Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2023/1791 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking)
Bijlage V Gemeenschappelijke methoden en beginselen voor de berekening van het effect van verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie of andere beleidsmaatregelen uit hoofde van de artikelen 8, 9 en 10, en artikel 30, lid 14
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2023
- Bronpublicatie:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Inwerkingtreding
10-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Energiebesparing
Energierecht / Europees energierecht
1
Methoden voor de berekening van andere energiebesparing dan die welke voortvloeien uit belastingmaatregelen ten behoeve van de artikelen 8, 9 en 10, en artikel 30, lid 14
Aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen dan wel uitvoerende overheidsinstanties kunnen de volgende methoden gebruiken om de energiebesparing te berekenen:
- a)
verwachte besparingen via verwijzing naar de uitkomsten van voorgaande onafhankelijk gecontroleerde energieverbeteringen in soortgelijke installaties. De generieke benadering wordt omschreven als ‘ex ante’;
- b)
gemeten besparingen, in het kader waarvan de besparingen naar aanleiding van het instellen van een maatregel of een pakket maatregelen worden bepaald door middel van registratie van de feitelijke vermindering van het energiegebruik, naar behoren rekening houdend met factoren zoals additionaliteit, bezettingsgraad, productieniveaus en het weer, die van invloed kunnen zijn op het verbruik. De generieke benadering wordt omschreven als ‘ex post’;
- c)
afgewogen besparingen, in het kader waarvan technische ramingen van de besparingen worden gebruikt. Deze aanpak mag alleen worden gehanteerd als de vaststelling van harde gemeten gegevens voor een specifieke installatie moeilijk of buitensporig duur is, bijvoorbeeld het vervangen van een compressor of elektromotor met een andere kWh-inschaling dan die waarvoor onafhankelijke gegevens inzake besparingen zijn gemeten, of als die ramingen volgens nationaal vastgestelde methoden en benchmarks worden uitgevoerd door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen die onafhankelijk zijn van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen;
- d)
bij de berekening van de energiebesparing voor de toepassing van artikel 8, lid 3, die kunnen worden meegeteld om te voldoen aan de verplichting van dat artikel, kunnen de lidstaten de energiebesparing van mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers, mensen in huishoudens met een laag inkomen en, in voorkomend geval, mensen die in een sociale woning wonen, ramen op basis van technische ramingen aan de hand van gestandaardiseerde voorwaarden of parameters inzake bezettingsgraad en thermisch comfort, zoals parameters die zijn omschreven in nationale regelgeving over gebouwen. De wijze waarop met comfort rekening wordt gehouden voor acties in gebouwen, moet door de lidstaten aan de Commissie worden gerapporteerd, samen met uitleg over de berekeningsmethode daarvan.
- e)
besparingen gebaseerd op onderzoeken, in het kader waarvan de reactie van consumenten op advies, voorlichtingscampagnes, etiketterings- of certificeringsregelingen of slimme meting wordt bepaald. Deze benadering mag uitsluitend worden toegepast op besparingen naar aanleiding van wijzigingen in het gedrag van de consument. Zij mag niet worden toegepast op besparingen die voortvloeien uit fysieke maatregelen.
2
Bij het bepalen van de energiebesparing voor een energie-efficiëntiemaatregel ten behoeve van de artikelen 8, 9 en 10, en artikel 30, lid 14, zijn de volgende beginselen van toepassing:
- a)
de lidstaten tonen aan dat een van de doelstellingen van de nieuwe of bestaande beleidsmaatregel is de besparing op het finaal energieverbruik overeenkomstig artikel 8, lid 1, te realiseren en tonen met bewijsmateriaal en documentatie aan dat de energiebesparing voortvloeit uit de beleidsmaatregel, vrijwillige overeenkomsten daarbij inbegrepen;
- b)
het moet worden aangetoond dat de besparing een aanvulling vormt op de besparingen die ook zonder de activiteit van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen of uitvoerende overheidsinstanties zouden hebben plaatsgevonden. Om te bepalen welke besparingen als aanvullend kunnen worden geclaimd, houden de lidstaten rekening met hoe het energiegebruik en de energievraag zouden evolueren zonder de beleidsmaatregel in kwestie door rekening te houden met ten minste de volgende factoren: tendensen in het energieverbruik, veranderingen in het gedrag van de consumenten, technologische vooruitgang en veranderingen die zijn veroorzaakt door andere maatregelen die op het niveau van de Unie en op nationaal niveau ten uitvoer worden gelegd;
- c)
besparing die voortvloeit uit de toepassing van verplichtend Unierecht wordt beschouwd als besparing die hoe dan ook zou hebben plaatsgevonden, en mag dus niet worden geclaimd als energiebesparing uit hoofde van artikel 8, lid 1. In afwijking van dat vereiste mag besparing die verband houdt met de renovatie van bestaande gebouwen, waaronder de besparing die voortvloeit uit de toepassing van minimumnormen inzake energieprestaties in gebouwen overeenkomstig Richtlijn 2010/31/EU, worden geclaimd als energiebesparing uit hoofde van artikel 8, lid 1, voor zover het in punt 3, h), van deze bijlage bedoelde materieel belang is aangetoond. Maatregelen ter bevordering van de energie-efficiëntie in de openbare sector overeenkomstig de artikelen 5 en 6 kunnen in aanmerking komen om te worden meegeteld bij het naleven van de energiebesparingsvereisten van artikel 8, lid 1, mits zij resulteren in verifieerbare en meet- of raambare eindenergiebesparing. De berekening van energiebesparing wordt uitgevoerd overeenkomstig deze bijlage;
- d)
besparing op het eindverbruik van energie die voortvloeit uit de toepassing van energie-efficiëntieverbeteringsmaatregelen welke zijn genomen op grond van noodverordeningen uit hoofde van artikel 122 VWEU, kan worden geclaimd ten behoeve van artikel 8, lid 1, mits zij resulteert in verifieerbare en meet- of raambare besparing op het eindverbruik van energie, met uitzondering van energiebesparing die voortvloeit uit rationaliserings- of beperkende maatregelen;
- e)
maatregelen die worden genomen overeenkomstig Verordening (EU) 2018/842 kunnen als relevant worden beschouwd, maar de lidstaten moeten aantonen dat die maatregelen tot verifieerbare en meet- of raambare besparing van het finaal energieverbruik leiden. De berekening van energiebesparing wordt uitgevoerd overeenkomstig deze bijlage;
- f)
de lidstaten mogen de besparingen op het finaal energieverbruik als gevolg van beleidsmaatregelen in sectoren of installaties die onder hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG vallen, alleen meetellen indien ze het gevolg zijn van de toepassing van artikel 9 of artikel 10 van deze richtlijn en verder gaan dan de in Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde vereisten of dan de uitvoering van acties die verband houden met de toewijzing van kosteloze emissierechten uit hoofde van die richtlijn. De lidstaten tonen aan dat de beleidsmaatregelen resulteren in verifieerbare en meet- of raambare besparingen op het finaal energieverbruik. De berekening van energiebesparing wordt uitgevoerd overeenkomstig deze bijlage. Indien een entiteit een aan verplichtingen verbonden partij is in het kader van een nationale verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie overeenkomstig artikel 9 van deze richtlijn en in het kader van de EU-ETS voor gebouwen en wegvervoer krachtens hoofdstuk IV bis van Richtlijn 2003/87/EG, zorgt het systeem voor toezicht en controle ervoor dat de koolstofprijs die wordt doorberekend wanneer brandstof op grond van dat hoofdstuk wordt vrijgegeven voor verbruik, in aanmerking wordt genomen bij de berekening en kennisgeving van de energiebesparing als gevolg van de energiebesparingsmaatregelen van de entiteit;
- g)
er mag alleen rekening worden gehouden met besparingen die de volgende niveaus overschrijden:
- i)
emissienormen van de Unie voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, ingevolge de toepassing van Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad (1). De lidstaten moeten de redenen vermelden, alsook de aannamen en berekeningsmethode hiervoor, teneinde de additionaliteit ervan met de Unievoorschriften inzake CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen aan te tonen;
- ii)
voorschriften van de Unie inzake de verwijdering van de markt van sommige energiegerelateerde producten ingevolge de toepassing van uitvoeringsmaatregelen krachtens Richtlijn 2009/125/EG. De lidstaten leggen bewijsstukken voor, alsook de aannamen en berekeningsmethode hiervoor, om de additionaliteit ervan aan te tonen;
- h)
beleidsmaatregelen die tot doel hebben een hogere energie-efficiëntie van producten, apparatuur, vervoerssystemen, voertuigen en brandstoffen, gebouwen en gebouwelementen, processen of markten aan te moedigen, zijn toegestaan, met uitzondering van beleidsmaatregelen inzake:
- i)
het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen die pas vanaf 1 januari 2026 worden uitgevoerd, en
- ii)
het subsidiëren van het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen in woongebouwen vanaf 1 januari 2026.
- i)
energiebesparing als gevolg van beleidsmaatregelen die pas vanaf 1 januari 2024 worden uitgevoerd, inzake het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen in producten, apparatuur, vervoerssystemen, voertuigen, gebouwen en werken tellen niet mee bij het naleven van de energiebesparingsverplichting uit hoofde van artikel 8, lid 1, punt b). In het geval van beleidsmaatregelen ter bevordering van combinaties van technologieën komt het aandeel energiebesparing in verband met de verbrandingstechnologie voor fossiele brandstoffen niet in aanmerking vanaf 1 januari 2024.
- j)
bij wijze van afwijking van punt i) mag, voor de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2030, energiebesparing als gevolg van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen ter energie-efficiëntieverbetering in energie-intensieve ondernemingen in de industriesector tot en met 31 december 2030 alleen voor de toepassing van artikel 8, lid 1, punten b) en c), als energiebesparing worden meegeteld op voorwaarde dat:
- i)
de onderneming een energie-audit overeenkomstig artikel 11, lid 2, en een uitvoeringsplan heeft uitgevoerd met:
- —
een overzicht van alle kosteneffectieve energie-efficiëntiemaatregelen met een terugverdienperiode van vijf jaar of minder, op basis van eenvoudige door de lidstaat verstrekte terugverdienmethoden,
- —
een tijdschema voor de uitvoering van alle aanbevolen energie-efficiëntiemaatregelen met een terugverdienperiode van vijf jaar of minder,
- —
een berekening van de verwachte energiebesparing als gevolg van de aanbevolen energie-efficiëntiemaatregelen, en
- —
energie-efficiëntiemaatregelen met betrekking tot het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen met de relevante informatie die nodig is om:
- —
te bewijzen dat de vastgestelde maatregel de hoeveelheid benodigde energie of de capaciteit van een installatie niet verhoogt,
- —
te verantwoorden dat de toepassing van duurzame, niet-fossiele brandstoftechnologieën technisch niet haalbaar is,
- —
aan te tonen dat de technologie voor directe verbranding van fossiele brandstoffen aan de meest actuele overeenkomstige Uniewetgeving inzake emissieprestaties voldoet en lock-ineffecten van technologie voorkomt door toekomstige verenigbaarheid met klimaatneutrale alternatieve niet-fossiele brandstoffen en technologieën te waarborgen;
- ii)
het verdere gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen een energie-efficiënte maatregel is om het energieverbruik te verlagen met een terugverdienperiode van vijf jaar of minder, op basis van eenvoudige door de lidstaat verstrekte terugverdienmethoden, aanbevolen als resultaat van een energie-audit overeenkomstig artikel 11, lid 2, die is vervat in het uitvoeringsplan;
- iii)
het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen in overeenstemming is met de meest actuele overeenkomstige Uniewetgeving inzake emissieprestaties, niet tot lock-ineffecten van technologie leidt en toekomstige verenigbaarheid met klimaatneutrale alternatieve brandstoffen en technologieën waarborgt;
- iv)
het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen niet tot een hoger energieverbruik of tot een verhoging van de capaciteit van de installatie in die onderneming leidt;
- v)
er bewijs wordt geleverd van het feit dat geen enkele alternatieve, duurzame oplossing met niet-fossiele brandstoffen technisch haalbaar was;
- vi)
het gebruik van technologieën voor directe verbranding van fossiele brandstoffen resulteert in verifieerbare en meet- of raambare, besparingen op het finaal energieverbruik die overeenkomstig deze bijlage worden berekend;
- vii)
bewijs wordt gepubliceerd op een website of openbaar beschikbaar wordt gemaakt voor alle belangstellende burgers;
- k)
maatregelen ter bevordering van de installatie van kleinschalige technologieën voor hernieuwbare energie op of in gebouwen komen in aanmerking om te worden meegeteld bij het naleven van de energiebesparingsvereisten van artikel 8, lid 1, mits zij resulteren in verifieerbare en meet- of raambare besparingen op het finaal energieverbruik. De berekening van energiebesparing wordt uitgevoerd overeenkomstig deze bijlage;
- l)
maatregelen ter bevordering van de installatie van zonne-energietechnologie komen in aanmerking om te worden meegeteld bij het naleven van de energiebesparingsverplichting overeenkomstig artikel 8, lid 1, mits zij resulteren in verifieerbare en meet- of raambare besparingen op het finaal energieverbruik. De met zonne-energietechnologie uit zonnestraling geproduceerde warmte kan worden uitgesloten van hun finaal energieverbruik;
- m)
beleidsmaatregelen die de aanwending van efficiëntere producten en voertuigen versnellen, met uitzondering van beleidsmaatregelen die pas vanaf 1 januari 2024 worden ingevoerd met betrekking tot het gebruik van directe verbranding van fossiele brandstoffen, mogen volledig worden geclaimd voor zover is aangetoond dat de aanwending plaatsvindt voor het verstrijken van de gemiddelde verwachte levensduur van het product of voertuig, of voor het product of voertuig gewoonlijk wordt vervangen. De besparingen mogen alleen worden geclaimd voor de periode tot het verstrijken van de gemiddelde verwachte levensduur van het te vervangen product of voertuig;
- n)
bij de bevordering van de aanwending van energie-efficiëntiemaatregelen zien de lidstaten er, in voorkomend geval, op toe dat de kwaliteitsnormen voor producten, diensten en installaties gehandhaafd blijven of worden ingevoerd, indien dergelijke normen nog niet bestaan;
- o)
om rekening te houden met verschillen in klimaat tussen regio's kunnen de lidstaten ervoor kiezen de besparingen aan te passen aan een normwaarde of verschillende energiebesparing toe te kennen in overeenstemming met de temperatuurverschillen tussen regio's;
- p)
bij de berekening van energiebesparing wordt rekening gehouden met de levensduur van de maatregelen en met het percentage waarmee het effect van de besparingen met de tijd afneemt. Die berekening telt de besparingen op die elke afzonderlijke actie aan het eind van elke verplichtingsperiode zal opleveren. Bij wijze van alternatief kunnen de lidstaten een andere methode kiezen die wordt geacht ten minste dezelfde totale hoeveelheid aan besparingen op te leveren. Bij gebruikmaking van andere methoden zorgen de lidstaten ervoor dat de totale energiebesparing die met deze andere methoden is berekend, niet hoger is dan de energiebesparing die het resultaat zou zijn geweest van hun berekening als zij de besparing meerekenen die elke individuele actie zou opleveren tussen de datum van uitvoering en 2030. De lidstaten geven in hun integrale nationale energie- en klimaatplannen die overeenkomstig artikel 3 en de artikelen 7 tot en met 12 van Verordening (EU) 2018/1999 worden ingediend, aan welke andere methoden zij hebben gebruikt en welke bepalingen zijn vastgesteld om te garanderen dat zij deze bindende berekeningsvereiste nakomen.
3
De lidstaten zien erop toe dat wordt voldaan aan de volgende eisen voor beleidsmaatregelen die worden genomen uit hoofde van artikel 10 en artikel 30, lid 14:
- a)
beleidsmaatregelen en individuele acties moeten verifieerbare besparingen op het eindverbruik van energie opleveren;
- b)
de taak van iedere deelnemende partij, met de uitvoering belaste partij of uitvoerende overheidsinstantie, naargelang het geval, wordt duidelijk omschreven;
- c)
de behaalde of te behalen energiebesparing moet op transparante wijze worden vastgesteld;
- d)
de in de beleidsmaatregel vereiste of op grond van die maatregel te behalen hoeveelheid energiebesparing is uitgedrukt in primair energieverbruik dan wel finaal energieverbruik, waarbij de netto calorische waarden of primaire-energiefactoren zoals bedoeld in artikel 31 worden gebruikt;
- e)
een jaarverslag over de energiebesparing die door met de uitvoering belaste partijen, deelnemende partijen en uitvoerende overheidsinstanties is verwezenlijkt, moet worden opgesteld en openbaar gemaakt, alsmede gegevens over de jaarlijkse tendens van de energiebesparing;
- f)
de resultaten moeten worden gemonitord en indien onvoldoende voortgang wordt geboekt, moeten passende maatregelen worden genomen;
- g)
de energiebesparing ten gevolge van een afzonderlijke actie mag niet door meer dan één partij worden geclaimd;
- h)
het moet worden aangetoond dat de activiteiten van de deelnemende partij, de met de uitvoering belaste partij of de uitvoerende overheidsinstantie wezenlijk hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van de geclaimde energiebesparing;
- i)
de activiteiten van de deelnemende partij, de met de uitvoering belaste partij of de uitvoerende overheidsinstantie hebben geen negatief effect op mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers, en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen.
4
Bij het bepalen van de energiebesparing ingevolge belastinggerelateerde beleidsmaatregelen die uit hoofde van artikel 10 zijn genomen, gelden de volgende beginselen:
- a)
er wordt alleen rekening gehouden met energiebesparing ingevolge belastingmaatregelen die de minimumbelastingniveaus voor brandstoffen, vereist op grond van de Richtlijnen 2003/96/EG (2) of 2006/112/EG (3) van de Raad, overschrijden;
- b)
de prijselasticiteit op korte termijn voor de berekening van het effect van de energiebelastingmaatregelen moet een weergave zijn van de gevoeligheid van de vraag naar energie voor prijsveranderingen, en worden geraamd op basis van recente en representatieve officiële gegevensbronnen die van toepassing zijn op de lidstaat en in voorkomend geval gebaseerd zijn op begeleidende studies van een onafhankelijk instituut. Indien een andere prijselasticiteit wordt gebruikt dan de prijselasticiteit op korte termijn, leggen de lidstaten uit hoe energie-efficiëntieverbeteringen als gevolg van de tenuitvoerlegging van andere Uniewetgeving zijn opgenomen in de gebruikte grondslag voor de raming van energiebesparing, of hoe is vermeden dat energiebesparing als gevolg van andere Uniewetgeving dubbel wordt geteld;
- c)
de energiebesparing ingevolge begeleidende instrumenten van het belastingbeleid, met inbegrip van fiscale stimuli of betaling aan een fonds, wordt afzonderlijk gerekend;
- d)
ramingen van de elasticiteit op korte termijn moeten worden gebruikt om de energiebesparing als gevolg van belastingmaatregelen te beoordelen teneinde overlapping met Uniewetgeving en andere beleidsmaatregelen te voorkomen;
- e)
de lidstaten stellen vast wat de verdelingseffecten van belastingmaatregelen en gelijkwaardige maatregelen zijn op mensen die kampen met energiearmoede, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen, en tonen aan wat de effecten zijn van de overeenkomstig artikel 24, leden 1, 2 en 3, genomen mitigatiemaatregelen;
- f)
de lidstaten verstrekken bewijs, inclusief berekeningsmethoden, dat wanneer de effecten van energie- of koolstofbelastingmaatregelen of emissiehandel overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG elkaar overlappen, de energiebesparing niet dubbel wordt geteld.
5
Kennisgeving betreffende de methode
Overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1999 stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de bijzonderheden van de methode die zij voorstellen voor de uitvoering van de verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie en van de alternatieve maatregelen, zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 en artikel 30, lid 14, van deze richtlijn. Uitgezonderd in het geval van belastingen bevat deze kennisgeving informatie over:
- a)
het niveau van de energiebesparing die is vereist op grond van artikel 8, lid 1, eerste alinea, of de besparing die naar verwachting zal worden gerealiseerd over de volledige periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030;
- b)
de manier waarop de berekende hoeveelheid nieuwe energiebesparing die vereist is op grond van artikel 8, lid 1, eerste alinea, dan wel de energiebesparing die naar verwachting zal worden verwezenlijkt, gespreid zal worden over de verplichtingsperiode;
- c)
de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen of de uitvoerende overheidsinstanties;
- d)
de doelsectoren;
- e)
de beleidsmaatregelen en individuele acties, met inbegrip van de verwachte totale hoeveelheid cumulatieve energiebesparing per maatregel;
- f)
beleidsmaatregelen of programma's of maatregelen die worden gefinancierd uit een nationaal fonds voor energie-efficiëntie, prioritair uitgevoerd ten gunste van mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen;
- g)
het aandeel en de hoeveelheid energiebesparing die moeten worden verwezenlijkt ten gunste van mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen;
- h)
in voorkomend geval, de toegepaste indicatoren, het rekenkundig gemiddelde aandeel en de resultaten van de overeenkomstig artikel 8, lid 3, vastgestelde beleidsmaatregelen;
- i)
in voorkomend geval, de impact en negatieve effecten van overeenkomstig artikel 8, lid 3, uitgevoerde beleidsmaatregelen op mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen;
- j)
de duur van de verplichtingsperiode in het kader van de verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie;
- k)
in voorkomend geval, het aandeel en de hoeveelheid energiebesparing of de streefcijfers voor de verlaging van de energiekosten die aan verplichtingen gebonden partijen moeten verwezenlijken ten gunste van mensen die met energiearmoede kampen, kwetsbare afnemers en, indien van toepassing, mensen die in een sociale woning wonen;
- l)
de acties waarin de beleidsmaatregel voorziet;
- m)
de berekeningsmethode, waaronder de wijze waarop additionaliteit en materieel belang zijn bepaald en welke methoden en benchmarks zijn gebruikt voor verwachte of afgewogen besparingen, en, indien van toepassing, de gebruikte netto calorische waarden en conversiefactoren;
- n)
de levensduur van maatregelen, hoe deze is berekend en waarop deze is gebaseerd;
- o)
de benadering bij het aanpakken van klimaatverschillen binnen lidstaten;
- p)
de toezichts- en verificatiesystemen voor maatregelen in het kader van de artikelen 9 en 10 en de wijze waarop wordt gewaarborgd dat deze onafhankelijk zijn van de aan verplichtingen gebonden, deelnemende of met de uitvoering belaste partijen;
- q)
in geval van belastingen:
- i)
de doelsectoren en het segment van belastingplichtigen;
- ii)
de uitvoerende overheidsinstantie;
- iii)
de verwachte besparingen;
- iv)
de duur van de belastingmaatregel;
- v)
de berekeningsmethode, met vermelding van de gebruikte prijselasticiteit en hoe deze is vastgesteld; en
- vi)
de manier waarop overlapping met de EU-ETS overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG is vermeden en het risico op dubbele telling wordt uitgesloten.
Voetnoten
Verordening (EU) 2019/631 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot vaststelling van CO2-emissienormen voor nieuwe personenauto's en nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen, en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 443/2009 en (EU) nr. 510/2011 (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 13).
Richtlijn 2003/96/EG van de Raad van 27 oktober 2003 tot herstructurering van de communautaire regeling voor de belasting van energieproducten en elektriciteit (PB L 283 van 31.10.2003, blz. 51).
Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1).