Bevrijdende verweren
Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.5:12.1.5 Beroep op een opschortende voorwaarde en een beroep op een ontbindende voorwaarde
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/12.1.5
12.1.5 Beroep op een opschortende voorwaarde en een beroep op een ontbindende voorwaarde
Documentgegevens:
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691747:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
a Hoe moet het verweer van verweerder dat tussen partijen een opschortende voorwaarde is overeengekomen – en in het verlengde daarvan dat de voorwaarde is vervuld - worden gekwalificeerd?
In het arrest Probis/De Smedt ziet de Hoge Raad een beroep van verweerder op het niet-vervuld zijn van een opschortende voorwaarde als een zuivere betwisting van het standpunt van de crediteur (een grondslagverweer). Eiser De Smedt moet bewijzen dat de opschortende voorwaarde in vervulling is gegaan; verweerder betwist het element van opeisbaarheid. Eiser zal de opeisbaarheid moeten aantonen. Met behulp van het leerstuk van het splitsingsverbod kan de vraag of een beroep op het niet vervuld zijn van een opschortende voorwaarde gekwalificeerd moet worden als een grondslagverweer of als een bevrijdend verweer, ook worden beantwoord. Verweerder Probis had een gedeelte van de feiten zoals door eiser De Smedt gesteld niet weersproken (een verbintenis onder opschortende voorwaarde), maar had zijn verweer van een toevoeging (de voorwaarde was niet vervuld) voorzien. In dat geval moet zijn verweer in zijn geheel worden genomen. De stellingen van De Smedt hadden niet op grond van een gedeeltelijk niet weerspreken als vaststaand mogen worden aangemerkt. De toevoeging haalde de vordering van eiser onderuit; er mag niet worden gesplitst. Het erkende gedeelte (er bestaat een verbintenis onder opschortende voorwaarde voor de koper) mag niet worden gescheiden van de toevoeging. De Smedt (de verkoper) zal moeten aantonen dat de opschortende voorwaarde is vervuld (nr. 110-111).
Is tussen partijen nog in geschil of een opschortende voorwaarde is overeengekomen (verweerder doet een beroep op het bestaan van een opschortende voorwaarde en eiser bestrijdt dat bestaan), dan rust op grond van het arrest Schonk/Bijlhout de bewijslast van het voorwaardelijk karakter van de overeenkomst op verweerder. Asser, Lock en De Bock vinden dat de Hoge Raad zou moeten terugkomen van deze beslissing. Ik kom met behulp van het leerstuk van het splitsingsverbod ook tot de conclusie dat het verweer een grondslagverweer is en eiser de onvoorwaardelijkheid van de overeenkomst zal moeten bewijzen. Verweerder had een gedeelte van de feiten zoals door eiser gesteld niet weersproken (de verbintenis tot terugbetaling van de geldlening), maar hij had zijn verweer van een toevoeging voorzien (het bestaan van de verbintenis onder een opschortende voorwaarde). Verweerder erkent de verbintenis, maar betoogt dat een opschortende voorwaarde is overeengekomen. De toevoeging haalt de vordering onderuit. Splitsing is niet geoorloofd. Eiser heeft geen vordering, zolang niet vaststaat dat de verbintenis onvoorwaardelijk is aangegaan. Eiser heeft stelplicht en bewijslast voor het onvoorwaardelijk bestaan, dat wil zeggen dat niets zijn vordering in de weg staat (nr. 113-114).
b Hoe moet het verweer van verweerder dat tussen partijen een ontbindende voorwaarde is overeengekomen – en in het verlengde daarvan of de voorwaarde is vervuld - worden gekwalificeerd?
De partij die een beroep doet op een ontbindende voorwaarde (en in het verlengde daarvan dat de voorwaarde is vervuld) zal moeten stellen en zo nodig bewijzen dat partijen een ontbindende voorwaarde zijn overeengekomen en dat deze voorwaarde is vervuld (nr. 118).