Einde inhoudsopgave
Tussen waarheid en onzekerheid (BPP nr. XI) 2011/2.4.2
2.4.2 Informatieplichten
mr. R. H. de Bock, datum 31-05-2011
- Datum
31-05-2011
- Auteur
mr. R. H. de Bock
- JCDI
JCDI:ADS596372:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie over de verschillende mededelingsplichten van partijen (onder het oude procesrecht) met name W.A.J.P. van den Reek (1997).
Zie zijn annotatie bij HR 10 juni 1966, NJ 1966, 390.
Tenzij sprake is van een wettelijke verplichting tot aangifte ( HR 30 maart 1998, NJ 1998, 554 m.nt. DA) of van misleiding van de rechter (HR 23 september 2003, LJN AG3035 en HR 30 oktober 2001, NJ 2003, 201). Vergelijk P.J. van der Korst (2007) p. 29.
BR 30 maart 1998, NJ 1998, 554 m.nt. DA.
Zie ook C.J.M. Klaassen (2002) p. 1454 en P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt (2002) p. 11. Vanwege de voorrang van het belang van waarheidsvinding is er weinig aanleiding tot invoering van een algemene aangifteplicht door de rechter, zoals voorgesteld is door enkele kamerleden, zie TK 2000-2001, 26 855, nr. 19 en 20), bijgevallen door M.W. Knigge (2006).
Uitdrukkingen van de waarheidsplicht van partijen zijn te vinden in de in verschillende wettelijke bepalingen neergelegde plichten van partijen om aan de rechter informatie te verstrekken. Deze plichten zijn gedeeltelijk spontane mededelingsplichten, dus plichten waaraan partijen uit eigen beweging moeten voldoen. Zo moeten partijen bij hun schriftelijke stukken de gronden van hun eis respectievelijk verweer, alsmede de bewijsmiddelen vermelden waarover zij beschikken (de substantiëringsplichten, zie art. 111 Rv voor de dagvaarding respectievelijk art. 128 Rv voor de conclusie van antwoord). Ook art. 85 Rv, dat bepaalt dat een partij verplicht is bij de dagvaarding, conclusie of akte een afschrift te voegen van de producties waarop zij zich beroept, is te zien als een mededelingsplicht van partijen.1 En de algemene motiveringsplicht van partijen, de plicht van partijen om hun stellingen en weren naar behoren toe te lichten en te motiveren, is eveneens te zien als een bijdrage aan de waarheidsvinding; zij "bevordert de waarachtigheid in de procedure", zoals G.J. Scholten het uitdrukte.2
Naast de spontane mededelingsplichten hebben partijen ook plichten tot het verstrekken van informatie op vordering of verzoek van de wederpartij of de rechter. Hier is met name te noemen de exhibitieplicht van art. 843a Rv, die een partij of een derde verplicht om op vordering van de wederpartij inzage in of afschrift van bepaalde bescheiden te verstrekken, wanneer deze daarbij een gerechtvaardigd belang heeft. Ook art. 162 Rv bevat een informatieplicht voor partijen. Daarnaast zijn er nog vele andere (materieelrechtelijke) bepalingen die informatieplichten bevatten.
Al deze mededelingsplichten, waarop nog nader zal worden ingegaan in paragraaf 4.7.1 en verder, dienen één hoofddoel: de rechter moet met het oog op de waarheidsvinding zoveel mogelijk alle relevante informatie verkrijgen. Nevendoel daarbij is dat efficiënt kan worden geprocedeerd als partijen de relevante informatie in een vroeg stadium van de procedure verschaffen.
Het grote belang van een onbeperkte verstrekking aan de rechter van alle relevante informatie blijkt ook uit de regel dat de rechter geen aangifte van een strafbaar feit mag doen, wanneer zij op grond van in de procedure naar voren komende informatie meent dat mogelijk sprake is van het plegen van strafbare feiten.3 Het belang van waarheidsvinding — het belang "dat partijen alle feiten en omstandigheden welke naar hun inzicht van belang kunnen zijn voor de beslissing van het geschil, vrijelijk ter kennis van de rechter kunnen brengen"4 — gaat hier dus vóór het belang van de handhaving van de rechtsorde.5