HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:477, rov. 2.3; HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5, NJ 2023/49, rov. 2.3.
HR, 12-12-2023, nr. 22/00810
ECLI:NL:HR:2023:1689
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-12-2023
- Zaaknummer
22/00810
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:1689, Uitspraak, Hoge Raad, 12‑12‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
ECLI:NL:PHR:2023:966, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 31‑10‑2023
- Vindplaatsen
Uitspraak 12‑12‑2023
Inhoudsindicatie
Profijtontneming, w.v.v. uit deelneming aan criminele organisatie en hennepteelt. 1. Aanhoudingsverzoek door gemachtigde raadsvrouw ttz. gedaan op de grond dat betrokkene wegens ziekte (nasleep van COVID-19 (corona)) is verhinderd om ttz. te verschijnen, door hof afgewezen o.g.v. belangenafweging. 2. Aantal oogsten. Kon hof bij berekening van w.v.v. uitgaan van 3 oogsten? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 22/00747 P, 22/00785 P, 22/00788 P en 22/00871 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/00810 P
Datum 12 december 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2022, nummer 21-004836-17, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de betrokkene.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag, tot vermindering van de hoogte daarvan naar de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beoordeling van het derde cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.
3.2
Het cassatiemiddel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de betalingsverplichting van € 104.483 die aan de betrokkene is opgelegd.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 99.483 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en C.N. Dalebout, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 december 2023.
Conclusie 31‑10‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Profijtontneming. Klacht over afwijzing aanhoudingsverzoek op grond van verhindering wegens ziekte. Klacht over tegenstrijdigheid in de berekening van het voordeel. Conclusie strekt tot vermindering ontnemingsbedrag wegens overschrijding r.t. en tot verwerping van het beroep voor het overige.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer22/00810 P
Zitting 31 oktober 2023
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de betrokkene
Inleiding
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft bij uitspraak van 28 februari 2022 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 109.483,- en de betrokkene ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van € 104.483,-, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
2. Er bestaat samenhang met de zaken 22/00785, 22/00747, 22/00871 en 22/00788. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de betrokkene. J. Zevenboom, advocaat te Amsterdam, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel
4. Het eerste middel klaagt over de afwijzing van het aanhoudingsverzoek op de grond dat de betrokkene wegens ziekte is verhinderd om op de terechtzitting te verschijnen.
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 17 januari 2022 houdt omtrent dit verzoek het volgende in:
“De raadsman deelt mee:
Vorige week besprak ik de zaak telefonisch met cliënt. Op 6 januari 2022 is hij positief getest op corona. Vervolgens moest hij tien dagen in isolatie. Ik heb hem gezegd dat het de voorkeur heeft dat hij ter zitting aanwezig is, maar hij heeft nog steeds klachten. Vandaag is de laatste dag dat hij thuis moet blijven. Ik heb de testuitslag per e-mail ontvangen en aan uw hof en de advocaat-generaal doorgestuurd (opmerking griffier: de testuitslag is vandaag om 09:46 uur per e-mail binnengekomen bij het hof). Ten aanzien van de inhoud van de zaak heb ik een andere berekening toegestuurd. Daarover heeft cliënt nog wel iets te zeggen. Ik verzoek u daarom de behandeling van de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal deelt mee:
Er is geen doktersverklaring waaruit blijkt dat de klachten zodanig zijn dat betrokkene niet naar de zitting kan komen. De zaak speelt al jaren en iedereen is erbij gebaat als die vandaag inhoudelijk wordt behandeld. Ook als de conclusie is dat betrokkene niet mag verschijnen, kan de zaak vandaag worden afgedaan, bijvoorbeeld via videobellen. Bovendien is de raadsvrouw gemachtigd. Het strafvorderlijk belang weegt daarom zwaarder dan het aanwezigheidsrecht van betrokkene. Ik verzet mij dan ook tegen aanhouding van de zaak.
De raadsman deelt mee:
Het is onzin om een doktersverklaring te verlangen. Als je met coronaklachten bij de dokter komt, word je naar huis gestuurd. Cliënt wil aanwezig zijn en verklaren over de verdeling van de opbrengst, zeker in relatie tot de vandaag te horen getuige Van Meegdenburg. Overigens ben ik wel voorbereid op dat verhoor.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek om de raadsman gelegenheid te geven contact met zijn cliënt op te nemen.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De raadsman deelt mee:
Ik heb contact gehad met cliënt. Hij beschikt niet over de mogelijkheden om te videobellen. Eventueel kan hij telefonisch iets zeggen. Ook heb ik summier via whatsapp zijn standpunt vernomen.
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
De voorzitter hervat het onderzoek.
De raadsman deelt mee:
Ik persisteer bij het aanhoudingsverzoek. Subsidiair kan cliënt zijn standpunt telefonisch of via whatsapp toelichten. De zaken van medebetrokkene [betrokkene 1] (1984) en cliënt zijn zodanig verknocht dat deze samen moeten worden behandeld. Als de zaak van de medebetrokkene wordt aangehouden, moet die van cliënt ook worden aangehouden.
De voorzitter stelt vast en beslist op:
Deze zaak betreft een ontnemingszaak en geen strafzaak. De strafzaken zijn inmiddels afgedaan en er zijn in dat proces veel momenten van bespreking tussen de raadslieden en de betrokkenen geweest. Er zijn bovendien schriftelijke conclusies uitgewisseld. Daarnaast is het hof van oordeel dat de zes voorliggende zaken in dit onderzoek zodanig verweven zijn dat ze bij elkaar moeten blijven. Verder speelt het tijdsverloop een rol. Tot slot is de raadsvrouw gemachtigd. Op grond van het voorgaande wijst het hof het verzoek tot aanhouding van de zaak af.”
Het beoordelingskader voor verzoeken om schorsing wegens verhindering door ziekte van de betrokkene (in ontnemingszaken)
6. In deze zaak heeft de gemachtigde raadsman verzocht om schorsing van het onderzoek ter terechtzitting op de grond dat de betrokkene wegens ziekte (de nasleep van COVID-19) is verhinderd om ter terechtzitting te verschijnen. Het hof heeft de aannemelijkheid van de reden voor de verhindering in het midden gelaten en is ter beoordeling van het verzoek overgegaan tot een belangenafweging die het in de motivering van de afwijzende beslissing tot uitdrukking heeft gebracht. De rechter kan het nemen van een beslissing over de aannemelijkheid van de omstandigheid die ten grondslag is gelegd aan een aanhoudingsverzoek achterwege laten op grond van zijn oordeel dat wat is aangevoerd – ware het juist – in de afweging van belangen niet tot toewijzing van het verzoek leidt.1.
7. In het specifieke geval dat de betrokkene wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of heeft doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek zodat de betrokkene alsnog de gelegenheid krijgt aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen, wanneer het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de betrokkene om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de betrokkene geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, bij afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering alleen op haar begrijpelijkheid worden getoetst.2.
8. Het hiervoor beschreven beoordelingskader, dat betrekking heeft op verzoeken tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting die verband houden met het in artikel 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht, is niet alleen in strafzaken, maar ook in ontnemingszaken van toepassing. Bij de toepassing hiervan in ontnemingszaken komt – in het bijzonder waar het gaat om de afweging van alle bij de aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen – mede betekenis toe aan de mogelijkheid van een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in artikel 511d lid 1, tweede volzin, Sv, in die zin dat zo’n voorbereiding eraan kan hebben bijgedragen dat de betrokkene al voorafgaand aan de behandeling van de ontnemingsvordering op de terechtzitting zijn zienswijze heeft kunnen uiteenzetten.3.
De bespreking van het middel
9. In de door het hof uitgevoerde belangenafweging heeft het hof in aanmerking genomen dat het hier een ontnemingszaak betreft, dat in de aanloop naar de zitting(en) schriftelijke standpunten zijn uitgewisseld en er op de zitting een gemachtigde raadsman aanwezig was, die naar zijn mededelingen ook in staat was inhoudelijk de verdediging te voeren, voorbereid was op het verhoor van een getuige en telefonisch en via WhatsApp in contact stond met zijn cliënt. De vragen die de betrokkene aan de getuige had, konden dus ook via de raadsman worden gesteld. Daarbij komt dat de ontnemingszaak samenhing met andere ontnemingszaken, die in verband met een efficiënte rechtspleging naar het oordeel van het hof bij elkaar moesten worden gehouden. Tot slot, zo blijkt ook uit de motivering van het hof, had de afdoening van de profijtontneming nadat op de zitting van 18 december 2018 was besloten tot aanhouding voor het verhoor van getuigen, reeds geruime tijd in beslag genomen.
10. In deze overwegingen van het hof ligt besloten dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de betrokkene bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Ik acht de belangenafweging die door het hof is gemaakt, onder deze omstandigheden niet onbegrijpelijk.4.,5.Daardoor faalt het middel.
Het tweede middel
11. Het tweede middel klaagt dat het hof bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepkwekerij aan de [a-straat] (zaakdossier 8) “in weerwil van het genomen uitgangspunt” van één oogst, is uitgaan van drie oogsten.
12. Het bestreden arrest houdt in (p. 13-16):
“Zaaksdossier 8: hennepkwekerij [a-straat 1] in Amerongen
(…)
Bewijsmiddelen
Op 11 februari 2013 is in een bedrijfsruimte gelegen aan de [a-straat 1] in Amerongen een in werking zijnde kwekerij aangetroffen met twee kweekruimten en (in totaal) 629 planten. In ruimte 1 waren de planten ongeveer 9 weken oud, in ruimte 2 ongeveer 7 weken oud. Monsters van de planten gaven bij het testen een positieve reactie: het gaat om hennepplanten van het geslacht Cannabis, zoals vermeld op lijst II van de Opiumwet. De eigenaar van het pand was [betrokkene 2].
In ruimte I van de hennepkwekerij is een boodschappentas veiliggesteld. Op deze tas worden dactyloscopische sporen aangetroffen, waaronder SIN AAEU9462NL. Het spoor AAEU9462NL is geïdentificeerd als een afdruk, voorkomend op het vingerafdrukkenblad van [betrokkene].
[betrokkene 2] heeft verklaard dat hij het achterste deel van het pand aan de [a-straat 1] te Amerongen heeft verhuurd. [betrokkene 3] huurde dat deel voor € 2.500,- vanaf 1 juni 2011.
(…)
[betrokkene 4] heeft namens Stedin aangifte gedaan van diefstal van elektriciteit betreffende het adres [a-straat 1] te Amerongen. Er zijn aanwijzingen voor drie eerdere oogsten. Als pleegperiode is uitgegaan van 14 mei 2012 tot en met 11 februari 2013.
Berekening voordeel zaaksdossier 8
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof als uitgangspunten:
- één (eerdere) oogst,
- een kweekperiode van tien weken per oogst,
- een totaal aantal van 629 hennepplanten,
- een verkoopprijs van € 3.280,- per kilogram hennep,
- een inkoopprijs van € 2,85 per hennepstek,
- variabele kosten van € 3,33 per hennepplant, en
- knipkosten van € 2,- per hennepplant.
(…)
Dat levert de volgende totalen aan netto opbrengst, kosten voor katvangers/loopjongens enwederrechtelijk voordeel op.
Totale netto opbrengst € 45.186,76 * 3 = € 135.560,28
Kosten katvangers (10 %) € 135.560,29 * 0.1 = € 13.556,03 -
Wederrechtelijk voordeel = € 122.004,25
(…)
Telefoonkaart € 20,00 * 3 = € 60,00
Alarmsysteem € 11,65 * 3 = € 34,95
Reiskosten kwekerij € 82,80 * 3 = € 264,60
Reiskosten The Flower Tower € 50,00 * 3 = € 150,00
Aanleg elektra = € 500.00 +
Totaal = € 1.009,55”
13. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op inkomsten die zijn gegenereerd door de bewezen verklaarde strafbare feiten. De bewezenverklaring behelst een langere periode (“van 18 november 2011 tot en met 27 februari 2013”).6.Dat betreft een periode waarin, gelet op de duur van de kweekcyclus van “tien weken per oogst”,7.meer oogsten passen.
14. Het hof heeft daarnaast gewezen op de verklaring van de (over deskundigheid beschikkende) getuige [betrokkene 4], die naar zijn zeggen aanwijzingen heeft gevonden voor drie eerdere oogsten.8.In de aangifte van [betrokkene 4] (namens Stedin) is voor wat betreft deze kwekerij uitgegaan van een pleegperiode van 14 mei 2012 tot en met 11 februari 2013. Op zichzelf wordt tegen de begrijpelijkheid van de hiervoor weergegeven becijfering van het voordeel géén klacht geformuleerd.
15. Het gaat de steller van het middel daarentegen om de volgende tegenstrijdigheid in het arrest. Zoals hierboven aangehaald, heeft het hof op p. 14 van het bestreden arrest voor wat betreft de onderwerpelijke kwekerij meegedeeld dat het uitgaat van “één (eerdere) oogst”, en dus niet van drie. Naar mijn inzicht betreft dit echter een evidente verschrijving. Het hof heeft ook de kosten die zijn gemoeid met de kwekerij vermenigvuldigd met drie, zodat ook daarin een aanwijzing kan gevonden dat het hier om een verschrijving gaat.
16. Ten overvloede merk ik op dat ten aanzien van deze kwekerij alleen verweer is gevoerd over het aandeel van anderen in de winst van deze kwekerij, niet over het aantal oogsten. Daarnaast gaat de verdediging in de pleitnota zoals deze bij de rechtbank is voorgehouden en overgelegd, zelf ook uit van drie oogsten.
17. Het tweede middel faalt.
Het derde middel
18. Het derde middel klaagt dat de inzendtermijn in cassatie is overschreden.
19. Op 9 maart 2022 is namens de betrokkene beroep in cassatie ingesteld. De stukken van het geding zijn op 19 december 2022 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de inzendtermijn van acht maanden met ongeveer zes weken overschreden. Het middel klaagt daarover terecht. De overschrijding van de redelijke termijn dient te leiden tot vermindering van het aan de staat te betalen bedrag.
Slotsom
20. Het eerste en het tweede middel falen en kunnen met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan. Het derde middel slaagt.
21. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het aan de staat te betalen bedrag. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 31‑10‑2023
HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:477, rov. 2.3, onder verwijzing naar: HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896, rov. 2.3. Zie voorts:HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5, NJ 2023/49, rov. 2.3;HR 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1826, NJ 2023/11;HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1409, rov. 2.3;HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1134, NJ 2021/370;HR 10 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1763;HR 7 juli 2020: ECLI:NL:HR:2020:1158;HR 30 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1172, rov. 2.3;HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:902, rov. 2.3;HR 12 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1737;HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1957, NJ 2019/286, rov. 2.4.1-2.4.2;HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934, NJ 2019/285 (overzichtsarrest), rov. 2.4-2.5.
Zie bijvoorbeeld HR 7 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:353, NJ 2023/108, en zie met name: HR 2 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:983, NJ 2020/297, rov. 2.3.2.
Ik verwijs voor gevalsvergelijking naar de vier volgende uitspraken. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek (na een specifiek op verhindering wegens ziekte toegesneden belangenafweging van het hof) hield in cassatie stand in:HR 28 maart 2023, ECLI:NL:HR:2023:477, rov. 2.4: “Het hof heeft het aanhoudingsverzoek, waaraan de raadsman ten grondslag heeft gelegd dat de verdachte ziek is (snotteren, hoesten en mogelijk koorts) en dat hij zich niet in staat acht om op de terechtzitting te verschijnen, afgewezen. Het hof heeft in dit verband overwogen dat het belang van een doeltreffende en spoedige berechting ernstig in het gedrang zou komen als het onderzoek ter terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht. Bij deze belangenafweging heeft het hof als bijzondere omstandigheden mede in aanmerking genomen dat de strafzaak waarvan de zaak tegen de verdachte deel uitmaakt, betrekking heeft op een zeer omvangrijk strafrechtelijk onderzoek naar onder meer deelname aan een crimineel samenwerkingsverband, dat er al getuigen voor de zitting zijn opgeroepen om te worden gehoord en dat – nu het hof in de zaken tegen de medeverdachten ook aandacht moet besteden aan de rol van de verdachte – aanhouding van de zaak tegen de verdachte tot gevolg zou hebben dat een geheel nieuwe combinatie van raadsheren zich in het omvangrijke dossier zou moeten inlezen. Het hof heeft verder in zijn overwegingen betrokken dat de redelijke termijn al aanzienlijk is overschreden, en dat een hervatting van de behandeling van de zaak tegen de verdachte niet binnen afzienbare termijn valt te verwachten. De op deze gronden berustende afwijzing van het aanhoudingsverzoek geeft, gelet op wat onder 2.3 is vooropgesteld, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het is ook niet onbegrijpelijk. Deze belangenafweging van het hof draagt de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig.”HR 10 januari 2023, ECLI:NL:HR:2023:5, NJ 2023/49, “2.4.1. Aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat de verdachte bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn maar dat hij, omdat hij slechts zijn eerste vaccinatie tegen het coronavirus heeft ontvangen, zich in verband met zijn broze gezondheid onvoldoende veilig voelt om op de terechtzitting te verschijnen. Het hof heeft het verzoek afgewezen en heeft in dit verband onder meer overwogen dat het belang van een doeltreffende en spoedige berechting zwaarder weegt dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht. Het hof heeft bij dat oordeel tevens betrokken dat - mede doordat het verzoek pas anderhalf uur voor de terechtzitting van 26 april 2021 is gedaan - aanhouding van de zaak tot gevolg zou hebben dat de inhoudelijke behandeling niet eerder dan een half jaar later zou kunnen plaatsvinden, terwijl een andere planning nog mogelijk was geweest als de verdachte na het ontvangen van de oproeping voor de zitting, op 25 februari 2021, kenbaar had gemaakt de tweede coronavaccinatie te willen afwachten. 2.4.2. De op deze gronden berustende afwijzing van het aanhoudingsverzoek getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook toereikend gemotiveerd, gelet op wat het hof in dat verband heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2.2.3 is weergegeven, over onder meer de ouderdom van het feit, het tijdsverloop in hoger beroep, het moment waarop het aanhoudingsverzoek is gedaan, de belangen van de aangevers om niet nog langer te moeten wachten op een uitspraak en de aanwezigheid ter terechtzitting van een benadeelde partij. Deze belangenafweging van het hof draagt de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig, zodat het cassatiemiddel tevergeefs is voorgesteld, en de overige tegen de overwegingen van het hof gerichte klachten geen bespreking behoeven.”HR 6 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1826, NJ 2023/11, rov. 2.4: “Aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte in de kern ten grondslag gelegd dat de verdachte bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn, maar dat het vanwege medische redenen en problemen met het vervoer “moeilijk” is voor de verdachte om naar het hof te komen. Het hof heeft het verzoek afgewezen en heeft in dit verband onder meer overwogen dat het belang van een behoorlijke strafvordering - dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang komt indien het onderzoek ter terechtzitting opnieuw zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting. Dat oordeel getuigt, gelet op wat hiervoor onder 2.3 is vooropgesteld, niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk gelet op wat het hof in dat verband heeft overwogen, zoals hiervoor onder 2.2.4 is weergegeven, over onder meer het procesverloop, de eerdere aanhoudingen, de termijn waarop volgens de verdachte een nieuwe behandeling pas zou kunnen plaatsvinden, de aanwezigheid van de gemachtigde raadsman op de terechtzitting en de belangen van de benadeelde partij om tot een spoedige afdoening van de zaak te komen. Deze belangenafweging van het hof draagt de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting zelfstandig, zodat het cassatiemiddel tevergeefs is voorgesteld, en de overige tegen de overwegingen van het hof gerichte klachten geen bespreking behoeven.”HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1134, NJ 2021/370, rov. 3.4: “Aan het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat de verdachte ernstig ziek is, dat hij bij de behandeling van zijn zaak aanwezig wil zijn, maar dat hij vanwege zijn ziekte niet in staat is zich optimaal voor te bereiden en het woord te voeren. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat bij ziekte aanhouding weliswaar het uitgangspunt is, maar de behandeling van de zaak al drie maal eerder is aangehouden en “naar mate de zaak langer duurt, het belang van een behoorlijke strafvordering steeds zwaarder gaat wegen”. Kennelijk heeft het hof daarmee tot uitdrukking gebracht dat het belang van een behoorlijke strafvordering – dat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen als het onderzoek ter terechtzitting voor de vierde maal zou worden geschorst en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Dat oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk, gelet op wat op de terechtzitting aan de orde is gekomen met betrekking tot het tijdsverloop sinds het wijzen van het vonnis in eerste aanleg, de eerdere aanhoudingen op verzoek van de verdachte, het onzekere verloop van de ziekte van de verdachte, de aanwezigheid van de gemachtigde raadsman op de terechtzitting en de belangen, waaronder het belang van de benadeelde partij, om tot een doeltreffende en spoedige berechting te komen.”
Voor de volledigheid maak ik melding van vijf ziektegevallen waarin de Hoge Raad casseerde. Het gaat hier om gevallen waarin het hof niet daadwerkelijk toekwam aan een belangenafweging die op verhindering wegens ziekte was toegesneden. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek hield in cassatie géén stand in:HR 11 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1409, rov. 2.4: “De raadsman heeft verzocht het onderzoek ter terechtzitting aan te houden, omdat de verdachte niet aanwezig kon zijn als gevolg van diverse medische klachten en de daarmee verband houdende – ook kort voorafgaande aan de zitting geplande en uitgevoerde – medische behandelingen waarover voorafgaand aan de terechtzitting door en namens de verdachte nadere informatie was verstrekt, mede onder overlegging van afsprakenbrieven van het ziekenhuis. Het hof heeft dit verzoek afgewezen, op de grond dat er geen inhoudelijke medische stukken zijn overgelegd en het niet aannemelijk is geworden dat de verdachte vanwege zijn medische toestand niet in staat is om op de terechtzitting aanwezig te zijn. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde medische toestand van de verdachte niet aannemelijk is, terwijl het hof ook geen gelegenheid heeft geboden om (nader omschreven) bewijsstukken te overleggen. Het hof heeft ook niet blijk gegeven van de afweging van de belangen als onder 2.3 zijn vermeld. Gelet op een en ander heeft het hof zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.”HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1896, rov. 2.4: “Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd ter terechtzitting aanwezig te zijn, afgewezen op de enkele grond dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat die aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Het hof heeft ook niet blijk gegeven van de afweging van de belangen als onder 2.3 vermeld. Nu het hof dit heeft nagelaten, heeft het zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.”HR 19 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:902, rov. 2.4: “Het hof heeft het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting, voor zover daaraan ten grondslag is gelegd dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd ter terechtzitting aanwezig te zijn, afgewezen op de enkele grond dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Het hof heeft echter niet geoordeeld dat die aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is. Het hof heeft evenmin blijk gegeven van de afweging van de belangen als onder 2.3 zijn vermeld. Nu het hof dit heeft nagelaten, heeft het zijn beslissing niet toereikend gemotiveerd.”HR 18 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:271, rov. 2.6: “In het licht van het voorgaande is, gelet op de inhoud van de onder 2.2 vermelde stukken en op het verhandelde ter terechtzitting, de bestreden beslissing onbegrijpelijk gemotiveerd. De enkele omstandigheid dat uit de overgelegde medische verklaring niet blijkt dat de verdachte niet in staat is bij de behandeling ter terechtzitting aanwezig te zijn, brengt niet mee dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.”HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1957, rov. 2.5: “Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de bestreden uitspraak houdt een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing in op het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding. De enkele overweging dat 'het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen', kan niet gelden als een zodanige beslissing. Daaruit blijkt immers niet dat naar 's Hofs oordeel de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, terwijl het Hof evenmin heeft voldaan aan hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is vooropgesteld.”
Arrest p. 3.
Arrest p. 14, hierboven aangehaald.
Arrest p. 14, hierboven aangehaald. In de door mij niet overgenomen voetnoot heeft het hof een verwijzing opgenomen naar: “Proces-verbaal van aangifte (mede) namens Stedin Netbeheer B.V. van 25 februari 2013, p. 2814, met de daaraan gehechte Rapportage diefstal energie, p. 2817.”