Vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156.
HR, 27-10-2015, nr. 14/06451
ECLI:NL:HR:2015:3167, Conclusie: Contrair, Conclusie: Contrair
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
27-10-2015
- Zaaknummer
14/06451
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:3167, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 27‑10‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:2192, Contrair
ECLI:NL:PHR:2015:2192, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑08‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:3167, Contrair
Beroepschrift, Hoge Raad, 07‑05‑2015
- Wetingang
art. 287 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2016/112 met annotatie van N. Rozemond
SR-Updates.nl 2015-0471
NbSr 2015/268
Uitspraak 27‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het oordeel van het Hof dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen de oordelen van het Hof over een relevante langdurige tijdspanne en over het samenstel van gedragingen en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden.
Partij(en)
27 oktober 2015
Strafkamer
nr. S 14/06451
CeH/KD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 3 december 2014, nummer 22/002437-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring wat betreft de voorbedachte raad onvoldoende met redenen is omkleed.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 6 juni 2013 tot en met 7 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel en/of hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt/ samengedrukt en na kalm beraad en rustig overleg, de mond en neus van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en (daarbij) met een touw de handen van die [slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en (daarbij) die [slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof kon inademen/verwerken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2014 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 6 juni 2013 waren mijn ex-vrouw, [slachtoffer] , en ik na 19.00 uur naar mijn huis aan de
[a-straat 1] in [plaats] gegaan.
In de keuken/woonkamer kregen we ruzie. Voor ik het wist, waren we aan het worstelen. Ik heb de klauwhamer in mijn handen gehad. Het klopt dat ik haar ook heb geslagen met die hamer. Ik weet niet hoe vaak ik haar met die hamer heb geslagen. Ik heb haar meermalen in het gezicht geslagen en gestompt. Op enig moment heb ik [slachtoffer] bij de keel gegrepen. Zij schreeuwde " [betrokkene 1] ". Toen heb ik haar losgelaten.
Intussen was er allemaal bloed. Ik hoorde haar ademen en een beetje kuchen.
Ik heb haar vanuit de keuken naar de slaapkamer gesleept. Zij was bewusteloos. Het telefoongesprek van mij met mijn oom speelde zich af op het moment dat ik haar uit de keuken wilde slepen. Tegen mijn oom heb ik in dat gesprek gezegd dat [slachtoffer] buiten op straat bij een stoplicht uit de auto was gestapt. Ik heb dat gezegd, maar dat was niet waar. Het was een smoes. Na het telefoongesprek heb ik haar verder gesleept naar de slaapkamer.
Ik heb haar vastgebonden en tape op haar mond en neus geplakt. Ik heb haar polsen vastgebonden op haar rug, toen lag ze op haar buik. [slachtoffer] leefde toen nog. Ze zei niets meer, maar ik hoorde dat ze ademde. Ze kuchte nog. Zij lag op haar buik. Ik wilde niet dat ze wegging. Ik heb het touw van de Praxis gebruikt, dat lag in de keuken. De tape kwam uit de keukenla. Daarna heb ik het bloed weggeveegd. Ik heb me verkleed voordat ik wegging met de auto. Ik weet zeker dat ze nog leefde toen ik wegging, want ik zag haar hand nog bewegen. Ik heb m'n kleding pas in de wasmachine gedaan toen ik later op de avond terug kwam.
In de tussentijd heb ik rondgereden in mijn auto. Ik ben meerdere uren weggeweest. Op enig moment ben ik weer teruggekomen. Ik ben toen de slaapkamer waar zij lag niet binnengegaan. Ik ben niet bij haar gaan kijken of ze nog leefde. Ik ben tot de volgende ochtend op de bank in de woonkamer blijven zitten. Ik kwam erachter dat ze was overleden toen ik in de vroege ochtend van 7 juni 2013 ben gaan kijken. Ze bewoog niet meer.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17D0-2013173200-4 (blz. 20 van het proces-verbaal met nummer 2013173200). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 7 juni 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb gisteravond (donderdag 6 juni 2013) mijn ex-vrouw thuis vermoord (het hof begrijpt het woord "vermoord" aldus dat de verdachte heeft willen aangeven dat hij zijn ex-vrouw om het leven heeft gebracht en niet dat hij daarmee de ″voorbedachte rade″ heeft bekend), ze ligt dood in onze woning gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] . U zult daar mijn ex-vrouw dood vinden.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2013 van de politie Rotter-dam-Rijnmond met nummer PL17C0-201317320O-6 (blz. 39 van het proces-verbaal met nummer 2013173200). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas - zakelijk weergegeven - van de betreffende opsporingsambtenaren:
Op 7 juni 2013 hoorden wij dat een man verklaard had dat hij zijn ex-vrouw had vermoord en dat deze vrouw op de [a-straat 1] te [plaats] zou zijn. Om 14:40 die dag hebben wij die woning betreden. Ik, verbalisant [verbalisant], zag onder de sprei voor het bed op de grond in de slaapkamer een grote, lichaamsgelijkende vorm liggen. Vervolgens heb ik de sprei weggetrokken. Wij, verbalisanten, zagen een vrouw vooroverliggend op de grond liggen. Wij zagen dat ze kleding aanhad. Wij zagen dat haar handen op haar rug met een wit touw waren vastgebonden. Op haar vingers zagen wij een op bloed gelijkende substantie. Ook zag ik, verbalisant [verbalisant], al lijkvlekken op haar handen. Ik voelde dat haar voet koud was.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2014 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2013-173200-9 (blz. 3-98 van het - na het ongenummerde relaasproces-verbaal opnieuw genummerde forensisch dossier in het proces-verbaal met nummer 2013173200). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
afdrukken van de door verbalisanten gemaakte digitale foto- opnamen tijdens het in de woning van de verdachte uitgevoerde forensisch technisch sporenonderzoek en bevindingen van de betreffende verbalisanten:
Foto 64: Wij zagen dat het slachtoffer op haar buik op de vloer van de slaapkamer lag. Wij zagen dat beide polsen achterop de rug waren vastgebonden met touw. Tevens zagen wij dat er bloedvlekken rondom het hoofd van het slachtoffer op de vloerbedekking zichtbaar waren.
Foto 56: Wij zagen dat beide polsen van het slachtoffer waren omwikkeld met touw (waarna er tussen de beide handen in, op de rugzijde één of meerdere knopen in het touw waren gelegd).
Foto's 69 en 70: Opname van de hoofd van het slachtoffer. We zagen (nadat het lichaam was omgedraaid) dat er over de neus en mond van het slachtoffer grijs tape zat.
5. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaak-nummer 2013.06.07.108, d.d. 24 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog. Dit rapport houdt onder meer in:
als relaas - zakelijk weergegeven - van deze deskundige:
Overledene
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1957
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
De overledene is dood aangetroffen aan de [a-straat 1] te [plaats] op 7 juni 2013.
Er werden aan het lichaam 6 typen letsels vastgesteld, passend bij 5 vormen van geweldsinwerking, (toevoeging hof: waaronder):
- Letsels sub A10, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld met in combinatie een kantig/hoekig component, zoals door meervoudig slaan met een stevig voorwerp met stompe als ook hoekige/kantige gebieden, zoals door een klauwhamer of soortgelijke structuur kan worden veroorzaakt.
Gezien het feit dat er geen belangrijke structuren waren beschadigd in relatie met deze letsels hebben ze geen directe bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Wel wordt opgemerkt dat de letsels aan het hoofd bewustzijnsstoornissen tot gevolg kunnen hebben gehad waardoor de handelingsbekwaamheid van de persoon in negatieve zin kan zijn beïnvloed.
Letsels sub A13, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld met in combinatie een kantig/hoekig component zoals evenals de letsels sub A10, kunnen worden verklaard en kunnen goed passen, gezien de lokalisatie, bij afweerletsels tegen deze vorm van geweldsinwerking.
- Letsels sub A11 welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op de hals, zoals door (samen)drukken (stranguleren, bijvoorbeeld verwurgen (manueel), ligeren, verhangen), botsen (zoals slaan (stompen) met of tegen de hals) of een combinatie van deze kan ontstaan. Gezien het feit dat er geen snoerspoor aan de hals/nek was, passen de bevindingen eerder bij (samen)drukken in de zin van verwurgen, botsen (zoals door slaan, stompen, al of niet met een voorwerp) of een combinatie van beide.
Hiermee kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking ten gevolge van doorgemaakt geweld op de hals.
- De letsels sub A12 en de door de radioloog genoemde mogelijke breuk in een aangezichtsbot (neusbeen: os nasale) en breuk van de oogkasbodem rechts met de daarbij beschreven vloeistofspiegels (mogelijk bloed) in de bijholten van het aangezicht (sub Al), waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het gelaat (met name de mond/neus) zoals door (af) drukken van de mond/neus, slaan, stompen kan worden opgeleverd.
Indien de mond-neusregio was afgeplakt ten tijde dat [slachtoffer] nog bij leven was, zouden deze letsels aan de neus/mond ook goed kunnen worden verklaard daardoor en eveneens hebben geleid tot een verstikkingsfactor.
Ook hiermee kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking ten gevolge van doorgemaakt geweld (belemmering van de luchtwegen).
- Letsel sub A14 was opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch omsnoerend geweld, zoals door vastbinden/fixatie van de handen/onderarmen. Dit kan zowel bij leven, rondom als na het overlijden zijn gebeurd. Het vastgebonden zijn in leven waarbij het lichaam in buikligging is gepositioneerd en de armen/handen op de rug zijn gefixeerd, kan leiden tot houdingsbelemmering en functiebelemmering van de longen (traumatische/mechanische asfyxie) met nog een verstikkingsfactor erbij en daarmee dus wel een bijdrage aan het overlijden.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 55 jaren, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals, verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de mond/neus, elk op zich dan wel in combinatie. Er is bij sectie en aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek geen andere doodsoorzaak gebleken.
Volgens de toxicoloog kan beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag ten tijde van het overlijden door de onderzochte stoffen niet worden geconcludeerd en op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), vluchtige stoffen, brandversnellende middelen, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden verklaard."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitaantekeningen aangevoerd dat geen sprake is van moord maar van doodslag, nu de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het incident juist bezig was met de vraag hoe hij de relatie met het slachtoffer kon hervatten. Aan eerder mogelijk door de verdachte geuite dreigementen moet, gelet op hetgeen daarna nog heeft plaatsgevonden, geen betekenis in deze worden toegekend. Er was geen vooropgezet plan en de tape en het touw zijn niet gekocht met het doel het slachtoffer om te brengen. De verdachte heeft de tape en het touw bij het slachtoffer aangebracht, juist omdat hij de verwachting had dat het slachtoffer zou blijven leven. De verdachte heeft het slachtoffer slechts het schreeuwen dan wel vluchten willen beletten. Ook dit is - zo bepleit de raadsman - een contra-indicatie voor voorbedachte raad.
De advocaat-generaal heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat uit de gebleken feitelijke gang van zaken blijkt dat de verdachte wel degelijk heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de navolgende redengevende feiten en omstandigheden vast:
- Op donderdag 6 juni 2013 na 19:00 uur waren de verdachte en het slachtoffer samen aanwezig in de woning van de verdachte.
- De verdachte en het slachtoffer hebben in de keuken/woonkamer een woordenwisseling gehad, die uitmondde in een vechtpartij in die keuken/woonkamer.
- De verdachte heeft het slachtoffer tijdens die vechtpartij onder meer geslagen met een klauwhamer, meermalen in het gezicht geslagen en gestompt, en haar bij de keel vastgepakt. Bij het dichtknijpen van de keel riep het slachtoffer de naam van hun kleinzoon [betrokkene 1] .
- Het slachtoffer heeft op enig moment het bewustzijn verloren. De verdachte heeft waargenomen dat zij nog ademde en kuchte.
- De verdachte wilde het slachtoffer verslepen naar de slaapkamer.
- Op dat moment heeft er een telefoongesprek plaatsgehad tussen de verdachte en zijn oom. De verdachte heeft zijn oom, in strijd met de waarheid, verteld dat het slachtoffer niet bij hem was, maar dat zij eerder buiten op straat bij een stoplicht uit de auto gestapt was.
- De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer versleept.
- De verdachte heeft de armen van het slachtoffer, op de rug, met touw vastgebonden; hij heeft dit gedaan door het leggen van complexe knopen. Hij heeft de mond én neus van het slachtoffer afgeplakt/afgedekt met duct tape. De tape bedekte de hele mond én neus. Het touw en de tape waren afkomstig uit de keuken.
- Het slachtoffer leefde nog nadat ze naar de slaapkamer was gesleept. Ze zei niets meer, maar de verdachte heeft gehoord dat ze ademde en kuchte. De verdachte heeft het slachtoffer in buikligging achter gelaten in de slaapkamer.
- De verdachte heeft daarna het bloed in de keuken/ woonkamer opgeruimd door het weg te vegen.
- Vervolgens heeft hij zich omgekleed.
- Hij heeft nog bij het slachtoffer gekeken en gezien dat zij haar hand bewoog.
- Vervolgens heeft de verdachte de woning verlaten. Hij is urenlang weggeweest.
- Op enig moment die avond/nacht is de verdachte teruggekeerd in de woning. Hij is de slaapkamer niet ingegaan om te kijken of het slachtoffer toen nog leefde. Hij heeft zijn bebloede kleding in de wasmachine gedaan. De verdachte heeft tot de volgende ochtend in de woonkamer op de bank gezeten.
- Op enig moment is het slachtoffer overleden. Als doodsoorzaak is vastgesteld verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals en op de mond/neus.
- In de vroege ochtend van 7 juni 2013 is de verdachte de slaapkamer binnengegaan en heeft hij geconstateerd dat het slachtoffer niet meer in leven was.
- Op 7 juni 2013 rond 14:40 uur hebben twee verbalisanten de woning van de verdachte betreden. In de slaapkamer van de woning zagen zij een lichaam op de grond onder een sprei liggen. Nadat zij de sprei hadden weggetrokken namen zij waar dat een vrouw voorover op de grond lag, dat haar handen op haar rug met een wit touw waren vastgebonden en dat er bloed en lijkvlekken op haar handen waren. De voet van het lichaam voelde koud aan.
- Blijkens het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 januari 2014 werden aan het lichaam van het slachtoffer zes typen letsels vastgesteld, passend bij vijf vormen van geweldsinwerking. De conclusie van het rapport luidt: ″Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 55 jaren, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals, verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de mond/neus, elk op zich dan wel in combinatie. Er is bij sectie en aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek geen andere doodsoorzaak gebleken.
Volgens de toxicoloog kan beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag ten tijde van het overlijden door de onderzochte stoffen niet worden geconcludeerd en op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), vluchtige stoffen, brandversnellende middelen, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard.
Voorwaardelijk opzet op de dood
Vast is komen te staan dat de verdachte het slachtoffer vele malen met een klauwhamer heeft geslagen, haar meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt, haar bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens haar handen op de rug heeft vastgebonden en haar neus en mond geheel heeft afgeplakt/bedekt met tape. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer in buikligging achtergelaten. Op dat moment leefde het slachtoffer nog. De verdachte is vervolgens weggegaan en uren weggebleven. Naar het oordeel van het hof moet het voor de verdachte overduidelijk zijn geweest dat het slachtoffer die situatie nooit zou kunnen overleven. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast gaat het bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de onderhavige zaak met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven gebracht. Het hof is - met de rechtbank - van oordeel dat geen sprake is van één doorlopende handeling. Gesproken kan worden van twee fases die van elkaar moeten worden onderscheiden. In de eerste fase heeft een vechtpartij plaatsgehad, waarbij de verdachte het slachtoffer in plotselinge woede meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt, haar heeft geslagen met een klauwhamer en haar keel heeft dichtgeknepen.
Naar het oordeel van het hof is daarna een kanteling ingetreden in de (aard van de) handelingen van de verdachte, waarna niet meer moet worden aangenomen dat de verdachte in een plotselinge woede heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept, heeft haar mond en neus geheel met tape afgeplakt/bedekt en heeft haar handen op haar rug vastgebonden met complexe knopen. Teneinde haar te tapen en vast te binden moet hij het slachtoffer hebben losgelaten om touw en tape uit de keuken te pakken. Ook voerde hij in deze zogenoemde tweede fase een telefoongesprek met zijn oom, waarin hij meedeelde dat het slachtoffer niet bij hem was. Vervolgens heeft hij het slachtoffer vele uren in voormelde toestand (op de buik liggend) achtergelaten, zonder zich om haar te bekommeren en zonder op enigerlei wijze, direct of indirect, hulp voor haar te zoeken. Naar het oordeel van het hof hebben de laatstgenoemde in de bedoelde tweede fase door de verdachte gepleegde van elkaar losstaande handelingen relevante momenten van de mogelijkheid van beraad in zich gehad. Daarbij speelt de langdurige tijdspanne een rol van belang. Er zijn meerdere momenten te onderscheiden waarop de verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel erger had kunnen voorkomen.
In tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door de raadsman is naar het oordeel van het hof geen sprake van een contra-indicatie. Het hof acht het mogelijk dat de bovenbeschreven handelingen in het eerste deel van de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een plotselinge woede/opwelling. Echter, naar het oordeel van het hof moet aan die plotselinge woede/opwelling een einde zijn gekomen alvorens hij overging tot de hierboven beschreven handelingen van tapen, vastbinden, verslepen en in buikligging leggen en achterlaten. Met name moet dit het geval geweest zijn toen de verdachte het telefoongesprek met zijn oom voerde waarin hij welbewust een leugen heeft verteld over de plek waar het slachtoffer zich toen bevond.
Aan het einde van al die gedragingen was het slachtoffer nog steeds in leven. Desondanks heeft de verdachte de woning verlaten. Naar het oordeel van het hof wijzen al die gedragingen gezamenlijk, en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden, op een min of meer planmatig handelen, gericht op de dood van het slachtoffer.
Alles in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachte raad. Het verweer wordt verworpen."
2.3.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156).
2.4.
Het Hof heeft blijkens zijn bewijsvoering het handelen van de verdachte in twee fasen onderscheiden en over de tweede fase met betrekking tot de voorbedachte raad onder meer het volgende vastgesteld: "De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept, heeft haar mond en neus geheel met tape afgeplakt/bedekt en heeft haar handen op haar rug vastgebonden met complexe knopen. Teneinde haar te tapen en vast te binden moet hij het slachtoffer hebben losgelaten om touw en tape uit de keuken te pakken. Ook voerde hij in deze zogenoemde tweede fase een telefoongesprek met zijn oom, waarin hij meedeelde dat het slachtoffer niet bij hem was. Vervolgens heeft hij het slachtoffer vele uren in voormelde toestand (op de buik liggend) achtergelaten, zonder zich om haar te bekommeren en zonder op enigerlei wijze, direct of indirect, hulp voor haar te zoeken".
Voorts heeft het Hof met betrekking tot contra-indicaties geoordeeld dat aan een mogelijk eerdere "plotselinge woede/opwelling een einde is gekomen alvorens hij overging tot de hierboven beschreven handelingen van tapen, vastbinden, verslepen en in buikligging leggen en achterlaten. Met name moet dit het geval geweest zijn toen de verdachte het telefoongesprek met zijn oom voerde waarin hij welbewust een leugen heeft verteld over de plek waar het slachtoffer zich toen bevond".
's Hofs oordeel dat de verdachte "met voorbedachte raad" heeft gehandeld, is, ook gelet op hetgeen hiervoor onder 2.3 is voorgesteld, toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen 's Hofs op bovenstaande overwegingen gebaseerde oordelen over een relevante langdurige tijdspanne en over het samenstel van gedragingen en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden.
2.5.
Het middel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-presiden A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu, Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 oktober 2015.
Conclusie 25‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Moord. Voorbedachte raad. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:963. Het oordeel van het Hof dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld is toereikend gemotiveerd, mede in aanmerking genomen de oordelen van het Hof over een relevante langdurige tijdspanne en over het samenstel van gedragingen en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden.
Nr. 14/06451 Zitting: 25 augustus 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Den Haag heeft bij arrest van 3 december 2014 de verdachte wegens “moord” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en verdachte dienaangaande een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, zoals in het arrest nader is bepaald.
2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat sprake is van de voor moord vereiste voorbedachte raad.
4. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 6 juni 2013 tot en met 7 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet de keel en/of hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt/samengedrukt en na kalm beraad en rustig overleg,
- de mond en neus van die [slachtoffer] (met tape) afgeplakt, en
- (daarbij) met een touw de handen van die [slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en (daarbij) die [slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof kon inademen/verwerken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.”
5. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 19 november 2014 verklaard - zakelijk weergegeven -:
Op 6 juni 2013 waren mijn ex-vrouw, [slachtoffer] , en ik na 19.00 uur naar mijn huis aan de [a-straat 1] in [plaats] gegaan.
In de keuken/woonkamer kregen we ruzie. Voor ik het wist, waren we aan het worstelen. Ik heb de klauwhamer in mijn handen gehad. Het klopt dat ik haar ook heb geslagen met die hamer. Ik weet niet hoe vaak ik haar met die hamer heb geslagen. Ik heb haar meermalen in het gezicht geslagen en gestompt. Op enig moment heb ik [slachtoffer] bij de keel gegrepen. Zij schreeuwde " [betrokkene 1] ". Toen heb ik haar losgelaten.
Intussen was er allemaal bloed. Ik hoorde haar ademen en een beetje kuchen.
Ik heb haar vanuit de keuken naar de slaapkamer gesleept. Zij was bewusteloos. Het telefoongesprek van mij met mijn oom speelde zich af op het moment dat ik haar uit de keuken wilde slepen. Tegen mijn oom heb ik in dat gesprek gezegd dat [slachtoffer] buiten op straat bij een stoplicht uit de auto was gestapt. Ik heb dat gezegd, maar dat was niet waar. Het was een smoes. Na het telefoongesprek heb ik haar verder gesleept naar de slaapkamer.
Ik heb haar vastgebonden en tape op haar mond en neus geplakt. Ik heb haar polsen vastgebonden op haar rug, toen lag ze op haar buik. [slachtoffer] leefde toen nog. Ze zei niets meer, maar ik hoorde dat ze ademde. Ze kuchte nog. Zij lag op haar buik. Ik wilde niet dat ze wegging. Ik heb het touw van de Praxis gebruikt, dat lag in de keuken. De tape kwam uit de keukenla. Daarna heb ik het bloed weggeveegd. Ik heb me verkleed voordat ik wegging met de auto. Ik weet zeker dat ze nog leefde toen ik wegging, want ik zag haar hand nog bewegen. Ik heb m'n kleding pas in de wasmachine gedaan toen ik later op de avond terug kwam.
In de tussentijd heb ik rondgereden in mijn auto. Ik ben meerdere uren weggeweest. Op enig moment ben ik weer teruggekomen. Ik ben toen de slaapkamer waar zij lag niet binnengegaan. Ik ben niet bij haar gaan kijken of ze nog leefde. Ik ben tot de volgende ochtend op de bank in de woonkamer blijven zitten. Ik kwam erachter dat ze was overleden toen ik in de vroege ochtend van 7 juni 2013 ben gaan kijken. Ze bewoog niet meer.
2. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17D0-2013173200-4 (blz. 20 van het proces-verbaal met nummer 2013173200) . Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als de op 7 juni 2013 afgelegde verklaring van de verdachte:
Ik heb gisteravond (donderdag 6 juni 2013) mijn ex-vrouw thuis vermoord (het hof begrijpt het woord "vermoord" aldus dat de verdachte heeft willen aangeven dat hij zijn ex-vrouw om het leven heeft gebracht en niet dat hij daarmee de "voorbedachte rade" heeft bekend), ze ligt dood in onze woning gelegen aan de [a-straat 1] in [plaats] . U zult daar mijn ex-vrouw dood vinden.
3. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2013 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer PL17C0-201317320O-6 (blz. 39 van het proces-verbaal met nummer 2013173200). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
als relaas - zakelijk weergegeven - van de betreffende opsporingsambtenaren :
Op 7 juni 2013 hoorden wij dat een man verklaard had dat hij zijn ex-vrouw had vermoord en dat deze vrouw op de [a-straat 1] te [plaats] zou zijn. Om 14:40 die dag hebben wij die woning betreden. Ik, verbalisant [verbalisant], zag onder de sprei voor het bed op de grond in de slaapkamer een grote, lichaamsgelijkende vorm liggen. Vervolgens heb ik de sprei weggetrokken. Wij, verbalisanten, zagen een vrouw vooroverliggend op de grond liggen. Wij zagen dat ze kleding aanhad. Wij zagen dat haar handen op haar rug met een wit touw waren vastgebonden. Op haar vingers zagen wij een op bloed gelijkende substantie. Ook zag ik, verbalisant [verbalisant], al lijkvlekken op haar handen. Ik voelde dat haar voet koud was.
4. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 februari 2014 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nummer 2013-173200-9 (blz. 3-98 van het - na het ongenummerde relaasproces-verbaal opnieuw genummerde forensisch dossier in het proces-verbaal met nummer 2013173200). Dit proces-verbaal houdt onder meer in:
afdrukken van de door verbalisanten gemaakte digitale foto- opnamen tijdens het in de woning van de verdachte uitgevoerde forensisch technisch sporenonderzoek en bevindingen van de betreffende verbalisanten:
Foto 64: Wij zagen dat het slachtoffer op haar buik op de vloer van de slaapkamer lag. Wij zagen dat beide polsen achterop de rug waren vastgebonden met touw. Tevens zagen wij dat er bloedvlekken rondom het hoofd van het slachtoffer op de vloerbedekking zichtbaar waren.
Foto 56: Wij zagen dat beide polsen van het slachtoffer waren omwikkeld met touw (waarna er tussen de beide handen in, op de rugzijde één of meerdere knopen in het touw waren gelegd).
Foto's 69 en 70: Opname van de hoofd van het slachtoffer. We zagen (nadat het lichaam was omgedraaid) dat er over de neus en mond van het slachtoffer grijs tape zat.
5. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag met zaaknummer 2013.06.07.108, d.d. 24 januari 2014, opgemaakt en ondertekend door de deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, arts en patholoog. Dit rapport houdt onder meer in:
als relaas - zakelijk weergegeven - van deze deskundige:
Overledene
Naam: [slachtoffer]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1957
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
De overledene is dood aangetroffen aan de [a-straat 1] te [plaats] op 7 juni 2013.
Er werden aan het lichaam 6 typen letsels vastgesteld, passend bij 5 vormen van geweldsinwerking, (toevoeging hof: waaronder):
- Letsels sub A10, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld met in combinatie een kantig/hoekig component, zoals door meervoudig slaan met een stevig voorwerp met stompe als ook hoekige/ kantige gebieden, zoals door een klauwhamer of soortgelijke structuur kan worden veroorzaakt.
Gezien het feit dat er geen belangrijke structuren waren beschadigd in relatie met deze letsels hebben ze geen directe bijdrage geleverd aan het intreden van de dood.
Wel wordt opgemerkt dat de letsels aan het hoofd bewustzijns- stoornissen tot gevolg kunnen hebben gehad waardoor de handelingsbekwaamheid van de persoon in negatieve zin kan zijn beïnvloed.
Letsels sub A13, welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld met in combinatie een kantig/hoekig component zoals evenals de letsels sub AIO, kunnen worden verklaard en kunnen goed passen, gezien de lokalisatie, bij afweerletsels tegen deze vorm van geweIdsinwerking.
- Letsels sub A11 welke bij leven waren ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op de hals, zoals door (samen)drukken (stranguleren, bijvoorbeeld verwurgen (manueel), ligeren, verhangen), botsen (zoals slaan (stompen) met of tegen de hals) of een combinatie van deze kan ontstaan. Gezien het feit dat er geen snoerspoor aan de hals/nek was, passen de bevindingen eerder bij (samen)drukken in de zin van verwurgen, botsen (zoals door slaan, stompen, al of niet met een voorwerp) of een combinatie van beide.
Hiermee kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking ten gevolge van doorgemaakt geweld op de hals.
- De letsels sub A12 en de door de radioloog genoemde mogelijke breuk in een aangezichtsbot (neusbeen:os nasale) en breuk van de oogkasbodem rechts met de daarbij beschreven vloeistofspiegels (mogelijk bloed) in de bijholten van het aangezicht (sub A1), waren bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch stomp geweld op het gelaat (met name de mond/neus) zoals door (af) drukken van de mond/neus, slaan, stompen kan worden opgeleverd.
Indien de mond-neusregio was afgeplakt ten tijde dat [slachtoffer] nog bij leven was, zouden deze letsels aan de neus/mond ook goed kunnen worden verklaard daardoor en eveneens hebben geleid tot een verstikkingsfactor.
Ook hiermee kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking ten gevolge van doorgemaakt geweld (belemmering van de luchtwegen).
- Letsel sub A14 was opgeleverd door inwerking van uitwendig mechanisch omsnoerend geweld, zoals door vastbinden/fixatie van de handen/onderarmen. Dit kan zowel bij leven, rondom als na het overlijden zijn gebeurd. Het vastgebonden zijn in leven waarbij het lichaam in buikligging is gepositioneerd en de armen/handen op de rug zijn gefixeerd, kan leiden tot houdingsbelemmering en functiebelemmering van de longen (traumatische/mechanische asfyxie) met nog een verstikkingsfactor erbij en daarmee dus wel een bijdrage aan het overlijden.
Conclusie
Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 55 jaren, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals, 'verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de mond/neus, elk op zich dan wel in combinatie. Er is bij sectie en aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek geen andere doodsoorzaak gebleken.
Volgens de toxicoloog kan beïnvloeding van het bewustzijn/ gedrag ten tijde van het overlijden door de onderzochte stoffen niet worden geconcludeerd en op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), vluchtige stoffen, brandversnellende middelen, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden geconcludeerd.”
6. In het bestreden arrest heeft het Hof het volgende overwogen:
“Nadere overwegingen
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman overeenkomstig zijn pleitaantekeningen aangevoerd dat geen sprake is van moord maar van doodslag, nu de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad in de zin van artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte ten tijde van het incident juist bezig was met de vraag hoe hij de relatie met het slachtoffer kon hervatten. Aan eerder mogelijk door de verdachte geuite dreigementen moet, gelet op hetgeen daarna nog heeft plaatsgevonden, geen betekenis in deze worden toegekend. Er was geen vooropgezet plan en de tape en het touw zijn niet gekocht met het doel het slachtoffer om te brengen. De verdachte heeft de tape en het touw bij het slachtoffer aangebracht, juist omdat hij de verwachting had dat het slachtoffer zou blijven leven. De verdachte heeft het slachtoffer slechts het schreeuwen dan wel vluchten willen beletten. Ook dit is - zo bepleit de raadsman - een contra-indicatie voor voorbedachte raad.
De advocaat-generaal heeft zich - kort weergegeven - op het standpunt gesteld dat uit de gebleken feitelijke gang van zaken blijkt dat de verdachte wel degelijk heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op basis van het onderliggende strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt hét hof de navolgende redengevende feiten en omstandigheden vast :
- Op donderdag 6 juni 2013 na 19:00 uur waren de verdachte en het slachtoffer samen aanwezig in de woning van de verdachte.
- De verdachte en het slachtoffer hebben in de keuken/woonkamer een woordenwisseling gehad, die uitmondde in een vechtpartij in die keuken/woonkamer.
- De verdachte heeft het slachtoffer tijdens die vechtpartij onder meer geslagen met een klauwhamer, meermalen in het gezicht geslagen en gestompt, en haar bij de keel vastgepakt. Bij het dichtknijpen van de keel riep het slachtoffer de naam van hun kleinzoon [betrokkene 1] .
- Het slachtoffer heeft op enig moment het bewustzijn verloren. De verdachte heeft waargenomen dat zij nog ademde en kuchte.
- De verdachte wilde het slachtoffer verslepen naar de slaapkamer.
- Op dat moment heeft er een telefoongesprek plaatsgehad tussen de verdachte en zijn oom. De verdachte heeft zijn oom, in strijd met de waarheid, verteld dat het slachtoffer niet bij hem was, maar dat zij eerder buiten op straat bij een stoplicht uit de auto gestapt was.
- De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer versleept.
- De verdachte heeft de armen van het slachtoffer, op de rug, met touw vastgebonden; hij heeft dit gedaan door het leggen van complexe knopen. Hij heeft de mond én neus van het slachtoffer afgeplakt/afgedekt met duct tape. De tape bedekte de hele mond én neus. Het touw en de tape waren afkomstig uit de keuken.
- Het slachtoffer leefde nog nadat ze naar de slaapkamer was gesleept. Ze zei niets meer, maar de verdachte heeft gehoord dat ze ademde en kuchte. De verdachte heeft het slachtoffer in buikligging achter gelaten in de slaapkamer.
- De verdachte heeft daarna het bloed in de keuken/ woonkamer opgeruimd door het weg te vegen.
- Vervolgens heeft hij zich omgekleed.
- Hij heeft nog bij het slachtoffer gekeken en gezien dat zij haar hand bewoog.
- Vervolgens heeft de verdachte de woning verlaten. Hij is urenlang weggeweest.
- Op enig moment die avond/nacht is de verdachte teruggekeerd in de woning. Hij is de slaapkamer niet ingegaan om te kijken of het slachtoffer toen nog leefde. Hij heeft zijn bebloede kleding in de wasmachine gedaan. De verdachte heeft tot de volgende ochtend in de woonkamer op de bank gezeten.
- Op enig moment is het slachtoffer overleden. Als doodsoorzaak is vastgesteld verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals en op de mond/neus.
- In de vroege ochtend van 7 juni 2013 is de verdachte de slaapkamer binnengegaan en heeft hij geconstateerd dat het slachtoffer niet meer in leven was.
- Op 7 juni 2013 rond 14:40 uur hebben twee verbalisanten de woning van de verdachte betreden.
In de slaapkamer van de woning zagen zij een lichaam op de grond onder een sprei liggen. Nadat zij de sprei hadden weggetrokken namen zij waar dat een vrouw voorover op de grond lag, dat haar handen op haar rug met een wit touw waren vastgebonden en dat er bloed en lijkvlekken op haar handen waren. De voet van het lichaam voelde koud aan.
- Blijkens het sectierapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 24 januari 2014 werden aan het lichaam van het slachtoffer zes typen letsels vastgesteld, passend bij vijf vormen van geweldsinwerking. De conclusie van het rapport luidt: "Bij sectie op het lichaam van [slachtoffer] , oud 55 jaren, kan het intreden van de dood goed worden verklaard door verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de hals, verstikking als gevolg van doorgemaakt geweld op de mond/neus, elk op zich dan wel in combinatie. Er is bij sectie en aanvullend lichtmicroscopisch onderzoek geen andere doodsoorzaak gebleken. Volgens de toxicoloog kan beïnvloeding van het bewustzijn/gedrag ten tijde van het overlijden door de onderzochte stoffen niet worden geconcludeerd en op grond van de resultaten van het uitgevoerde toxicologische onderzoek kan een bijdrage van ethanol (alcohol), vluchtige stoffen, brandversnellende middelen, drugs, geneesmiddelen en/of bestrijdingsmiddelen aan het overlijden van [slachtoffer] niet worden geconcludeerd en het overlijden niet worden verklaard. “
Voorwaardelijk opzet op de dood
Vast is komen te staan dat de verdachte het slachtoffer vele malen met een klauwhamer heeft geslagen, haar meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt, haar bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens haar handen op de rug heeft vastgebonden en haar neus en mond geheel heef afgeplakt/bedekt met tape. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer in buikligging achtergelaten. Op dat moment leefde het slachtoffer nog. De verdachte is vervolgens weggegaan en uren weggebleven. Naar het oordeel van het hof moet het voor de verdachte overduidelijk zijn geweest dat het slachtoffer die situatie nooit zou kunnen overleven. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast gaat het bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de onderhavige zaak met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven gebracht. Het hof is – met de rechtbank — van oordeel dat geen sprake is van één doorlopende handeling. Gesproken kan worden van twee fases die van elkaar moeten worden onderscheiden. In de eerste fase heeft een vechtpartij plaatsgehad, waarbij de verdachte het slachtoffer in plotselinge woede meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt haar heeft geslagen met een klauwhamer en haar keel heeft dichtgeknepen. Naar het oordeel van het hof is daarna een kanteling ingetreden in de (aard van de) handelingen van de verdachte, - waarna niet meer moet worden aangenomen dat de verdachte in een plotselinge woede heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept, heeft haar mond en neus geheel met tape afgeplakt/bedekt en heeft haar handen op haar rug vastgebonden met complexe knopen. Teneinde haar te tapen en vast te binden moet hij het slachtoffer hebben losgelaten om touw en tape uit de keuken te pakken. Ook voerde hij in deze zogenoemde tweede fase een telefoongesprek met zijn oom, waarin hij meedeelde dat het slachtoffer niet bij hem was. Vervolgens heeft hij het slachtoffer vele uren in voormelde toestand (op de buik liggend) achtergelaten, zonder zich om haar te bekommeren en zonder op enigerlei wijze, direct of indirect, hulp voor haar te zoeken. Naar het oordeel van het hof hebben de laatstgenoemde in de bedoelde tweede fase door de verdachte gepleegde van elkaar losstaande handelingen relevante momenten van de mogelijkheid van beraad in zich gehad. Daarbij speelt de langdurige tijdspanne een rol van belang. Er zijn meerdere momenten te onderscheiden waarop de verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel erger had kunnen voorkomen.
In tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door de raadsman is naar het oordeel van het hof geen sprake van een contra-indicatie. Het hof acht het mogelijk dat de bovenbeschreven handelingen in het eerste deel van de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een plotselinge woede/opwelling. Echter, naar het oordeel van het hof moet aan die plotselinge woede/opwelling een einde zijn gekomen alvorens hij overging tot de hierboven beschreven handelingen van tapen, vastbinden, verslepen en in buikligging leggen en achterlaten. Met name moet dit het geval geweest zijn toen de verdachte het telefoongesprek met zijn oom voerde waarin hij welbewust een leugen heeft verteld over de plek waar het slachtoffer zich toen bevond.
Aan het einde van al die gedragingen was het slachtoffer nog steeds in leven. Desondanks heeft de verdachte de woning verlaten. Naar het oordeel van het hof wijzen al die gedragingen gezamenlijk, en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden, op een min of meer planmatig handelen, gericht op de dood van het slachtoffer.
Alles in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachte raad. Het verweer wordt verworpen.”
7. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.1.
8. Zoals de slotopmerking uit de zojuist aangehaalde overweging onderstreept is voorbedachte raad een strafverzwaringsgrond die bewezen moet worden. Het is niet aan de verdachte om aannemelijk te doen worden dat hij in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling heeft gehandeld, het Hof moet bewijzen dat er niet alleen gelegenheid tot bezinning is geweest maar ook dat die gelegenheid daadwerkelijk door de verdachte is benut.
9. De door de Hoge Raad opgeworpen drempel tegen een te gemakkelijke veroordeling voor voorbedachte raad heeft inmiddels tot behoorlijk wat vernietigingen in cassatie2.geleid op de grond dat het Hof te weinig acht had geslagen op bestaande contra-indicaties3.dan wel dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat er voldoende bezinningstijd was.4.Uit de na 15 oktober 2013 uitgesproken arresten waarin de Hoge Raad klachten over het bewijs van voorbedachte raad heeft afgewezen, valt af te leiden dat met name de planmatigheid in de voorbereidende fase gecombineerd met het tijdsverloop tussen het moment waarop kan worden vastgesteld dat het besluit tot het ombrengen van het slachtoffer is genomen en de uitvoering van het voornemen, belangrijke factoren zijn voor het kunnen aannemen van voorbedachte raad.
10. In het middel wordt geklaagd over de wijze waarop het Hof invulling heeft gegeven aan (het bewijs van) de voorbedachte raad. Betoogd wordt dat het Hof niet of onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door de verdediging gestelde contra-indicatie, te weten dat verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer heeft vastgebonden en tape op haar mond heeft geplakt omdat hij niet wilde dat ze schreeuwde of naar buiten liep.
11. Het Hof heeft in het voetspoor van de jurisprudentie van de Hoge Raad in een afzonderlijke bewijsoverweging nadere aandacht besteed aan het bewijs van de voorbedachte raad. De volgende fasering van het gedrag van verdachte ligt in de bewijsvoering besloten:
Fase 1: Ruzie en worsteling. Verdachte slaat het slachtoffer met een klauwhamer, hij slaat en stompt het slachtoffer in het gezicht. Hij grijpt haar bij de keel.
Fase 1a: Op het moment dat verdachte het (bewusteloze) slachtoffer van de keuken naar de slaapkamer wil slepen, voert hij een telefoongesprek met zijn oom en liegt daarin. Volgens het Hof komt daarmee aan de plotselinge woede/opwelling een einde (en dat wordt in cassatie niet bestreden).
Fase 2: Verder slepen van slachtoffer, naar keuken om touw en tape te pakken, polsen op de rug vastbinden (complexe knoop), plakken tape op mond en neus. Verdachte lag op haar buik.5.(Verdachte zegt hierbij dat hij niet wilde dat slachtoffer wegging).
Fase 2a: In de avond nog verkleden, rondrijden met auto, thuis bebloede kleding wassen en de volgende ochtend constateren dat het slachtoffer dood is.
12. Het middel richt de pijlen op de tweede fase. Het stelt – als ik het goed begrijp – centraal dat uit het vastbinden en tapen niet kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een voorgenomen daad te weten doding. Het vastbinden en tapen was er slechts op gericht schreeuwen en weglopen te voorkomen. Deze benadering past bij het in feitelijke aanleg door de verdediging ingenomen standpunt dat deze gedragingen er juist toe dienden om herstel van de relatie te bewerkstelligen. Met de steller van het middel acht ik het niet zonder meer begrijpelijk dat uit het vastbinden en tapen een voorgenomen doding kan worden afgeleid. Daarbij acht ik het niet van doorslaggevend belang dat die gedragingen al dan niet er op gericht waren schreeuwen en weglopen te voorkomen, maar het manco is een ander. In ieder geval is de motivering van de voorbedachte raad niet zonder meer begrijpelijk.
13. Terecht heeft het Hof de door mij onderscheiden fase 1 en 1a niet ten grondslag gelegd aan de voorbedachte raad. Dat zou problematisch zijn gelet op de contra-indicatieve vaststelling van het Hof dat pas na het telefoongesprek met de oom een einde kwam aan de plotselinge woede/opwelling. Niet goed te begrijpen is echter dat het Hof die inmiddels in de tweede fase verdwenen plotselinge woede/opwelling in het geheel niet in aanmerking heeft genomen. Gedragingen direct in aansluiting op een hevige gemoedsbeweging kunnen immers betekenis hebben voor de vaststelling van de voorbedachte raad. Elke feitelijke vaststelling omtrent het tijdsbestek tussen fase 1 en 1a enerzijds en fase 2(en 2a) anderzijds ontbreekt. In de bewijsvoering ontbreekt elke aanwijzing over de duur van het telefoongesprek. Daarmee is dus geenszins uitgesloten dat het gedrag in fase 2 plaatsvond (vrijwel) direct in aansluiting op de hevige gemoedsbeweging. Ook dat kan een contra-indicatie vormen voor voorbedachte raad.6.En dan laat ik nog buiten beschouwing – het middel klaagt er niet uitdrukkelijk over – dat ook het liegen tegen de oom in paniek kan zijn gebeurd. Hoe dan ook is niet zonder meer begrijpelijk dat het Hof de direct voorafgaande woede/opwelling geheel buiten beschouwing heeft gelaten.
14. Een contra-indicatie in de constructie van de voorbedachte raad kan een korte tijdspanne zijn. Het Hof acht doorslaggevend de door de verdachte gepleegde van elkaar losstaande handelingen die relevante momenten van de mogelijkheid van beraad in zich hebben gehad en benadrukt daarbij het belang van de langdurige tijdspanne. Volgens het Hof zijn er meerdere momenten te onderscheiden waarop de verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel erger had kunnen voorkomen.7.Voor zover het Hof hier doelt op de gedragingen die ik hierboven onder fase 2 rubriceerde geldt dat elke indicatie over het verloop van de tijd ontbreekt. Enige constructie van de voor de verschillende gedragingen benodigde tijd kan onmogelijk worden gemaakt nu de bewijsvoering geen aanknopingspunten biedt. Hoe lang het gelet op de afstand tussen keuken en slapkamer duurt om iemand te verslepen, vervolgens tape en touw uit de keuken te pakken en daarna te tapen en (met een complexe knoop) vast te binden is op basis van de bewijsvoering niet te construeren. In zoverre is de redenering van het Hof dus niet inzichtelijk en daarmee ook onbegrijpelijk.
15. Aan de door mij onderscheiden fase 2a wijdt het Hof in bewijsoverweging een afzonderlijke alinea. Uit de redenering van het Hof blijkt niet zonder meer dat het Hof het tijdsverloop vanaf het moment dat verdachte de woning verlaat tot het moment dat hij de dood constateert in aanmerking neemt bij de vaststelling dat van een voor de voorbedachte raad vereiste niet al te korte tijdspanne sprake is geweest. Ik neem aan dat het Hof niet heeft bedoeld dat de langdurige tijdspanne mede de tijd vanaf het verlaten van de woning betreft. Het daarbij gaat immers om gedrag na afloop van de handelingen die de dood hebben veroorzaakt en dergelijke posterieure handelingen kunnen niet al te korte tijdsbestek voor beraad en overleg niet (mede) constitueren.
16. In de kern betekent het voorgaande dat hetgeen is geschied na het telefoongesprek met oom bepaald niet uitsluit dat vooral sprake is geweest van een voortzetting en escalatie van hetgeen al was begonnen door een plotselinge woede/opwelling.
17. Gelet op het voorafgaande is het oordeel van het Hof dat sprake is geweest van “voorbedachte raad” niet begrijpelijk, zodat de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen is omkleed.
18. Het middel is terecht voorgesteld.
19. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
20. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het Hof, teneinde deze op het bestaande beroep opnieuw te berechten en af te doen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑08‑2015
Vgl. ook de conclusie van mijn ambtgenoot Machielse van 3 februari 2015: ECLI:NL:PHR:2015:304 waarin veel voorbeelden worden beschreven.
Bijv. HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:706 en HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2013:1112, NJ 2014/157 m.nt. Keulen.
Bijv. HR 11 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:294, HR 4 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:472, HR 24 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1500, HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1561, HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1560, NJ 2014/394 m.nt. Reijntjes en HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3145.
De bewijsoverweging houdt in dat verdachte het slachtoffer op de buik heeft gedraaid, maar de gebezigde bewijsmiddelen houden dat niet uitdrukkelijk in.
Zie HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:17, NJ 2014/160 m.nt. Keulen, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen en HR 3 november 2014, ECLI:NL:HR:2013:1111, NJ 2014/159 m.nt. Keulen.
Deze motivering lijkt sterk op de motivering van hetzelfde Hof in een door de Hoge Raad gecasseerd arrest. Zie HR 5 november 2013, ECLI:NL:HR:2014;1112, NJ 2014/157 m.nt. Keulen.
Beroepschrift 07‑05‑2015
CASSATIESCHRIFTUUR
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
(strafzaken)
Inzake : [verdachte] / OM I C
Onze ref. : much.14.103
Cliënt : [verdachte], geb. [geboortedatum] 1955
Parketnr. : 10.731132.13
Rolnr. : 22.002437.14
Zaaknr. HR : S 14/06451
raadslieden : O.J. Much
Per telefax : 070 — 753 03 52
en in vijfvoud per gewone post
Rotterdam, 7 mei 2015
Geeft eerbiedig te kennen:
[verdachte], thans verblijvende in de PI Haagland te Scheveningen;
dat rekwirant van cassatie van een hem betreffend arrest van het gerechtshof te Den Haag, uitgesproken op 3 december 2014 het volgende middel van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en / of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet-naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder zijn de artikelen 358, 359 & 415 Sv geschonden doordat het hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd heeft overwogen dat sprake is van voorbedachte raad.
Toelichting
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
[Hij in of omstreeks de periode van 06 juni 2013 tot en met 07 juni 2013 te Rotterdam opzettelijk en met voorbedachten rade, in elk geval opzettelijk, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (met kracht)
- —
meermalen met (een) hard (e) en/of kantig(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of
- —
(daarbij) (vervolgens) de keel en/of hals van die [slachtoffer] dichtgedrukt/samengedrukt, althans uitwendig mechanisch stomp geweld op de keel/hals uitgeoefend en/o
- —
(daarbij) (vervolgens) de monden/of neus van die [slachtoffer] (met tape) afgeplakt, althans de mond en/of neus van die [slachtoffer] (gedurende lange(re) tijd) afgesloten (gehouden) en/of
- —
(daarbij) (vervolgens) (met een touw) de handen en/of (onder)armen van die [slachtoffer] op de rug vastgebonden/samengebonden en/of (daarbij) die [slachtoffer] in de buikligging gepositioneerd ten gevolge waarvan die [slachtoffer] geen/weinig, althans onvoldoende zuurstof kon inademen/verwerken , tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.]
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof in hoger beroep bepleit dat geen sprake is van voorbedachte raad en in dat verband (onder meer) het volgende naar voren gebracht:
‘Cliënt heeft verklaard dat hij weg wilde gaan, nadat hij mevrouw [slachtoffer] met de hamer had geslagen. Hij zou naar zijn oom gaan, maar heeft dat uiteindelijk niet gedaan. Omdat hij dacht dat mevrouw [slachtoffer] nog leefde heeft hij daarom haar polsen bijeengebonden en haar mond dichtgeplakt. Zodat ze niet weg kon, als ze bij zou komen. Het was niet de bedoeling haar neus ook dicht te plakken.
Daarna is hij weggegaan en is mevrouw [slachtoffer] aan de gevolgen van verstikking overleden.
Het pas na de vechtpartij vastbinden van de polsen van het slachtoffer en het aanbrengen van de tape is ook een contra-indicatie voor moord.
Immers, cliënt deed dat omdat hij er vanuit ging dat mevrouw [slachtoffer] nog leefde en hij niet wilde dat ze zou weggaan of zou gaan schreeuwen. Dat is niet te verenigen met voorbedachte raad.
Hier verschilt het standpunt van de verdediging met dat van de rechtbank.
Samengevat is wat de rechtbank over de voorbedachte raad zegt het volgende:
- a.
Er is tijd geweest om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn handelen en cliënt heeft zich daarvan rekenschap kunnen geven.
- b.
Het is onaannemelijk dat cliënt in een opwelling of paniek heeft gehandeld.
- c.
Het kan niet anders dan dat de opzet van de verdachte was gericht op de dood van mevrouw [slachtoffer].
- d.
En dus is sprake van moord.
Daardoor gaat de rechtbank te kort door de bocht, bij het aannemen van voorbedachte raad, gelet op de uitleg van de Hoge Raad.
Immers, het feit dat sprake is geweest van voldoende tijd om (kort gezegd) over de daad na te denken is niet genoeg.1.
Er zal daarnaast in het bijzonder moeten worden gemotiveerd waarom sprake is van voorbedachte raad, nu deze niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt. Daaraan is in het vonnis van de rechtbank niet voldaan.
Waarom niet? Omdat een belangrijke contra-indicatie voor het aannemen van voorbedachte raad door de rechtbank juridisch verkeerd is geïnterpreteerd. Ik doel op het volgende.
De rechtbank stelt dat zij het onaannemelijk acht dat cliënt in een opwelling of paniek heeft gehandeld gezien het afplakken van de mond en neus en het vastbinden van de handen, met een uiterst complexe knoop.
Voorop moet worden gesteld dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.2. Dat is letterlijk wat de Hoge Raad daarover zegt.
Er moet naar de omstandigheden worden gekeken. En die omstandigheden betekenen volgens de verdediging 2 dingen:
- a.
Dat er inderdaad wellicht geen sprake meer was van paniek en een opwelling.
- i.
Maar dat zegt op zichzelf dus niet zoveel.
- b.
Dat er een heel duidelijke contra-indicatie is voor voorbedachte raad.
Waarom is dat een contra-indicatie?
Omdat cliënt het plakband en het touw heeft aangebracht in de veronderstelling dat mevrouw [slachtoffer] nog leefde en juist ook de verwachting had dat ze zou blijven leven. En zou gaan schreeuwen of zou proberen te vluchten. En hoe erg dat ook is, dat wilde hij niet. Daarom bond hij haar vast. Niet om haar te vermoorden. Maar omdat hij er vanuit ging dat ze zou blijven leven. Dat is juridisch niet te verenigen met voorbedachte raad. En om die reden is het vonnis van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd.
Gelet op dit alles ben ik van mening dat voorbedachte raad niet kan worden bewezen. Ik verzoek u daarom cliënt vrij te spreken van de telastgelegde moord. Wat betreft de doodslag refereer ik mij, gelet op het voorwaardelijk opzet, aan uw oordeel.’
Het hof heeft met betrekking tot de bewezenverklaarde moord het volgende overwogen:
‘Voorwaardelijk opzet op de dood
Vast is komen te staan dat de verdachte het slachtoffer vele malen met een klauwhamer heeft geslagen, haar meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt, haar bij de keel heeft vastgepakt en vervolgens haar handen op de rug heeft vastgebonden en haar neus en mond geheel heeft afgeplakt/bedekt met tape. Vervolgens heeft de verdachte het slachtoffer in buikligging achtergelaten. Op dat moment leefde het slechtoffer nog. De verdachte is vervolgens weggegaan en uren weggebleven. Naar het oordeel van het hof moet het voor de verdachte overduidelijk zijn geweest dat het slachtoffer die situatie nooit zou kunnen overleven. Naar het oordeel van het hof is dan ook sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Voorbedachte raad
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Daarnaast gaat het bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte in de onderhavige zaak met voorbedachte raad het slachtoffer om het leven gebracht. Het hof is — met de rechtbank — van oordeel dat geen sprake is van één doorlopende handeling. Gesproken kan worden van twee fases die van elkaar moeten worden onderscheiden. In de eerste fase heeft een vechtpartij plaatsgehad, waarbij de verdachte het slachtoffer in plotselinge woede meermalen in het gezicht heeft geslagen en gestompt, haar heeft geslagen met een klauwhamer en haar keel heeft dichtgeknepen. Naar het oordeel van het hof is daarna een kanteling ingetreden in de (aard van de) handelingen van de verdachte, — waarna niet meer moet worden aangenomen dat de verdachte in een plotselinge woede heeft gehandeld. De verdachte heeft het slachtoffer naar de slaapkamer gesleept, heeft haar mond en neus geheel met tape afgeplakt/bedekt en heeft haar handen op haar rug vastgebonden met complexe knopen. Teneinde haar te tapen en vast te binden moet hij het slachtoffer hebben losgelaten om touw en tape uit de keuken te pakken. Ook voerde hij in deze zogenoemde tweede fase een telefoongesprek met zijn oom, waarin hij meedeelde dat het slachtoffer niet bij hem was. Vervolgens heeft hij het slachtoffer vele uren in voormelde toestand (op de buik liggend) achtergelaten, zonder zich om haar te bekommeren en zonder op enigerlei wijze, direct of indirect, hulp voor haar te zoeken. Naar het oordeel van het hof hebben de laatstgenoemde in de bedoelde tweede fase door de verdachte gepleegde van elkaar losstaande handelingen relevante momenten van de mogelijkheid van beraad in zich gehad. Daarbij speelt de langdurige tijdspanne een rol van belang. Er zijn meerdere momenten te onderscheiden waarop de verdachte had kunnen afzien van verder handelen dan wel erger had kunnen voorkomen. In tegenstelling tot hetgeen is aangevoerd door de raadsman is naar het oordeel van het hof geen sprake van een contra-indicatie. Het hof acht het mogelijk dat de bovenbeschreven handelingen in het eerste deel van de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden in een plotselinge woede/opwelling. Echter, naar het oordeel van het hof moet aan die plotselinge woede/opwelling een einde zijn gekomen alvorens hij overging tot de hierboven beschreven handelingen van tapen, vastbinden, verslepen en in buikligging leggen en achterlaten. Met name moet dit het geval geweest zijn toen de verdachte het telefoongesprek met zijn oom voerde waarin hij welbewust een leugen heeft verteld over de plek waar het slachtoffer zich toen bevond. Aan het einde van al die gedragingen was het slachtoffer nog steeds in leven. Desondanks heeft de verdachte de woning verlaten. Naar het oordeel van het hof wijzen al die gedragingen gezamenlijk, en de verschillende beslismomenten die zij in zich hadden, op een min of meer planmatig handelen, gericht op de dood van het slachtoffer. Alles in onderling verband en samenhang bezien is naar het oordeel van het hof sprake van voorbedachte raad. Het verweer wordt verworpen.’
Door het verweer dat geen sprake is van voorbedachte raad te verwerpen is het hof uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting, althans is het arrest zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet zonder meer begrijpelijk.
Immers, nu uit de verklaring van de verdachte ter zitting van het hof3. volgt dat hij het slachtoffer heeft vastgebonden en tape op haar mond heeft geplakt, omdat hij niet wilde dat ze schreeuwde en niet wilde dat ze naar buiten liep was het hof (temeer nu het heeft vastgesteld dat de verdachte deze handelingen inderdaad heeft verricht) gehouden de verwerping van deze (ook door de verdediging gestelde) contra-indicatie met betrekking tot de aanwezigheid van voorbedachte raad nader te motiveren.
Dat het hof heeft overwogen dat aan de plotselinge woede/opwelling een einde moet zijn gekomen alvorens hij overging tot de hierboven beschreven handelingen van tapen, vastbinden, verslepen en in buikligging leggen en achterlaten doet daar niet aan af.
Immers, deze handelingen sluiten de mogelijkheid niet uit dat de verdachte inderdaad tot uitvoering ervan overging, omdat hij daardoor wilde voorkomen dat het slachtoffer zou gaan schreeuwen of zou weglopen, nu zij (zoals het hof heeft vastgesteld) aan het einde van al die gedragingen nog in leven was.
Het feit dat de verdachte daarna desondanks de woning heeft verlaten doet aan de onbegrijpelijkheid van de verwerping van het verweer dat geen sprake is van voorbedachte raad evenmin af.
Immers, uit het verlaten van de woning in de wetenschap dat het slachtoffer zou komen te overlijden volgt niet meer dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust heeft aanvaard. Dit geldt temeer nu deze gedraging gevolgd is op de handelingen waaraan het slachtoffer (uiteindelijk) is overleden en daar niet aan vooraf ging.
Nu het hof niet nader heeft gemotiveerd waarom het geen zwaarder gewicht heeft toegekend aan de door de verdediging gestelde contra-indicatie is het arrest zonder nadere toelichting (die ontbreekt) niet zonder meer begrijpelijk.
Op bovengenoemde gronden verzoekt rekwirant Uw Raad het bestreden arrest te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. O.J. Much, advocaat te Rotterdam, kantoorhoudende aan de Mathenesserlaan 214 (3021 HM), die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door rekwirant van cassatie.
O.J. Much
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 07‑05‑2015
HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3145
HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3145.
P. 3 p-v van zitting.