Einde inhoudsopgave
Richtlijn (EU) 2023/1791 betreffende energie-efficiëntie en tot wijziging van Verordening (EU) 2023/955 (herschikking)
Artikel 26 Verwarming en koeling
Geldend
Geldend vanaf 10-10-2023
- Bronpublicatie:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Inwerkingtreding
10-10-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-09-2023, PbEU 2023, L 231 (uitgifte: 20-09-2023, regelingnummer: 2023/1791)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Energiebesparing
Energierecht / Europees energierecht
1.
Teneinde voor een efficiënter verbruik van primaire energie te zorgen en het aandeel hernieuwbare energie in verwarming en koeling dat naar het netwerk gaat, te verhogen, moet een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling aan de volgende criteria voldoen:
- a)
tot en met 31 december 2027: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % restwarmte, 75 % warmte uit warmtekrachtkoppeling of 50 % uit een combinatie van dergelijke energie en warmte gebruikt;
- b)
vanaf 1 januari 2028: een systeem dat gebruikmaakt van ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % restwarmte, 50 % hernieuwbare energie en restwarmte, 80 % warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling of van ten minste een combinatie van dergelijke thermische energie die naar het netwerk gaat, waarbij het aandeel hernieuwbare energie ten minste 5 % bedraagt en het totale aandeel hernieuwbare energie, restwarmte of warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling ten minste 50 % bedraagt;
- c)
vanaf 1 januari 2035: een systeem dat ten minste 50 % hernieuwbare energie, 50 % restwarmte of 50 % hernieuwbare energie en restwarmte gebruikt, of een systeem waarbij het totale aandeel hernieuwbare energie, restwarmte of warmte uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling ten minste 80 % bedraagt, en het totale aandeel hernieuwbare energie of restwarmte ten minste 35 % bedraagt;
- d)
vanaf 1 januari 2040: een systeem dat ten minste 75 % hernieuwbare energie, 75 % restwarmte of 75 % hernieuwbare energie en restwarmte gebruikt, of een systeem dat ten minste 95 % hernieuwbare energie, restwarmte en hoogrenderende warmtekrachtkoppeling gebruikt en waarbij het totale aandeel hernieuwbare energie of restwarmte ten minste 35 % bedraagt;
- e)
vanaf 1 januari 2045: een systeem dat ten minste 75 % hernieuwbare energie, 75 % restwarmte of 75 % hernieuwbare energie en restwarmte gebruikt;
- f)
vanaf 1 januari 2050: een systeem dat uitsluitend hernieuwbare energie, uitsluitend restwarmte of uitsluitend een combinatie van hernieuwbare energie en restwarmte gebruikt.
2.
Als alternatief voor de criteria van lid 1 van dit artikel, kunnen de lidstaten ook kiezen voor criteria inzake duurzaamheidsprestaties die gebaseerd zijn op de hoeveelheid broeikasgassen die het systeem voor stadsverwarming en -koeling uitstoot per eenheid aan de afnemers geleverde warmte of koude, rekening houdend met de maatregelen die zijn genomen om aan de verplichting uit hoofde van artikel 24, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/2001 te voldoen. Indien voor die criteria wordt gekozen, mag een efficiënt systeem voor stadsverwarming en -koeling maximaal de volgende hoeveelheid broeikasgassen uitstoten per eenheid aan de afnemers geleverde warmte of koude:
- a)
tot en met 31 december 2025: 200 gram/kWh;
- b)
vanaf 1 januari 2026: 150 gram/kWh;
- c)
vanaf 1 januari 2035: 100 gram/kWh;
- d)
vanaf 1 januari 2045: 50 gram/kWh;
- e)
vanaf 1 januari 2050: 0 gram/kWh.
3.
De lidstaten kunnen ervoor kiezen de criteria voor broeikasgasemissies per eenheid warmte of koude voor elke in lid 2, punten a) tot en met e) van dit artikel, genoemde periode toe te passen. Indien zij daartoe besluiten, stellen zij de Commissie daarvan uiterlijk op 11 januari 2024 in kennis voor de in lid 2, punt a), van dit artikel bedoelde periode, en ten minste zes maanden voor het begin van de in lid 2, punten b) tot en met e), van dit artikel bedoelde perioden. Die kennisgeving bevat de maatregelen die zijn genomen om aan de verplichting uit hoofde van artikel 24, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/2001 te voldoen, indien daarvan nog niet eerder kennis is gegeven in de recentste actualisering van hun nationaal energie- en klimaatplan.
4.
Teneinde een systeem voor stadsverwarming en -koeling als efficiënt te kunnen aanmerken, zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer het systeem voor stadsverwarming of -koeling wordt gebouwd of de voorzieningseenheden ervan ingrijpend worden gerenoveerd, het voldoet aan de criteria van lid 1 of 2 die van toepassing zijn op het moment waarop het na de renovatie in gebruik wordt genomen of blijft. Daarnaast zorgen de lidstaten ervoor dat wanneer een systeem voor stadsverwarming en -koeling wordt gebouwd of de voorzieningseenheden ervan ingrijpend worden gerenoveerd:
- a)
het gebruik van andere fossiele brandstoffen dan aardgas in bestaande warmtebronnen niet toeneemt ten opzichte van het gemiddelde jaarlijkse verbruik over de laatste drie kalenderjaren van volledige exploitatie vóór de renovatie; en
- b)
nieuwe warmtebronnen in dat systeem geen andere fossiele brandstoffen dan aardgas gebruiken, indien de bouw of de ingrijpende renovatie uiterlijk in 2030 heeft plaatsgevonden.
5.
De lidstaten zorgen ervoor dat met ingang van 1 januari 2025, en vervolgens om de vijf jaar, exploitanten van alle bestaande systemen voor stadsverwarming en -koeling met een totale warmte- en koude-output van meer dan 5 MW die niet voldoen aan de criteria van lid 1, punten b) tot en met e), een plan opstellen om een efficiënter verbruik van primaire energie te waarborgen, distributieverliezen te beperken en het aandeel hernieuwbare energie in de verwarmings- en koelingsvoorziening te verhogen. Dat plan omvat maatregelen om te voldoen aan de criteria van lid 1, punten b) tot en met e), en moet door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd.
6.
De lidstaten zorgen ervoor dat datacentra met een totale nominale energie-input van meer dan 1 MW de restwarmte of andere toepassingen voor de terugwinning van restwarmte gebruiken, tenzij ze kunnen aantonen dat dit technisch of economisch niet haalbaar is overeenkomstig de in lid 7 bedoelde beoordeling.
7.
Teneinde de economische haalbaarheid van toenemende energie-efficiëntie bij verwarming en koeling te beoordelen, zorgen de lidstaten ervoor dat er een kosten-batenanalyse overeenkomstig bijlage XI wordt uitgevoerd op het niveau van de installatie indien de volgende installaties nieuw gepland of ingrijpend gerenoveerd worden:
- a)
een installatie voor de thermische elektriciteitsopwekking met een gemiddelde jaarlijkse totale energie-input van meer dan 10 MW, teneinde de kosten en baten te berekenen van de werking van de installatie als een hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallatie;
- b)
een industriële installatie met een gemiddelde jaarlijkse totale energie-input van meer dan 8 MW, teneinde het gebruik van de restwarmte ter plaatse en daarbuiten te beoordelen;
- c)
een dienstvoorziening met een gemiddelde jaarlijkse totale energie-input van meer dan 7 MW, zoals afvalwaterbehandelingsinstallaties en LNG-installaties, teneinde het gebruik van restwarmte ter plaatse en daarbuiten te beoordelen;
- d)
een datacentrum met een totale nominale energie-input van meer dan 1 MW, teneinde de kosten-batenanalyse, die onder meer betrekking heeft op de technische haalbaarheid, de kostenefficiëntie en de impact op energie-efficiëntie en de plaatselijke vraag naar warmte, met inbegrip van seizoensschommelingen, te beoordelen van het gebruik van restwarmte om aan een economisch gerechtvaardigde vraag te voldoen, en van de aansluiting van die installatie op een stadsverwarmingsnet of een efficiënt/op hernieuwbare energiebronnen gebaseerd stadskoelingssysteem of andere toepassingen voor de terugwinning van restwarmte.
Bij de in lid 1, punt d), bedoelde analyse wordt rekening gehouden met koelsysteemoplossingen die het mogelijk maken de restwarmte op een bruikbaar temperatuurniveau af te voeren of af te vangen met minimale toevoer van extra energie.
De lidstaten streven ernaar barrières voor de benutting van restwarmte weg te nemen en steun te verlenen voor het gebruik van restwarmte indien de installaties nieuw gepland of gerenoveerd worden.
Het aanbrengen van voorzieningen voor de afvang van door een verbrandingsinstallatie geproduceerde koolstofdioxide met het oog op geologische opslag, als bepaald in Richtlijn 2009/31/EG, wordt niet beschouwd als renovatie in de zin van de punten b) en c) van dit lid.
De lidstaten eisen dat de kosten-batenanalyse uitgevoerd wordt in samenwerking met de bedrijven die belast zijn met de exploitatie van de faciliteit.
8.
De lidstaten kunnen de volgende installaties van het in lid 7 bepaalde vrijstellen:
- a)
piekverbruik- en back-up elektriciteitsinstallaties voor de productie van elektriciteit die volgens plan minder dan 1 500 bedrijfsuren per jaar in bedrijf zijn, als voortschrijdend gemiddelde over een periode van vijf jaar, op basis van een door de lidstaten ingestelde verificatieprocedure die ervoor zorgt dat aan dit uitzonderingscriterium wordt voldaan;
- b)
installaties die dichtbij een geologische opslaglocatie moeten liggen waarvoor krachtens Richtlijn 2009/31/EG een vergunning is verleend;
- c)
datacentra waarvan de restwarmte wordt of zal worden gebruikt in een stadsverwarmingsnet of rechtstreeks voor ruimteverwarming, warm water voor huishoudelijk gebruik of andere toepassingen in het gebouw of de groep gebouwen of installaties waar deze zich bevinden.
De lidstaten kunnen ook drempels bepalen, uitgedrukt in hoeveelheid beschikbare nuttige restwarmte, in warmtevraag of in afstand tussen de industriële installaties en de stadsverwarmingsnetten, om individuele installaties vrij te stellen van lid 7, punten c) en d).
De lidstaten delen de krachtens dit lid vastgestelde vrijstellingen aan de Commissie mee.
9.
De lidstaten stellen vergunningscriteria zoals bedoeld in artikel 8 van Richtlijn (EU) 2019/944, of gelijkwaardige toestemmingscriteria vast die:
- a)
rekening houden met het resultaat van de uitgebreide beoordeling zoals bedoeld in artikel 25, lid 1;
- b)
ervoor zorgen dat aan de in lid 7 vastgestelde voorschriften wordt voldaan;
- c)
rekening houden met het resultaat van de in lid 7 bedoelde kosten-batenanalyse.
10.
De lidstaten kunnen individuele installaties vrijstellen van het voorschrift om als gevolg van de in lid 9 bedoelde vergunnings- of gelijkwaardige toestemmingscriteria, opties toe te passen waarvan de baten hoger zijn dan de kosten, als daarvoor wettelijke, eigendomsrechtelijke of financiële redenen bestaan. In die gevallen doet de betrokken lidstaat binnen drie maanden een met redenen omkleed besluit aan de Commissie toekomen. De Commissie kan advies uitbrengen over het besluit binnen drie maanden na ontvangst ervan.
11.
De leden 7, 8, 9 en 10 van dit artikel zijn van toepassing op installaties die vallen onder Richtlijn 2010/75/EU, onverminderd de in die richtlijn vastgestelde voorschriften.
12.
De lidstaten verzamelen informatie over kosten-batenanalyses die overeenkomstig lid 7, punten a) tot en met d), zijn uitgevoerd. Die informatie bevat ten minste de gegevens over de beschikbare hoeveelheden warmte en warmteparameters, het aantal geplande bedrijfsuren per jaar en de geografische ligging van de locaties. Die gegevens worden bekendgemaakt met inachtneming van de potentiële gevoeligheid ervan.
13.
Op basis van de in bijlage III, punt d), bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden zorgen de lidstaten ervoor dat de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling kan worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria, die door elke lidstaat worden vastgelegd. Zij zorgen ervoor dat deze garantie van oorsprong voldoet aan de in bijlage XII vastgestelde voorschriften en ten minste de gegevens van die bijlage vermeldt. De garanties van oorsprong worden door de lidstaten wederzijds erkend, uitsluitend als bewijs van de in dit lid genoemde gegevens. De erkenning van een garantie van oorsprong als bewijs kan uitsluitend op objectieve, transparante en niet-discriminerende gronden, met name met het oog op fraudepreventie, worden geweigerd. De betrokken lidstaten stellen de Commissie in kennis van een dergelijke weigering en geven de redenen daarvoor aan. Indien de erkenning van een garantie van oorsprong wordt geweigerd, kan de Commissie een besluit vaststellen waarbij de weigerende partij wordt verplicht de garantie van oorsprong te erkennen, in het bijzonder met betrekking tot de objectieve, transparante en niet-discriminerende gronden waarop de erkenning berust.
14.
De lidstaten zorgen ervoor dat alle beschikbare steun voor warmtekrachtkoppeling betrekking heeft op elektriciteit die wordt geproduceerd door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en dat restwarmte effectief wordt gebruikt om primaire energie te besparen. Overheidssteun voor warmtekrachtkoppeling, de opwekking van stadsverwarming en stadsverwarmingsnetwerken is in voorkomend geval onderworpen aan de regels inzake staatssteun.