Tussen waarheid en onzekerheid
Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.8:2.8 Samenvatting
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.8
2.8 Samenvatting
Documentgegevens:
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS597564:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
In dit hoofdstuk is eerst besproken dat er een verband is tussen waarheid en rechtvaardigheid. Om rechtvaardig te zijn moet een rechterlijke uitspraak recht doen aan de materiële rechtspositie van een partij. Dat vereist dat de uitspraak zoveel mogelijk berust op een correcte vaststelling van alle relevante feiten. Aan het belang van waarheid in de procedure kan inhoud worden gegeven met behulp van de begrippen oprechtheid (sincerity) en correctheid (accuracy). Oprechtheid en correctheid zijn volgens de filosoof Bernard Williams de fundamenten of basisdeugden van waarheid (paragraaf 2.2).
Een correcte feitenvaststelling is niet alleen in het belang van de individuele rechtzoekende, maar heeft ook een maatschappelijk belang. Dat de rechter uitspraak doet op basis van een feitencomplex dat zoveel mogelijk is vastgesteld overeenkomstig de werkelijke gang van zaken, dient het maatschappelijk vertrouwen in rechtspraak. Partijen mogen en moeten erop kunnen vertrouwen dat de rechter ernaar zal streven de correcte feiten vast te stellen, en op basis daarvan een beslissing te nemen. Alleen dan kunnen de materiële rechtsregels tot hun recht komen.
Een correcte vaststelling van de feiten die ten grondslag liggen aan een rechterlijke beslissing, dient ook een maatschappelijk belang (paragraaf 2.3). Rechterlijke beslissingen hebben niet alleen te maken met de belangen van partijen, maar ook met maatschappelijke belangen. Het is een maatschappelijk belang dat mensen vertrouwen hebben in het functioneren van rechtspraak. Aan dat vertrouwen wordt bijgedragen wanneer de rechter de feiten op correcte wijze vaststelt. Bovendien maakt een correcte vaststelling van de feiten van het geval het mogelijk dat beslist wordt in overeenstemming met het doel van een rechtsregel: een partij krijgt ook werkelijk datgene dat de wetgever beoogd heeft die partij in de gegeven rechtspositie te geven. Ook dat is een maatschappelijk belang. Verder geldt dat rechterlijke uitspraken legitimeren tot de uitoefening van staatsmacht in de levenssfeer van partijen. Ook dit stelt eisen aan de inhoud van de rechterlijke beslissing, onder meer dat deze zoveel mogelijk berust op een correcte vaststelling van de feiten.
Aan een correcte vaststelling van de feiten in de rechterlijke beslissing is in het procesrecht veel gewicht toegekend. Dit blijk uit tal van processuele bepalingen. Te noemen zijn de waarheidsplicht van partijen, de verschillende informatie- en mededelingsplichten van partijen, de actieve en onderzoekende rol die de rechter is toebedeeld bij het feitenonderzoek in de procedure, de getuigplicht van partijen, de vrije bewijsleer, de mondelinge behandeling en het beginsel van het recht op behandeling van de zaak in twee feitelijke instanties. Al deze regels of uitgangspunten bevorderen een correcte feitenvaststelling (paragraaf 2.4).
Niet alleen laat het procesrecht zien hoeveel waarde is toegekend aan een correcte vaststelling van de feiten. Daarnaast blijkt het een zelfstandig belang te zijn dat de procedure zodanig verloopt, dat waarheidsvinding daarin op behoorlijke wijze verloopt. Dat houdt met name in dat partijen de mogelijkheid wordt geboden te participeren in de waarheidsvinding (paragraaf 2.5). Concreet betekent dit dat partijen recht hebben op bewijslevering en recht hebben op hoor en wederhoor; aspecten van het uit art. 6 EVRM voortvloeiende recht op `adversarial proceedings' . Ook het beginsel van `equality of arms' heeft consequenties voor de positie van partijen in het proces van waarheidsvinding.
De gevolgtrekking is dan ook dat waarheidsvinding zo belangrijk is, dat waarheidsvinding als een beginsel van het civiele procesrecht kan worden aangemerkt (paragraaf 2.6). Hierbij gaat het aan de ene kant om het inhoudelijke of materiële aspect van waarheidsvinding, dat is het belang dat de rechter zoveel mogelijk de feiten vaststelt in overeenstemming met de werkelijke gang van zaken. Aan de andere kant telt ook het belang van het proces van waarheidsvinding: het is een waarde op zich zelf dat het proces van waarheidsvinding zorgvuldig verloopt.
Door waarheidsvinding als een beginsel te kwalificeren, wordt uitgedrukt dat waarheidsvinding een belangrijke karakteristiek van het geldende procesrecht is. Daarnaast wordt duidelijk dat waarheidsvinding een kernwaarde in het procesrecht is, waarmee het een handvat biedt bij de uitleg en interpretatie van rechtsregels. Bovendien wordt een norm gesteld: waarheidsvinding behoort een centrale plaats in te nemen in het recht.
Dat het de taak van de rechter is om zoveel mogelijk de correcte feiten vast te stellen, betekent dat, anders dan wel werd aangenomen, van formele waarheid in het civiele recht geen sprake is. Ook de civiele rechter streeft naar materiële waarheid en dient de feiten zoveel mogelijk overeenkomstig de werkelijke gang van zaken vast te stellen (paragraaf 2.7).
Met de benoeming van waarheidsvinding als beginsel van het civiele procesrecht is een belangrijk uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken gegeven. Dit uitgangspunt biedt een basis waarop steeds kan worden teruggevallen: waarheidsvinding is een centrale waarde in de civiele procedure en behoort dat ook te zijn.