Vgl. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411.
HR, 11-02-2020, nr. 19/00804
ECLI:NL:HR:2020:221
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-02-2020
- Zaaknummer
19/00804
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:221, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑02‑2020; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:1288
ECLI:NL:PHR:2019:1288, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 17‑12‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:221
Beroepschrift, Hoge Raad, 04‑07‑2019
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0046
NJ 2020/141 met annotatie van W.H. Vellinga
Uitspraak 11‑02‑2020
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal van motor, art. 311.1.4 Sr. Is gelet op rol medeverdachte (bijdrage na afloop) sprake van medeplegen van door verdachte gestolen motor? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2017:2640 m.b.t. bijzondere situatie waarin bijdrage van medepleger hoofdzakelijk bestaat uit gedragingen die na strafbaar feit zijn verricht. Hof heeft vastgesteld dat verdachte en zijn mededader samen zijn gaan rondrijden op scooter van verdachte. Verdachte heeft vervolgens geparkeerde motor weggenomen terwijl mededader in de nabijheid op hem stond te wachten. Mededader is op motor gaan zitten. Dat voertuig had geen draaiende motor. Verdachte heeft vervolgens - terwijl mededader op motor zat en deze bestuurde - motor vanaf rijdende scooter voortgeduwd door zijn voet tegen achterkant van motor te zetten. ‘s Hofs op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat sprake is van voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van verdachte met zijn mededader, getuigt - mede in het licht van door Hof vastgestelde rolverdeling tussen verdachte en zijn mededader, waarbij mededader verdachte tevoren vergezelde en op hem stond te wachten toen verdachte met motor aan kwam lopen, waarna zij in onderlinge samenwerking motor wegvoerden - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Hiervoor bedoelde bijzondere situatie is niet aan de orde. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/00804
Datum 11 februari 2020
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 7 februari 2019, nummer 20/002757-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De plaatsvervangend advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel komt onder meer op tegen de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte de diefstal van de motor “tezamen en in vereniging met een ander” heeft gepleegd.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 15 maart 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor (merk Suzuki, kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [betrokkene 1] .”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2017, met bijlage goederen (pg. 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van diefstal. Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen en zich toe te eigenen.
Op dinsdag 14 maart 2017, omstreeks 18.00 uur, heb ik mijn motor met kenteken [kenteken] , neergezet voor de woning van mijn vriendin aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Ik heb rond 00.30 uur de motor nog zien staan. Omstreeks 03.00 uur ben ik een paar keer gebeld op mijn mobiele telefoon, maar deze heb ik niet opgenomen. Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 08.00 uur, kwam mijn vriendin tegen mij vertellen dat mijn motor niet meer voor de woning stond. Ik ben toen meteen de politie gaan bellen en mij werd verteld dat mijn motor was teruggevonden. Het bleek dat het de politie was geweest die mij die nacht een paar keer had gebeld. Er zijn inmiddels ook dader(s) aangehouden.
Hierbij werd het goed, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
Bijlage goederen (pg. 9)
Voertuig: Motor
Merk/type: Suzuki
Kenteken: [kenteken]
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2017 (pg. 10-11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 02.30 uur, waren wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , inzetbaar voor de directe noodhulpdienst in de regio Eindhoven. Op bovengenoemde datum en tijdstip reden wij, verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , op de [c-straat] ter hoogte van het viaduct [b-straat] in de richting van het centrum. Wij zagen vanaf de [d-straat] richting de [c-straat] een scooter rijden. De scooter duwde een motor, voorzien van kenteken [kenteken] , voort door middel van zijn voet tegen de achterkant van de motor te zetten. Op de motor zat een jongen. De motor had geen draaiende motor.
(...)
Op de [b-straat] ben ik, verbalisant [verbalisant 1] , voor de twee personen gaan rijden en heb ik ons verlichte stopteken aangezet. Op dat moment zag ik in mijn binnenspiegel dat de later aangehouden verdachte [betrokkene 2] , welke op de motor zat, van de motor afsprong en de motor op de grond liet vallen. Wij, verbalisanten, zagen via de achteruitkijkspiegels dat de jongen van de motor achter op de scooter sprong en dat de bestuurder van de scooter de scooter keerde.
Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben achteruit gereden en heb mijn voertuig gekeerd. Ik hield continu zicht op de scooter. Ik zag dat de scooter over de wegafscheiding reed. Wij zagen dat de bestuurder over de [b-straat] richting de Action reed. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben tegen de richting in over de [b-straat] naar de parkeerplaats van de Action gereden. Daar zagen wij dat de verdachte van de scooter afsprong en wegrende in de richting van de Albert Heijn [b-straat]. Wij zagen dat de bestuurder van de scooter wegreed over de parkeerplaats Action in de richting van de [c-straat].
Ik, verbalisant [verbalisant 2] , ben uit ons dienstvoertuig gesprongen en ben te voet achter de vluchtende verdachte aangerend. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb de auto gekeerd en ben ook achter de te voet vluchtende jongen aangegaan. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb de jongen vastgepakt en tegen de muur gezet. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , ben uit de auto gesprongen en heb de jongen bij zijn arm gepakt. Ik heb de jongen verteld dat hij was aangehouden voor diefstal van een motor. De verdachte bleek [betrokkene 2] .
De telefoon van verdachte [betrokkene 2] is in beslag genomen. Wij zagen dat hij meerdere malen gebeld en geappt werd door ene [verdachte] .
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 maart 2017 (pg. 36-38), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van medeverdachte [betrokkene 2] :
V: Vraag
A: Antwoord
V : Klopt het dat je dinsdag (het hof begrijpt: 14 maart 2017) bij [verdachte] was?
A: Dat klopt.
V: Hoe laat hadden jullie afgesproken?
A: Rond 23.00/23.15 uur.
V: Waar reden jullie op rond?
A: Op een scooter.
V: Van wie was die scooter?
A: Van hem, [verdachte] .
V: Gisteren verklaarde je dat je op de scooter hebt zitten wachten en dat [verdachte] ineens met een motor aan kwam lopen. Blijf je er bij?
A: Ja. (..) Hij kwam ineens met die motor om de hoek. Ik ben daar toen op gaan zitten en hij heeft mij aangeduwd.
V: Op welk moment had je door dat hij een motor ging jatten?
A: Toen we net aan het rijden waren.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2017 (pg. 21-22), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 11.00 uur, was ik, verbalisant [verbalisant 3] , belast met het onderzoek naar de in beslag genomen iPhone van verdachte [betrokkene 2] .
Ik opende de applicatie ‘Whatsapp’. Ik zag bovenaan een gesprek met ene ‘ [verdachte] ’ (+ [telefoonnummer] ). Ik zag in dit gesprek de volgende berichtgeving:
W: [verdachte]
E: [betrokkene 2]
Dinsdag 14 maart 2017
22.11
uur W: Wa doede maat
Ben net klaar
Alles gefixt nu vers vers
22.17
uur E: Ik ben net thuis van sporten maat ff douchen en dan ben ik paraat.
22.32
uur W: Ja toch, ben net uit de doch
23.14
uur E: Zal ik na jou komen
23.14
uur W: Ja man
23.28
uur W: Ben er
Woensdag 15 maart 2017
‘gemist gesprek om 02.34 uur’
02.38
uur W: Leefde nog broer
03.29
uur W: Ewa Maat???
09.28
uur W: Cheff Wa bendeee.”
2.3
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2640 het volgende overwogen:
“In de arresten HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390, HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:718, NJ 2015/395 en HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1316, NJ 2016/411 heeft de Hoge Raad enige algemene overwegingen over het medeplegen gegeven. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking. In het hiervoor genoemde arrest uit 2015 is in dat verband, voor zover hier van belang, nog overwogen: "De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit. Maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd (vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9972, NJ 2012/452). Zeker in dergelijke, in zekere zin afwijkende of bijzondere, situaties dient in de bewijsvoering aandacht te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken, in het bijzonder dat en waarom de bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is geweest. Dat geldt in nog sterkere mate indien het hoofdzakelijk gaat om gedragingen die na het strafbare feit zijn verricht. (Vgl. HR 9 april 2013 ECLI:NL:HR:2013:BZ6505, NJ 2013/229.) Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke uitzonderlijke gevallen wel moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.”
2.4.1
Blijkens de bewijsvoering heeft het hof onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte en zijn mededader gingen samen rondrijden op de scooter van de verdachte. De verdachte heeft vervolgens een motor weggenomen van de plaats waar deze geparkeerd stond. De mededader stond op dat moment in de nabijheid te wachten op de verdachte. Toen de verdachte aan kwam lopen met de motor, is de mededader op de motor gaan zitten. Dat voertuig had geen draaiende motor. De verdachte heeft vervolgens - terwijl de mededader op de motor zat en deze bestuurde - de motor vanaf een rijdende scooter over enige afstand voortgeduwd door zijn voet tegen de achterkant van de motor te zetten.
2.4.2
Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake is van een voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking van de verdachte met zijn mededader, getuigt - mede in het licht van de door het hof vastgestelde rolverdeling tussen de verdachte en zijn mededader, waarbij de mededader de verdachte tevoren vergezelde en op hem stond te wachten toen de verdachte met de motor aan kwam lopen, waarna de verdachte en de mededader in onderlinge samenwerking de motor wegvoerden - niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.Anders dan het cassatiemiddel aanvoert is de in het onder 2.3 weergegeven arrest bedoelde bijzondere situatie niet aan de orde.
2.4.3
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
3. Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020.
Conclusie 17‑12‑2019
Inhoudsindicatie
Concl. plv. AG. Medeplegen diefstal van een motor, art. 311.1.4 Sr. 1. Bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid "in vereniging met een ander" toereikend gemotiveerd, gelet op de in de bm. vastgestelde gedragingen van de medeverdachte? 2. Strafmotivering. Heeft Hof aansluiting kunnen zoeken bij LOVS-oriëntatiepunten die betrekking hebben op braak dan wel verbreking, terwijl die omstandigheden niet zijn bewezenverklaard? 3. Heeft Hof vordering tul van bij vonnis van Pr voorwaardelijk opgelegde straffen kunnen toewijzen, terwijl Pr pas ná de pleegdatum in onderhavige zaak de verlenging van de proeftijd had bevolen? Concl. strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/00804
Zitting 17 december 2019
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 7 februari 2019 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden. Verder heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen en de vordering tot tenuitvoerlegging van een andere voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf afgewezen, een en ander zoals omschreven in het bestreden arrest.
Namens de verdachte heeft mr. S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel
3.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid “in vereniging met een ander” niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en/of dat het hof ten onrechte deze strafverzwarende omstandigheid in de kwalificatie heeft opgenomen, althans deze kwalificatie ontoereikend heeft gemotiveerd en/of dat het hof ten onrechte deze strafverzwarende omstandigheid in de strafmotivering heeft opgenomen, waardoor de strafoplegging ontoereikend, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.
3.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 15 maart 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motor (merk Suzuki, kenteken [kenteken] ), toebehorende aan [betrokkene 1] .”
3.3.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2017, met bijlage goederen (pg. 7-9), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [betrokkene 1] :
Ik doe aangifte van diefstal. Het weggenomene behoort mij geheel in eigendom toe. Niemand had het recht of de toestemming dit goed weg te nemen en zich toe te eigenen.
Op dinsdag 14 maart 2017, omstreeks 18.00 uur, heb ik mijn motor met kenteken [kenteken] , neergezet voor de woning van mijn vriendin aan de [a-straat 1] te Eindhoven. Ik heb rond 00.30 uur de motor nog zien staan. Omstreeks 03.00 uur ben ik een paar keer gebeld op mijn mobiele telefoon, maar deze heb ik niet opgenomen. Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 08.00 uur, kwam mijn vriendin tegen mij vertellen dat mijn motor niet meer voor de woning stond. Ik ben toen meteen de politie gaan bellen en mij werd verteld dat mijn motor was teruggevonden. Het bleek dat het de politie was geweest die mij die nacht een paar keer had gebeld. Er zijn inmiddels ook dader(s) aangehouden.
Hierbij werd het goed, zoals genoemd op de bijlage goederen, weggenomen.
Bijlage goederen (pg. 9)
Voertuig: Motor
Merk/type: Suzuki
Kenteken: [kenteken]
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 maart 2017 (pg. 10-11), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] :
Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 02.30 uur, waren wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , inzetbaar voor de directe noodhulpdienst in de regio Eindhoven. Op bovengenoemde datum en tijdstip reden wij, [verbalisant 2] en [verbalisant 1] , op de [c-straat] ter hoogte van het viaduct [b-straat] in de richting van het centrum. Wij zagen vanaf de [d-straat] richting de [c-straat] een scooter rijden. De scooter duwde een motor, voorzien van kenteken [kenteken] , voort door middel van zijn voet tegen de achterkant van de motor te zetten. Op de motor zat een jongen. De motor had geen draaiende motor.
(...)
Op de [b-straat] ben ik, [verbalisant 1] , voor de twee personen gaan rijden en heb ik ons verlichte stopteken aangezet. Op dat moment zag ik in mijn binnenspiegel dat de later aangehouden verdachte [betrokkene 2] , welke op de motor zat, van de motor afsprong en de motor op de grond liet vallen. Wij, verbalisanten, zagen via de achteruitkijkspiegels dat de jongen van de motor achter op de scooter sprong en dat de bestuurder van de scooter de scooter keerde.
Ik, [verbalisant 1] , ben achteruit gereden en heb mijn voertuig gekeerd. Ik hield continu zicht op de scooter. Ik zag dat de scooter over de wegafscheiding reed. Wij zagen dat de bestuurder over de [b-straat] richting de Action reed. Ik, [verbalisant 1] , ben tegen de richting in over de [b-straat] naar de parkeerplaats van de Action gereden. Daar zagen wij dat de verdachte van de scooter afsprong en wegrende in de richting van de Albert Heijn [b-straat]. Wij zagen dat de bestuurder van de scooter wegreed over de parkeerplaats Action in de richting van de [c-straat].
Ik, [verbalisant 2] , ben uit ons dienstvoertuig gesprongen en ben te voet achter de vluchtende verdachte aangerend. Ik, [verbalisant 1] , heb de auto gekeerd en ben ook achter de te voet vluchtende jongen aangegaan. Ik, [verbalisant 2] , heb de jongen vastgepakt en tegen de muur gezet. Ik, [verbalisant 1] , ben uit de auto gesprongen en heb de jongen bij zijn arm gepakt. Ik heb de jongen verteld dat hij was aangehouden voor diefstal van een motor. De verdachte bleek [betrokkene 2] .
De telefoon van verdachte [betrokkene 2] is in beslag genomen. Wij zagen dat hij meerdere malen gebeld en geappt werd door ene [verdachte] .
3. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 maart 2017 (pg. 36-38), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van medeverdachte [betrokkene 2] :
V: Vraag
A: Antwoord
V : Klopt het dat je dinsdag (het hof begrijpt: 14 maart 2017) bij [verdachte] was?
A: Dat klopt.
V: Hoe laat hadden jullie afgesproken?
A: Rond 23.00/23.15 uur.
V: Waar reden jullie op rond?
A: Op een scooter.
V: Van wie was die scooter?
A: Van hem, [verdachte] .
V: Gisteren verklaarde je dat je op de scooter hebt zitten wachten en dat [verdachte] ineens met een motor aan kwam lopen. Blijf je er bij?
A: Ja. (..) Hij kwam ineens met die motor om de hoek. Ik ben daar toen op gaan zitten en hij heeft mij aangeduwd.
V: Op welk moment had je door dat hij een motor ging jatten?
A: Toen we net aan het rijden waren.
4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 maart 2017 (pg. 21-22), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Op woensdag 15 maart 2017, omstreeks 11.00 uur, was ik, [verbalisant 3] , belast met het onderzoek naar de in beslag genomen iPhone van verdachte [betrokkene 2] .
Ik opende de applicatie ‘Whatsapp’. Ik zag bovenaan een gesprek met ene ‘ [verdachte] ’ (+ [telefoonnummer] ). Ik zag in dit gesprek de volgende berichtgeving:
[verdachte] : [verdachte]
[betrokkene 2] : [betrokkene 2]
Dinsdag 14 maart 2017
22.11
22.11 uur [verdachte] : Wa doede maat Ben net klaar Alles gefixt nu vers vers
22.17
22.17 uur [betrokkene 2] : Ik ben net thuis van sporten maat ff douchen en dan ben ik paraat.
22.32
22.32 uur [verdachte] : Ja toch, ben net uit de doch
“ ”
23.14
23.14 uur [betrokkene 2] : Zal ik na jou komen
23.14
23.14 uur [verdachte] : Ja man
“ ”
23.28
23.28 uur [verdachte] : Ben er
Woensdag 15 maart 2017
‘gemist gesprek om 02.34 uur’
02.38
02.38 uur [verdachte] : Leefde nog broer
03.29
03.29 uur [verdachte] : Ewa Maat???
09.28
09.28 uur [verdachte] : Cheff Wa bendeee”
3.4.
Bij de beoordeling van het middel stel ik het volgende voorop. Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen en de kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde − intellectuele en/of materiële − bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Dit geldt in vergelijkbare zin indien het medeplegen - bijvoorbeeld in de vorm van "in vereniging" - een bestanddeel vormt van de delictsomschrijving. Ook in een geval waarin de tenlastelegging het delictsbestanddeel 'gepleegd door twee of meer verenigde personen' bevat, zal de rechter moeten beoordelen of de door de verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.1.Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).2.Voorts hoeft niet vast te staan wie de andere betrokkene(n) is of zijn geweest. Evenmin behoeft te blijken in hoeverre die ander vervolgbaar en strafbaar als medepleger is.3.Het hangt af van de aan de feitenrechter voorbehouden waardering van het bewijsmateriaal in de zaak van de verdachte of en zo ja welk tenlastelegd feit bewezen kan worden verklaard.4.
3.5.
Blijkens de gebezigde bewijsmiddelen heeft het hof het volgende vastgesteld. Op 15 maart 2017 is tussen 00:30u en 2:30u een motor van het merk Suzuki met het kenteken [kenteken] gestolen. Op 14 maart 2017 hebben de verdachte en zijn medeverdachte [betrokkene 2] elkaar rond 23:30u ontmoet. Daaraan voorafgaand had de verdachte via WhatsApp aan zijn medeverdachte laten weten: “Ben net klaar. Alles gefixt nu vers vers”, waarna de medeverdachte heeft geantwoord met: “Ik ben net thuis van sporten maat ff douchen en dan ben ik paraat”. Ze gingen rondrijden op de scooter van de verdachte. [betrokkene 2] begreep op dat moment dat de verdachte een motor ging stelen. Terwijl [betrokkene 2] vervolgens op de scooter wachtte, kwam de verdachte aanlopen met een motor (merk Suzuki, kenteken [kenteken] ). [betrokkene 2] ging op de motor zitten, waarna de verdachte, terwijl hij zelf op zijn scooter reed, met zijn voet tegen de achterkant van de naast hem rijdende motor duwde, welke geen draaiende motor had. Toen de politie hen rond 2:30u een stopteken gaf, sprong [betrokkene 2] van de motor, liet de motor vallen en sprong achterop de scooter, waarna de scooter keerde, over een wegafscheiding reed naar een parkeerplaats van de Action, waar [betrokkene 2] van de scooter sprong en wegrende, waarna de verdachte wegreed. [betrokkene 2] werd vervolgens aangehouden door de politie. Om 2:34u heeft de verdachte geprobeerd [betrokkene 2] te bellen, waarna de verdachte [betrokkene 2] appte of hij nog leefde en vervolgens om 3.29u en 9.28u nogmaals appte waar hij was.
3.6.
In de toelichting op het middel wordt bepleit dat en waarom de bewijsvoering tot de gevolgtrekking dwingt dat de medeverdachte [betrokkene 2] niet als (mede)pleger de motor door misdrijf heeft weggenomen, maar als medeplichtige. Nu uit de bewijsvoering evenmin van een willekeurige ander blijkt die betrokken was bij de diefstal, heeft het hof het bewezenverklaarde “tezamen en in vereniging” ten onrechte bewezenverklaard, dan wel ontoereikend gemotiveerd, aldus de steller van het middel.
3.7.
Het middel lijkt te zijn gebaseerd op de veronderstelling dat het hof zich bij zijn oordeel of het aan een verdachte tenlastegelegde medeplegen bewezen kan worden, tevens heeft gebogen over de vraag of de mededader als medepleger kan worden beschouwd en daarbij tot het oordeel is gekomen dat de mededader als medeplichtige moet worden aangemerkt. Die veronderstelling lijkt mij niet terecht. Het hof heeft immers niet in een bewijsoverweging vastgesteld dat de mededader door het hof als medeplichtige wordt aangemerkt. De bewijsvoering dwingt voor het overige niet tot de gevolgtrekking dat het hof van oordeel is dat de mededader als medeplichtige betrokken is geweest bij de diefstal van de motor. Daaraan doet niet af dat dezelfde bewijsmiddelen in een strafzaak tegen de medeverdachte een veroordeling wegens medeplichtigheid aan de diefstal van de motor mogelijk zouden maken. Het hof heeft over de juridische duiding van de rol van de medeverdachte ook niet hoeven te oordelen. Zoals ik hiervoor heb vooropgesteld, behoeft voor strafbaar medeplegen immers niet te worden beoordeeld of die ander vervolgbaar en strafbaar is als medepleger.
3.8.
Uit de bovenstaande, uit de bewijsmiddelen blijkende, omstandigheden heeft het hof zonder meer kunnen afleiden dat de verdachte met het oog op de diefstal van de motor voldoende bewust heeft samengewerkt met [betrokkene 2] en dat de bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht was. Mede nu hieromtrent ter terechtzitting van het hof geen verweer is gevoerd, heeft het hof zijn oordeel dat de verdachte de tenlastegelegde diefstal “in vereniging met een ander” heeft gepleegd daarmee toereikend gemotiveerd.
3.9.
Het middel faalt.
4. Het tweede middel
4.1.
Het middel klaagt over de strafmotivering omdat het hof de opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk dan wel ongenoegzaam heeft gemotiveerd door bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij LOVS-oriëntatiepunten die geen betrekking hebben op het onderhavige geval omdat niet is vastgesteld dat sprake is van braak dan wel verbreking.
4.2.
Het hof heeft de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als volgt gemotiveerd:
“Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een motor. Door zijn bewezen verklaarde handelen heeft de verdachte het eigendomsrecht van de gedupeerde [betrokkene 1] geschonden. Bovendien brengen diefstallen in het algemeen schade teweeg aan de eigenaar van het weggenomen goed en veroorzaken voorts overlast en ergernis aan de gedupeerden.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen. Omdat verdachte in de afgelopen vijf jaar voor een soortgelijk misdrijf is veroordeeld en hiervoor een taakstraf opgelegd heeft gekregen, die door verdachte is uitgevoerd, is het zogenoemde taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing. Daarnaast volgt uit voormeld uittreksel uit de Justitiële Documentatie eveneens dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. De raadsman van de verdachte heeft naar voren gebracht dat de verdachte bij zijn vader woont, af en toe werkt voor een uitzendbureau en op zoek is naar een vaste baan. Hij ontvangt thans een bijstandsuitkering en heeft een schuldenpost van € 2.000,00 tot € 2.500,00.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor een diefstal van een motorfiets, waarbij sprake is van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde en de veelvuldige recidive van de verdachte onvoldoende tot uitdrukking komt in de duur van de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.”
4.3.
Het LOVS-oriëntatiepunt “art. 310-312 Sr diefstal van vervoermiddelen” van 29 september 2017 en de toelichting daarop luidt aldus:
Omschrijving | Oriëntatiepunt | Recidive | Veelvuldige recidive* |
a. Diefstal fiets | 1 maand gs ov | ||
b. Diefstal brommer, scooter of snorfiets | 1 maand gs vw + 60 uur taakstraf | 2 maanden gs ov | |
c. Diefstal motorfiets of auto (in geparkeerde toestand door braak/verbreking) | 120 uur taakstraf | 3 maanden gs ov | 4 maanden gs ov |
d. Diefstal vrachtwagen | 3 maanden gs ov | 5 maanden gs ov | - |
* Onder recidive wordt hier verstaan recidive ter zake van soortgelijke feiten. | |||
Toelichting oriëntatiepunten art. 310-312 Sr diefstal van vervoermiddelen | |||
Strafvermeerderende en/of strafverminderende factoren: - waarde vervoermiddel - bedreiging/geweld voor zover het geen overval of beroving betreft - geen teruggave van vervoermiddel mogelijk - geen verhaalsmogelijkheid - samenwerkingsverband - professionele wijze |
4.4.
Dat het hof in het onderhavige geval aansluiting heeft gezocht bij het LOVS-oriëntatiepunt voor “diefstal motorfiets of auto (in geparkeerde toestand door braak/verbreking)” is allerminst onbegrijpelijk nu het in dit geval gaat om de diefstal van een motorfiets en niet om de diefstal van een fiets, brommer, scooter, snorfiets of vrachtwagen. Dat het hof eenzelfde straf heeft opgelegd als dat voormeld oriëntatiepunt aangeeft voor braak/verbreking, terwijl geen braak of verbreking bewezen is verklaard, doet daaraan niet af. Een en ander laat zich eenvoudig verklaren nu daarentegen wel sprake is van een strafvermeerderende factor, te weten van een samenwerkingsverband.
4.5.
Het middel faalt.
5. Het derde middel
5.1.
Het middel klaagt over de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2016 voorwaardelijk opgelegde straffen, terwijl de politierechter in deze rechtbank reeds ná de pleegdatum in de onderhavige zaak de verlenging van de proeftijd had bevolen, zodat de toewijzing van die vorderingen ten onrechte is geschied, althans onbegrijpelijk is.
5.2.
Het middel is gegrond op de gedachte dat een ná het begaan van het feit bevolen verlenging van de proeftijd aan de toewijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging in de weg staat. De steller van het middel zoekt daarvoor aansluiting bij HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:710, waarin is geoordeeld dat mede gelet op de bewoordingen van art. 14c, eerste lid (oud) Sr en de ratio van de algemene voorwaarde moet worden aangenomen dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. Daarmee wordt evenwel miskend dat, anders dan in de situatie die destijds bij de Hoge Raad voorlag, in het onderhavige geval de voorwaarde reeds gold ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Niet valt in te zien waarom een eventuele verlenging van de proeftijd van die voorwaarde in de weg zou moeten staan aan de toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf terwijl de betreffende voorwaarde in de proeftijd is overtreden.
5.3.
Het middel faalt.
6. Alle middelen falen en het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
7. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv. AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 17‑12‑2019
Vgl. HR 12 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:893.
Vgl. De Hullu, Materieel Strafrecht, Over algemene leerstukken van strafrechtelijke aansprakelijkheid naar Nederlands recht, Deventer: Wolters Kluwer 2018, p. 467. A. Postma beargumenteert dat de eis dat naast de medepleger een andere medepleger staat, niet goed past in de systematiek van de deelnemingsregeling, en daarom ook niet moet worden gesteld. De essentie van deelnemingsaansprakelijkheid is naar zijn idee gelegen in het deelnemen aan een strafbaar feit, niet in het deelnemen met een (strafbare) ander. Zie zijn artikel De alleenstaande medepleger in Opstellen Materieel Strafrecht, E. Gritter (red.), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2009, p. 146-148.
HR 6 december 2015, ECLI:NL:HR:2005:AU2246, NJ 2007/455.
Beroepschrift 04‑07‑2019
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Griffienummer: S 19/00804
SCHRIFTUUR HOUDENDE
MIDDELEN VAN CASSATIE
Van : Mr. S.W.M. Stevens
Dossiernummer: 1618067
Inzake:
[verzoeker],
verzoeker tot cassatie van een door het Gerechtshof te 's‑Hertogenbosch op 7 februari 2019, onder nummer 20-002757-17, gewezen arrest.
Middel I
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat:
- (i.)
de bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid ‘in vereniging met een ander’ niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid en/of;
- (ii.)
het Gerechtshof ten onrechte de strafverzwarende omstandigheid ‘in vereniging met een ander’ in de kwalificatie heeft opgenomen, althans het Hof deze kwalificatie onvoldoende heeft gemotiveerd, en/of;
- (iii.)
het Gerechtshof ten onrechte de strafverzwarende omstandigheid van het in vereniging plegen van het bewezenverklaarde in de strafmotivering heeft opgenomen, waardoor de strafoplegging niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, althans niet begrijpelijk is gemotiveerd.
2. Toelichting
2.1
Verzoeker is bij arrest van het Gerechtshof 's‑Hertogenbosch d.d. 7 februari 2019 veroordeeld ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen. Het Hof verwierp het verzoek om vrijspraak van de verdediging vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verzoeker bij het tenlastegelegde. Het overwoog daartoe dat die stelling van de verdediging werd weerlegd door de in het arrest opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
2.2
Uit 's Hofs bewijsvoering kan het volgende worden afgeleid.
- (i)
De motorfiets van [betrokkene 1] stond om 00:30 uur geparkeerd bij de woning aan het adres [a-straat 1] te [a-plaats] (bewijsmiddel 1);
- (ii)
[betrokkene 2] zat op de scooter van verzoeker. Ineens kwam verzoeker de hoek om lopen met een motor. [betrokkene 2] ging erop zitten en werd daarop door verzoeker vooruitgeduwd (bewijsmiddel 3);
- (iii)
Twee verbalisanten zagen omstreeks 02:30 uur vanaf de Parklaan richting de Fuutlaan twee personen, van wie één persoon een scooter bestuurde en tegelijkertijd met zijn voet tegen de achterkant van een motor duwde. De tweede persoon, naar later bleek [betrokkene 2], zat op die motor en werd door de ander voortgeduwd. De motor van de motorfiets was niet in werking. De verbalisanten zagen dat [betrokkene 2] van de motorfiets afsprong, de motor op de grond liet vallen en bij de ander achterop de scooter sprong (bewijsmiddel 2);
- (iv)
Na een achtervolging reed de bestuurder op de scooter weg. [betrokkene 2] vluchtte te voet en werd aangehouden (bewijsmiddel 2).
- (v)
[betrokkene 2] had pas tijdens het rijden op de motor door dat ‘hij’ (verzoeker) een motor ging jatten (bewijsmiddel 3).
2.3
Uw Raad overwoog ten aanzien van de vraag wanneer de wegneming van een goed als voltooid kan gelden:1.
‘Voor een veroordeling ter zake van (voltooide) diefstal van een aan een ander toebehorend goed — een en ander als bedoeld in art. 310 Sr — is onder meer vereist dat de dader zich een zodanige feitelijke heerschappij over dat goed heeft verschaft dan wel dit zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende heeft onttrokken dat de wegneming van het goed als voltooid kan gelden. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk van waarderingen van feitelijke aard die in cassatie slechts in beperkte mate kunnen worden getoetst.’
2.4
A-G Spronken onderscheidt in haar conclusie voor het hierboven geciteerde arrest twee factoren die uit het hierboven (par. 2.9) geciteerde arrest kunnen worden afgeleid en aan de hand waarvan kan worden bepaald of ‘de feitelijke heerschappij’ over een voorwerp aan de rechthebbende is onttrokken dan wel door de dader is verkregen:2.
‘De eerste factor houdt verband met de karakterisering van de wegneming als ‘eigenmachtige inbezitneming’ en ziet met name op het verkrijgingsaspect van de feitelijke heerschappij. Het gaat dan om de mate waarin kan worden gezegd dat een verdachte zich de goederen van een rechthebbende heeft toegeëigend, bijvoorbeeld door deze bij zich te nemen of door deze te verplaatsen. De tweede factor betreft het onttrekkingsaspect van de feitelijke heerschappij, oftewel de mate waarin de rechthebbende de greep op het voorwerp heeft verloren.’
2.5
Aan zowel het verkrijgingsaspect als het onttrekkingsaspect is voldaan op het moment dat de persoon die de motorfiets bij zich had, bij [betrokkene 2] arriveerde. Het Hof heeft vastgesteld dat de eerstgenoemde persoon de — geparkeerde — motorfiets (kennelijk) in beweging heeft gebracht en deze de hoek om heeft gereden. Dit impliceert dat die persoon de motor eigenmachtig in bezit heeft genomen. [betrokkene 2] was op dat moment immers niet in zicht. Door het goed bij zich te nemen én te verplaatsen, is het goed feitelijk onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende. Evenmin kan worden gezegd dat Loos op dat moment nog enige greep op de motor had.
2.6
Reeds voordat [betrokkene 2] de motorfiets zag, is deze zodanig aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrokken dat de wegneming daarvan — in de zin van art. 310 Sr — was voltooid. Aan het voorgaande doet niet af dat de motorfiets (nog) niet in werking was. Zelfs indien op een later moment braak of verbreking zou moeten worden aangewend om de motor daadwerkelijk te kunnen gebruiken, dan strekt die braak of verbreking niet ertoe de motor onder het bereik te brengen zodat deze zou kunnen worden weggenomen. Die strekt er slechts toe de dader de beschikking te geven over de inhoud die reeds is weggenomen.3. De diefstal was feitelijk al voltooid.
2.7
De in het arrest gebezigde bewijsvoering dwingt aldus tot de gevolgtrekking dat [betrokkene 2] niet degene is geweest, die als (mede)pleger de motorfiets door misdrijf heeft weggenomen. Hij kwam pas in beeld nadat de wegneming was voltooid en kan daarom slechts (mogelijk) als heler van dat goed worden aangemerkt.
2.8
Van enige betrokkenheid bij de diefstal van de motor door [betrokkene 2] dan wel een willekeurige ander blijkt niet uit de bewijsvoering van het Hof, zodat de bewezenverklaring, kwalificatie en strafmotivering, voor zover inhoudende dat de diefstal tezamen en in verenging met een ander werd gepleegd, onjuist zijn, dan wel ontoereikend en onbegrijpelijk gemotiveerd.4. Omdat het gaat om een strafverzwarende grond — en andere strafverzwarende gronden niet in de bewezenverklaring liggen besloten — dient vernietiging van het arrest en terugwijzing naar het Hof te volgen.
2.9
Het arrest kan niet in stand blijven.
Middel II
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof de opgelegde gevangenisstraf onbegrijpelijk heeft gemotiveerd door bij het bepalen van de strafmaat aansluiting te zoeken bij LOVS-oriëntatiepunten die geen betrekking hebben op het onderhavig geval.
2. Toelichting
2.1
De selectie en waardering van de factoren die bij de strafoplegging in aanmerking worden genomen, is voorbehouden aan de feitenrechter.5. In cassatie kan slechts worden getoetst of die uitleg en toepassing door de rechter begrijpelijk is.6.
2.2
Het Gerechtshof heeft ten aanzien van de strafoplegging overwogen (voor zover in het kader van het tweede middel relevant):
‘Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Die veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen.(…)
Bij het bepalen van de straf heeft het hof aansluiting gezocht bij de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Deze landelijke oriëntatiepunten straftoemeting indiceren voor een diefstal van een motorfiets, waarbij sprake is van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het hof is van oordeel dat de ernst van het bewezen verklaarde en de veelvuldige recidive van de verdachte onvoldoende tot uitdrukking komt in de duur van de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf. Alle omstandigheden afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden passend en geboden.’
2.3
Gelet op 's Hofs overweging dat het bij de strafoplegging aansluiting heeft gezocht bij de rechterlijke oriëntatiepunten, heeft het kennelijk het oog gehad op de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting ter zake van art. 310–312 Sr ten aanzien van diefstal van vervoermiddelen. Deze LOVS-oriëntatiepunten houden in (voor zover relevant):
- ‘b.
Diefstal motorfiets (in geparkeerde toestand door braak/verbreking)(…)
Recidive(…)
3 maanden gs ov.’
2.4
De oriëntatiepunten spreken van diefstal van een motorfiets in geparkeerde toestand door braak dan wel verbreking. Braak en verbreking vormen ingevolge art. 311, eerste lid onder 5, Sr omstandigheden met een strafverzwarend gevolg. Bewezen noch tenlastegelegd is dat de betreffende motorfiets door middel van braak of verbreking zou zijn weggenomen. Ook overigens geven de bewijsmiddelen geen aanleiding te veronderstellen dat van braak of verbreking geen sprake is geweest.
2.5
Het verschil tussen de generalis van art. 310 Sr en de specialis van art. 311 Sr, die het bestaan van een of meer strafverzwarende omstandigheden vereist, komt in de strafbedreiging tot uiting. Waar overtreding van art. 310 Sr wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie, betreft dat in het geval van art. 311 Sr een gevangenisstraf van zes jaren (of geldboete met een gelijk maximum). Alle in art. 311, eerste lid, Sr genoemde omstandigheden geven de diefstal een gevaarlijker karakter.7. Ten aanzien van braak en verbreking geldt dat deze het strafverzwarend karakter ontlenen aan het gevolg daarvan, te weten schade.
2.6
De LOVS-oriëntatiepunten maken ten aanzien van verschillende vermogensdelicten onderscheid tussen feiten waarbij sprake is van braak of verbreking, en die waarbij dat niet het geval is. De oriëntatiepunten ten aanzien van een insluiping in een woning schrijven een gevangenisstraf van twee maanden voor, terwijl de voorgestelde vrijheidsbenemende straf drie maanden betreft in het geval van een inbraak in een woning. Voorts vermelden de oriëntatiepunten zwaardere straffen als vertrekpunt voor strafoplegging bij diefstal met braak of verbreking begaan door jeugdigen.
2.7
Het Gerechtshof heeft aansluiting gezocht bij LOVS-oriëntatiepunten die op het onderhavig geval niet van toepassing zijn, omdat geen sprake is van de genoemde strafverzwarende omstandigheid. Het Hof heeft daarom een onjuiste straf als uitgangspunt genomen. Daarmee kan niet worden gezegd dat de voornoemde onvolkomenheid in het geheel van de strafmotivering van ondergeschikt belang is.8.
2.8
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de strafoplegging niet begrijpelijk is, althans niet genoegzaam met redenen is omkleed. Het arrest kan derhalve niet in stand blijven.
Middel III
1.
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften, doordat het Gerechtshof de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 mei 2016 (parketnummers 01-025957-16 en 01-147116-15) heeft toegewezen, terwijl de Politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant reeds ná de pleegdatum in de onderhavige zaak de verlenging van de proeftijd had bevolen, zodat de toewijzing van die vorderingen ten onrechte, althans op onbegrijpelijke redenen is geschied.
2. Toelichting
2.1
Blijkens het zich in het dossier bevindende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2018 heeft de politierechter in de Rechtbank Oost-Brabant bij (niet onherroepelijk) vonnis van 13 april 2017 (parketnummer 01-022830-17) de proeftijd van de in het middel genoemde voorwaardelijk opgelegde straffen met één jaar verlengd. De pleegdatum van het door het Hof in deze zaak bewezenverklaarde betreft 15 maart 2017. Deze datum is gelegen vóór het vonnis waarbij — tweemaal — de verlenging van de proeftijd is uitgesproken.
2.2
De verlenging van de proeftijd is aldus bevolen op het moment dat verzoeker het aan hem verweten feit al had gepleegd. Dit feit kan daarom bezwaarlijk aanleiding geven tot toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging.9. De beslissingen van het Hof in deze zaak tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen kunnen derhalve niet naast het hiervoor bedoelde vonnis bestaan en dienen te worden vernietigd.
2.4
Het arrest kan in zoverre niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door S.W.M. Stevens, advocaat te Den Haag, die verklaart dat verzoeker haar daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
S.W.M. Stevens
Den Haag, 4 juli 2019
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 04‑07‑2019
HR 4 september 2018, ECLI:NL:2018:1422, NJB 2018/1655, rov. 2.3, vgl. HR 22 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159.
Concl. A-G Spronken van 5 juni 2018, ECLI:NL:PHR:2018:551, par. 3.8, onder verwijzing naar concl. A-G Bleichrodt van 14 juni 2016, ECLI:NL:PHR:2016:889, voor HR 13 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2067, NJ 2016/422.
Vgl. HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR0566, NJB 2011/1776, rov. 3.4.1 t/m 4.3.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma.
HR 31 januari 2017, ECLI:NL:HR:2017:114, NJ 2017/199, rov. 3.4.1.
Vgl. Van der Velden & De Jonge, in: T&C Strafrecht, commentaar op art. 311, aant. 1 (online, bijgewerkt tot en met 1 februari 2019).
Vgl. HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393, rov. 3.8.2; HR 1 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:824, rov. 3.4.
In HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:710 werd geoordeeld dat de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf niet kan worden gelast ter zake van een strafbaar feit waaraan de verdachte zich heeft schuldig gemaakt vóór de uitspraak waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd. In deze zaak past een analoge toepassing van voormeld arrest.