplegen betreft, uit de bewijsmiddelen kunnen afleiden. En het hof heeft het onder 1 bewezenverklaarde begrijpelijk en toereikend gemotiveerd, ook in het licht van hetgeen namens de verdachte is aangevoerd.
19. Het eerste middel faalt.
20. Het tweede middel klaagt dat het hof voor de bewezenverklaring van feit 4 ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen nu de verklaring van de verdachte niet alle onderdelen van het bewezenverklaarde betreft.
21. Voordat ik het middel bespreek, geef ik de bewezenverklaring van feit 4, de opgave van bewijsmiddelen en de verklaring van de verdachte weer.
22. Het hof heeft onder 4 ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
‘hij op 14 januari 2014 te IJmuiden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram hasjiesj.’
23. Het hof heeft in de bijlage met betrekking tot dit feit de volgende passage opgenomen (met weglating van verwijzingen):
‘Nu de verdachte dit feit heeft bekend, zal het hof volstaan met de enkele korte opsomming van de bewijsmiddelen.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 14 maart 2019, voor zover inhoudende:Ik heb op 14 januari 2014 in IJmuiden opzettelijk aanwezig had ongeveer 200 g hasj.- Een proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, op ambtseed opgemaakt door de verbalisant 4363 op 14 januari 2014, map beslag (…).- Een geschrift, zijnde een Kennisgeving van inbeslagneming, niet gedateerd, opgemaakt door opsporingsambtenaar 5533, map beslag (…).- Een proces verbaal verdovende middelenonderzoek van 29 januari 2014, op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] , ZD 15 (…).- Een geschrift, zijnde een rapport van het NFI van 12 februari 2014, ZD 15 (…).’
24. De steller van het middel voert aan dat de verdachte heeft verklaard dat hij ‘was vergeten dat het in zijn woning lag’. Deze verklaring zou impliceren dat de verdachte zich er op 14 januari 2014 niet in enige mate van bewust was dat de hasj (nog) in zijn woning lag en hij mitsdien niet het opzet had op het aanwezig hebben van die hasj op de bewezenverklaarde datum.
25. De verdachte heeft tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 14 maart 2019 het volgende verklaard:
‘Ik heb op 14 januari 2014 in IJmuiden opzettelijk aanwezig had ongeveer 200 g hasj. Het was inderdaad veel. Ik weet niet meer van wie ik het blok hasj heb gekregen en was vergeten dat het in mijn woning lag.’
26. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 25 maart 2019 heeft de raadsman van de verdachte het woord ter verdediging gevoerd aan de hand van een op schrift gesteld pleidooi, dat aan het hof is overgelegd en in het dossier gevoegd. Dat pleidooi houdt, nadat in eerdere randnummers op het onder 1 tenlastegelegde feit is ingegaan, het volgende in:
‘22. Ten aanzien van de overige verdenkingen refereert de verdediging zich aan het oordeel van uw Hof. In dit verband ligt onder meer een bekennende verklaring van [verdachte] voor. Het vonnis van de rechtbank kan in zoverre - voor wat betreft de bewezenverklaringen - worden bevestigd.’
27. Uw Raad heeft eerder inzake de vraag wanneer kan worden volstaan met een opgave van bewijsmiddelen op grond van art. 359, derde lid, Sv het volgende overwogen:6.
‘2.4. Art. 359, derde lid, Sv moet aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling, is mede afhankelijk van de - in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen - uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaring (vgl. HR 26 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5776, NJ 2006/542).
De enkele omstandigheid dat de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring niet met zoveel woorden alle onderdelen van de bewezenverklaring bestrijkt, behoeft niet te betekenen dat de verdachte het bewezenverklaarde niet heeft bekend. Bij de beantwoording van de vraag of van een bekennende verklaring sprake is, kan in het bijzonder van belang zijn of die verklaring tevens elementen bevat die de tenlastelegging op een of meer onderdelen bestrijden, alsmede welke procesopstelling de verdachte heeft gekozen, waarbij in verband met het voortbouwend appel met name betekenis toekomt aan zijn procesopstelling in hoger beroep (vgl. HR 26 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1342, NJ 2015/347).’
28. ’s Hofs oordeel dat de verklaring die de verdachte tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, mede in het licht van zijn procesopstelling in hoger beroep zoals deze uit de pleitnota van de raadsman naar voren komt, als een bekennende verklaring in de zin van art. 359, derde lid, Sv kan worden aangemerkt, is niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat de verklaring van de verdachte inhoudt dat hij de hasj die dag in IJmuiden opzettelijk aanwezig had. Hij geeft slechts aan vergeten te zijn dat het in zijn woning lag.
29. Het tweede middel faalt.
31. Beide middelen falen en kunnen met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende formulering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
31. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2020
HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1302, NJ 2017/459 en HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640, NJ 2017/460, beide m.nt. Rozemond.
Rozemond verwijst daarbij naar HR 17 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD0975, NJ 1998/515 m.nt. De Hullu en HR 15 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1300, NJ 1999/207.
HR 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:725 en HR 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1791.
Zie onder meer HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis; HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640, NJ 2017/460 m.nt. Rozemond; HR 11 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:221, NJ 2020/141 m.nt. Vellinga.
HR 5 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:833.