Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.2
2.2 Het verband tussen waarheid en rechtvaardigheid
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS600988:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Dit bekende bijbelverhaal (1 Koningen 3: 16-28) kent vele interpretaties en het oordeel van Salomo wordt ook om andere redenen als wijs beschouwd. Theologen benadrukken de goddelijke inspiratie van Salomo. Asser wijst op de hoor en wederhoor die Salomo toepaste, zie W.D.H. Asser (1992). Vergelijk ook H. Drion (1966) p. 407: 'Het befaamde oordeel van Salomo betrof een vaststelling van feiten.' Volgens H.J.M. Boukema (1999) p. 225, toont het verhaal juist de onmogelijkheid altijd `ten processe de waarheid te kunnen achterhalen.'
Susanne Lepsius (2003-1) p. 3; Amoldo Wald (1987) p. 531; Karl Engisch (1963) p. 4.
G. de Groot (2008) p. 62; E. Gras (2004) p. 171; H.C.F. Schoordijk (2004); Asser-Groen-Vranken, Tzankova (2003) p. 80-81; W.D.H. Asser (2001) p. 2; W.D.H. Asser (1999) p. 1252 en p. 1253; F. van Neste (1998) p. 25; H.B. ten Kate (1983) p. 72; H.J. Snijders (1992) p. 58; J. Leijten (1989) p. 454; M. Storme (1978) p. 20; P. Zonderland (1977) p. 152; nthe Grossmann (1935) p. 507; C.W. Star Busmaan (1915) p. 142; J.G.L. Nolst Trénité (1915) p. 142; P. Scholten (1915) p. 61-63. Vergelijk ook R.J.N. Schlëssels (2009) p. 34. Een alternatieve positie is verdedigd door A.C. van Schaick (2009), die stelt dat het in de procedure vaak helemaal niet om het correct vaststellen van de feiten gaat, en dat dit ook geen probleem is.
C.J.M. Klaassen (2001) p. 67 en p. 48.
William Twining (1985) p. 89, spreekt in dit verband over 'the most uncompromising 'truth themy' of adjudication' van Jeremy Bentham.
William Twining (2006) p. 35-98. Kenmerkende ideeën van de rationalistische traditie zijn verder dat het van belang is om in de procedure zoveel mogelijk de juiste feiten vast te stellen, dat de mens (rechter of jurylid) ook daadwerkelijk in staat is kennis te verkrijgen over de juiste feiten in de procedure en dat beslissingen in de procedure op rationele wijze moeten worden genomen. Vergelijk ook Anderson, Schum en Twining (2005) p. 79: 'The central tenet of the Rationalist Tradition is that the primary objective of adjective (or procedural) law is the achievement of 'rectitude of decision' in adjudication, that is to say the correct application of law to facts proved to be true'.
Jerome Frank (1950) p. 33. Zie ook J.A. Jolowicz (2000) p. 85 e.v.
Vergelijk wel de omschrijving die in paragraaf 1.2 is gegeven van een aanvaardbare rechterlijke beslissing: dat is een beslissing die past in het rechtssysteem en voldoet aan de eisen van rechtvaardigheid.
Vergelijk HR 18 mei 1979, NJ 1980, 213.
Ingezet met HvJ EG 15 mei 1986, 222184, Jur. 1986, p. 1651. Zie over het beginsel van effectieve rechtsbescherming onder meer H.B. Krans (2010) p. 9-10; J.H. Jans e.a. (2007) p. 42 e.v.; M.H. Wissink (2001) p. 18-19.
Totdat de rechter uitspraak heeft gedaan, is slechts sprake van gepretendeerde rechtsaanspraken. Tot dat moment is sprake van een onzekere situatie, vergelijk D.J. van der Kwaak (1990) p. 11. Verwezenlijking van de materiële rechtspositie van partij houdt daarom eigenlijk in: verwezenlijking van een gepretendeerde materiële rechtspositie.
M. Storme (1991) p. 108.
Bernard Williams (2002).
Waarmee natuurlijk niet is gezegd dat getuigen in de praktijk ook altijd naar waarheid verklaren; zie paragraaf 6.5.
S. Gerbrandy (1961) p. 39.
Bernard Williams (2002) p. 126.
Dat waarheidsvinding zo'n belangrijke plaats inneemt in de rechterlijke procedure, kan niet los worden gezien van het verband dat er is tussen waarheid en rechtvaardigheid. Er kan niet werkelijk recht worden gedaan, wanneer de rechter niet eerst heeft achterhaald hoe de gebeurtenissen waarop de vordering van een partij betrekking heeft, zich in werkelijkheid hebben afgespeeld. Alleen een vonnis dat recht doet aan de werkelijkheid, kan een rechtvaardig vonnis zijn.
Denk aan Koning Salomo, die bekend stond als zeer wijs. Salomo moest beslissen over de vraag wie van twee vrouwen de moeder was van een pasgeborene en aanspraak kon maken op het kind. Zijn methode van waarheidsvinding was ongebruikelijk — hij dreigde het kind in tweeën te hakken —, maar zijn vonnis werd als wijs en rechtvaardig beschouwd, omdat het recht deed aan de werkelijkheid.1 De door Salomo aangewezen vrouw was wérkelijk de moeder van het kind en zij had dus recht op het kind. Dat bevredigt het rechtsgevoel.
Waarheid en rechtvaardigheid vormen vanouds een begrippenpaar: zonder waarheid kan er geen gerechtigheid zijn.2 Dat de feiten in een rechterlijke uitspraak zoveel als mogelijk is op de werkelijkheid moeten berusten om die uitspraak rechtvaardig te doen zijn, wordt in de literatuur algemeen onderschreven.3 Zie bijvoorbeeld Klaassen:
"Het recht kan alleen zegevieren indien de rechter het hem voorgelegde geschil beslist (..) op grond van hetgeen zich in de context hiervan daadwerkelijk heeft afgespeeld."
En: "Rechtspraak die niet aansluit bij de werkelijkheid zal niet worden aanvaard als gerechtigheid' (...)."4
Ook de grondlegger van het Amerikaanse bewijsrecht, Jeremy Bentham, benadrukte het belang van waarheid in de procedure; alleen door waarheid kan recht worden gedaan.5 In zijn voetsporen heeft zich een traditie ontwikkeld — door William Twining als de rationalistische traditie getypeerd — waarin een correcte vaststelling van de feiten als een belangrijke doelstelling van de procedure wordt beschouwd.6 Die correcte vaststelling van de feiten is een noodzakelijke voorwaarde voor een juiste rechterlijke beslissing. Een rechtvaardige uitspraak stelt dus eisen aan de toepassing van het recht, én aan de vaststelling van de feiten. Want, zoals Jerome Frank opmerkt;
”(..) it is as unjust to apply the 'right' rule to the wrong facts as to apply the 'wrong' rule."7
Wat precies de eisen zijn die aan de toepassing van het recht moeten worden gesteld om een rechterlijke beslissing rechtvaardig te doen zijn, valt buiten het bereik van dit boek.8 Hier gaat het om de eisen die aan de feitenvaststelling moeten worden gesteld: de feiten moeten zoveel mogelijk volledig en naar waarheid, dat wil zeggen: in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken, worden vastgesteld. Er moet dus sprake zijn, zo zal hierna kortweg worden gesteld, van een correcte feitenvaststelling. Alleen dan kan de rechter een rechtvaardige uitspraak doen.
Een woord als 'rechtvaardigheid' wordt niet veel gebruikt in de hedendaagse juridische vocabulaire. Men houdt het liever bij 'het recht doen aan de materiële rechtspositie van een partij' of 'het bevorderen van een goede rechtsbedeling' .9En het communautaire recht kent het beginsel van effectieve rechtsbescherming, dat inhoudt dat nationale rechtsstelsels zo moeten zijn ingericht, dat aan het gemeenschapsrecht ontleende rechten daadwerkelijk geëffectueerd kunnen worden.10
Maar of men nu spreekt over het recht doen aan de materiële rechtspositie van een partij, over het voorzien in een goede rechtsbedeling of over effectieve rechtsbescherming, steeds gaat het er in de kern om dat een partij haar rechtsaanspraken bij de rechter ook daadwerkelijk geldend kan maken. Wanneer de materiële rechtspositie van een partij inhoudt dat zij recht heeft op schadevergoeding omdat zij rotte sinaasappels geleverd heeft gekregen, dan behoort zij bij de rechter ook schadevergoeding te krijgen. De materiële rechtspositie van een partij wordt niet alleen bepaald door de rechtsregels, maar óók door de feiten van het geval. Zijn er rotte sinaasappels geleverd, dan is de materiële rechtspositie van koper dat hij, met inachtneming van alle wettelijke vereisten, recht heeft op schadevergoeding. De rechterlijke procedure dient dus als resultaat te hebben dat deze partij in een procedure bij de rechter — met alle voorbehouden die een jurist daarbij kan bedenken — ook daadwerkelijk schadevergoeding krijgt toegewezen. Dan wordt recht gedaan aan haar materiële rechtspositie; dan is sprake van rechtvaardigheid. Wanneer deze partij geen schadevergoeding zou krijgen omdat de rechter ten onrechte ervan uitgaat dat de sinaasappels niet rot waren, is de uitspraak onrechtvaardig, omdat de partij niet heeft gekregen waar zij recht op heeft.11 Waarheidsvinding in de rechterlijke procedure staat in dit opzicht dus ten dienste van de rechtvaardigheid van de rechterlijke uitspraak.
Dit hoeft niet te betekenen dat wanneer de feiten niet correct en volledig zijn vastgesteld, per definitie sprake is van een onrechtvaardige uitspraak. Het kan zijn dat de rechter zonder de feiten correct en volledig te hebben vastgesteld, misschien bij toeval, misschien door een juiste ingeving, toch recht heeft gedaan aan de materiële rechtspositie van partijen.
Maar wanneer de rechter door een incorrecte of onvolledige feitenvaststelling geen recht doet aan de materiële rechtspositie van partijen, is wel sprake van een onrechtvaardige uitspraak. Wellicht treft de rechter geen enkel verwijt; de rechter heeft immers geen onbeperkte mogelijkheden om de waarheid te achterhalen. Maar dat doet er niet aan af dat de rechterlijke uitspraak het rechtsgevoel niet bevredigt;
”Gerechtigheid en onwaarheid verdragen elkaar niet.”12
Een correcte vaststelling van de feiten, een vaststelling die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de werkelijke gang van zaken, is de basis van elke rechterlijke uitspraak. Waarheidsvinding is daarmee een kernwaarde in de procedure.
Een antwoord op de vraag waarom waarheid of waarheidsvinding nu precies een kernwaarde is, is te vinden bij de Engelse filosoof Bernard Williams.13 Volgens Williams berust waarheid op twee fundamenten, op twee basisdeugden, namelijk oprechtheid (sincerity) en correctheid (accuracy). Oprechtheid is het vermogen om dat wat je zegt, overeen te laten stemmen met hetgeen je voelt of vindt. Correctheid is het vermogen om ervoor te zorgen dat wat je zegt of vindt, overeenstemt met de werkelijke gang van zaken. In een door Williams bedachte, fictieve State of Nature blijkt dat beide basisdeugden essentieel zijn voor het succesvol samenleven van mensen: oprechtheid en correctheid dragen eraan bij dat de deelnemers op een effectieve manier informatie kunnen delen en op basis van de verkregen informatie succesvol kunnen handelen. In een goed lopende State ofNature moeten de deelnemers ervan kunnen uitgaan, bijvoorbeeld, dat wanneer iemand zegt dat hij een goede visplek weet, dit ook daadwerkelijk het geval is.
Dit betekent niet dat oprechtheid en correctheid enkel instrumentele waarde hebben; het zijn intrinsieke waarden, die beide nauw verbonden zijn met het hebben van vertrouwen en betrouwbaar zijn. De betekenis van de begrippen oprechtheid en correctheid doet zich vooral voelen wanneer we denken aan situaties waarin géén sprake is van oprechtheid en/of correctheid. Die doen zich voor wanneer sprake is van (zelf)bedrog, misleiding, een gebrek aan realiteitszin, een onjuiste voorstelling van zaken, gemakzucht of het anderszins ontbreken van de wil of het vermogen om waarheid te verkrijgen. Voor correctheid geldt bovendien dat sprake moet zijn van een effectieve methode van waarheidsvinding.
De inzichten van Williams zijn hier om verschillende redenen interessant. Niet alleen laat hij zien dat op een zinvolle manier over waarheid kan worden gesproken, zonder te verzanden in een discussie over de vraag wat waarheid precies is. Daarnaast is belangrijk — dit is het primaire doel van zijn verhandeling — dat Williams het belang van waarheid onderstreept en waarheid verdedigt tegen relativistische tendensen; de mens kan niet zonder waarheid.
Bovendien geeft Williams het volgens hem niet te definiëren concept van waarheid als het ware handen en voeten, door waarheid te vertalen naar de onderliggende begrippen oprechtheid en correctheid. Deze begrippen zijn bij uitstek bruikbaar in de context van de rechterlijke procedure. Wanneer we het hebben over waarheid in de procedure, gaat het precies hierom, oprechtheid en correctheid. Van partijen wordt gevergd om oprecht en correct de feiten naar voren te brengen, zoals naar voren komt in de in paragraaf 2.4 te bespreken waarheidsplicht van partijen. Getuigen moeten 'naar waarheid' een verklaring afleggen, wat betekent dat zij moeten verklaren in overeenstemming met wat zij vinden of weten en zonder daarbij een eigen belang na te streven (oprechtheid), én zoveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken (correctheid).14 En de rechter ten slotte zal tot een correcte feitenvaststelling moeten komen.
Wat oprechtheid en correctheid hier betekenen, wordt duidelijk wanneer we denken aan tegengestelde situaties: feiten die zijn vastgesteld terwijl sprake was van bedrog of misleiding door een partij, een partij die bewust belangrijke stukken achterhoudt, een getuigenverklaring die tot stand is gekomen onder dwang, een rechter die uit gemakzucht afziet van getuigenverhoor en daardoor geen correct en waarheidsgetrouw beeld van de feiten heeft verkregen. Gerbrandy omschrijft die situatie als volgt;
”Wanneer wij zeggen dat een vonnis tekort doet aan de waarheid, [hebben wij die vonnissen op het oog] waarbij de rechter tot een rechtens essentieel feitencomplex niet vermocht door te dringen omdat regelen van procesrecht het zijns inziens verboden, met het gevolg (..) dat de uitspraak onrechtvaardig is."15
Het belang van waarheid in de procedure is niet gelegen in het bereiken van een ver weg gelegen, absoluut punt van 'waarheid'. Het gaat er om te voorkomen dat de hiervoor geschetste situaties zich voordoen; te vermijden dat van belang zijnde informatie de rechter niet bereikt, dat partijen bedrieglijk handelen, dat de rechter te snel conclusies trekt op grond van aannames die niet kloppen met de werkelijke gang van zaken. Daarmee gaat het uiteindelijk om de wil tot waarheidsgetrouwheid, of, in de woorden van Williams, om
"the desire for truth for its own sake' — the passion for getting it right."16