Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.3:2.4.3 Getuigplicht
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.3
2.4.3 Getuigplicht
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS596378:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
BR 7 juni 2002, NJ 2002, 394.
BR 10 april 2009, NJ 2010, 471 m.nt. C.J.M. Klaassen; BR 19 september 2003, NJ 2005, 454 m.nt. DA; BR 7 juni 2002, NJ 2002, 394.
BR 19 september 2003, NJ 2005, 454 m.nt DA.
BR 18 mei 1979, NJ 1980, 213.
Zie nader J.B.M. Vranken (1986) p. 71 e.v.
BR 19 september 2003, NI 2005, 454 m.nt. DA.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
Voor het verstrekken van mondelinge informatie is verder van belang de getuig-plicht (art. 164 Rv) en de verplichting van partijen om ter comparitie een verklaring af te leggen op vragen van de rechter of de wederpartij en diens procesgemachtigde (art. 88 Rv). Ook voor de getuigplicht geldt dat zij berust op "het algemene maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling maar ook rechtstreeks strekt ter bescherming van de belangen van de desbetreffende partij."1
De getuigplicht rust niet alleen op partijen, maar op een ieder, en heeft een vergaande strekking. Niet alleen is iedereen die wordt opgeroepen te getuigen in een procedure, verplicht om te verschijnen, waarop slechts in bijzondere omstandigheden een uitzondering mag worden gemaakt.2 Ook een mogelijk beroep op een verschoningsrecht doet niet af aan de verschijningsplicht van een getuige; betrokkene dient op de zitting tegenover de rechter en partijen duidelijk te maken wat de gronden zijn voor het inroepen van het verschoningsrecht, waarna de rechter die gronden kan toetsen.3
De getuigplicht houdt ook in dat een getuige gehouden is om een verklaring af te leggen. De enige uitzonderingen hierop doen zich voor wanneer de getuige zich kan beroepen op een verschoningsrecht, waarop nader zal worden ingegaan in paragraaf 4.7.6 en verder, of wanneer de getuige zich kan verschonen van het beantwoorden van bepaalde vragen (art. 165 lid 3 Rv).
Op het niet nakomen van de getuigplicht staan, tenzij het gaat om partijgetuigen, zware sancties, zowel van civielrechtelijke aard (gijzeling, art 173 Rv en dwangsom)4 als van strafrechtelijke (art. 192 en 444 Sr) en tuchtrechtelijke aard.5
Ook inhoudelijk worden eisen gesteld aan de getuige. Van de getuige mag worden gevergd, zo overweegt de Hoge Raad,
"(...) dat hij zich ter voorbereiding van een door hem af te leggen verklaring op de hoogte stelt van schriftelijke stukken of kennis neemt van andere gegevens die eraan kunnen bijdragen dat hij zijn geheugen opfrist en op een adequate wijze op vragen zal kunnen antwoorden (…)”6
Op de getuige rust dus een inspanningsverplichting om een deugdelijke verklaring af te leggen, wederom vanwege het belang dat de waarheid aan het licht komt.
Het belang van waarheidsvinding wordt verder onderstreept doordat de getuige verplicht is de eed of de belofte af te leggen. Daarmee verplicht de getuige zich de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen (art. 177 lid 2 Rv). Het onder ede dan wel na het afleggen van de belofte opzettelijk afleggen van een valse verklaring levert het misdrijf van meineed op (art. 207 en 207a Sr). Ook hier heeft de wetgever dus alle moeite gedaan om te bewerkstelligen dat de rechter de beschikking krijgt over alle relevante en correcte informatie.