Zie daarover ook G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 670.
HR, 16-10-2018, nr. 16/04355
ECLI:NL:HR:2018:1957
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-10-2018
- Zaaknummer
16/04355
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1957, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑10‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:247
ECLI:NL:PHR:2018:247, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑03‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1957
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑02‑2017
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0394
NJ 2019/286 met annotatie van P. Mevis
Uitspraak 16‑10‑2018
Inhoudsindicatie
Art. 416.2 Sv bij verstek na veroordeling t.z.v. medeplegen diefstal (d.m.v. inklimming), art. 311.1.4 en 311.5 Sr. Niet beslist op voorafgaand aan tz. per e-mail gedaan aanhoudingsverzoek van verdachte op de grond dat hij wegens ziekte (voedselvergiftiging) niet in staat is om ttz. te verschijnen. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2018:1934, inhoudende dat overeenkomstig art. 329 en 330 Sv op aanhoudingsverzoek wordt beslist nadat OM daaromtrent is gehoord, dat uiteindelijke beslissing op aanhoudingsverzoek ttz. dient te worden genomen en in p-v van die tz. dient te worden vastgelegd, dat rechter bevoegd is om aanhoudingsverzoek af te wijzen op de grond dat aan verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, dat rechter (als geval dat omstandigheid niet aannemelijk is zich niet voordoet) belangenafweging dient te maken bij het nemen van beslissing op aanhoudingsverzoek, dat rechter specifiek toetsingskader dient te hanteren i.g.v. aanhoudingsverzoek wegens ziekte van verdachte en dat rechter belangenafweging dient te maken in concrete omstandigheden van het geval en i.g.v. afwijzing van verzoek daarop gebaseerde beslissing dient te motiveren, terwijl die motivering in cassatie slechts op haar begrijpelijkheid kan worden getoetst. P-v tz. in h.b. noch bestreden uitspraak houdt uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing in op door verdachte gedaan verzoek tot aanhouding. Enkele overweging dat "het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen", kan niet gelden als een zodanige beslissing. Daaruit blijkt immers niet dat naar 's Hofs oordeel de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, terwijl Hof evenmin heeft voldaan aan hetgeen is vooropgesteld m.b.t. te maken belangenafweging en toetsingskader i.g.v. aanhoudingsverzoek wegens ziekte. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
16 oktober 2018
Strafkamer
nr. S 16/04355
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 10 augustus 2016, nummer 21/006817-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juli 2016 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
(...)
De voorzitter deelt (...) mede dat de verdachte per email van 27 juli 2016 te 10:23 uur heeft verzocht om aanhouding van de zaak omdat hij wegens ziekte, te weten een voedselvergiftiging niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen.
De voorzitter geeft aan dat de Hoge Raad in het arrest van 12 mei 2015, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2015:1236 heeft bepaald dat van de verdachte of diens raadsman mag worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht.
De advocaat-generaal heeft op verzoek van de voorzitter aan haar administratie gevraagd om aan verdachte terug te mailen dat het hof binnen een week een doktersverklaring wenst te verkrijgen.
De advocaat-generaal vordert primair dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu de verdachte niet na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, heeft ingediend. Geheel subsidiair vordert de advocaat-generaal dat het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt.
De voorzitter deelt mede dat het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen teneinde de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te laten maken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 10 augustus 2016 te 14:00 uur.
In de periode tussen het sluiten van het onderzoek op 27 juli 2016 en de uitspraak heeft het hof geen nadere gegevens ter staving van het feit dat verdachte ten tijde van de terechtzitting ziek was ontvangen."
2.2.2.
Het Hof heeft bij arrest van 10 augustus 2016 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op de grond dat door of namens de verdachte geen schriftelijke of mondelinge bezwaren tegen het vonnis waarvan beroep zijn opgegeven.
2.3.1.
Een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting kan ter terechtzitting worden gedaan door de verdachte of diens op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman. Ook de raadsman die niet is gemachtigd tot het voeren van de verdediging van de ter terechtzittingniet-verschenen verdachte, kan ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting doen voor zover dat verzoek wordt gedaan met het oog op de effectuering van het aanwezigheidsrecht van de verdachte of ten behoeve van het alsnog verkrijgen van de in art. 279, eerste lid, Sv bedoelde machtiging. Overeenkomstig art. 329 en 330 Sv wordt beslist op het verzoek nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord.
2.3.2.
Indien het verzoek om aanhouding reeds voorafgaande aan de terechtzitting wordt gedaan, kan om praktische redenen door (de voorzitter van) het gerecht eveneens voorafgaande aan de terechtzitting aan degene die om aanhouding verzoekt, worden kenbaar gemaakt hoe het voorlopige oordeel van het gerecht omtrent het verzoek luidt. De uiteindelijke beslissing dient evenwel steeds ter terechtzitting te worden genomen en in het proces-verbaal van die terechtzitting te worden vastgelegd.
2.4.1.
In de regel mag van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van een verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting wegens zijn verhindering of de verhindering van zijn raadsman bij de behandeling aanwezig te zijn, (alsnog) de gegevens verstrekt die de rechter met het oog op de te nemen beslissing noodzakelijk acht. Indien de rechter de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheden niet zonder meer aannemelijk acht, kan hij gevolgen verbinden aan de omstandigheid dat het verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd en/of aan zijn verlangen tot aanvulling niet (genoegzaam) is voldaan.
Voor het oordeel dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, volstaat evenwel niet steeds de vaststelling dat die omstandigheid onvoldoende is onderbouwd. Het is immers mede afhankelijk van de aard van de aangevoerde reden - in het bijzonder of het gaat om een zich onverwacht aandienende omstandigheid, bijvoorbeeld verband houdend met ziekte van de verdachte - of, alvorens wordt beslist op het verzoek, gelegenheid dient te worden geboden het verzoek van een nadere toelichting te voorzien en/of op een later moment (alsnog) bewijsstukken over te leggen.
Nadat in voorkomende gevallen gelegenheid is geboden voor een nadere toelichting of het overleggen van bewijsstukken, kan de rechter het verzoek reeds afwijzen op de grond dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is.
2.4.2.
Indien zich niet het geval voordoet dat de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is geoordeeld, dient de rechter een afweging te maken tussen alle bij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting betrokken belangen. Het gaat daarbij om het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn in art. 6, derde lid onder c, EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht - waaronder het recht om zich in zijn afwezigheid ter terechtzitting door een daartoe uitdrukkelijk gemachtigde raadsman te doen verdedigen - en, kort gezegd, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting. Van deze afweging, waarbij de aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag gelegde gronden moeten worden betrokken, dient de rechter in geval van afwijzing van het verzoek blijk te geven in de motivering van zijn beslissing.
In het specifieke geval dat de verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat de afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Buiten deze situatie van verhindering wegens ziekte van de verdachte geldt in het algemeen dat niet op voorhand kan worden aangegeven hoe vorenstaande belangenafweging zal moeten uitvallen. De rechter dient deze afweging te maken in de concrete omstandigheden van het geval en, in geval van afwijzing van het verzoek tot aanhouding, de daarop gebaseerde beslissing te motiveren. In cassatie kan die motivering slechts op haar begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 16 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1934.)
2.5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep noch de bestreden uitspraak houdt een uitdrukkelijke en gemotiveerde beslissing in op het door de verdachte gedane verzoek tot aanhouding. De enkele overweging dat "het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen", kan niet gelden als een zodanige beslissing. Daaruit blijkt immers niet dat naar 's Hofs oordeel de aan het verzoek ten grondslag gelegde omstandigheid niet aannemelijk is, terwijl het Hof evenmin heeft voldaan aan hetgeen hiervoor onder 2.4.2 is vooropgesteld.
2.6.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018.
Conclusie 27‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Conclusie AG over afwijzing aanhoudingsverzoek.
Nr. 16/04355 Zitting: 27 maart 2018 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 10 augustus 2016 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, bij verstek met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2015. Daarbij is de verdachte wegens “diefstal door twee of meer verenigde personen”, en “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van inklimming” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft de rechtbank de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Rotterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel behelst de klacht dat het hof de afwijzing van het aanhoudingsverzoek ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien het hof heeft verzuimd bij de beoordeling van het verzoek alle daartoe in aanmerking komende belangen af te wegen.
De stukken van het geding houden, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:(i) De politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, heeft bij vonnis van 1 december 2015 de verdachte veroordeeld ter zake van – kort gezegd – twee gekwalificeerde diefstallen. De verdachte, die ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg was gedetineerd, had een afstandsverklaring ingevuld en zijn raadsvrouw uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem het woord ter verdediging te voeren. Het vonnis is op de voet van art. 279 Sv op tegenspraak gewezen.(ii) Op 1 december 2015 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter.(iii) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juli 2016 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“(…) Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.(…)
De voorzitter deelt voorts mede dat de verdachte per email van 27 juli 2016 te 10:23 uur heeft verzocht om aanhouding van de zaak omdat hij wegens ziekte, te weten een voedselvergiftiging niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen.
De voorzitter geeft aan dat de Hoge Raad in het arrest van 12 mei 2015, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2015:1236 heeft bepaald dat van de verdachte of diens raadsman mag worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht.
De advocaat-generaal heeft op verzoek van de voorzitter aan haar administratie gevraagd om aan verdachte terug te mailen dat het hof binnen een week een doktersverklaring wenst te verkrijgen.
De advocaat-generaal vordert primair dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het hoger beroep, nu de verdachte niet na het instellen van het hoger beroep een schriftuur, houdende grieven, heeft ingediend. Geheel subsidiair vordert de advocaat- generaal dat het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt.
De voorzitter deelt mede dat het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen teneinde de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te laten maken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 10 augustus 2016 te 14:00 uur.
In de periode tussen het sluiten van het onderzoek op 27 juli 2016 en de uitspraak heeft het hof geen nadere gegevens ter staving van het feit dat verdachte ten tijde van de terechtzitting ziek was ontvangen. (…)”
(iv) Het hof heeft de verdachte op 10 augustus 2016 met toepassing van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 1 december 2015.
5. Het voorafgaand1.aan de terechtzitting in hoger beroep gedane verzoek van de verdachte tot aanhouding van de zaak is een verzoek tot toepassing van art. 281, eerste lid, Sv op de voet van art. 328 Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad voldoet de rechter aan het verzoek van een verdachte die wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrang zou komen bij aanhouding van de zaak en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of zijn raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd, staat het de rechter vrij om daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.2.
7. Van de verdachte mag in de regel worden verlangd dat de ziekte wordt gestaafd met informatie die de rechter daarvoor relevant acht. Een enkele ziekmelding hoeft dan ook niet zonder meer tot aanhouding van de zaak te leiden.3.Daar staat echter tegenover dat de rechter de lat niet te hoog mag leggen.4.Indien de overlegging van een medische verklaring of een ander bewijsstuk niet van de verdachte kan worden verlangd, mag die omstandigheid niet tot afwijzing van een verzoek tot aanhouding leiden.5.Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen langer bestaande ziekte en plotseling opkomende ziekte. In het eerste geval bestaat immers in de regel meer gelegenheid tot het tijdig verschaffen van een doktersverklaring dan wel van andere documenten die de ziekte kunnen staven dan in geval de ziekte kort voor de terechtzitting is ontstaan.6.
8. Het hof heeft gehandeld volgens een omstreden werkwijze die was opgenomen in het Landelijk Aanhoudingenprotocol van 9 september 2005.7.Deze werkwijze houdt in dat de zaak bij verstek wordt behandeld, waarna de verdachte de mogelijkheid wordt geboden om binnen enkele werkdagen na de zittingsdatum een bewijsstuk van verhindering in te dienen op grond waarvan wordt beslist of heropening van het onderzoek ter terechtzitting is geboden.8.Borgers heeft in dit verband betoogd dat de werkwijze niet goed is te verenigen met het aan de rechtspraak van de Hoge Raad ten grondslag liggende uitgangspunt dat het verlenen van verstek eerst aan de orde is nadat het aanhoudingsverzoek is beoordeeld.9.In de huidige versie van het Landelijk Aanhoudingenprotocol van 18 november 201110.is deze werkwijze niet meer opgenomen.
9. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 juli 2016 bevat geen uitdrukkelijke beslissing op het verzoek tot aanhouding. Het hof heeft verstek verleend en vervolgens gerefereerd aan het aanhoudingsverzoek van de verdachte. Dat is de verkeerde volgorde. Een uitdrukkelijke beslissing op het aanhoudingsverzoek ontbreekt. Voorts blijkt uit de overwegingen van het hof niet of het hof heeft onderzocht of het overleggen van een doktersverklaring of andere gegevens in redelijkheid van de verdachte verlangd had kunnen worden. Ook indien ervan uit wordt gegaan dat in de overwegingen van het hof besloten ligt dat dit van de verdachte verlangd kon worden, geldt dat het verzoek niet op die enkele grond afgewezen mag worden.11.Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 27 juli 2016 blijkt niet of het hof heeft onderzocht of het aangevoerde, ondanks het ontbreken van bewijsstukken, aannemelijk is geworden. Evenmin blijkt of het hof een afweging heeft gemaakt tussen enerzijds het aanwezigheidsrecht van de verdachte en anderzijds het belang van een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.12.Het middel klaagt daarover terecht.
10. Het middel slaagt.
11. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 27‑03‑2018
Vgl. HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3205 (rov. 2.4), HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1236 (rov. 2.5), HR 7 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:887 (rov. 2.3), HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:193 (rov. 2.5), HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171, NJ 2009, 323 m.nt. Borgers (rov. 2.3), HR 7 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0566 (rov. 2.3), HR 6 november 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4856, NJ 2007, 603 (rov. 3.3), HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002, 466 m.nt. Knigge (rov. 3.3 en 3.4), HR 17 februari 1998, NJ 1998, 428 (rov. 4.2), HR 1 november 1994, NJ 1995, 86 (rov. 5.2), HR 3 mei 1994, NJ 1994, 582 (rov. 4.1-4.3), HR 4 december 1984, NJ 1985, 340 (rov. 4.4).
Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002, 466 m.nt. Knigge (rov. 3.4).
HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171, NJ 2009, 323 m.nt. Borgers onder 8. Zie ook de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld voor HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:193, onder 4.5.
HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171, NJ 2009, 323 m.nt. Borgers onder 8.
Zie ook Knigge in zijn noot onder HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466.
Het Landelijk Aanhoudingenprotocol van 9 september 2005 is niet meer te raadplegen via www.rechtspraak.nl, maar kan worden gevonden via www.recht.nl, onder de zoekterm ‘Landelijk aanhoudingenprotocol’.
Zie de conclusie van mijn ambtgenoot Harteveld voorafgaand aan HR 28 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:193 onder 4.5 en de conclusie van mijn ambtgenoot Spronken voorafgaand aan HR 12 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1236, onder 10.
Zie G.J.M. Corstens en M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 716, en M.J. Borgers, Het landelijk strafprocesreglement’, DD 2011/52, p. 769. Zie voorts de annotatie van Borgers bij HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171, NJ 2009,323 onder 8.
Het Landelijk Aanhoudingenprotocol van 18 november 2011 is te raadplegen via: www.rechtspraak.nl/Voor-advocaten-en-juristen/Reglementen-procedures-en-formulieren/Strafrecht/Paginas/Aanhoudingenprotocol.aspx.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3205 onder punt 3.5.
Vgl. de conclusie van mijn ambtgenoot Knigge voorafgaand aan HR 19 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3205 onder 3.5 en de verwijzing naar HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:622. Vgl. voor de door de rechter te maken belangenafweging bij de beslissing op een aanhoudingsverzoek onder meer: HR 23 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:65 (rov. 2.3), HR 17 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2635 (rov. 2.3), HR 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1286 (rov. 2.3) en HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999, 294 (rov. 3.3).
Beroepschrift 02‑02‑2017
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
te Den Haag
Griffienummer: S 16/04355
Betekening aanzegging: 7 december 2016
Cassatieschriftuur inzake:
[verdachte],
verblijvende te [verblijfplaats],
verdachte,
advocaat: mr. R.J. Baumgardt
dossiernummer: 20160846
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen:
Inleiding
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden d.d. 10 augustus 2016, en alle beslissingen die door het hof ter terechtzitting(en) zijn genomen.
In genoemd arrest heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard.
Middelen van cassatie
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artt. 6 EVRM alsmede 279, 315, 359, 416 Sv, en wel om het navolgende:
Ten onrechte heeft het hof de zaak niet aangehouden zodat de verdachte zijn aanwezigheidsrecht kon effectueren en/of heeft het hof niet doen blijken zich er van te hebben vergewist of er sprake is van een bijzondere omstandigheid waardoor het belang van een behoorlijke strafvordering dient te prevaleren boven het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zodat het onderzoek in hoger beroep en/of het arrest nietig is/zijn.
Toelichting
1.1
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 juli 2016 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte () is niet verschenen.
Op vordering van de advocaat-generaal verleent het hof verstek tegen de niet verschenen verdachte en beveelt dat met de behandeling van de zaak zal worden voortgegaan.
()
De voorzitter deelt voorts mede dat de verdachte per email van 27 juli 2016 te 10:23 uur heeft verzocht om aanhouding van de zaak omdat hij wegens ziekte, te weten een voedselvergiftiging niet in staat is om ter terechtzitting te verschijnen.
()
De advocaat-generaal heeft op verzoek van de voorzitter aan haar administratie gevraagd om aan verdachte terug te mailen dat het hof binnen een week een doktersverklaring wenst te verkrijgen.
()
De voorzitter deelt mede dat het hof, indien het binnen één week de beschikking krijgt over een doktersverklaring, het onderzoek zal heropenen teneinde de verdachte van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te laten maken.
()
In de periode tussen het sluiten van het onderzoek op 27 juli 2016 en de uitspraak heeft het hof geen nadere gegevens ter staving van het feit dat verdachte ten tijde van de terechtzitting ziek was ontvangen.’
1.2
Aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 27 juli 2016 zijn de e-mailberichten tussen de verdachte en het ressortsparket gehecht. Op 27 juli 2016 heeft de verdachte de volgende e-mail verstuurd:
‘Geachte heer/mevrouw,
Met deze brief wil ik u laten weten dat het voor mij wegens ziekte (voedselvergiftiging) niet mogelijk is om aanwezig te zijn bij de zitting onder parketnummer 21-006817-15.
Ik wil u graag verzoeken de zaak aan te houden en te verplaatsen naar een nieuwe datum omdat ik graag bij de inhoudelijke behandeling aanwezig wil zijn.
Hopende u voldoende te hebben geïnformeerd.
Bij voorbaat dank,
[verdachte]’
1.3
Voorts blijkt uit de aan het proces-verbaal gehechte e-mailwisseling dat de verdachte is gevraagd om binnen een week een medische verklaring ter bewijs van de voedselvergiftiging te versturen.
1.4
In het arrest heeft het hof overwogen:
‘Verdachte is, hoewel volgens de daarvoor geldende regels opgeroepen, niet verschenen ter terechtzitting van het hof op 27 juli 2016.
()
Het hof zal daarom toepassing geven aan het bepaalde in artikel 416, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering en verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep.’
1.5
Op grond van artikel 6 EVRM heeft een verdachte recht om aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak. Ook op grond van artikel 9 van de Richtlijn betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (Richtlijn EU 2016/343) heeft een verdachte recht om bij de terechtzitting aanwezig te zijn. Hoewel deze Richtlijn nog niet in geïmplementeerd, benadrukt deze richtlijn nogmaals het belang van het aanwezigheidsrecht. In het geval een verdachte wegens ziekte verhinderd is om ter zitting te verschijnen en aanhouding van het onderzoek heeft verzocht, zal de rechter aan dit verzoek dienen te voldoen zodat de verdachte alsnog de gelegenheid krijgt om zijn aanwezigheidsrecht te effectueren (CAG Knigge 23 juni 2015, ECLI:NL:PHR:2015:2003). Slechts in het geval van bijzondere omstandigheden kan de rechter tot het oordeel komen dat een behoorlijke strafvordering ernstig in het gedrang zou komen indien de zaak wordt aangehouden en dat dit belang moet prevaleren boven het recht van de verdachte om bij zijn zitting aanwezig te zijn. Van de verdachte mag daarom worden verwacht dat hij gegevens verstrekt waaruit blijkt dat hij niet in staat is om ter zitting te verschijnen, zodat de rechter dit in zijn oordeel kan betrekken. Uit het arrest blijkt evenwel niet, althans onvoldoende dat het hof een afweging heeft gemaakt ten aanzien van alle betrokken belangen zoals wel het geval was in HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2930. Ook blijkt uit het arrest niet dat het hof heeft geoordeeld dat er in casu sprake is van een bijzondere omstandigheid en dat het belang van een behoorlijke strafvordering derhalve prevaleert boven het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zodat het hof ten onrechte de zaak niet heeft aangehouden om de verdachte zo de mogelijkheid te geven om bij de zitting aanwezig te zijn, althans is het onderzoek ter zitting in hoger beroep en/of het arrest nietig.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 2 februari 2017
Advocaat