Vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294 en recentelijk HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2404.
HR, 23-01-2018, nr. 15/04617
ECLI:NL:HR:2018:65, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
23-01-2018
- Zaaknummer
15/04617
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:65, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑01‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1466, Contrair
ECLI:NL:PHR:2017:1466, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑11‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:65, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑07‑2017
- Vindplaatsen
JIN 2018/36 met annotatie van C. van Oort
NJ 2018/324 met annotatie van T. Kooijmans
SR-Updates.nl 2018-0041
JIN 2018/36 met annotatie van C. van Oort
Uitspraak 23‑01‑2018
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. Gemachtigde raadsvrouw verzoekt aanhouding omdat verdachte zich heeft verslapen. HR herhaalt ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 m.b.t. vereiste belangenafweging bij beslissing op aanhoudingsverzoek. Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek blijkt niet dat het Hof de mogelijkheid tot schorsing van het onderzoek tot een later tijdstip op de dag onder ogen heeft gezien, noch dat het deze belangenafweging heeft gemaakt. Daarom is de afwijzing van het verzoek ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders): De belangenafweging ligt in ’s Hofs overwegingen besloten.
Partij(en)
23 januari 2018
Strafkamer
nr. S 15/04617
SA/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 september 2015, nummer 20/003746-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972.
1. Geding in cassatie
Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de vrijspraak van het onder parketnummer 96/165350-14 tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. K.G.L. Bovens, advocaat te Tilburg.
De raadsvrouwe deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik had verwacht dat mijn cliënt vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb hem daarom gebeld. Hij heeft zich blijkbaar verslapen. Hij is dus van deze zitting op de hoogte.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd tot het voeren van de verdediging, maar aangezien cliënt in eerste aanleg niet ter terechtzitting is verschenen, wil hij graag bij de behandeling in hoger beroep aanwezig zijn. Ik verzoek uw hof daarom om de behandeling van de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
De voorzitter deelt als zijn beslissing mede dat het verzoek om aanhouding van de zaak wordt afgewezen, omdat verdachte op de hoogte is van deze terechtzitting en het feit dat hij zich verslapen heeft, mede gelet op het huidige tijdstip van 11.30 uur, geen geldig excuus is om niet ter terechtzitting te verschijnen."
2.2.2.
Blijkens dat proces-verbaal heeft vervolgens het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden in afwezigheid van de verdachte, maar in aanwezigheid van de op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsvrouwe, en is het gesloten.
2.3.
Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging (vgl. HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294).
2.4.
Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting blijkt niet dat het Hof de mogelijkheid tot schorsing van het onderzoek tot een later tijdstip op de dag onder ogen heeft gezien, noch dat het deze afweging van belangen heeft gemaakt. Daarom is de afwijzing door het Hof van het verzoek ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel slaagt.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van deHoge Raad onderworpen – niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018.
Conclusie 28‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Afwijzing aanhoudingsverzoek. Gemachtigde raadsvrouw verzoekt aanhouding omdat verdachte zich heeft verslapen. HR herhaalt ECLI:NL:HR:1999:ZD1314 m.b.t. vereiste belangenafweging bij beslissing op aanhoudingsverzoek. Uit 's Hofs motivering van de afwijzing van het verzoek blijkt niet dat het Hof de mogelijkheid tot schorsing van het onderzoek tot een later tijdstip op de dag onder ogen heeft gezien, noch dat het deze belangenafweging heeft gemaakt. Daarom is de afwijzing van het verzoek ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing. CAG (anders): De belangenafweging ligt in ’s Hofs overwegingen besloten.
Nr. 15/04617 Zitting: 28 november 2017 | Mr. B.F. Keulen Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 21 september 2015 door de enkelvoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens tweemaal “overtreding van artikel 9, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994” en eenmaal “overtreding van artikel 8, tweede lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van een jaar.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. J.S. Nan, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt dat het hof een namens de verdachte gedaan aanhoudingsverzoek op ontoereikende gronden heeft verworpen.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de verdachte, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet is verschenen en voorts, voor zover hier van belang:
“Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. K.G.L. Bovens, advocaat te Tilburg.
De raadsvrouwe deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik had verwacht dat mijn cliënt vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb hem daarom gebeld. Hij heeft zich blijkbaar verslapen. Hij is dus van deze zitting op de hoogte.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd tot het voeren van de verdediging, maar aangezien cliënt in eerste aanleg niet ter terechtzitting is verschenen, wil hij graag bij de behandeling in hoger beroep aanwezig zijn. Ik verzoek uw hof daarom om de behandeling van de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
De voorzitter deelt als zijn beslissing mede dat het verzoek om aanhouding van de zaak wordt afgewezen, omdat verdachte op de hoogte is van deze terechtzitting en het feit dat hij zich verslapen heeft, mede gelet op het huidige tijdstip van 11.30 uur, geen geldig excuus is om niet ter terechtzitting te verschijnen.”
5. Bij de beslissing op een verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak dient de rechter een afweging te maken tussen alle daarbij betrokken belangen, waaronder het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een doeltreffende en spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.1.
6. Het middel klaagt dat het hof deze belangenafweging niet heeft gemaakt.
7. Het hof heeft het aanhoudingsverzoek afgewezen en daartoe overwogen dat de verdachte op de hoogte is van de terechtzitting en het feit dat hij zich verslapen heeft, mede gelet op het zittingstijdstip van 11.30 uur, geen geldig excuus is om niet ter terechtzitting te verschijnen. Kennelijk heeft het hof geoordeeld dat aan een ander belang dan het belang van de verdachte om in zijn aanwezigheid te worden berecht, voorrang moest worden gegeven.2.Het hof heeft kennelijk als zijn oordeel tot uitdrukking willen brengen dat, aangezien het zich verslapen voor rekening en risico van de verdachte komt, de belangen bij een doeltreffende en spoedige berechting en van een goede organisatie van de rechtspleging in de onderhavige zaak zwaarder wegen dan het belang van de verdachte bij het kunnen uitoefenen van zijn aanwezigheidsrecht.3.De vereiste belangenafweging ligt aldus in de overwegingen van het hof besloten.4.
8. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek geeft ook geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk. In dat oordeel sta ik niet alleen. Fokkens noemde de verdachte die zich heeft verslapen als voorbeeld van iemand die niet kan klagen over schending van zijn aanwezigheidsrecht indien zijn aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.5.En Knigge schreef dat wie de wekker niet zet het aan zichzelf heeft te wijten dat van zijn recht op aanwezigheid niets terecht komt.6.Bijzondere omstandigheden waarom dat in de onderhavige zaak anders zou liggen zijn door de raadsvrouw ter terechtzitting van het hof niet aangevoerd. Bij het voorgaande neem ik voorts in aanmerking dat in hoger beroep sprake was van een raadsvrouw die op de voet van art. 279, eerste lid, Sv de verdediging heeft gevoerd, zodat niet kan worden gezegd dat de afwezigheid van de verdachte bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep ertoe heeft geleid dat zijn belangen niet zijn behartigd.
9. In de toelichting wordt nog betoogd dat de verdachte in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld, zodat hij op geen enkel moment in het geding zijn verhaal kon doen. Uit de gedingstukken blijkt echter dat in twee van de drie zaken die ter terechtzitting in eerste aanleg zijn gevoegd, de dagvaarding om ter terechtzitting van de politierechter van 28 november 2014 te verschijnen in persoon aan de verdachte is uitgereikt op 17 september 2014,7.terwijl niet blijkt dat de verdachte in eerste aanleg om aanhouding heeft verzocht. Tegen die achtergrond staat het geenszins vast dat de verdachte op geen enkel moment zijn verhaal heeft kunnen doen. Daarbij kan ook in aanmerking worden genomen dat de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep niet heeft aangegeven dat en waarom de verdachte in de onmogelijkheid verkeerde de terechtzitting in eerste aanleg bij te wonen. Al met al is het zeer wel denkbaar dat de verdachte er zelf voor gekozen heeft om bij de politierechter zijn verhaal niet te doen.
10. Het middel faalt.
11. Het tweede middel bevat de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden, doordat het hof de stukken te laat heeft ingezonden.
12. Het beroep in cassatie is ingesteld op 2 oktober 2015. De stukken van het geding zijn op 12 april 2017 bij de Hoge Raad binnengekomen, zodat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
13. Het middel slaagt.
14. Het eerste middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve wijs ik erop dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, zodat ook in zoverre sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Voor het overige heb ik ambtshalve geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑11‑2017
Vgl. voor situaties waarin deze conclusie is getrokken HR 26 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1314, NJ 1999/294 en HR 5 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2145, NJ 2010/176, m.nt. Schalken. Zie voorts de conclusies van mijn ambtgenoten Hofstee (onder 10) voor HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2428 (81 RO), Machielse (onder 3.4) voor HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW6865 (81 RO), Knigge (onder 4.3) voor HR 4 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4158 (81 RO), Aben (onder 8) voor HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:3273 (81 RO) en Vegter (onder 9) voor HR 9 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:884 (81 RO).
Zie ook HR 22 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5709, NJ 2013/74.
Anders dan in HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:974, met welke zaak in de toelichting een vergelijking wordt getrokken, kan in de onderhavige zaak niet worden gezegd dat het hof niet is ingegaan op hetgeen aan het aanhoudingsverzoek ten grondslag is gelegd.
ECLI:NL:PHR:2004:AR3265 (onder 6).
ECLI:NL:PHR:2013:BZ2231 (onder 4.6).
Van de derde zaak trof ik geen dagvaarding aan bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken.
Beroepschrift 07‑07‑2017
Cassatieschriftuur ex artikel 437 Sv
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
S 15/04617
GEEFT EERBIEDIG TE KENNEN
[verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1972 en wonende aan de [adres] te ([postcode]) [woonplaats], dat verzoeker van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te 's‑Hertogenbosch met rolnummer 20-003746-14 en uitgesproken op 21 september 2015, het volgende middel voordraagt.
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd die met nietigheid worden bedreigd. In het bijzonder zijn artikel 6 EVRM en/of artikel 278 juncto 415 Sv geschonden, doordat het Hof het aanhoudingsverzoek dat namens verzoeker ter zitting door de gemachtigd raadsvrouwe is gedaan, op ontoereikende gronden heeft verworpen. Het Hof heeft onvoldoende aandacht besteed aan het aanwezigheidsrecht van verzoeker en zijn belangen dienaangaande. De voorgeschreven belangenafweging is door het Hof niet gemaakt. Hetgeen door het Hof ten grondslag is gelegd aan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek kan die afwijzing niet dragen.
Toelichting
Op de zitting van 21 september 2015 heeft zich met betrekking tot het aanhoudingsverzoek van de raadsvrouwe het volgende afgespeeld (proces-verbaal, p.1):
‘De voorzitter doet de zaak tegen de na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte genaamd:
[verzoeker]
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972
Wonende te [postcode] [woonplaats], [adres],
Is, hoewel behoorlijk gedagvaard, niet verschenen.
Als raadsvrouwe van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. K.G.L. Bovens, advocaat te Tilburg.
De raadsvrouwe deelt desgevraagd het volgende mede.
Ik had verwacht dat mijn cliënt vandaag ter terechtzitting aanwezig zou zijn. Ik heb hem daarom gebeld. Hij heeft zich blijkbaar verslapen. Hij is dus van de zitting op de hoogte.
Ik ben uitdrukkelijk gemachtigd tot het voeren van de verdediging, maar aangezien cliënt in eerste aanleg niet ter terechtzitting is verschenen, wil hij graag bij de behandeling in hoger beroep aanwezig zijn. Ik verzoek uw hof daarom om de behandeling van de zaak aan te houden.
De advocaat-generaal deelt mede dat hij zich verzet tegen aanhouding van de zaak.
De voorzitter deelt als zijn beslissing mede dat het verzoek om aanhouding van de zaak wordt afgewezen, omdat verdachte op de hoogte is van deze terechtzitting en het feit dat hij zich verslapen heeft, mede gelet op het huidige tijdstip van 11.30 uur, geen geldig excuus is om niet ter terechtzitting te verschijnen.
De advocaat-generaal draagt de zaak voor.’
Vaste jurisprudentie is dat het Hof ten aanzien van het aanhoudingsverzoek een belangenafweging had moeten maken, door u omschreven als volgt (zie immers HR 26 januari 1999, NJ 1999/294, HR 12 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:622, HR 30 mei 2017 en ECLI:NL:HR:2017:974:
‘Bij de beslissing op het verzoek tot aanhouding van het onderzoek op de terechtzitting dient de rechter in feitelijke aanleg een afweging te maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het aanwezigheidsrecht van de verdachte, het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.’
Als de feitenrechter geen enkele motivering geeft om het aanhalingsverzoek af te wijzen, is het in cassatie zo klaar als een klontje (zie HR 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1406). Als wel een motivering wordt gegeven, kijkt u of de gronden voor de afwijzing die beslissing kunnen dragen. Zie bijvoorbeeld HR 9 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:826. Maar u verwacht dan wel de afweging zoals in NJ 1999/294 voorgeschreven. In casu heeft het Hof overwogen dat verzoeker op de hoogte was van de zitting en het feit dat deze zich heeft verslapen geen geldig excuus zou zijn voor afwezigheid. Dat voldoet natuurlijk niet aan de door u gestelde eisen. Uit hetgeen het Hof heeft overwogen, kan immers niet blijken dat het de voorgeschreven belangenafweging heeft gemaakt. Dat verzoeker op de hoogte was van de zitting en hij zich heeft verslapen (hetgeen volgens het Hof mede gelet op het tijdstip van de zitting van 11:30 uur geen geldig excuus zou zijn voor absentie), kunnen de afwijzing niet dragen. Verzoeker verwijst ook naar HR 4 april 2017, S 15/03683 (niet gepubliceerd). Voor zo ver al kan blijken dat het Hof aandacht heeft gehad voor het belang dat niet alleen verzoeker maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging, kan in ieder geval niet blijken dat deze belangen zijn afgewogen tegen de belangen van verzoeker. De vergelijking gaat op met HR 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:974. Daarin wordt, net als in de onderhavige zaak, uitdrukkelijk aangegeven dat de verdachte aanwezig wilde zijn bij de behandeling van zijn zaak.
In casu merkt verzoeker nog op dat hij in eerste aanleg bij verstek is veroordeeld (waarop door zijn raadsvrouw ook is gewezen, zodat hij op geen enkel moment in het geding zijn verhaal kon doen. Dat is hier in het bijzonder van belang omdat hij uiteindelijk is veroordeeld tot 8 weken gevangenisstraf en een rijontzegging. In hoger beroep heeft het Hof zijn straf dus verhoogd, omdat hij door de politierechter nog was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken en aan hem een rijontzegging was opgelegd. Verzoeker heeft bij de onderhavige klacht dan ook een voldoende rechtens te respecteren belang, omdat verzoeker — had hij aanwezig kunnen zijn op een later moment — zijn persoonlijke omstandigheden zelf uiteen had kunnen zetten. Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd die met nietigheid worden bedreigd. In het bijzonder is artikel 6 EVRM geschonden, doordat in cassatie de redelijke termijn voor het inzenden van de stukken van het Hof naar de Hoge Raad niet is gehaald.
Toelichting
In de onderhavige zaak is cassatie ingesteld op 1 oktober 2015. De stukken zijn bij uw griffie ingekomen op 12 april 2017. Dat betekent dat de inzendingtermijn van acht maanden in de onderhavige zaak bij lange na niet is gehaald. Dit moet leiden tot strafvermindering (in cassatie alleen als middel I niet tot vernietiging van de bestreden uitspraak zou leiden). Het arrest kan dan niet in stand blijven.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. J.S. Nan, advocaat te Den Haag, die verklaart tot deze ondertekening en indiening te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Den Haag, 7 juli 2017
J.S. Nan