Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.3
2.3 Het maatschappelijke belang van waarheid
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597572:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Onder meer IR 10 april 2009, NJ 2010, 471 m.nt. C.J.M. Klaassen.
J.A. Jolowicz (2000) p. 88 e.v. en p. 179 e.v.
Asser-Groen-Vranken, Tzankova (2003) p. 80-81. Onderschreven door onder meer H.C.F. Schoor-dijk (2004) en G. Knigge (2004).
J.P. Moltzer (1904) p. 35. De kern van de publiekrechtelijke bewijstheorie van Moltzer is dat de rechter zich steeds ambtshalve dient te vergewissen van de stellingen die de eiser aan zijn vordering ten grondslag legt. Daardoor is van een bewijslastverdeling in de gebruikelijke zin geen sprake: beide partijen hebben de plicht tegenover de rechter al het mogelijke te doen om in de procedure de waarheid aan het licht te brengen. Zie idem A.Griinebaum (1902) p. 40. Vergelijk ook J.P.A.N. Caroli (1907) p. 48 e.v., die vanwege de betrokkenheid van het staatsbelang de lijdelijkheid van de rechter verwerpt; J.G.L. Nolst Trenité (1915) p. 192, die een juiste vaststelling van de feiten door de rechter een 'eis van Staatsbelang' noemt; C.W. Star Busmann (1915) p. 142; nthe Grossmann (1935) p. 507; J. Eggens (1951) p. 32 e.v.
Asser/Anema & Verdam (1953) p. 21; p. 38.
En ook van andere wijzen van geschiloplossing, waarvoor niet altijd vereist is dat de feiten correct worden vastgesteld. Buitengerechtelijke geschiloplossing kan echter ook georiënteerd zijn op rechtspraak. In dat geval is het aannemelijk dat partijen zich wel richten op een correcte vaststelling van de feiten, omdat zij kunnen verwachten dat dit in een rechterlijke procedure ook gebeurt. Rechterlijke beslissingen hebben dan een richtinggevende functie, vergelijk Asser-Groen-Vranken, Tzankova (2003) p. 37; Robert S. Summer (1975) p. 123.
Wel kan bij de rechter, net als bij andere overeenkomsten, een vordering tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst worden ingesteld.
H.I. Bonenkamp (2009) p. 122.
Vergelijk Asser-Vranken (2005) p. 9 e.v.
D. Luban (1995); zie hierover ook M.A. Loth en E. Mak (2008).
M.A. Loth en E. Mak (2008) p. 80.
Zie voor dit argument ook Robert Summer (1975) p. 125.
Vanwege het nauwe verband dat er is tussen waarheid en rechtvaardigheid, is het ook een maatschappelijk belang dat rechterlijke oordelen zoveel mogelijk op een correcte feitenvaststelling berusten. Dit is bijvoorbeeld te lezen in de in de inleiding al geciteerde overweging van de Hoge Raad:
"het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling (...)”1
Dat waarheidsvinding in de procedure een maatschappelijk belang dient, hangt in de eerste plaats samen met het noodzakelijke vertrouwen in rechtspraak. Dit vertrouwen zou worden geschonden, wanneer de rechter zich niet bekommert om een correcte vaststelling van de feiten en de rechter onverschillig zou staan ten aanzien van de werkelijke gang van zaken. Mensen gaan naar de rechter in de verwachting dat de rechter een rechtvaardige beslissing zal nemen; zoals we zagen, vereist dat, dat de feiten zoveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijkheid worden vastgesteld. Om te voldoen aan deze — terechte — verwachting van rechtzoekenden, zal de rechter ook inderdaad zoveel als mogelijk is de correcte feiten moeten vaststellen.
Bovendien raakt een rechterlijke procedure niet alleen het belang van partijen, maar is daarbij ook een maatschappelijk belang betrokken.2 Dat maatschappelijk belang heeft verschillende aspecten.
Een eerste aspect van het maatschappelijk belang van rechterlijke procedures is dat de rechtsaanspraken die een partij heeft op basis van haar materiële rechtspositie, door haar daadwerkelijk bij de rechter geldend moeten kunnen worden gemaakt. Dit is niet alleen een kwestie van vertrouwen in de rechtspraak. Het gaat er ook om dat de doelstellingen die aan rechtsregels ten grondslag liggen, worden gerealiseerd. Denk bijvoorbeeld aan de regel dat werknemers die schade lijden als gevolg van een ziekte die zij door hun werk hebben opgelopen, recht hebben op schadevergoeding. Het is een maatschappelijk belang dat werknemers die zo'n beroepsziekte hebben, ook daadwerkelijk schadevergoeding krijgen. Niet alleen omdat anders het vertrouwen van individuele werknemers in het functioneren van het rechtssysteem wordt ondergraven, maar ook omdat anders de norm, die beoogt op een bepaalde wijze retributieve rechtvaardigheid te bewerkstelligen, zinledig wordt. Ook dat zou het maatschappelijk functioneren van het rechtssysteem ondergraven. De rechterlijke procedure moet dus zo functioneren dat werknemers die een beroepsziekte hebben, bij de rechter ook daadwerkelijk schadevergoeding krijgen. Wanneer de werknemer in werkelijkheid een beroepsziekte heeft, willen we dat de rechter ook vaststelt dát de werknemer een beroepsziekte heeft. En in de tegengestelde situatie, waarin de werknemer in werkelijkheid geen beroepsziekte heeft, willen we dat de rechter vaststelt dat de werknemer geen beroepsziekte heeft. Daarmee is het zoveel mogelijk correct vaststellen van de feiten niet alleen in het belang van een individuele partij, maar ook een algemeen belang.
In de tweede plaats is het maatschappelijk belang betrokken bij een juiste vaststelling van de feiten, omdat het om overheidsrechtspraak gaat. Een rechterlijke beslissing is ook steeds de uitoefening van staatsmacht. Dit stelt eisen aan de legitimiteit van rechterlijke beslissingen. Eén van die eisen is dat rechterlijke beslissingen zoveel mogelijk moeten berusten op een juiste vaststelling van de feiten. Dit aspect van het belang van waarheidsvinding is ook benadrukt door de Commissie fundamentele herbezinning Nederlands Burgerlijk Procesrecht;
”Het is van maatschappelijk belang dat de rechterlijke beslissingen berusten op de realiteit en niet op wat door strategie en tactiek van de procesparten tot formele waarheid' in het geding is geworden. (..) Aan de rechter wordt immers niet alleen een beslissing in een geschil gevraagd (..), maar ook wordt door de uitspraak aan de winnende partij de bevoegdheid gegeven een veroordeling af te dwingen met gebruikmaking van het aan de overheid voorbehouden geweldsmonopolie. Binding en dwang legitimeren de rechter erop toe te zien dat hij op een zo verantwoord mogelijke manier uitspraak doet in een werkelijk en rechtens relevant geschil en ook probeert het ontstaan van nieuwe geschillen tussen partijen in de toekomst te voorkomen."3
De gedachte dat het van maatschappelijk belang is dat rechterlijke uitspraken berusten op een juiste vaststelling van de feiten, is niet nieuw. Zij is ook al te vinden bij Moltzer, die ruim een eeuw geleden zijn publiekrechtelijke bewijstheorie ontvouwde. Deze theorie berust op de stelling dat het aan het licht komen van de waarheid in de civiele procedure niet alleen een privaat belang is, maar, vanaf het moment dat het proces aanhangig is geworden, ook een publiek belang;
”(..) dat in het civielproces de rechter niet slechts door partijen wordt geroepen om het tusschen haar gerezen geschil tot een welgemotiveerde logische beslissing te brengen, maar tevens van overheidswege de hooge taak zich ziet opgedragen, om met zijne door het oppermachtig gezag van den Staat gesteunde uitspraak voor altijd tusschen partij en een zoodanige feitelijke verhouding te handhaven of te verwezenlijken, als bij zijn gewijsde door hem voor rechtmatig mocht worden erkend."4
Moltzer zegt dus dat wanneer partijen eenmaal betrokken zijn in een procedure, zij verplicht zijn de autoriteit van de rechterlijke uitspraak te aanvaarden. De wet kent macht toe aan de rechterlijke uitspraak en partijen zijn gedwongen de uitspraak na te leven. Het "In naam der koningin" dat op elk authentiek afschrift van een rechterlijke uitspraak is geplaatst, machtigt tot tenuitvoerlegging van de uitspraak. Een rechterlijke uitspraak biedt de grondslag tot gezagsuitoefening door de Staat, tot het ingrijpen in 'de wereld'. Dit is het 'ernstig karakter' van rechtspraak.5 Rechtspraak is niet het vrijblijvend oplossen van een casus. In de casus kunnen we uitgaan van fictie, van een hypothetische stand van zaken, maar in de rechtspraak gaat het om de werkelijke stand van zaken; de rechterlijke uitspraak grijpt in in die werkelijke stand van zaken. De legitimiteit van de gezagsuitoefening wordt ondergraven wanneer de feiten waarop de uitspraak van de rechter berust, niet overeenstemmen met de werkelijke gang van zaken.
Onder meer op dit punt onderscheidt rechtspraak zich van mediation.6 Zowel bij rechtspraak als bij mediation gaat het om het beëindigen van een conflict tussen partijen. Maar mediation machtigt, anders dan een rechterlijke uitspraak, niet tot het uitoefenen van staatsmacht. Wanneer partijen een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten, is deze niet in rechte afdwingbaar.7 Bij mediation gaat het, anders dan bij rechtspraak, niet om de uitoefening van staatsmacht, zodat in dit opzicht geen sprake is van betrokkenheid van het algemeen belang. Het zal ook om deze reden zijn dat in de handboeken voor mediation is te lezen dat het niet noodzakelijk is dat de waarheid boven tafel komt, dat de juiste feiten worden vastgesteld;
”Feiten zijn op zichzelf bezien voor het mediationproces niet interessant; feiten spelen in het verleden en het mediationproces is gericht op de toekomst. Partijen kunnen ook niet zinvol onderhandelen overfeiten, dat wordt al snel een welles-nietesspelleije, maar wel over wensen en verlangens.(...)”8
Het accent ligt bij mediation dus veel meer op het erkennen van de wederzijdse belangen van partijen, op het verkrijgen van onderling vertrouwen en het op basis daarvan bereiken van overeenstemming, dan op de vraag hoe de feiten zich nu precies hebben voorgedaan.
Een derde aspect van het maatschappelijk belang van een rechterlijke procedure vloeit voort uit het rechtsvormende aspect van rechtspraak. Soms wordt gedacht dat rechtspraak, net als mediation, alleen gaat over het beslechten van geschillen.
Geschilbeslechting is dan een synoniem voor rechtspraak, of is in ieder geval het belangrijkste doel van rechtspraak.
Een rechterlijke uitspraak beslecht echter niet alleen het conflict tussen partijen, maar draagt zelf ook bij aan het recht en vormt daarmee het recht.9 Rechterlijke uitspraken hebben daarmee een verdere strekking dan alleen de betrokken partijbelangen; zij maken deel uit van het recht zelf. Dit is duidelijk, wanneer een rechterlijke uitspraak een 'leemte' in de regelgeving opvult; wanneer een bepaalde uitleg wordt gegeven aan nieuwe rechtsregels of wanneer nuances worden aangebracht in bestaande rechtsregels. Maar ook wanneer een rechterlijke uitspraak een vaste lijn voortzet, is die uitspraak deel van het recht en daarmee rechtsvormend. Luban omschrijft dit als het rechtsstatelijke aspect van rechtspraak.10 Zie in deze lijn ook Loth en Mak;
”De rechtspraak dient in haar rechtsvormende taak bij te dragen aan een permanente herwaardering van de rechtsorde en een herbronning van het recht, en daarmee aan de normatieve structuur van de samenleving. Door haar unieke positie is zij als geen andere maatschappelijke institutie daartoe geëquipeerd en gelegitimeerd."11
Maar om met gezag en voldoende maatschappelijke legitimatie invulling te kunnen geven aan dit rechtsstatelijke of rechtsvormende aspect van rechtspraak, moeten de feiten waarop een rechterlijke uitspraak is gebaseerd, op waarheid, op een correcte vaststelling van de feiten zijn gebaseerd. Anders zou slechts sprake zijn van een hypothese, van het enkele herhalen van de rechtsregel zelf. Pas wanneer die rechtsregel de werkelijke feiten van het concrete geval ontmoet — waarmee recht wordt gevormd — krijgt die rechterlijke beslissing ook het gezag dat vereist is om deel uit te kunnen maken van de door Loth en Mak bedoelde 'normatieve structuur' van het recht.12