Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.1
2.1 Inleiding
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597575:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In paragraaf 1.2 is besproken dat het beeld van rechtsvinding als het toepassen van het recht op de feiten, in werkelijkheid gecompliceerder is.
HR 10 april 2009, NJ 2010, 471 m.nt. C.J.M. Klaassen. Vergelijk ook HR 23 september 2003, LIN AG3035 ('Een geding behoort in ieder geval zoveel mogelijk op basis van werkelijkheid te worden beslist'; HR 9 augustus 2002, NJ 2004, 47; HR 7 juni 2002, NJ 2002, 394; HR 30 oktober 2001, NJ 2003, 201; HR 11 september 1998, NJ 1999, 664 m.nt. MMM; HR 2 mei 1997, NJ 1998, 273 m.nt. HTS; HR 13 september 1996, NJ 1996, 731; HR 22 december 1989, NJ 1998, 779 m.nt. JBMV; HR 18 mei 1979, NJ 1980, 213.
W.D.H. Asser (2007) p. 244. Overigens neemt Asser nadrukkelijk afstand van het idee dat in het civiele procesrecht om formele waarheid zou gaan.
Elke rechterlijke beoordeling begint met het selecteren en vaststellen van de feiten. De rechter moet, eenvoudig gezegd, het recht toepassen op de feiten,1 maar dan moet wel duidelijk zijn wat die feiten zijn. De selectie en vaststelling van de feiten is niet arbitrair; de rechter construeert niet een willekeurig feitencomplex. Niet alleen is de selectie van de relevante feiten bepaald door de toepasselijke rechtsregels en de te nemen beslissing. Bovendien mogen de feiten geen fictie zijn. De feiten moeten zoveel mogelijk in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken worden vastgesteld. De rechter moet daarom een zo getrouw mogelijk beeld van de feiten hebben.
Wanneer de rechter moet beoordelen of de brandverzekeraar terecht uitkering weigert wegens brandstichting door de verzekerde, zal de rechter willen achterhalen wat er in werkelijkheid is gebeurd. Voorkomen moet worden dat de verzekeraar gelijk krijgt in de procedure, terwijl in werkelijkheid de brand niet is veroorzaakt door brandstichting door de verzekerde. Maar als de brand wel is veroorzaakt door brandstichting, is de gewenste uitkomst dat de rechter toestaat dat de verzekeraar uitkering weigert. En wanneer iemand schadevergoeding vordert omdat hij rotte sinaasappels geleverd kreeg, is van essentieel belang of de sinaasappels in werkelijkheid inderdaad rot waren. De rechter kan geen goede beslissing nemen zónder zich te verdiepen in de vraag of de sinaasappels in werkelijkheid wel of niet rot waren. Als de sinaasappels in werkelijkheid rot waren, is er recht op schadevergoeding; als de sinaasappels niet rot waren, is er geen recht op schadevergoeding.
In de rechtspraak is onomstreden dat waarheidsvinding een belangrijke rol speelt in de civiele procedure. Zo zegt de Hoge Raad dat de verplichting om te getuigen berust op
"het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling."2
Dat de civiele rechter op zoek is naar de waarheid, sluit echter maar gedeeltelijk aan bij het traditionele beeld van de civiele rechter. Dat beeld is dat deze rechter, anders dan de strafrechter en de bestuursrechter, niet — of in mindere mate — gericht is op materiële waarheidsvinding. In de civiele procedure zou genoegen kunnen worden genomen met een formele waarheid. Vergelijk bijvoorbeeld Asser;
”Er wordt in verband met het burgerlijk recht wel gesproken van een formele waarheid' omdat de vraag of een feit ten opzichte van iedereen waar is, dus waar is in absolute zin, strikt genomen niet relevant is."3
In dit hoofdstuk zal worden betoogd dat dit beeld van de civiele procedure niet klopt. In tal van regels komt het belang van waarheidsvinding naar voren, het belang dat de rechter de feiten correct vaststelt. Het belang van waarheidsvinding loopt juist als een rode draad door het civiele procesrecht (paragraaf 2.4). Daarbij gaat het niet alleen om het belang van het resultaat van waarheidsvinding, het belang van een feitenvaststelling die zoveel mogelijk in overeenstemming is met de werkelijke gang van zaken. Er is ook een zelfstandig belang bij het proces van waarheidsvinding, bij een behoorlijk verloop van dat proces en met name bij de deelname door partijen aan het proces van waarheidsvinding (paragraaf 2.5).
Maar eerst komt aan de orde waarom het nu eigenlijk belangrijk is dat de rechter aan waarheidsvinding doet en de feiten zoveel mogelijk correct vaststelt. Daartoe zal worden ingegaan op het verband dat er is tussen waarheid en rechtvaardigheid. Met gebruikmaking van de ideeën van Bernard Williams is uit te leggen waarom waarheid een kernwaarde is (paragraaf 2.2). Verder zal worden ingegaan op het maatschappelijk belang dat betrokken is bij de wens dat rechterlijke uitspraken zoveel mogelijk berusten op een correcte vaststelling van de feiten (paragraaf 2.3).
Nu blijkt dat waarheidsvinding een prominente plaats in de civiele procedure heeft verworven, is er reden om waarheidsvinding als een beginsel van procesrecht te benoemen. Daarmee wordt recht gedaan aan het gewicht van waarheidsvinding in de procedure. Hieraan zal paragraaf 2.6 zijn gewijd.
Daarna zal nog nader aandacht worden besteed aan het onderscheid tussen materiële en formele waarheid in de procedure, een onderscheid dat debet is aan het diep gewortelde idee dat waarheidsvinding in de civiele procedure minder ter zake doet (paragraaf 2.7).