Einde inhoudsopgave
Bevrijdende verweren (BPP nr. XXII) 2023/193
193 Maatstaf
H.W.B. thoe Schwartzenberg, datum 27-01-2023
- Datum
27-01-2023
- Auteur
H.W.B. thoe Schwartzenberg
- JCDI
JCDI:ADS691888:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Vgl. HR 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:20, NJ 2020/122 met nt. T.F.E. Tjong Tjin Tai (Erven X,/Deutsche Bank).
Zijn de gronden voor de eis in een dagvaarding zodanig vaag en/of innerlijk tegenstrijdig dat de wederpartij niet weet waartegen hij zich heeft te verweren dan wel dat de rechter niet in staat is aangaande de rechtsbetrekking in geschil een beslissing te nemen, dan spreekt men wel van een ‘obscur libel’ (HR 24 mei 1957, ECLI:NL:HR:1957:AG2032, NJ 1959/10 met nt. DJV (Van Vliet/Vricon) en HR 19 november 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1151, NJ 1994/175 (Van Raalte/SH Beheer; instellen verbeterde vordering)).
Geïnspireerd door HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:151, RvdW 2014/201 (betrof de wijze waarop de wederpartij de memorie van grieven heeft begrepen).
HR 16 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6234, NJ 2000/578 met nt. P. van Schilfgaarde en HR 21 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4913, NJ 2002/283. De rechter geeft daarvan blijk in zijn rechtsoverweging: ‘Niet helemaal duidelijk is of verweerder zich op het bevrijdend verweer van [bijv.] art. 6:228 lid 1 aanhef en sub c heeft beroepen, maar voor het geval een dergelijk beroep in zijn verweer moet worden gelezen geldt het volgende: …’
HR 20 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7686, NJ 2000/700 (Foekens/Naim).
A-G J.L.R.A. Huydecoper in zijn conclusie, weergegeven in noot. 2 vóór HR 24 februari 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9729, RvdW 2006/238 (Delta Lloyd/Williams House), vertaald naar stellingen die betrekking hebben op een eventueel bevrijdend verweer.
Ook het oordeel dat bepaalde stellingen al of niet voldoende zijn onderbouwd en al of niet voldoende gemotiveerd zijn betwist, kan in cassatie maar in beperkte mate worden onderzocht.
Vgl. voor een dagvaardingsprocedure: HR 18 maart 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1299, NJ 1994/407 (Ciba Geigy/Bovens) en HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2003:BY2581, NJ 2013/103 (Bosch/Gerrickens).
HR 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2003:BY2581, NJ 2013/103 (Bosch/Gerrickens).
Als een feit in een rechtsoverweging niet uitdrukkelijk is genoemd, mag daar niet uit worden afgeleid dat de rechter die buiten beschouwing heeft gelaten, zolang het geen essentiële stellingen zijn die zijn gepasseerd (HR 6 januari 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1602, NJ 1995/422, met nt. E.J. Dommering (Het Parool)). Zie ook Ekelmans 2015, p. 120.
HR 10 maart 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1044, NJ 2006/191.
Zie HR 27 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV6939, RvdW 2012/681, HR 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1076, RvdW 2015/566 en HR 9 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7887, RvdW 2012/1410 (bevrijdend verweer).
Asser 2011, p. 47.
Verweerder voert een gecompliceerd verweer waarom de betalingsverbintenis voor verweerder teniet zou zijn gegaan (bijv. Rb. Gelderland 22 februari 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1251).
Zoals besproken is het zowel voor de rechter als voor eiser van belang dat verweerder een bevrijdend verweer goed herkenbaar presenteert.1 Verweerder moet een beroep op een rechtsgevolg hebben gedaan; hij moet aan zijn stelplicht hebben voldaan en zijn beroep op een ander rechtsgevolg voldoende hebben onderbouwd. Een stelling van verweerder (die gekwalificeerd zou kunnen worden als een bevrijdend verweer) kan zo weinig helder zijn voorgedragen en daardoor niet eenvoudig te doorgronden, dat zowel de rechter als eiser er onvoldoende op wordt geattendeerd dat die stelling deel van het geschil is gaan uitmaken.2
Partijen hebben het recht om het standpunt van de ander te kennen. Bij de vraag of in een verweer een bevrijdend verweer kan worden gelezen, komt het aan op wat eiser dienaangaande redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. Of sprake is van een bevrijdend verweer kan uitleg vergen van de gedingstukken van beide partijen: uit de conclusie van antwoord kan, mede gelet op de reactie van eiser daarop, voldoende duidelijk blijken wat verweerder stelt en op welke feitelijke grondslag zijn verweer is gebaseerd. De rechter maakt in dat geval door uitleg van de wederzijdse stellingen uit wat de aard en omvang van de rechtsstrijd is wat betreft het bevrijdend verweer.3 De wijze waarop eiser de stellingen heeft begrepen speelt dan een belangrijke rol.4 Ook is mogelijk dat de verweren van verweerder door latere uitlatingen van eiser in een wat ander licht komen te staan. De rechter zal kenbaar op een aangevoerd bevrijdend verweer dienen te beslissen en zal zijn uitleg tijdens de mondelinge behandeling aan de orde dienen te stellen. De rechter kan de stellingen van verweerder met enige welwillendheid interpreteren5 en een stelling kan ook impliciet zijn aangevoerd.6 Is dat het geval, dan zal hij eiser in de gelegenheid moeten stellen ter zake verweer te voeren.7 Doet de rechter dit niet dan kan ter zake een grief/klacht worden geformuleerd. De uitleg van gedingstukken is van feitelijke aard, zodat in cassatie slechts op motiveringsgebreken kan worden getoetst.8 Van belang is dat de rechter zijn beslissing niet mag baseren op een feit dat tijdens de procedure is gebleken maar waarbij niet duidelijk is of die partij dat feit aan zijn bevrijdend verweer ten grondslag heeft gelegd. De rechter zou verweerder eerst nog in de gelegenheid kunnen stellen zijn bevrijdend verweer nader toe te lichten en duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn verweer (art. 22 lid 1 Rv).9Art. 24 Rv staat daar niet aan in de weg.10 De rechter hoeft niet in te gaan op alle door verweerder ter ondersteuning van zijn standpunt aangevoerde stellingen. Dat geldt met name wanneer het, een min of meer terloopse stelling betreft:11 een in het geheel niet uitgewerkte stelling die in het partijdebat geen enkele rol speelt.12 De rechter hoeft slechts in te gaan op essentiële stellingen van verweerder,13 dat wil zeggen stellingen die – indien juist – waarschijnlijk tot een andere beslissing (dan een toewijzing van de vordering aan eiser) leiden.14
Ingewikkeld bevrijdend verweer van verweerder
Verweerder heeft stelplicht ter zake van zijn bevrijdend verweer en eiser zal diens stellingen gemotiveerd moeten betwisten. Soms voert verweerder een zodanig ingewikkeld bevrijdend verweer of zijn de stellingen van verweerder zo vaag en weinig onderbouwd dat het voor eiser lastig is hierop gemotiveerd in te gaan. Geeft eiser aan dat hij geen verweer kan voeren gelet op het zeer complexe verweer of de weinig specifieke stellingen van verweerder, en reageert verweerder niet voldoende op deze stelling, dan staat tussen partijen vast dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn (nadere) stelplicht ter zake van het bevrijdend verweer. Een partij moet niet de gelegenheid krijgen door een ingewikkeld verweer aan haar bewijslast in de zin van bewijsrisico te ontkomen. De rechter passeert dan het verweer. De rechter kan in deze gevallen de zaak afdoen op onvoldoende onderbouwing van het bevrijdend verweer door verweerder. Verweerder had concretere feiten moeten stellen.15