Voort het eerst in HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730.
HR, 12-05-2015, nr. 13/04083
ECLI:NL:HR:2015:1236
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
12-05-2015
- Zaaknummer
13/04083
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1236, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 12‑05‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:584, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:584, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑03‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1236, Gevolgd
- Wetingang
art. 28 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0218
NbSr 2015/133
Uitspraak 12‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte. HR stelt relevante toetsingskader uit ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466 voorop. ’s Hofs oordeel dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omst. dat verdachte op dat moment geen medische gegevens had overgelegd kan de afwijzing van het verzoek niet dragen, nu niet is onderzocht of het overleggen van medische gegevens in redelijkheid van verdachte verlangd had kunnen worden.
Partij(en)
12 mei 2015
Strafkamer
nr. 13/04083
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 24 juni 2013, nummer 21/004158-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Bij brief van 24 februari 2015 heeft de raadsman het tweede middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.
Bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434, eerste lid, Sv toegezonden stukken bevindt zich een faxbericht van 10 juni 2013 van de verdachte aan het Hof, inhoudende:
"Hierbij bericht ik U dat ik tot mijn zeer grote spijt wegens mijn gezondheidssituatie niet in staat ben persoonlijk aanwezig te kunnen zijn bij de geplande behandeling van mijn strafzaak op maandag 10 juni 2013 om 11.00 uur.
Ondergetekende heeft op 1 september 2012 een zwaar auto ongeval gehad, waarbij o.a. mijn linkerarm op 3 plaatsen is gebroken, mijn wervels zijn verschoven, waardoor ik de hele dag benauwd heb en een zuurstoftekort heb.
Ik moet worden vervoerd in een rolstoel met aangepast vervoer, maar ik ben vanmorgen door een zuurstoftekort en ademhalingsproblemen niet in staat mij naar Arnhem te begeven.
Ik heb bijna het hele weekend op bed gelegen en voel mij dusdanig dat mijn huisarts mij volledige rust heeft voorgeschreven.
Ik kan niet om 11.00 uur aanwezig zijn. Ondanks dat ik hier wel naartoe heb gewerkt. Maar ik kan nu gewoonweg niet.
Ik verzoek U mijn strafzaak eenmalig aan te houden en mij een kans te geven zelf bij de behandeling aanwezig te zijn."
2.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2013 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Ter terechtzitting is aanwezig mr H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede de inhoud van een door de verdachte gestuurde fax, gedateerd 10 juni 2013, waarin hij om aanhouding van de behandeling verzoekt.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik wil het aanhoudingsverzoek van mijn cliënt graag toelichten. Ik ben mij ervan bewust dat er geen doktersverklaring is. Ik heb mijn cliënt vanochtend gemaild. Ik heb hem ook verzocht om een doktersverklaring. Het verzoek kwam bij mij ook zeer onverwacht. Ik heb het aanhoudingsverzoek meteen doorgestuurd naar de griffier en de advocaat-generaal. Ik heb mijn cliënt geprobeerd te bellen. Ik heb hem niet gesproken. Mijn cliënt heeft mij wel een sms-bericht gestuurd. Hij heeft mij verteld dat hij doodziek is en dat hij niet kan lopen.
Ik weet niet of u mijn cliënt wel eens heeft gezien. Hij is heel zwaar en kortademig. Ik denk dat er sprake is van een overmachtsituatie. Ik wijs u ook nog op de relevante jurisprudentie. Als de gegevens in redelijkheid niet verschaft kunnen worden, is dat wel een reden om aan te houden. Mijn cliënt wil graag aanwezig zijn. Ik heb de zaak inhoudelijk voorbereid. Mijn cliënt wil een inhoudelijk verweer voeren. Hij wil dat met stukken onderbouwen. Dat heeft hij aan mij laten weten. Zonder dat kan ik de verdediging niet voeren.
Mijn cliënt wil terecht gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ik wijs nog op twee arresten van de Hoge Raad (LJN BH0566 en LJN BH5171). Ik verzoek om aanhouding van de behandeling.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik voel niets voor aanhouding van de zaak. Het komt de verdachte blijkbaar goed uit om niet te komen. Ik begrijp dat verdachte contact heeft gehad met de huisarts. Ik zie echter geen bericht van de huisarts. Ik zie geen reden om de zaak vandaag aan te houden.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Op de vraag van de oudste raadsheer antwoord ik als volgt. Ik heb mijn cliënt gebeld en ik heb een sms-bericht van hem gehad. Ik heb hem vervolgens niet meer gesproken. Ik weet niet of ik mij zou hebben laten machtigen. Het had de hele situatie niet veranderd. De hele voorgeschiedenis is ook belangrijk.
Het hof trekt zich terug voor het houden van beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de verdachte en de raadsman wordt afgewezen, nu het verzoek niet met medische gegevens is onderbouwd."
2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten.
2.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat ingeval een verdachte wegens ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, de rechter aan dit verzoek voldoet teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn.
Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst. (Vgl. HR 9 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466.)
2.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is vooropgesteld stond het het Hof vrij om voor de beoordeling van het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte van de verdachte bewijsstukken of nadere inlichtingen te verlangen. In aanmerking genomen dat de raadsman ter terechtzitting is verschenen om namens de verdachte om aanhouding te verzoeken en de verdachte hem blijkens zijn verklaring ter terechtzitting die ochtend per sms heeft laten weten doodziek te zijn en niet te kunnen lopen, kan het oordeel van het Hof dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omstandigheid dat de verdachte op dat moment geen medische gegevens had overgelegd, zonder dat was onderzocht of het overleggen van medische gegevens in redelijkheid van de verdachte verlangd had kunnen worden, de afwijzing van het verzoek niet dragen.
2.7.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 mei 2015.
Conclusie 10‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek wegens ziekte. HR stelt relevante toetsingskader uit ECLI:NL:HR:2000:AA5730, NJ 2002/466 voorop. ’s Hofs oordeel dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omst. dat verdachte op dat moment geen medische gegevens had overgelegd kan de afwijzing van het verzoek niet dragen, nu niet is onderzocht of het overleggen van medische gegevens in redelijkheid van verdachte verlangd had kunnen worden.
Nr. 13/04083 Zitting: 10 maart 2015 | Mr. T.N.B.M. Spronken Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij vonnis van 17 december 2010 door de Rechtbank Amsterdam wegens “Opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft bij arrest van 24 juni 2013 het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve voor zover het betreft de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en de motivering daarvan en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr, waarvan negen maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
Mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte oorspronkelijk drie middelen van cassatie voorgesteld. Naar aanleiding van het voorgestelde tweede middel, dat betrekking had op het ontbreken van de naam van de derde rechter in het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank Amsterdam is, via tussenkomst van de rolraadsheer, informatie opgevraagd bij de Rechtbank Amsterdam. Dit heeft geleid tot de ontvangst van een herstelproces-verbaal van de terechtzitting van 3 december 2010. Een afschrift van dit herstelproces-verbaal is bij schrijven van 10 februari 2015 aan de raadsman van de verdachte toegezonden. In datzelfde schrijven is aan de raadsman van de verdachte een nadere termijn verleend voor het wijzigingen, aanvullen dan wel intrekken van de voorgestelde middelen. Bij brief van 24 februari 2015 heeft de raadsman het tweede middel ingetrokken.
Het eerste middel behelst de klacht dat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak wegens ziekte van de verdachte heeft afgewezen.
Bij de ingevolge art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een aan het hof gericht handgeschreven faxbericht, verzonden om 8.10 uur op 10 juni 2013, dat is de dag van de zitting van het hof, die eveneens aan de schriftuur is gehecht, afkomstig van de verdachte waarin hij om aanhouding van de behandeling van zijn zaak verzoekt:
“Hierbij bericht ik U dat ik tot mijn zeer grote spijt wegens mijn gezondheidssituatie niet in staat ben persoonlijk aanwezig te kunnen zijn bij de geplande behandeling van mijn strafzaak op maandag 10 juni 2013 om 11.00 uur.
Ondergetekende heeft op 1 september 2012 een zwaar auto ongeval gehad, waarbij o.a. mijn linkerarm op 3 plaatsen is gebroken, mijn wervels zijn verschoven, waardoor ik de hele dag benauwd heb en een zuurstoftekort heb.
Ik moet worden vervoerd in een rolstoel met aangepast vervoer, maar ik ben vanmorgen door een zuurstoftekort en ademhalingsproblemen niet in staat mij naar Arnhem te begeven.
Ik heb bijna het hele weekend op bed gelegen en voel mij dusdanig dat mijn huisarts mij volledige rust heeft voorgeschreven.
Ik kan niet om 11.00 uur aanwezig zijn. Ondanks dat ik hier wel toe naartoe heb gewerkt. Maar ik kan gewoonweg niet.
Ik verzoek U mijn strafzaak eenmalig aan te houden en mij een kans te geven zelf bij de behandeling aanwezig te zijn.”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 10 juni 2013 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Ter terechtzitting is aanwezig mr H.O. den Otter, advocaat te Arnhem, die verklaart niet uitdrukkelijk door verdachte te zijn gemachtigd de verdediging te voeren.
De voorzitter deelt mede de inhoud van een door de verdachte gestuurde fax, gedateerd 10 juni 2013, waarin hij om aanhouding van de behandeling verzoekt.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik wil het aanhoudingsverzoek van mijn cliënt graag toelichten. Ik ben mij ervan bewust dat er geen doktersverklaring is. Ik heb mijn cliënt vanochtend gemaild. Ik heb hem ook verzocht om een doktersverklaring. Het verzoek kwam bij mij ook zeer onverwacht. Ik heb het aanhoudingsverzoek meteen doorgestuurd naar de griffier en de advocaat-generaal. Ik heb mijn cliënt geprobeerd te bellen. Ik heb hem niet gesproken. Mijn cliënt heeft mij wel een sms-bericht gestuurd. Hij heeft mij verteld dat hij doodziek is en dat hij niet kan lopen.
Ik weet niet of u mijn cliënt wel eens heeft gezien. Hij is heel zwaar en kortademig. Ik denk dat er sprake is van een overmachtsituatie. Ik wijs u ook nog op de relevante jurisprudentie. Als de gegevens in redelijkheid niet verschaft kunnen worden, is dat wel een reden om aan te houden. Mijn cliënt wil graag aanwezig zijn. Ik heb de zaak inhoudelijk voorbereid. Mijn cliënt wil een inhoudelijk verweer voeren. Hij wil dat met stukken onderbouwen. Dat heeft hij aan mij laten weten. Zonder dat kan ik de verdediging niet voeren.
Mijn cliënt wil terecht gebruik maken van zijn aanwezigheidsrecht. Ik wijs nog op twee arresten van de Hoge Raad (LJN BH0566 en LJN BH5171). Ik verzoek om aanhouding van de behandeling.
De advocaat-generaal voert het woord, zakelijk weergegeven:
Ik voel niets voor aanhouding van de zaak. Het komt de verdachte blijkbaar goed uit om niet te komen. lk begrijp dat verdachte contact heeft gehad met de huisarts. Ik zie echter geen bericht van de huisarts. Ik zie geen reden om de zaak vandaag aan te houden.
De raadsman voert het woord, zakelijk weergegeven:
Op de vraag van de oudste raadsheer antwoord ik als volgt. Ik heb mijn cliënt gebeld en ik heb een sms-bericht van hem gehad. Ik heb hem vervolgens niet meer gesproken. Ik weet niet of ik mij zou hebben laten machtigen. Het had de hele situatie niet veranderd. De hele voorgeschiedenis is ook belangrijk.
Het hof trekt zich terug voor het houden van beraad.
Na beraad deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek van de verdachte en de raadsman wordt afgewezen, nu het verzoek niet met medische gegevens is onderbouwd.”
6. Bij de beoordeling van gevallen als het onderhavige hanteert de Hoge Raad het volgende uitgangspunt:
“Indien een verdachte door ziekte is verhinderd op de terechtzitting te verschijnen en in verband daarmee schorsing van het onderzoek heeft verzocht of doen verzoeken, voldoet de rechter aan dit verzoek teneinde de verdachte alsnog de gelegenheid te geven bij de behandeling van zijn zaak op de terechtzitting aanwezig te zijn. Dit spruit voort uit het onder meer in art. 6 EVRM gewaarborgde aanwezigheidsrecht van de verdachte. Bijzondere omstandigheden kunnen echter meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat het belang van een behoorlijke strafvordering - welke omvat afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn - ernstig in het gedrang zou komen, indien het onderzoek op de terechtzitting zou worden geschorst en dat dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de verdachte om bij de behandeling van zijn zaak tegenwoordig te zijn. Het staat ter beoordeling van de rechter of hij de aangevoerde reden aannemelijk en van voldoende gewicht acht en of het belang van een behoorlijke strafvordering de voorrang moet hebben boven het belang van de verdachte bij aanhouding. In de regel mag daarom van de verdachte of diens raadsman worden gevergd dat hij ter staving van het verzoek (alsnog) de gegevens kan verstrekken die de rechter met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht. Aan de rechter staat het vrij om indien een verzoek onvoldoende door bewijsstukken is gestaafd of indien aan diens verlangen tot aanvulling niet of niet genoegzaam is voldaan, daaraan gevolgtrekkingen te verbinden. Oordelen en beslissingen daarover kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden getoetst.”1.
7. In vergelijkbare situaties waarin een (niet-gemachtigd) raadsman op de zitting mededeelde er diezelfde ochtend van de op de hoogte te zijn gesteld dat de verdachte ziek was en om aanhouding verzocht van de behandeling van de zaak om hem in de gelegenheid te stellen bij de behandeling daarvan aanwezig te zijn, werden deze verzoeken door het hof, net als in onderhavige zaak, afgewezen vanwege het ontbreken van een medische verklaring.2.De Hoge Raad overwoog in beide zaken dat:
“ [..] het oordeel van het Hof dat het verzoek diende te worden afgewezen op grond van de enkele omstandigheid dat de verdachte op dat moment geen medische verklaring had overlegd, zonder dat was onderzocht of het overleggen van zo'n verklaring dan wel van andere gegevens in redelijkheid van de verdachte verlangd had kunnen worden, de afwijzing van het verzoek niet [kan] dragen.”
8. Dit betekent dat enerzijds een aanhouding van de zaak niet kan worden afgedwongen door een enkele ziekmelding, maar anderzijds het ontbreken van een medische verklaring of een ander bewijsstuk van de onmogelijkheid om ter zitting te verschijnen, niet tot afwijzing van een verzoek tot aanhouding mag leiden als dat redelijkerwijs niet van de verdachte kan worden verlangd.3.Dat geldt zeker bij aanhoudingsverzoeken wegens ziekte op de dag van de zitting, zoals ook het geval was in onderhavige zaak.
9. Het hof heeft niet onderzocht, althans daarvan blijkt niet, of het overleggen van een medische verklaring – gelet op het feit dat het verzoek kort voor aanvang van de terechtzitting is gedaan – in redelijkheid van de verdachte verlangd had kunnen worden. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek op grond van deze enkele omstandigheid lijkt mij in deze zaak dan ook onterecht. Dat geldt temeer nu in onderhavige zaak, anders dan in de onder 7 genoemde jurisprudentie, de verdachte zelf kort voorafgaand aan de terechtzitting een faxbericht aan het hof heeft gestuurd inhoudende het aanhoudingsverzoek, waarin hij niet alleen mededeelt ziek te zijn, maar tevens aangeeft waarvan hij last heeft, wat de oorzaak daarvan is en waaruit tevens blijkt dat hij van zijn aanwezigheidsrecht gebruik wenst te maken.4.
10. Omdat in de onderhavige zaak daags na de zitting, zo wordt in het middel gesteld, alsnog medische gegevens naar het hof zijn gezonden5., wordt in de toelichting op het middel, onder verwijzing naar de noot van Borgers bij het arrest van de Hoge Raad van 21 april 20096., nog gewezen op het Landelijk Aanhoudingenprotocol van de LOVS en de daarin geschetste mogelijkheid dat het gerecht de zaak bij verstek behandelt en de verdachte tot vijf werkdagen na de zittingsdatum de gelegenheid geeft een bewijsstuk van verhindering in te dienen, aan de hand waarvan dan wordt beslist of het onderzoek al dan niet wordt heropend. Tot 18 november 2011 stond deze optie inderdaad in het Landelijk Aanhoudingenprotocol. In het Landelijk Aanhoudingenprotocol zoals dat op 18 november 2011 is vastgesteld en waarmee het protocol van 9 september 2005 is vervallen, is dit niet meer opgenomen. Enigszins merkwaardig was dat ook wel, zoals Borgers in zijn noot opmerkt, nu de verstekverlening pas plaatsvindt na de beantwoording van de vraag of een zaak al dan niet dient te worden aangehouden.
11. Hoe dan ook, het eerste middel slaagt.
12. Het derde middel klaagt terecht dat het hof ten onrechte een proeftijd van drie jaren heeft opgelegd. Gelet op het bepaalde in art. 14b, tweede lid, (oud) Sr in verbinding met art. 14c, eerste lid, (oud) Sr, zoals deze bepalingen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde, had het hof de proeftijd niet op een langere periode dan twee jaren mogen bepalen.7.
13. Het eerste en derde middel slagen. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het hof, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 10‑03‑2015
Het citaat is ontleend aan: HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171 rov. 2.4. Zie ook HR 7 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0566, rov. 2.4.
Zie in dit verband de noot van Borgers bij HR 21 april 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5171, NJ 2009, 323.
Zie voor een verglijkbaar geval waarin de verdachte zichzelf door middel van een fax op de dag van de zitting ziek meldt en geen medische verklaring kan overleggen HR 7 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO0083, rov. 2.4 en 2.5.
Zie bijlage 2 van de cassatieschriftuur afkomstig van de huisarts E.P. Rozing van verdachte die hem op 10 juni 2013 heeft gezien en (bed)rust heeft voorgeschreven.
Vgl. HR 30 oktober 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3999, HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN9210, HR 20 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ5709, HR 11 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX3867 en HR 25 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3379. Zie voorts HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1595 waarin de Hoge Raad, nu daarover in cassatie niet werd geklaagd, de ten onrechte op die jaren gestelde proeftijd in stand liet.