NJ 1959, 10
HR, 24-05-1957: Van Vliet/Vricon
HR 24-05-1957, ECLI:NL:PHR:1957:AG2032, m.nt. D.J. Veegens (Van Vliet/Vricon)
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
24 mei 1957
- Magistraten
Donner, Smits, Boltjes, Dubbink, Petit, Langemeijer
- Zaaknummer
[1957-05-24/NJ_49978]
- Conclusie
A-G Langemeijer
- Noot
D.J. Veegens
- LJN
AG2032
- Roepnaam
Van Vliet/Vricon
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS159565:1
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Archief (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:1957:AG2032, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 24‑05‑1957
ECLI:NL:PHR:1957:AG2032, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑05‑1957
- Wetingang
Rv (oud) art. 48; Rv (oud) art. 92
Essentie
Vaagheid, duisterheid of onvolledigheid van de als grondslag van den eis gestelde feiten als grond voor ambtshalve afwijzing der vordering.
Samenvatting
Indien vaagheid of duisterheid van het in de dagvaarding als grondslag van den eis gestelde tengevolge heeft, dat de gedaagde zich niet naar behoren kan verweren en aldus in zijn verdediging is benadeeld, geeft dit den rechter een grond tot nietig-verklaring der dagvaarding, doch ingeval de gedaagde is verschenen mag de rechter daartoe slechts overgaan, zo de gedaagde krachtens de artt. 5, sub 3e, 92 en 94 Rv. de nietigheid van het exploit heeft ingeroepen.
Vaagheid of ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.