Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2023/1791 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking)
Artikel 8 Verplichting inzake energiebesparing
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2023
- Bronpublicatie:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Inwerkingtreding
10-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Energiebesparing
Energierecht / Europees energierecht
1.
De lidstaten bereiken een cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie die minstens gelijk is aan:
- a)
nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2014 en 31 december 2020 1,5 % bedragen van het gemiddelde van de jaarlijkse energieverkoop aan eindafnemers per volume gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2013. Verkopen van voor vervoer gebruikte energie, per volume, mogen geheel of gedeeltelijk buiten deze berekening blijven;
- b)
nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2030:
- i)
0,8 % bedragen van het jaarlijkse finaal energieverbruik tussen 1 januari 2021 en 31 december 2023, genomen als gemiddelde gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;
- ii)
1,3 % bedragen van het jaarlijkse finaal energieverbruik tussen 1 januari 2024 en 31 december 2025, genomen als gemiddelde gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;
- iii)
1,5 % bedragen van het jaarlijkse finaal energieverbruik tussen 1 januari 2026 en 31 december 2027, genomen als gemiddelde gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;
- iv)
1,9 % bedragen van het jaarlijkse finaal energieverbruik tussen 1 januari 2028 en 31 december 2030, genomen als gemiddelde gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019.
In afwijking van de eerste alinea, punt b), i), verwezenlijken Cyprus en Malta nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2021 en 31 december 2023 0,24 % bedragen van het gemiddelde van het jaarlijkse finaal energieverbruik gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019.
In afwijking van de in de eerste alinea, punt b), ii), iii) en iv), vastgestelde vereisten verwezenlijken Cyprus en Malta nieuwe besparingen die elk jaar tussen 1 januari 2024 en 31 december 2030 0,45 % bedragen van het gemiddelde van het jaarlijkse finaal energieverbruik gedurende de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019.
De lidstaten beslissen hoe de berekende hoeveelheid nieuwe besparingen wordt gespreid over elke in de eerste alinea, punten a) en b), vermelde periode, op voorwaarde dat de vereiste totale cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie aan het einde van elke verplichtingsperiode worden behaald.
De lidstaten moeten overeenkomstig het besparingspercentage van de eerste alinea, punt b), iv), gedurende tien jaar na 2030 nieuwe jaarlijkse besparingen blijven behalen.
2.
De lidstaten verwezenlijken de uit hoofde van lid 1 van dit artikel vereiste hoeveelheid energiebesparing door een verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie zoals bedoeld in artikel 9 vast te stellen of door alternatieve beleidsmaatregelen, zoals bedoeld in artikel 10, vast te stellen. De lidstaten mogen een verplichtingsregeling inzake energie-efficiëntie combineren met alternatieve beleidsmaatregelen. De lidstaten zien erop toe dat de energiebesparingen die voortvloeien uit de in de artikelen 9 en 10 en artikel 30, lid 14, bedoelde beleidsmaatregelen worden berekend overeenkomstig bijlage V.
3.
De lidstaten voeren verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie, alternatieve beleidsmaatregelen, of een combinatie van beide, of programma's of maatregelen die worden gefinancierd uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie, prioritair uit bij — maar niet uitsluitend — mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers, mensen in huishoudens met een laag inkomen en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen. De lidstaten zien erop toe dat beleidsmaatregelen die overeenkomstig dit artikel worden uitgevoerd, geen nadelige gevolgen hebben voor deze personen. Indien van toepassing maken de lidstaten optimaal gebruik van financiering, met inbegrip van overheidsfinanciering, op Unieniveau opgezette financieringsfaciliteiten en inkomsten uit emissierechten overeenkomstig artikel 24, lid 3, punt b), teneinde nadelige effecten weg te nemen en een rechtvaardige en inclusieve energietransitie te waarborgen.
Om de uit hoofde van lid 1 vereiste energiebesparing te realiseren en onverminderd Verordening (EU) 2019/943 en Richtlijn (EU) 2019/944, houden de lidstaten voor het ontwerpen van dergelijke beleidsmaatregelen rekening met en bevorderen zij de rol die hernieuwbare-energiegemeenschappen en energiegemeenschappen van burgers kunnen spelen bij de uitvoering van die beleidsmaatregelen.
Een deel van de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik bepalen en realiseren de lidstaten bij mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers, mensen in huishoudens met een laag inkomen en, in voorkomend geval, mensen die in een sociale woning wonen. Dit aandeel is ten minste gelijk aan het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in hun overeenkomstig artikel 3, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2018/1999 opgestelde nationale energie- en klimaatplan. Bij hun beoordeling van het aandeel energiearmoede in hun nationale energie- en klimaatplannen houden de lidstaten rekening met de volgende indicatoren:
- a)
het onvermogen om het huis voldoende warm te houden (Eurostat, SILC [ilc_mdes01]);
- b)
de achterstallige betalingen van elektriciteitsrekeningen (Eurostat, SILC, [ilc_mdes07]);
- c)
de totale populatie die woont in een woning met een lekkend dak, vochtige muren, vloeren of fundering of rot in de raamkozijnen of in de vloer (Eurostat, SILC [ilc_mdho01]);
- d)
het armoederisicopercentage (Eurostat, SILC- en ECHP-enquêtes [ilc_li02]) (minder dan 60 % van het mediane inkomen na sociale overdrachten).
Indien een lidstaat geen melding heeft gemaakt van het aandeel huishoudens in energiearmoede zoals beoordeeld in zijn nationale energie- en klimaatplan, is het aandeel van de vereiste cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik dat wordt gerealiseerd bij mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers, mensen in huishoudens met een laag inkomen en, in voorkomend geval, mensen die in een sociale woning wonen, ten minste gelijk aan het rekenkundig gemiddelde van de in de derde alinea bedoelde indicatoren voor het jaar 2019 of, indien niet beschikbaar voor 2019, voor de lineaire extrapolatie van hun waarden voor de laatste drie jaar die beschikbaar zijn.
4.
De lidstaten nemen de informatie over de toegepaste indicatoren, het rekenkundig gemiddelde aandeel en de resultaten van de overeenkomstig lid 3 van dit artikel vastgestelde beleidsmaatregelen op in de actualiseringen van hun integrale nationale energie- en klimaatplannen, die overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, in hun daaropvolgende integrale nationale energie- en klimaatplannen, die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van die verordening worden ingediend, en in de desbetreffende nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat die overeenkomstig artikel 17 van die verordening worden ingediend.
5.
De lidstaten mogen energiebesparing meetellen die voortvloeit uit beleidsmaatregelen, ongeacht of zij uiterlijk op 31 december 2020 of na die datum zijn ingevoerd, op voorwaarde dat die maatregelen leiden tot nieuwe afzonderlijke acties die na 31 december 2020 worden uitgevoerd. Energiebesparing die in een bepaalde verplichtingsperiode is gerealiseerd, telt niet mee voor de vereiste energiebesparing voor de vorige verplichtingsperiode als vastgelegd in lid 1.
6.
Mits de lidstaten ten minste hun in lid 1, eerste alinea, punt b), i), genoemde cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie halen, kunnen zij de in dat punt bedoelde vereiste energiebesparing op één of meer van volgende manieren berekenen:
- a)
een jaarlijks besparingspercentage toepassen op energieverkopen aan eindafnemers of op het finaal energieverbruik, genomen als gemiddelde van de recentste periode van drie jaar voorafgaand aan 1 januari 2019;
- b)
voor vervoer gebruikte energie geheel of ten dele van de berekeningsgrondslag uitsluiten;
- c)
gebruikmaken van een van de in lid 8 genoemde opties.
7.
Wanneer de lidstaten gebruikmaken van een van de in lid 6 genoemde opties met betrekking tot de vereiste energiebesparing zoals bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt b), i), stellen zij het volgende vast:
- a)
hun eigen jaarlijkse besparingspercentage dat zal worden toegepast bij de berekening van hun cumulatieve besparing op het eindverbruik van energie, en dat ervoor zal zorgen dat het definitieve cijfer van hun netto energiebesparing niet lager is dan de uit hoofde van dat punt vereiste energiebesparing;
- b)
hun eigen berekeningsgrondslag, waarvan voor vervoer gebruikte energie geheel of ten dele uitgesloten kan zijn.
8.
Onverminderd lid 9 kan elke lidstaat:
- a)
de op grond van lid 1, eerste alinea, punt a), voorgeschreven berekening uitvoeren met waarden van 1 % in 2014 en 2015; 1,25 % in 2016 en 2017; en 1,5 % in 2018, 2019 en 2020;
- b)
de verkoop, per volume, van de gebruikte energie met betrekking tot de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde verplichtingsperiode, of het finaal energieverbruik met betrekking tot de in die alinea, punt b), i), bedoelde verplichtingsperiode, voor de in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG genoemde industriële activiteiten geheel of ten dele buiten de berekening houden;
- c)
energiebesparing die gerealiseerd is in de sectoren omzetting, transport en distributie van energie, met inbegrip van infrastructuur voor efficiënte stadsverwarming en -koeling, voortvloeiend uit de naleving van de voorschriften van artikel 25, lid 4, artikel 26, lid 7, punt a), en artikel 27, lid 1, leden 5 tot en met 9 en lid 11, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), i). De lidstaten geven de Commissie kennis van de beleidsmaatregelen die zij overeenkomstig dit punt voornemens zijn te nemen voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 als onderdeel van hun overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 ingediende integrale nationale energie- en klimaatplannen. Het effect van deze maatregelen wordt berekend overeenkomstig bijlage V en in deze plannen verwerkt;
- d)
energiebesparing die voortvloeit uit afzonderlijke acties die voor het eerst zijn uitgevoerd na 31 december 2008 en die nog steeds een effect heeft in 2020 voor de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde verplichtingsperiode en na 2020 voor de in punt b), i), van die alinea bedoelde verplichtingsperiode, en die meetbaar en verifieerbaar is, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing;
- e)
energiebesparing die voortvloeit uit beleidsmaatregelen meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen leiden tot afzonderlijke acties die na 1 januari 2018 en vóór 31 december 2020 worden uitgevoerd en na 31 december 2020 besparingen opleveren;
- f)
30 % van de verifieerbare hoeveelheid energie die op of in gebouwen wordt opgewekt voor eigen gebruik als gevolg van beleidsmaatregelen ter bevordering van nieuwe installaties van hernieuwbare energietechnologieën, niet meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten a) en b), i);
- g)
de energiebesparing die de voor de verplichtingsperiode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 vereiste energiebesparing overschrijdt, meetellen bij de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punten a) en b), i), mits deze besparing resulteert uit afzonderlijke acties die zijn uitgevoerd uit hoofde van de in de artikelen 9 en 10 genoemde beleidsmaatregelen, die door de lidstaten in hun nationale actieplannen voor energie-efficiëntie zijn gemeld en in hun voortgangsverslagen overeenkomstig artikel 26 zijn gerapporteerd.
9.
De lidstaten verrichten de toepassing en de berekening van de op grond van lid 8 gekozen opties voor de in lid 1, eerste alinea, punten a) en b), i), genoemde periode afzonderlijk, met dien verstande dat:
- a)
voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing voor de in lid 1, eerste alinea, punt a), vermelde verplichtingsperiode, de lidstaten gebruik kunnen maken van de in lid 8, punten a) tot en met d), genoemde opties. Alle op grond van lid 8 gekozen opties mogen samen niet meer bedragen dan 25 % van de in lid 1, eerste alinea, punt a), vermelde hoeveelheid energiebesparing;
- b)
voor de berekening van de vereiste hoeveelheid energiebesparing voor de in lid 1, eerste alinea, punt b), i), vermelde verplichtingsperiode, de lidstaten gebruik kunnen maken van de in lid 8, punten b) tot en met g), genoemde opties, mits de afzonderlijke acties bedoeld in lid 8, punt d), een verifieerbaar en meetbaar effect blijven hebben na 31 december 2020. Alle op grond van lid 8 gekozen opties samen beschouwd, mogen niet leiden tot een verlaging van de energiebesparing met meer dan 35 %, berekend volgens leden 6 en 7.
Ongeacht of de lidstaten energiegebruik voor vervoer geheel of gedeeltelijk van hun berekeningsgrondslag uitsluiten of gebruikmaken van een van de in lid 8 genoemde opties, zorgen zij ervoor dat de berekende netto hoeveelheid nieuwe besparingen in finaal energieverbruik in de in lid 1, eerste alinea, punt b, i), bedoelde verplichtingsperiode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023 niet lager is dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van het jaarlijkse besparingspercentage zoals bedoeld in punt b), i), van die alinea.
10.
De lidstaten lichten in de actualiseringen van hun integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, in hun daaropvolgende integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999 en overeenkomstig bijlage III bij Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, alsook in hun respectieve voortgangsverslagen toe hoe de hoeveelheid energiebesparing die over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030 moet worden gerealiseerd, wordt berekend, en, indien van toepassing, hoe het jaarlijkse besparingspercentage en de berekeningsgrondslag werden vastgesteld en hoe en in welke mate de in lid 8 van dit artikel genoemde opties werden toegepast.
11.
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de hoeveelheid vereiste energiebesparing zoals bedoeld in lid 1, eerste alinea, punt b), en lid 3 van dit artikel, van een beschrijving van de beleidsmaatregelen die moeten worden uitgevoerd om de vereiste totale hoeveelheid cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik te verwezenlijken en de berekeningsmethoden daarvoor overeenkomstig bijlage V bij deze richtlijn, als onderdeel van de actualiseringen van hun integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, en als onderdeel van hun integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend. De lidstaten gebruiken het door de Commissie aan de lidstaten verstrekte rapporteringsmodel.
12.
Indien de Commissie op basis van de beoordeling van de integrale nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2018/1999, of van het ontwerp of de definitieve actualisering van het laatst aangemelde integrale nationale energie- en klimaatplan dat overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 wordt ingediend, of van de beoordeling van de daaropvolgende ontwerpen en definitieve integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, concludeert dat de beleidsmaatregelen niet waarborgen dat de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik aan het einde van de verplichtingsperiode wordt gehaald, kan de Commissie overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 aanbevelingen doen aan de lidstaten waarvan zij vindt dat hun maatregelen ontoereikend zijn om aan hun verplichtingen te voldoen.
13.
Wanneer een lidstaat de vereiste cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik aan het einde van een in lid 1 vastgelegde verplichtingsperiode niet heeft behaald, realiseert deze lidstaat de uitstaande energiebesparing bovenop de cumulatieve besparing op het finaal energieverbruik die vereist zijn tegen het einde van de volgende verplichtingsperiode.
Indien een lidstaat aan het einde van elke verplichtingsperiode zoals bedoeld in lid 1 meer cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik heeft behaald dan vereist, heeft hij het recht de in aanmerking komende hoeveelheid van niet meer dan 10 % van dat overschot mee te nemen in de volgende verplichtingsperiode zonder dat de nagestreefde toezegging wordt verhoogd.
14.
In het kader van de actualiseringen van hun nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 14, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, hun desbetreffende nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat die overeenkomstig artikel 17 van die verordening worden ingediend en hun daaropvolgende integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van die verordening worden ingediend, tonen de lidstaten aan, waar nodig gestaafd met bewijsmateriaal en berekeningen:
- a)
dat wanneer er een overlappende werking is tussen het effect van beleidsmaatregelen en afzonderlijke acties, de energiebesparing niet dubbel wordt geteld;
- b)
hoe de overeenkomstig lid 1, eerste alinea, punt b), van dit artikel gerealiseerde energiebesparing bijdraagt aan de verwezenlijking van hun nationale bijdrage overeenkomstig artikel 4;
- c)
dat beleidsmaatregelen zijn vastgesteld om te voldoen aan hun energiebesparingsverplichting, ontworpen in overeenstemming met dit artikel, en dat die beleidsmaatregelen in aanmerking komen en geschikt zijn om ervoor te zorgen dat aan het einde van een verplichtingsperiode de vereiste hoeveelheid cumulatieve besparingen op het finaal energieverbruik wordt behaald.