NJ 1998, 779
Kennelijke vergissing wetgever met betrekking tot 116 lid 3 Sv. / handelen als ware verbeurdverklaard of onttrokken aan verkeer door OvJ alleen mogelijk als beslagene verklaart dat inbeslaggenomen voorwerp hem toebehoort en er schriftelijk afstand van heeft gedaan
HR 31-03-1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1740
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
31 maart 1998
- Magistraten
Hermans, Bleichrodt, Corstens, Aaftink, Orie
- Zaaknummer
3629
- Conclusie
A-G Fokkens
- LJN
ZD1740
- JCDI
JCDI:ADS65708:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Strafprocesrecht / Rechtsmiddelen
Penitentiair recht (V)
Materieel strafrecht / Sancties
Strafprocesrecht / Voorfase
Materieel strafrecht / Algemeen
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1998:ZD1740, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑03‑1998
- Wetingang
Sr art. 33a; Sr art. 36b lid 1 onder 4°; Sr art. 74; Sv art. 116 lid 2 onder c (oud); Sv art. 116 lid 3 (oud); Sv art. 118 lid 4 (oud); Sv art. 134 lid 2; Sv art. 134 lid 2 onder b; Sv art. 552f lid 2; EVRM 1e Protocol art. 1
Essentie
Kennelijke vergissing wetgever met betrekking tot art. 116 lid 3 Sv. Handelen als ware het verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer door officier van justitie alleen mogelijk als de beslagene verklaart dat het inbeslaggenomen voorwerp hem toebehoort en hij er schriftelijk afstand van heeft gedaan.
Voorgaande uitspraak
Beschikking in raadkamer op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 6 november 1996 op een beklag als bedoeld in artikel 116, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door C.J.A.A.K., te Gemert, adv. mr. A.B.M. Pessers te Tilburg. ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.