RvdW 2022/379:Profijtontneming, w.v.v. uit opiumdelicten. Bestaan ‘voldoende aanwijzingen’ dat betrokkene andere strafbare feiten in de zin van art. 36e lid 2 w.v.v. heeft begaan? HR herhaalt relevante overwegingen uit HR 29 september 2020, NJ 2021/46, m.nt. J.M. Reijntjes en HR 12 oktober 2021, RvdW 2021/1029 m.b.t. eisen aan de vaststelling van bestaan voldoende aanwijzingen. Hof heeft overwogen dat voldoende aanwijzingen bestaan dat betrokkene samen met één andere persoon een ander strafbaar feit heeft begaan dan in de strafzaak is bewezenverklaard, te weten het telen van hennep in de periode voorafgaand aan het in de strafzaak bewezenverklaarde aanwezig hebben van hennep. Daarin ligt als oordeel van hof besloten dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de betrokkene in de betreffende periode met een ander in de woning hennep heeft geteeld. De voldoende aanwijzingen dat betrokkene dit feit heeft begaan, kunnen echter niet zonder meer worden afgeleid uit de door hof in aanmerking genomen feiten en omstandigheden. Gelet hierop, is oordeel van hof ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.