Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.13:12.1.13 Hoe luidt de taakverdeling rechter en partijen op grond van de wet en de jurisprudentie?
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.13
12.1.13 Hoe luidt de taakverdeling rechter en partijen op grond van de wet en de jurisprudentie?
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691579:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
a In hoeverre zijn de artikelen over de taakverdeling tussen de rechter en partijen nog springlevend?
Partijen bepalen de omvang van de rechtsstrijd. De rechter beperkt zich tot een beoordeling van de rechtsfeiten die partijen ten grondslag hebben gelegd aan hun vordering of verweer (art. 24 Rv). De rechter mag niet buiten de rechtsstrijd van partijen treden. art. 149 Rv verbiedt een aanvulling van feiten: de rechter mag niet in het dossier of in overgelegde producties op zoek gaan naar feiten; de rechter kan wel stuiten op feiten die een stelling mede ondersteunen. De rechter mag ambtshalve de rechtsgronden aanvullen (art. 25 Rv) indien de relevante feiten voor de toepassing van een (andere) regel aan de vordering of verweer ten grondslag zijn gelegd (nr. 356-357).
b In welke gevallen is de rechter afhankelijk van een door verweerder gevoerd bevrijdend verweer?
De rechter is bij de toepassing van rechtsregels die ter vrije bepaling van partijen staan afhankelijk van een daarop door verweerder gedaan beroep. Op grond van het uitgangspunt van partijautonomie gaan die wetsbepalingen uit van verweermiddelen die verweerder naar eigen inzicht mag inzetten. Verweerder moet een beroep doen op een rechtsgevolg en de rechter is afhankelijk van een door verweerder te voeren verweer. Ook op grond van jurisprudentie is de rechter in bepaalde gevallen afhankelijk van een door verweerder gevoerd bevrijdend verweer. Dat betekent dat verweerder in de genoemde gevallen volledig afhankelijk is van de vakbekwaamheid en/of alertheid van zijn advocaat. (nr. 360-362 en 364).
c Onder welke voorwaarden mag de rechter ambtshalve een rechtsregel in het debat van partijen bespreken?
Ook al blijft het beginsel van partijautonomie uitgangspunt, met het arrest Regiopolitie/Hovax wordt de rechter de mogelijkheid geboden onder bepaalde voorwaarden een vordering of een verweer met partijen binnen de grenzen van de rechtsstrijd te bespreken. Het gaat om aanknopingspunten die de rechter in de stellingen van beide partijen aantreft. Voorwaarden zijn, behalve de omstandigheden die dit moeten rechtvaardigen (het moet voor de hand liggen dat een partij zich op de rechtsregel zal beroepen), dat partijen bepalen of en welke feitelijke stellingen zij aan hun vordering of verweer naar aanleiding van de bespreking ten grondslag leggen en dat de rechter partijen in de gelegenheid stelt het processuele debat over een nieuwe grondslag van de vordering of van het verweer aan te gaan. De eisen van hoor en wederhoor zullen moeten worden nageleefd (nr. 365-366). Onder de gelding van art. 24 lid 2 Wetsvoorstel Herziening bewijsrecht zullen de voorwaarden ook van toepassing zijn. De rechtsopvatting van Regiopolitie/Hovax krijgt dan een wettelijke basis (nr. 369-371).
d In hoeverre heeft het arrest Eigen Haard voor uitbreiding van toepassing van art. 25 Rv gezorgd?
Heeft verweerder ingeval eiser ontbinding van een huurovereenkomst wegens een tekortkoming vordert (art. 6:265 BW), (impliciet) in zijn grondslagverweer verwoord dat de tekortkoming wegens de bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (de tenzij-bepaling), dan kan de rechter daarin op grond van art. 25 Rv ruimhartig een bevrijdend verweer inlezen (het Eigen Haard-arrest) (nr. 374).
e Mag de uitleg van het arrest Eigen Haard geëxtrapoleerd worden naar andere wetsbepalingen met een tenzij-bepaling?
De uitbreiding van de ambtshalve beoordeling hoeft m.i. niet beperkt te worden tot het specifieke geval van ontbinding van een huurovereenkomst; evenmin tot ontbinding in het algemeen. Voor generieke ambtshalve aanvulling van rechtsgronden ingeval van tenzij-bepalingen, aldus dat de stellingen van verweerder zouden worden verstaan als een beroep op de tenzij-bepaling, is geen plaats; in beginsel moeten door verweerder de daarop toegesneden (bijzondere) feiten worden ingeroepen. De rechter treedt buiten de rechtsstrijd van partijen indien hij ambtshalve een oordeel geeft over de tenzij-bepaling en de gedingstukken geen andere conclusie toelaten dan dat verweerder daarop geen beroep heeft gedaan. Houdt daarentegen bij een bepaling de zinsnede na het woord ‘tenzij’ een mitigatie in van het hoofdbestanddeel van de feitelijke grondslag van eiser, dan kan het Eigen Haard-arrest analoog worden toegepast. De rechter vult in dat geval ambtshalve een rechtsregel aan; het gaat om een bevrijdend verweer waarop verweerder niet expliciet een beroep heeft gedaan (nr. 376).
f Wanneer mag de rechter op grond van de wet ambtshalve een feit aanvullen of een rechtsregel toepassen?
Uitzonderingen op het verbod van aanvullen van feitelijke gronden (art. 24 en 149 lid 1 Rv) staan vermeld in art. 149 lid 2 Rv: feiten van algemene bekendheid of algemene ervaringsregels mag de rechter (mede) aan zijn beslissing ten grondslag leggen. Indien verweerder die rechtsregel had ingeroepen zou die rechtsregel als een (bevrijdend) verweer zijn gekwalificeerd (nr. 379). Daarnaast heeft de rechter ambtshalve een matigingsbevoegdheid ingeval van een wettelijke verplichting tot schadevergoeding (art. 6:109 BW) en ingeval van bedongen bedragen ter vergoeding van proceskosten (art. 242 Rv) (nr. 380).